direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Haaksbergen, partiele herziening Eibergsestraat 250
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1198-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Eibergsestraat 250 te Haaksbergen bevindt zich Landgoed Harink. De initiatiefnemers zijn voornemens om Uitvaartcentrum Startman, nu gelegen aan de Werfheegde 27 in Haaksbergen, te verplaatsen naar de Eibergsestraat 250. Daartoe dienen de landschapsontsierende bijgebouwen te worden gesloopt en een tweetal nieuwe bedrijfsgebouwen te worden gerealiseerd die passende zijn binnen het agrarische landschap. De twee nieuwe bedrijfsgebouwen worden gebruikt ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten welke behoren bij een uitvaartcentrum. Een bestaande kapschuur blijft behouden en zal tevens een uitstraling krijgen welke passend is in het agrarische landschap. Verder worden o.a. een rusttuin en een parkeerterrein aangelegd.

De beoogde ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Haaksbergen’ (2015). Het perceel aan de Eibergsestraat 250 heeft momenteel de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’. Bedrijfsactiviteiten ten behoeve van een uitvaartcentrum en het realiseren van de nieuwe bedrijfsgebouwen is vanwege geldende gebruiks- en bouwmogelijkheden niet mogelijk. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Daarbij moet worden aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat voldaan kan worden aan wet- en regelgeving.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan Eibergsestraat 250 te Haaksbergen. De locatie staat kadastraal bekend als kadastrale gemeente Haaksbergen, sectie N, perceelnummers 1178 en 1180. Het plangebied is weergegeven op figuur 1 en 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1198-0001_0001.png" Figuur 1: Luchtfoto situering plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1198-0001_0002.png" Figuur 2: Topografische foto situering plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het plangebied gelden de bestemmingsplannen: 'Buitengebied Haaksbergen', vastgesteld op 2 juli 2013, en 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1', vastgesteld op 1 november 2017. De geldende enkelbestemmingen zijn weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1198-0001_0003.png" Figuur 3: Vigerend bestemmingsplan

In de huidige situatie zijn op de locatie verschillende bestemmingen aangewezen, waaronder 'agrarisch met waarden', 'bos' en 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf’. Op het plangebied liggen ook enkele dubbelbestemmingen. Via het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' geldt de dubbelbestemming 'Leiding'. Via het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' ligt ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde- Hoge Archeologische verwachting'.

De beoogde vestiging van een uitvaartcentrum op deze locatie met bijbehorende bedrijfswoning is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Er wordt niet voldaan aan de geldende gebruiks- en bouwregels. Middels een partiele herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' wordt een passend planologisch kader geboden voor de beoogde ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 het planvoornemen aan de orde. De daaropvolgende twee hoofdstukken behandelen het van toepassing zijnde beleidskader (hoofdstuk 3) en geven de onderbouwing van de uitvoerbaarheid wat betreft milieukundige en planologische randvoorwaarden (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 6 bevat ten slotte de juridische vormgeving.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Bestaande situatie

Op dit moment is op het perceel aan de Eibergsestraat 250 landgoed Harink gevestigd. Landgoed Harink, of ‘Erve Harink, zoals deze ook vaak genoemd wordt kent een rijke historie. De geschiedenis gaat helemaal terug tot het jaar 1188, waarna het erf in 1661 werd vermeld als volgewaard domeingoed ‘dee Haer’. Pachter Jan ter Haar heeft in 1829 de boerderij gekocht, waarna de boerderij van verschillende eigenaren is gewisseld.

Op het perceel staat een karakteristieke boerderijwoning, twee voormalige varkensstallen en een kapschuur. Het perceel heeft op dit moment de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’. De agrarische functie is de laatste jaren afgenomen en de bijgebouwen ten behoeve van het agrarische bedrijf staan leeg. De aanwezige karakteristieke boerderij is aangemerkt als Rijksmonument. Boerderij ‘de Haar’, zoals de boerderij omschreven staat, heeft een kenmerkend Twents karakter en is ontstaan in de 18e eeuw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1198-0001_0004.png" Figuur 4: Foto monumentale boerderij erve Harink

Het erf heeft een eigen ontsluiting vanaf de Eibergsestraat via een eigen oprijlaan door het bosgebied bestaande uit voornamelijk oude eiken. De gronden ten noordwesten van het plangebied zijn op dit moment agrarisch in gebruik. Binnen het plangebied is tevens een weide aanwezig, welke ook agrarisch in gebruik is. Het plangebied ligt ten zuidwesten van Haaksbergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1198-0001_0005.png" Figuur 5: Luchtfoto plangebied uitgezoomd

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemers zijn eigenaar van Uitvaartcentrum Startman. Op dit moment is het uitvaartcentrum met bedrijfswoning gelegen aan de Werfheegde 27 in het centrum van Haaksbergen. Het bedrijf is de afgelopen jaren toegenomen in bedrijfsomvang en ook de omgeving van de bedrijfslocatie is de afgelopen jaren aan verandering onderhevig geweest. Door de veranderingen in de bedrijfsvoering en in de omgeving van het bedrijfspand hebben de initiatiefnemers overwogen om het bedrijf te verplaatsen naar een nieuwe toekomstbestendige locatie. De initiatiefnemers zijn voornemens om het uitvaartcentrum te verplaatsen naar de Eibergsestraat 250 (Landgoed Harink).

De initiatiefnemer is voornemens om de landschapsontsierende bijgebouwen (oppervlakte van 725 m2) te slopen. Om de bedrijfsactiviteiten uit te kunnen voeren wil de initiatiefnemer een tweetal bedrijfsgebouwen realiseren met een totale oppervlakte van 1.100 m2. De nieuwe bedrijfsgebouwen worden in een passende stijl gebouwd en ook dusdanig gepositioneerd dat er in combinatie met de monumentale boerderij een karakteristiek Twents erf wordt hersteld. Door de positionering van de bedrijfsgebouwen is er een fraai uitzicht op het achterliggende landschap. De beoogde ontwikkeling wordt ingepast in het huidige landschap. Het ontwerp zet in op een robuuste groenstructuur: bestaande groenstructuren, zoals het bos, worden versterkt en historische structuren worden waar mogelijk, hersteld. Dit is weergeven in het inrichtingsplan dat is opgenomen als bijlage 1. De twee nieuwe bedrijfsgebouwen worden gebruikt ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten welke behoren bij een uitvaartcentrum, zoals een kantoorruimte, koffieruimte, condoleanceruimte, opbaarkamers, etc. De ruimtes moeten geschikt zijn voor circa 100-150 personen.

De nieuwe gebouwen worden door het creëren van kleine kamers opgenomen in het landschap. De maat en schaal van de nieuwe vormgeving geven de gebruikers van het erf privacy, geborgenheid en rugdekking. De nieuwe vormgeving is gestoeld op de oude traditie van het Twentse landschap. Samen met de bestaande boerderij en vernieuwde schöppe, die enkel een nieuw passend uiterlijk krijgt, ontstaat een ensemble met een rafelig silhouet. In het ontwerp zijn doorzichten belangrijk, waardoor een interessante beleving ontstaat en het erf uitnodigt tot verkennen.

Op het terrein bij het uitvaartcentrum wordt een nieuw parkeerterrein (half verhard) aangelegd met een parkeergelegenheid voor ruim 150 bezoekers. Het parkeerterrein wordt op het achtererf gerealiseerd waardoor het erf compact blijft en bezoekers niet ver hoeven te lopen. Daarnaast zal er een nieuwe ontsluiting komen via de Kerkweg waardoor het aan- en afrijdend verkeer van elkaar gescheiden worden en onveilige situaties op het erf worden voorkomen. Het planvoornemen is in de volgende figuur weergeven.

Op het open veld ten zuidwesten van de boerderij worden de historische landschapselementen aangegrepen om een klein kader te vormen, waarin de bezoeker zich op een prettige manier kan bewegen. Delen van de singels worden hersteld door aanplant van enkele bomen en struweel. De herstelde singels worden op de historische kruispunten gemarkeerd door solitaire bomen. Ten noorden van het open veld wordt een rusttuin ingericht. De rusttuin is de tuin waar bezoekers tot rust kunnen komen, kunnen dwalen en even kunnen verblijven. Naast voor mensen, is deze plek van betekenis voor dag- en nachtvlinders en bijen. De rusttuin zou ook een plek kunnen zijn waarin inheemse fruitstruiken een plek krijgen, zoals aalbes, kruisbes en zwarte bes. Het bloemrijkgrasland van de rusttuin omringd de zuidzijde van de Aula. Het nieuwe gebouw krijgt hierdoor een zachte en natuurlijke uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1198-0001_0006.png" Figuur 6: Visie ontwerp in de traditie van het landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1198-0001_0007.png" Figuur 7: Planvoornemen uitvaartcentrum Startman

2.3 Herziening bestemmingsplan

Om het planvoornemen planologisch mogelijk te maken, vindt een partiele herziening van het bestemmingsplan plaats. Daarin worden de geldende bestemmingen binnen het plangebied geheel of gedeeltelijk gewijzigd in de bestemming 'Maatschappelijk' met bijpassend gebruiks- en bouwregels, zodat de realisatie van het plan mogelijk is.

Het bestemmingsplan bestaat uit de onderdelen verbeelding (plankaart), regels en uit de toelichting. De regels en de verbeelding zorgen na de onherroepelijke inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor de juridisch-planologische borging van de ontwikkeling en vormen gezamenlijk het kader waarbinnen de ontwikkeling gerealiseerd dient te worden. De toelichting bevat een omschrijving van het te ontwikkelen plan en de verantwoording van het plan. In de verantwoording dienen alle onderdelen aan bod te komen die noodzakelijk zijn om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan alle relevante wet- en regelgeving, beleid en uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit bestemmingsplan. Hierbij komt achtereenvolgens het Rijksbeleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Voor een toetsing aan het Rijksbeleid zijn de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de Ladder voor duurzame verstedelijking relevant.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld op grond van de geldende regelgeving. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op het moment dat die wet in gaat. Tot die tijd geldt de NOVI als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in gaat, zal de NOVI gelden als instrument, zoals in de nieuwe wet is bedoeld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Prioriteiten
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie: Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden: Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken: Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied: Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • De Omgevingsagenda

Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.

  • De NOVI-gebieden

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren. Haaksbergen is geen onderdeel van deze voorlopige aandachtsgebieden waardoor er geen vraagstukken met extra prioriteit van toepassing zijn.

Conclusie

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen, zoals onderhavige. Het onderhavige plan raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie. Daarnaast valt Haaksbergen ook niet binnen één van de NOVI-gebieden. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in NOVI.

Ladder duurzame ontwikkeling

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen en eenmaal, in 2017, gewijzigd. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt.

Er is veel jurisprudentie over wanneer een plan wel of niet als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' kan worden geclassificeerd. Centraal daarin staan vragen als: betreft het een ontwikkeling? is deze ontwikkeling nieuw? Neemt het ruimtebeslag toe? Is er sprake van een toename van bouwmogelijkheden? Hoe verhoudt het zich tot het voorgaand planologisch regime? etc.

Een uitvaartcentrum komt in beginsel niet voor in de definitie van een stedelijke ontwikkeling. Wanneer geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling is dan is de Ladder voor duurzame ontwikkeling niet van toepassing.

Het beoogde plan voorziet wel in een functiewijziging waarmee op locatie de realisatie van een uitvaartcentrum mogelijk is. Op deze locatie betreft dat een nieuwe functie. Op een groter schaalniveau beschouwd is echter sprake van een verplaatsing. Het aantal uitvaartcentra in het gebied neemt door deze ontwikkeling niet toe. Het uitvaartcentrum voorziet in de huidige situatie reeds in een behoefte en zal dat in de toekomstige situatie dus ook blijven doen.

Het ruimtebeslag op locatie neemt als gevolg de ontwikkeling in beperkte mate toe. Er wordt 486 m2 gesloopt alvorens er 747 m2 aan nieuwe bedrijfsgebouwen kan worden gerealiseerd. Een bestaande schuur zal behouden blijven en worden opgeknapt met een oppervlakte van 240 m2. Er is dus sprake van een kleine toename van het ruimtebeslag welke gecompenseerd wordt door toepassing van het KGO-beleid.

Conclusie

Op basis van bovenstaande en naar aard en omvang van het plan wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor de Ladder voor duurzame verstedelijk niet toegepast hoeft te worden. Het plan betreft een verplaatsing van een functie binnen de gemeente Haaksbergen, voorziet in een behoefte en voorziet in een beperkte toename van bouwmogelijkheden die gecompenseerd wordt.

3.2 Provinciaal beleid

Voor een toetsing aan het provinciaal beleid zijn de Omgevingsvisie 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening relevant.

Omgevingsvisie 'Beken Kleur'

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel, getiteld 'Beken Kleur', is in 2017 vastgesteld. Jaarlijks wordt de Omgevingsvisie geactualiseerd. Momenteel geldt de geactualiseerde versie sinds 2019. Op dit moment (Oktober 2021) ligt de Ontwerp Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2021 ter inzage.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit. ·

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

Conclusie

Kijkend naar de overkoepelende rode draden kan worden geconcludeerd dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde ruimtelijke beleid. In de beoogde ontwikkeling wordt aan de huidige karakteristieke boerderijwoning (rijksmonument) een nieuwe invulling gegeven die in de toekomst voor alle inwoners van Haaksbergen en omstreken bereikbaar is. Met de herbestemming van het rijksmonument wordt de continuïteit van de cultuurhistorische waarden die het pand heeft gewaarborgd en, vanwege zijn toekomstige maatschappelijke functie, ook beschikbaar voor de gemeenschap van Haaksbergen. Hierdoor wordt voldaan aan de rode draden genoemd in de omgevingsvisie Overijssel.


Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Met de provinciale ruimtelijke verordening kan het provinciaal bestuur vooraf regels stellen die gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen in acht moeten nemen. De provincie Overijssel zet in principe alle instrumenten uit de gereedschapskist van de Wro in, dus ook de ruimtelijke verordening. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van het uitvoeringsmodel omgevingsvisie.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken.


Het uitvoeringsmodel hangt onder de 'paraplu' van de drie eerder genoemde rode draden: duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1198-0001_0008.png"  Figuur 7: Uitvoeringsmodel omgevingsverordening Overijssel

Bij een initiatief dient aan de hand van deze drie stappen bepaald te worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

1. Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, het Rijk of de provincie.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening.

Voor onderhavig bestemmingsplan, die voorziet in het planologisch mogelijk maken van een uitvaartcentrum in het buitengebied, zijn de volgende beleidsnormen uit de Omgevingsverordening relevant:

  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (art. 2.1.3)

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik stelt dat er enkel een stedelijke ontwikkeling of extra ruimtebeslag buiten bestaand bebouwd gebied (waaronder het buitengebied) kan plaatsvinden indien aannemelijk is gemaakt dat er binnen de bebouwde kom geen geschikte ruimte is en de ruimte binnen bebouwd gebied optimaal is benut. Het principe heeft ten doel onnodig ruimtebeslag op de groene omgeving tegen te gaan. De beoogde ontwikkeling wordt niet getypeerd als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals uitgelegd in paragraaf 3.1. Wel is er sprake van een extra ruimtebeslag. De hoeveelheid bebouwing neemt toe en het erf krijgt een maatschappelijke functie. Deze wordt wel ingepast in het landschap. Op de huidige locatie leidt het uitvaartcentrum tot verkeers- en parkeerproblemen en kan het niet volledig voldoen aan haar maatschappelijke functie door een gebrek aan ruimte. De initiatiefnemers willen verhuizen omdat de huidige locatie niet voldoet aan het 'zorgvuldig ruimtegebruik'. Om die reden kan op grond van art 2.1.3. worden gesteld dat er binnen de bebouwde kom geen geschikte ruimte is voor het uitvaartcentrum en dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de beleidsnorm 'Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'.

  • Toekomstbestendigheid (art. 2.1.4.).

Toekomstbestendigheid stelt de eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn. Dit houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Door ruimtegebrek kan het uitvaartcentrum niet op de huidige bestemming blijven. De behoefte aan het uitvaartcentrum bestaat in Haaksbergen. Met de beoogde ontwikkeling neemt het aantal centra niet toe, het vestigt zich alleen op een andere locatie waardoor de behoefte niet veranderd. De kinderen van de initiatiefnemer zijn voornemens om het uitvaartcentrum in de toekomst voort te zetten. Waardoor een nieuwe toekomst bestendige locatie gewenst. De beoogde ontwikkeling voldoet dus aan de beleidsnorm 'toekomstbestendigheid'.

  • Kwaliteitsimpuls groene omgeving (art. 2.1.6.)

Binnen het beoogde plan is veel aandacht voor groen. Het plangebied bevindt zich in een het buitengebied van Haaksbergen en is omringd door bos- en landbouwgronden. Het plan wordt landschappelijk ingepast met veel oog voor de omgeving en het groen. Bovendien wordt er in het plan een plek gereserveerd voor een rusttuin wat kan worden gezien als kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving.

2. Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent volgens de Provinciale Omgevingsvisie het volgende ontwikkelingsperspectief: 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Dit landschap biedt ruimte aan zowel melkveehouderijen, akkerbouwgronden en opwekking van hernieuwbare energie als natuur, recreatie, wonen en overige bedrijvigheid. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven, indien maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap worden ondersteund. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.

Dit bestemmingsplan voorziet in de herbestemming van landgoed Harink. Het erf krijgt een nieuwe functie passend binnen het ontwikkelperspectief. Doordat er geen huidige agrarische functie meer is, kan worden voldaan aan de maatschappelijke opgave. Doordat het plan de monumentale boerderij behoudt en zorgt voor een kwaliteitsimpuls voor het groen en de omgeving kan worden gesteld dat het plan voldoet aan het ontwikkelingsperspectief zoals genoemd in de omgevingsverordening.

3. Hoe - gebiedskenmerken

In elk bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Aan de hand van de provinciale 'vier-lagenbenadering' wordt gemotiveerd hoe de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. De 'vier-lagenbenadering' bestaat uit vier lagen met gebiedskenmerken (zie ook het eerder weergegeven figuur van het uitvoeringsmodel). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven. De vier lagen en bijbehorende voorwaarden voor het plangebied worden hieronder weergegeven:

  • Natuurlijke laag. Het plangebied bevindt zich op de natuurlijke laag van dekzandvlaktes en -ruggen. Ontwikkelingen in dit landschap dienen het hoogteverschil en watersysteem beleefbaar en beter zichtbaar te maken.
  • Laag van agrarische cultuurlandschappen. Het plangebied bevindt zich grotendeels in het Oude hoevenlandschap. Dit landschap kenmerkt zich door verspreide erven met veel variatie op korte afstand. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. De erfontwikkeling dient bij te dragen aan behoud en accentuering van de dragende structuren van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen. Het beoogde plan voorziet in een landschappelijke inpassing van het uitvaarcentrum met behoudt van culturele en monumentale waarden en draagt op deze wijze bij aan het versterken van het agrarische cultuurlandschap.
  • Stedelijke laag. Het plangebied bevindt zich in het 'informele trage netwerk' en kent verspreide bebouwing. Het informele trage netwerk wordt gekenmerkt door fiets-, ruiter- en wandelpaden welke het mogelijk maken het landschap 'langzaam' te ervaren. Ambities voor deze laag gelden enkel voor ontwikkelingen in de nabijheid van steden en dorpen en derhalve niet voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Het gebiedskenmerk 'verspreide bebouwing' wordt gekenmerkt door verspreid gelegen boerenerven en losse burgerwoningen en een samenhang tussen de agrarische erven en het omliggende landschap. Vele erven en burgerwoningen kennen een lange geschiedenis. Ontwikkelingen op de erven dienen bij te dragen aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur. Tevens vindt er een duidelijke koppeling met het omliggende landschap plaats. Doordat de monumentale boerderij en inrichting van het erf behouden blijft en de historische twentse Schöppe wordt herbouwd, behoudt het erf de kenmerkende erfstructuur en wordt er rekening gehouden met de inpassing in het omliggende landschap. Op deze wijze draagt de ontwikkeling bij aan de ambities gesteld voor het gebiedskenmerk 'verspreide bebouwing'.
  • Laag van beleving. Het plangebied bevat geen laag van beleving.

Conclusie toetsing aan provinciaal beleid

Naar aanleiding van het provinciale uitvoeringsmodel wordt geconcludeerd dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2030 'Haaksbergen: groenste dorp van Twente'

De gemeentelijke structuurvisie, getiteld 'Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente', is op 5 maart 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Kort samengevat staan er negen ambities centraal om Haaksbergen gemoedelijk, gezellig, bereikbaar en groen te houden:

  • 1. Verbeteren van de relatie en verzachten van de overgangen tussen dorp en buitengebied.
  • 2. Een sfeervol groen centrum met de markt als stralend middelpunt.
  • 3. Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en het op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
  • 4. Versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van de dorpsstructuur.
  • 5. Benutten van de toeristische potentie van de samenhang tussen dorp en landschap.
  • 6. Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.
  • 7. Verbreden van het aanbod aan woonmilieus.
  • 8. Op peil houden en concentreren van de voorzieningen.
  • 9. Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.

Elk initiatief dat bij de gemeente wordt ingediend, moet een bijdrage leveren aan deze ambities. Dat hoeft niet te betekenen dat een plan aan álle ambities moet voldoen, maar het mag niet tegen ambities ingaan, en waar mogelijk moet het bijdragen aan meerdere ambities.

Voor het buitengebied stelt de gemeente Haaksbergen de ambitie om de kwaliteit van het buitengebied met zijn hoge cultuurhistorische waarden en de bijzondere natuurgebieden op peil te houden. Tegelijkertijd dient in het buitengebied ruimte te zijn voor agrarische activiteiten om een plattelandseconomie te behouden.

Het plangebied bevindt zich niet in het Natuurnetwerk Nederland of een Natura 2000-gebied. Doordat de landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en de nieuwe ontwikkeling op een landelijke manier wordt ingepast levert het een bijdrage aan de hoge cultuurhistorische waarden van het buitengebied. Dit zorgt op de locatie en in de omgeving voor een versterking van de kwaliteiten van het buitengebied. De ontwikkeling draagt derhalve bij aan de gemeentelijke visie voor dit gedeelte van het Haaksbergse buitengebied.

Conclusie

De in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten uit de gemeentelijke Structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functie gericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. De geschiktheid is ook voldoende aangetoond als uit het vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725 blijkt dat de bodem niet verdacht is op bodemverontreinigingen er geen risico's voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk ook een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Hiernaast geldt dat de gemeente bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt.

Situatie plangebied

Er is een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd op een terreindeel ter grootte van circa 4950 m2 aan de Eibergsestraat 250 in Haaksbergen (Bijlage 2). De onderzoekslocatie is deels bebouwd en deels verhard met klinkers en beton en deels begroeid met gras.

Uit de resultaten van het vooronderzoek is gebleken dat op de locatie een werkplaats en 2 bovengrondse dieseltanks aanwezig zijn geweest. Deze locaties zijn als verdachte deellocaties beschouwd. De bovengrond van de onderzoekslocatie is als verdacht beschouwd voor de aanwezigheid van zware metalen, minerale olie, PAK en asbest. De ondergrond en het grondwater zijn als onverdacht beschouwd. Op basis van het vooronderzoek is er een verkennend bodemonderzoek gedaan dat is opgenomen als bijlage 2. Hieruit blijkt het volgende:

  • In de bovengrond (BG II, BG III en B - BG) en in het grondwater (PB A1) zijn licht verhoogde concentraties aangetoond.
  • In de bovengrond (BG I, BG IV en A - BG), de ondergrond (OG I) en in het grondwater (PB B1) zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
  • in het mengmonster van de fijne fractie van MM FF - 02 asbest aangetoond: het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
  • Geadviseerd wordt het zwerfasbest bij gat 13 door een erkend bedrijf te laten verwijderen.

Het onderzoek voldoet niet geheel aan de geldende normen en richtlijnen. Het onderzoek geeft echter voldoende inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem binnen de onderzoekslocatie.

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek asbest blijkt dat plaatselijk asbest is aangetoond. Het gewogen asbestgehalte is echter ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Er is geen sprake van verontreiniging met asbest.

Conclusie

Er zijn op basis van de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmeringen voor een bestemmingswijziging van het onderzochte gebied en het verlenen van de omgevingsvergunning, activiteit bouw. Mochten tijdens herinrichting of bouwwerkzaamheden aanwijzingen voor de aanwezigheid van een bodemverontreiniging (zoals bijmengingen van asbest of oliegeuren) worden waargenomen, dan dienen de werkzaamheden te worden gestaakt en de Omgevingsdienst Twente te worden geïnformeerd.

4.2 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

Wanneer een nieuw geprojecteerde geluidsgevoelige functie binnen de geluidszonering van een weg valt, dient getoetst te worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) en de uiterste grenswaarde. Deze grenswaarde is voor autosnelwegen 53 dB en voor wegen in stedelijk gebied 63 dB. Geluidsgevoelige functies zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, zorggebouwen en kinderdagverblijven. De geluidszonering van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken van de weg en de binnen- of buiten stedelijke ligging van de weg. Voor geluidsgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszone van een autosnelweg, gelden altijd de buiten stedelijke normen ten gevolge van de autosnelweg. Wanneer nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt binnen de onderzoek zone van de aanwezige wegen, moet akoestisch onderzoek plaatsvinden.

Situatie plangebied

In de nabijheid van het plangebied ligt één geluidsbron, te weten de Eibergsestraat (op circa 150 meter van beoogde ontwikkeling). De Eibergsestraat is een weg buiten de bebouwde kom bestaande uit een of twee rijstroken. Hiervoor geldt een onderzoekszone van 250 meter. Van industrielawaai of spoorweglawaai is geen sprake.

Het plangebied is gedeeltelijk overlappend met deze onderzoekszone. Echter is een uitvaartcentrum geen geluidsgevoelig gebouw. De initiatiefnemer zal de monumentale boerderij, welke reeds als bedrijfswoning in gebruik is, ook als bedrijfswoning blijven gebruiken. Er is dus geen sprake van een nieuw geprojecteerde geluidgevoelige functie, waardoor er geen aanleiding is om verder aan de Wet geluidhinder te toetsen of akoestisch onderzoek uit te voeren.

Conclusie

Het aspect 'geluid' levert geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.3 Flora en fauna (incl. stikstof)

Op 1 januari 2017 is de 'Wet natuurbescherming' in werking getreden. De 'Boswet', de 'Flora en faunawet' en de 'Natuurbeschermingswet 1998' zijn per die datum ingetrokken. De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Soortenbescherming

De soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Het doel van de Wnb is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.

Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Situatie plangebied

Soortenbescherming

Middels een quickscan is getoetst aan de Wet natuurbescherming. Deze is bijgevoegd in Bijlage 3. Uit de quickscan blijkt dat de ontwikkeling naar verwachting zal leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Daarnaast dient er rekening te worden gehouden met broedvogels in het gebied waar geen provinciale vrijstelling voor geldt.

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.

Het slopen van de schuren dient buiten het broedseizoen plaats te vinden, soorten als zwarte roodstaart, winterkoning, koolmees en pimpelmees maken geregeld gebruik van oude schuren om in te broeden. Indien de schuren wel gesloopt dienen te worden binnen het broedseizoen dient voorafgaand een ecologische check plaats te vinden door een ecologisch deskundige. Overige werkzaamheden kunnen wel zonder voorwaardes binnen het broedseizoen worden uitgevoerd.

Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Van negatieve effecten op het Natuurnetwerk Nederland is dus geen sprake.

Natura 2000-gebied

Op ongeveer 4,3 km afstand ten oosten van het plangebied bevindt zich het Natura 2000-gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen'. De uitvoering van fysieke activiteiten in het plangebied zal vanwege de afstand niet leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied als gevolg van een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasting van hydrologie. Emissies van stikstof kunnen echter over een grotere afstand tot effecten leiden in Natura 2000-gebieden. Het Natura 2000-gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen' is momenteel overbelast met stikstof. Bij een plan of project kunnen emissies van stikstof vrijkomen als gevolg van de aanleg/realisatie van het project en het daaropvolgend gebruik. Sinds de invoering van het Besluit stikstofreductie en natuurverbeteringen geldt voor de aanleg/realisatie-fase een vrijstelling. Voor de gebruiksfase geldt deze vrijstelling niet.

Middels een AERIUS-berekening (zie Bijlage 4) zijn de stikstofeffecten van de gebruiksfase inzichtelijk gemaakt. Uit de berekening blijkt ten gevolge van de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden.

Conclusie

Het aspect 'flora en fauna' levert geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.4 Water

In onder andere de Europese Kaderrichtlijn water, de vierde Nota Waterhuishouding en de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water. Dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.

De relatie tussen water en ruimtelijke ordening wordt steeds belangrijker. In de nota 'Anders omgaan met water' is bepaald dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding uitdrukkelijk moeten worden overwogen. Hiervoor wordt in ruimtelijke plannen een digitale watertoets doorlopen. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Waterbeleid

Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan het aspect 'water'. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwater bescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Waterschapsbeleid
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft een Waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2022-2027. In dit plan wordt kenbaar gemaakt hoe het Waterschap Rijn en IJssel de doelstellingen voor haar primaire taakgebieden wil gaan realiseren.

Gemeentelijk beleid
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2017-2020 heeft de gemeente Haaksbergen ook een aantal beleidspunten opgenomen met betrekking tot hemelwaterinfiltratie en het scheiden van hemel- en afvalwater. Het beleid is erop gericht om de trits “Vasthouden – Bergen – Afvoeren” en de trits “Schoonhouden – Scheiden – Zuiveren” concreet vorm te geen in elke nieuwbouw of renovatie. '

Bij de nieuwbouw van een woning dient een particulier hemelwater zo veel mogelijk bovengronds te transporteren, zonder gebruik te maken van riolering, en hemelwater te laten infiltreren via graspassages. De doorworteling en het bodemleven van het gras houden de infiltratiecapaciteit op peil en zorgen voor afbraak en binding van diverse verontreinigingen. Indien er een centrale infiltratievoorziening nodig is, voor bijvoorbeeld meerdere woningen, krijgt een wadi de voorkeur.

Waterparagraaf  'toekomstgericht waterbeheer'

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2021 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:

  • Veilig water - Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid;
  • Voldoende water - Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen;
  • Schoon water - Zorgen voor een goede waterkwaliteit voor mens, plant en dier;
  • Afvalwater - Verwerken van afvalwater en het daaruit benutten van energie en grondstoffen;
  • Vaarwegbeheer - Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel.

Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets.

Wateradvies

Het plan is voorgelegd aan het waterschap om een wateradvies te verkrijgen. Het wateradvies is hierna uitgewerkt.

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone van een waterloop, primair watergebied, of  in de invloedszone van een zuiveringstechnisch werk.

Ten aanzien van het afvalwater, worden de gebouwen in het plangebied aangesloten op de bestaande riolering. De toename van afvalwater is  kleiner dan 1 m3/uur.

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met circa 750m2. De totale hoeveelheid verharding bedraagt circa 4.700m2. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld.

Ter plaatse van o.a. de parkeerplaats is rekening gehouden met de waterberging. In de aan te leggen groenelementen kan water in de bodem infiltreren. Daarnaast wordt de afvoer zo geregeld dat ter plaatse van het bos (lagergelegen t.o.v. de es) ruimte ontstaat voor het bergen van water. Dit stuk is namelijk lagergelegen dan bijv. de parkeerplaats. Daarnaast worden op het erf, achter de boerderij, ook een aantal graselementen aangelegd waar water de ruimte krijgt om te infiltreren. Deze zijn ook lagergelegen t.o.v. het erf. Verder kan water afstromen richting het weiland, waar het water ook de ruimte krijgt om te infiltreren. Kortom, rondom het erf zijn diverse (natuurlijke) elementen welke zorgen een goede afhandeling van hemelwater. Wateroverlast is dan ook niet te verwachten. Een regenbui van T=10+10% (40mm) kan worden opgevangen in het plangebied en vertraagd worden afgevoerd.

Er is sprake van een gescheiden rioolstelsel. Afvalwater wordt gescheiden afgevoerd op het gemeentelijke rioleringsstelsel.

Conclusie

Het aspect 'water' levert geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Situatie plangebied

Archeologie
Conform de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Haaksbergen en het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' kent het plangebied waar gesloopt en gebouwd gaat worden een hoge archeologische verwachting.

Op basis van het bureauonderzoek, welke is toegevoegd als Bijlage 5 geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum – Nieuwe tijd. De archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum – Vroege Middeleeuwen is gebaseerd op de ligging van het plangebied op de flank van een dekzandrug naar een vlakte. In het westen van het plangebied wordt een enkeerdgrond verwacht. De aanwezigheid van een dergelijk humeus dek heeft vermoedelijk gezorgd voor gunstige conserveringsomstandigheden. Voor de periode Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd geldt een hoge verwachting vanwege de ligging op het historische erf Harink. De vroegste vermelding van dit erf stamt uit de 12de eeuw. Het is aannemelijk dat er resten in het plangebied te verwachten zijn van voorlopers van dit erf tot in ieder geval de 12de eeuw of zelfs ouder. Op basis van deze resultaten is een veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd, waaruit de volgende resultaten zijn gevonden.

  • In zowel het noordelijke als het zuidelijke deel is de bodem verstoord tot minimaal 0,6 m-mv, waarbij geen potentiële cultuurlaag meer aanwezig zal zijn. Rondom het historische erf is een meer dan een meter dik plaggendek aangetroffen dat an sich al is te beschouwen als cultuurlaag. De onderzijde van het dek ligt op 1,1 à 1,4 m -mv.
  • De verwachting op het aantreffen van resten uit de periode volle middeleeuwen en nieuwe tijd is onverminderd hoog vanwege de ligging op het historische erf Harink. Vanwege de bodemverstoringen en het gebruik als erf vanaf de middeleeuwen is de kans kleiner dat waarden van landbouwnederzettingen uit het neolithicum tot aan de volle middeleeuwen worden aangetroffen dan op basis van het bureauonderzoek werd verwacht. De kans op het aantreffen van een vuursteenvindplaats is nihil.
  • Archeologische indicatoren zijn niet aangetroffen met uitzondering van de eerder genoemde cultuurlaag die heeft gezorgd voor gunstige conserveringsomstandigheden van eventuele archeologische waarden.

Uit het booronderzoek, welke is opgenomen als Bijlage 6, blijkt dat indien de ingrepen in de bodem in de zone met een hoge archeologische verwachting tot 0,8 m of dieper reiken, een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven benodigd is. Echter zal de bodem volgens initiatiefnemer niet dieper verstoord worden dan de aangegeven 80 cm-mv. De hoge archeologische verwachting voor wat betreft het voorkomen van archeologische resten die samenhangen met het historische erf voor de plangebied blijft gehandhaafd. Ter plaatse van de stallen is een lage archeologische waarde vastgesteld.

Cultuurhistorie
De cultuurhistorische situatie van het plangebied hangt met name samen met de ligging ervan op de locatie van boerderij ‘Harink’. Deze boerderijplaats bevindt zich in het buurtschap Brammelo, dat ten zuidwesten van Haaksbergen gelegen is. De oudste vermelding van deze boerderij is aangetroffen uit een goederenregister uit 1188. Deze boerderij zal blijven bestaan en de bedrijfswoning worden van de initiatiefnemers. De ontsierende opstallen die niet passen binnen het Twentse karakter worden gesloopt en binnen het bestaande bouwvlak herbouwd tot functionele bedrijfsgebouwen welke passen binnen de Twentse stijl en ondergeschikt zijn aan de monumentale boerderij. Hierdoor wordt het monumentale karakter van het erf en de boerderij versterkt.

Conclusie

De aspecten 'archeologie en cultuurhistorie' leveren geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bedrijven en milieuzonering. Onder bedrijven en milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bedrijven en milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de onderlinge afstand wordt gebruik gemaakt van de meest recente VNG-publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering', waarin richtafstanden zijn opgenomen. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieugevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Situatie plangebied

Het plangebied bevindt zich in landelijk gebied, omringd door landbouwgrond en bos. De initiatiefnemer is voornemens om een uitvaartcentrum te realiseren. Hierbij dient gekeken te worden naar de effecten van het uitvaartcentrum op de omgeving, de zogenaamde externe werking. Uitvaartcentra hebben een milieucategorie 1. Hierbij horen richtafstanden tot 10 meter. De dichtstbijzijnde woningen bevinden zich op meer dan 100 meter afstand van het toekomstige uitvaartcentrum waardoor geconcludeerd kan worden dat van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van deze functie is dan ook geenszins sprake.

Kijkend naar de effecten van het uitvaartcentrum op de bedrijfswoning van de initiatiefnemer kan worden geconcludeerd dat alleen voor de factor geluid een richtafstand van 10 meter geldt. Voor geluid is een bedrijfswoning, net als een gewone woning, een geluidsgevoelige functie. Echter, uitzondering hierop is de inrichting waar de bedrijfswoning bij hoort. Voor deze inrichting is de bedrijfswoning (in de milieuregelgeving) geen geluidsgevoelige functie. Wel moet voldaan worden aan een goede ruimtelijke ordening.

Kijkend naar de interne werking, de effecten van de omgeving op de beoogde ontwikkeling, kan geconcludeerd worden dat er op dit moment ook sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor de volledigheid zijn de 3 soorten bedrijven in de omgeving weergeven in onderstaande figuur en daaronder kort uitgelegd en verantwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1198-0001_0009.png" Figuur 8: Bedrijf en milieuzonering omgeving plangebied

Ten eerste wordt het plangebied omringd door agrarische bedrijven. Het betreft hier landbouwbedrijven met veeteelt met een oppervlakte groter dan 500m2. Hiervoor geldt een milieucategorie van 3.1 en een richtafstand 50 m. Enkel de agrarische bestemming aangrenzend aan het plangebied is overlappend, maar dit is op dit moment een vervallen schuur. Kijkend naar de 'plek van ontwikkeling' dan ligt ook deze agrarische bestemming op voldoende afstand van de bedrijfswoning en dus hebben de omliggende agrarische bestemmingen geen negatieve effecten op het woon- en leefklimaat.

Aan de overkant van de Eibergsestraat ligt een bedrijf gespecialiseerd in IJzerwaren, Tuin en Park, Mechanisatie en Constructie. Hiervoor geldt een maximale milieucategorie 2 en bijbehorende richtafstand van 30 meter. Het bedrijf ligt op voldoende afstand van het plangebieden heeft geen negatieve effecten op het woon- en leefklimaat.

Ten noorden van het plangebied ligt een tankstation. Een tankstation zonder LPG, waarvoor een milieucategorie van 2 geldt met een richtafstand van 30 m. Dit tankstation ligt op een afstand van circa 700 meter en heeft daarom geen negatieve effecten op het woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' levert geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de PR 10-6-contour rond inrichtingen waarin opslag en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is geen norm, maar er geldt een verantwoordingsplicht. Binnen het invloedsgebied van het groepsrisico dient de realisatie van kwetsbare objecten, zoals het appartementengebouw, en eventuele gevolgen voor het groepsrisico verantwoord te worden.


Situatie plangebied

In de nabijheid van het plangebied (ca. 500m) bevinden zich geen risicovolle inrichtingen en worden er geen gevaarlijke stoffen getransporteerd over weg, water of spoor of door buisleidingen. Het plangebied valt ruim buiten de PR 10-6 contour en het invloedsgebied van het groepsrisico van eventuele risicobronnen in de omgeving. Het aspect externe veiligheid vormt geen aandachtspunt voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.8 Geur

Bij het aspect 'geur' in het buitengebied vormt de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Situatie plangebied

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele agrarische bedrijven. De dichtstbijzijnde agrarische bedrijven liggen op voldoende afstand waardoor vanuit de omgeving geen geurhinder op het plangebied wordt verwacht. Omdat het agrarisch gebruik binnen het plangebied ophoudt te bestaan leidt dit naar de omgeving toe tot een vermindering van eventuele geurhinder.

Conclusie

Het aspect 'geur' levert geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden. Er dient te worden vastgesteld welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Met name de (toename van) autoverkeer heeft ten gevolge dat de luchtkwaliteit verslechtert. Daarnaast dient beoordeeld te worden of de luchtkwaliteit zodanig is dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Voor het aspect 'luchtkwaliteit' zijn door de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. In deze wet zijn grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen opgenomen. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (AMvB's) en ministeriële regelingen. De belangrijkste zijn het Besluit en de Regeling NIBM (niet in betekenende mate bijdragen).

Het Besluit NIBM staat ontwikkelingen toe wanneer de ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij 3% van de grenswaarden genoemd voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in de Wet milieubeheer. Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit geldt, onder andere, voor:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Verder kunnen ook ruimtelijke ontwikkelingen die niet genoemd staan in de Regeling NIBM niet in betekenende mate bijdragen. Hiervoor geldt dat de bijdrage aan NO2 en PM10 onder de grenswaarde van 3% moet liggen.

Situatie plangebied

Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot wijzigingen in het aantal woningen binnen het plangebied. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen, of een positieve, invloed op de luchtkwaliteit. De ontwikkeling ligt bovendien ruim onder de grenswaarde van 3% uit het Besluit NIBM en draagt dus niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren ontwikkeling wordt voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de RIVM kaarten welke weergeven staan op www.atlasleefomgeving.nl. Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.

Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de RIVM kaarten welke weergeven staan op www.atlasleefomgeving.nl. Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.

Op basis van de 'Atlas Leefomgeving' blijkt dat de achtergrondconcentraties in 2019 aan fijnstof PM10, PM2,5 en stikstofdioxide NO2 ter plaatse van het plangebied respectievelijk maximaal 16 µg/m³, 9 µg/m³ en 14 µg/m³ bedraagt. De achtergrondbelastingen liggen ruimschoots onder de grenswaarde van 40 µg/m³ voor PM10 en NO2 en ruimschoots onder de grenswaarde van 20 µg/m³ voor PM2,5.

Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' levert geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.10 Kabels en leidingen

Kabels en (buis)leidingen in de grond in of nabij het plangebied kunnen van belang zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling en dienen derhalve planologisch geregeld te worden. Het gaat dan om kabels en leidingen met een veiligheidsrisico of een belangrijke maatschappelijke functie, zoals (ondergrondse) hoogspanningskabels, gasleidingen of buisleidingen voor brandbare en vergiftigde stoffen.

Situatie plangebied

Voor de bouw van kwetsbare objecten binnen een dubbelbestemming 'Hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' dient normaliter onderzocht te worden wat de effecten van de electromagnetische velden op mens en dier is. Het uitvaartcentrum betreft hiervoor geen kwetsbaar object. De bedrijfswoning is reeds aanwezig. Derhalve wordt geen belemmering verwacht voor de ligging van het plan langs de hoogspanningsverbinding.

Conclusie

Vanuit het aspect 'kabels en leidingen' wordt het plan uitvoerbaar geacht.

4.11 Verkeer en parkeren

Door Goudappel is een notitie opgesteld die ingaat op verkeer en parkeren. Deze notitie, 'Ontsluiting uitvaartcentrum startman', is opgenomen als Bijlage 7. De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgenomen.

Situatie plangebied

Verkeer

Het uitvaartcentrum leidt tot een beperkte verkeerstoename op de Eibergsestraat. Het extra verkeer rijdt vooral buiten de spitsen. In het plan is voorzien dat bezoekers aankomen over de Eibergsestraat en vertrekken via de Kerkweg. Ook op de Kerkweg kan het extra verkeer goed verwerkt worden. Met de eenrichtingsroute is voorzien in een veilige ontsluiting. Bij de entree van het plangebied wordt markering aangebracht om de toegang naar de Eibergsestraat te verduidelijken en te voorkomen dat men de toegang voorbij rijdt.

Parkeren

De parkeerplaats krijgt een plek aan de noordkant van het projectgebied, aan het einde van de oprijlaan. Een logische plek, waardoor bezoekers niet gaan dwalen. De parkeerplaatsen worden landschappelijk ingepast. De parkeerbehoefte, a 30 perkeerplaatsen, kan volledig op eigen terrein worden opgevangen en daarvoor is voldoende ruimte. In het plan wordt uitgegaan van een parkeerterrein in halfverharding. Rond de gebouwen is voldoende ruimte aanwezig om ook een paar invalidenparkeerplaatsen te realiseren.

Conclusie

Er worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd en met de nieuwe ontsluitingweg aan de Kerkweg kan het extra verkeer goed worden verwerkt. Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Aanmeldnotitie M.E.R.

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er een drietal mogelijkheden:

  • 1. M.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 2. M.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. Vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden.

Indien een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld moet worden, dient het bevoegd gezag na te gaan of de beoogde ontwikkeling mogelijk aanzienlijke milieugevolgen voor de omgeving kan hebben. Als uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.

Sinds mei 2017 is de inhoud van een de vormvrije-m.e.r. en de procedure gelijkgetrokken met een m.e.r.-beoordeling. Dat betekent dat de gemeenteraad voor een besluit (de omgevingsvergunning) een besluit genomen moet hebben of er wel of geen project-m.e.r. noodzakelijk is. Dit besluit dient te worden gemotiveerd door middel van een aanmeldnotitie, waarin dezelfde onderdelen aan bod dienen te komen als bij een m.e.r.-beoordeling.

Situatie plangebied

De beoogde ontwikkeling komt voor op de D-lijst van het Besluit m.e.r. (D 11.2). Echter overstijgt de voorgenomen ontwikkeling de drempelwaarde niet. Dat betekent dat voor onderhavig plan een vormvrije-m.e.r. uitgevoerd dient te worden om na te gaan of de ontwikkeling aanzienlijke milieueffecten kan hebben.

Gezien de kleinschaligheid van het plan zijn significante milieueffecten niet te verwachten. Zoals aangetoond is in bovenstaande paragrafen zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet te verwachten. Er is dan ook geen aanleiding voor het uitvoeren van een milieueffectrapportage.

Conclusie
Vanwege de geringe omvang van de ontwikkeling is beargumenteerd dat er geen significante milieueffecten optreden als gevolg van dit bestemmingsplan. Geadviseerd wordt de gemeente te laten besluiten dat het opstellen van een milieueffectrapportage niet benodigd is.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Omdat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met nationale belangen, wordt een vooroverleg met het Rijk niet noodzakelijk geacht.

De provincie Overijssel heeft een 'Vooroverleglijst ruimtelijke plannen' opgesteld waarop plannen staan waar geen vooroverleg voor vereist is. Onderhavig plan valt onder de categorie 'nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding met KGO'. In het erfinrichtingsplan is onderbouwd hoe het plan past binnen het KGO beleid en in dit bestemmingsplan is het overige beleid verantwoord. Het plan past binnen het beleid. Gelet hierop wordt afgezien van het voeren van vooroverleg met de provincie Overijssel.

Het waterschap Rijn en IJssel is middels de digitale watertoets geïnformeerd. Op basis van hun reactie wordt de waterparagraaf eventueel nog aangevuld.

Inspraak

Gezien de relatief geringe planologische betekenis is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerp bestemmingsplan. Na overleg met de initiatiefnemer en de gemeente Haaksbergen is direct een ontwerp van dit bestemmingsplan, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, ter inzage gelegd. Eén ieder wordt, door middel van deze ter inzage legging, in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze over het plan in te dienen.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Er wordt een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten waarin afspraken worden gemaakt over de voorgenomen ontwikkeling, alsmede alle financiële kaders waaronder mogelijke planschade, de exploitatiebijdrage en de daadwerkelijke investeringskosten van de beoogde ontwikkelingen

Op basis van deze overeenkomst wordt het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar geacht. Het kostenverhaal zal geen belemmering vormen voor uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Procedure bestemmingsplan

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase

Door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haaksbergen wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1. van het Bro (in een huis-aan-huisblad en via de website), kennis gegeven van het voornemen om de bestemmingsplannen 'Buitengebied Haaksbergen' (2013) en 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' (2017) gedeeltelijk te wijzigen. De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan vervolgens onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg, op grond van artikel 3.1.1 Bro, haar voornemen (vaak in de vorm van een (voor)ontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden.

Terinzageleggingsfase

Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en op de internetpagina van de gemeente Haaksbergen, wordt het ontwerp bestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door belanghebbenden een zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase

Na de termijn voor de ter inzage legging stelt de gemeenteraad het ontwerp bestemmingsplan, indien nodig met aanpassingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt en wordt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage gelegd. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door het college niet volledig is overgenomen of indien het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

6.2 Plansystematiek

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wro, het Bro en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de antidubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.

6.3 Toelichting op de regels

Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels bevat de inleidende regels, waaronder de begrippen en de wijze van meten.

Artikel 1: Begrippen

In artikel 1 van de regels worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.

Artikel 2: Wijze van meten

De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingsregels voor het gehele plangebied.

Artikel 3: Agrarisch met waarden - Landschap

De in het plan opgenomen bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' is grotendeels overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' en vervangt het deel van de oorspronkelijke bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' welke niet de bestemming 'Maatschappelijk' krijgt. Daarmee sluit dit deel aan op de omliggende bestemmingen.

Artikel 4: Maatschappelijk

De in het plan opgenomen bestemming 'Maatschappelijk' is grotendeels overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' en vervangt het deel van de oorspronkelijke bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' waar het uitvaartcentrum met bijbehorende voorzieningen beoogd is.

Artikel 5: Leiding

De in het plan opgenomen dubbelbestemming 'Leiding' is onverkort overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1'.

Artikel 6: Waarde - Hoge archeologische verwachting

De in het plan opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' is onverkort overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1'.

Artikel 7: Waarde - Lage archeologische verwachting

De in het plan opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Lage archeologische verwachting' is onverkort overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1'.

Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvatten de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.

Artikel 8: Anti-dubbeltelregel

De antidubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De antidubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Een verdichting kan zich met name voordoen wanneer een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan een keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 9: Algemene bouwregels

In dit artikel zijn specifieke bouwregels opgenomen voor gebouwen welke worden gebouwd in de nabijheid van wegen en watergangen.

Artikel 10: Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval strijdig is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijvingen.

Voor de redactie van de gebruiksregels is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving (lid 1 van elk artikel) voldoende duidelijkheid schept. Bij de meeste artikelen is aangegeven wat in elk geval onder "verboden gebruik" moet worden verstaan.

Artikel 11: Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is een verwijzing opgenomen naar het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' wegens de ter plaatse geldende aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'luchtverkeerszone' waarop specifieke regels van toepassing zijn.

Artikel 12: Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Artikel 13: Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn de regels opgenomen op grond waarvan het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd is het plan te wijzigen.

Artikel 14: Algemene procedureregels

In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot de voorbereidingsprocedure voor een besluit tot het stellen van nadere eisen.

Artikel 15: Overige regels

In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 zijn, overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012, de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen 16 en 17 van de regels opgenomen.