direct naar inhoud van Regels
Plan: Haaksbergen-Centrum, partiële herziening Spoorstraat 30
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1173-0002

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Haaksbergen-Centrum, partiële herziening Spoorstraat 30" met identificatienummer NL.IMRO.0158.BP1173-0002 van de gemeente Haaksbergen;

1.2 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ambachtelijke dienstverlening:

een bedrijf of instelling waarvan de activiteiten bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een horeca- en garagebedrijven;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.7 bed & breakfast:

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.8 bedrijfs- of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.9 bedrijfsmatig:

via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen.

1.10 bedrijfsmatige activiteiten:

bedrijfsmatige activiteiten - geen dienstverlening zijnde - en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk;

1.11 beroepsmatige activiteiten:

een beroep, of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij bijbehorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgevoerd;

1.12 bestaand:
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een afwijking van de bouw- en gebruiksregels als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van het bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsplan:

planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0158.BP1173-0002 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.17 bijzondere woonvoorziening:

een (gedeelte van een) gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is voor de huisvesting van specifieke doelgroepen;

1.18 Bor:

Besluit omgevingsrecht;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.22 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 bovengronds bouwwerk:

bouwwerk dat geheel is gelegen boven peil;

1.26 brutovloeroppervlakte:

de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor bedrijfsuitoefening en/of maatschappelijke voorzieningen benodigde vloeroppervlakte;

1.27 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, geen horecabedrijven zijnde;

1.29 gastouderopvang:

een vorm van kinderopvang, tot een maximum van zes kinderen, binnen een gezinssituatie in een woning waar de ouder of gastouder zijn hoofdverblijf heeft;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geluidbelasting vanwege het wegverkeer:

de geluidsbelasting Lden in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of Besluit geluidhinder;

1.32 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig terrein of bouwwerk wordt aangemerkt;

1.33 geluidsgevoelige gebouwen:

gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke dienen ter bewoning, of andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.34 hogere waarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.35 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.36 horeca - 1: hotels en restaurants:

Inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf dan wel van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, inclusief internetcafés en uitgezonderd gokhallen. Het accent ligt daarbij op de verkoop van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren, hieronder worden afhaalcentra en cafetaria's mede begrepen;

1.37 horeca-2: cafés en overige drinkgelegenheden:

inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van kleine etenswaren, inclusief internetcafés en uitgezonderd gokhallen. Het accent ligt op de verkoop van dranken dan wel op het verstrekken van kleine etenswaren;

1.38 inpandige bedrijfswoning:

een woning dienend voor de huisvesting van een persoon (en diens gezin), wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is en die omsloten wordt door andere gedeelten van een gebouw of door andere gebouwen en/of architectonisch geïntegreerd is met het bijbehorende bedrijfsgebouw;

1.39 kap:

een dakafdekking van een gebouw met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak;

1.40 kinderopvang:

het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de 1e dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs van die kinderen begint in een kinderdagverblijf voor nul- tot en met vierjarigen, danwel kindercentrum vanaf vier jaar;

1.41 maatschappelijke voorzieningen:

kinderopvang, educatieve, (para)-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.42 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.43 omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo);

1.44 ondergronds bouwwerk:

een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil;

1.45 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;
1.46 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een persoon tegen vergoeding;

1.47 seksbioscoop/ theater:

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin voorstellingen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;

1.48 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.49 standplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.50 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.51 voorkeurswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen waarde voor de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.52 vrijliggende gevel:

een gevel welke niet aaneen is gebouwd met het gebouw op het naastgelegen perceel;

1.53 Wabo:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.54 wonen:

het gehuisvest zijn in een woning;

1.55 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, woonwagens niet inbegrepen;

1.56 wro:

Wet ruimtelijke ordening;

1.57 zakelijke dienstverlening:

een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals baliefuncties van banken, reisbureaus, uitzendbureaus en verhuurbedrijven en gelegenheden ten behoeve van voornamelijk internetgebruik;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de hoogte van een bouwlaag

tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen; indien sprake is van één bouwlaag is de hoogte daarvan gelijk aan de goothoogte;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de verticale diepte van een (ondergronds) bouwwerk

de diepte van een bouwwerk, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer tot de bovenkant van de laagst gelegen vloer;

2.8 grondoppervlak van bebouwing

de oppervlakte van de grond, in beslag genomen door de horizontale projectie van een gebouw;

2.9 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.10 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken en overkragingen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt bij balkons en 1,5 meter bij alle andere ondergeschikte bouwdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Centrum - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, uitsluitend op de verdieping, al dan niet in combinatie met bijzondere woonvoorzieningen en/of mantelzorg en/of gastouderopvang, waarbij uitsluitend bestaande woningen zijn toegestaan;
  • b. detailhandel, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte' de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de aangegeven oppervlakte;
  • c. zakelijke dienstverlening, uitsluitend op de verdieping;
  • d. maatschappelijke voorzieningen;
  • e. horeca - 1;
  • f. ambachtelijke dienstverlening;

met de daarbij behorende:

  • a. tuinen, erven, terreinen;
  • b. gebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. parkeren en parkeervoorzieningen;
  • e. entreepartijen ten behoeve van functies op de verdiepingen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  • i. uitingen van beeldende kunst;
  • j. ondergrondse bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van bovengrondse gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  • b. de voorgevel van gebouwen wordt gebouwd in de bouwgrens;
  • c. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de verbeelding daarvoor geldende aanduiding aangegeven hoogte;
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 meter of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 meter bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van vlaggenmasten ten hoogste 6 meter mag bedragen.
3.3 Nadere eisen
  • a. Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. de sociale veiligheid.

Nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bebouwing.

  • b. Voor het stellen van nadere eisen, geldt de in Artikel 11 vermelde voorbereidingsprocedure.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Mantelzorg

Mantelzorg wordt als gebruik conform de bestemming aangemerkt wanneer voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is een verklaring voor mantelzorg van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur afgegeven;
  • b. mantelzorg vindt plaats op een oppervlakte van maximaal 100 m²;
  • c. de tijdelijkheid van de situatie verzekerd is.
3.4.2 Parkeren

Er dient op eigen terrein te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte, waarbij ten minste een parkeernormering geldt van 3 parkeerplaatsen per 100 m² brutovloeroppervlakte en 1 parkeerplaats per woning.

3.4.3 Nieuwe geluidsgevoelige functies

Nieuwe geluidgevoelige functies ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - geluidsgevoelige bestemming onder voorwaarde" op de verbeelding zijn vanaf de eerste etage toegestaan indien:

  • a. een hogere waarde is verleend voorafgaand aan het gebruik krachtens de Wet geluidhinder en middels een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat deze niet wordt overschreden; of
  • b. middels een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat voor het betreffende gebruik ter zake toepasselijke (hogere) waarden krachtens de Wet geluidhinder kunnen worden verleend en deze niet worden overschreden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.1 en toestaan dat de begane grond eveneens mag worden gebruikt ten behoeve van de functie 'wonen' of 'zakelijke dienstverlening', mits:
    • 1. voor zover sprake is van een geluidsgevoelige functie een hogere waarde is verleend voorafgaand aan het gebruik krachtens de Wet geluidhinder en middels een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat deze niet wordt overschreden dan wel middels een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat voor het betreffende gebruik ter zake toepasselijke (hogere) waarden krachtens de Wet geluidhinder kunnen worden verleend en deze niet worden overschreden;
    • 2. aangetoond wordt dat functies die al mogelijk zijn op de begane grond economisch gezien niet haalbaar zijn;
    • 3. dit niet ten koste gaat van de detailhandelsstructuur;
    • 4. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte, waarbij ten minste een parkeernormering geldt van 3 parkeerplaatsen per 100 m² brutovloeroppervlakte en 1 parkeerplaats per woning.
  • b. het bepaalde in 3.4.2 en/of 3.5 onder a en toestaan dat elders kan worden voorzien in de parkeerbehoefte, dan wel wordt afgeweken van de parkeernormering;
  • c. de onder a en b genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien een evenredige belangenafweging heeft plaatsgevonden waarbij betrokken worden:
    • 1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
    • 2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
    • 3. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de milieutechnische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. openbare wegen met hoofdzakelijk een functie voor bestemmingsverkeer;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. parkeren en parkeervoorzieningen;
  • f. kunstwerken;
  • g. evenementen;
  • h. uitingen van beeldende kunst;
  • i. containers.

met de daarbij behorende:

  • j. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • k. bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • l. ondergrondse bouwwerken;
  • m. andere-werken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, geen bouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 meter.

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • d. de sociale veiligheid;

Nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.

  • e. Voor het stellen van nadere eisen, geldt de in Artikel 11 vermelde voorbereidingsprocedure.

Artikel 5 Waarde - Archeologie - historische kern

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie - historische kern aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. behoudens het onder c bepaalde dient, bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk groter dan 50 m² en met een diepte van 50 cm of meer, de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, of te laten uitvoeren:

  • a. het afgraven van de bodem dieper dan 50 cm onder bestaand peil over een totale oppervlakte van meer dan 50m2;
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, wanneer de oppervlakte 50 m² of meer en de diepte 50 cm of meer bedraagt;
  • c. het aanleggen of verbreden van sloten, vijvers en andere wateren, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 50 m² of meer bedraagt;
  • d. het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte van meer dan 50 m²;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 50 m² of meer en een diepte van 50 cm of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,00 m bedraagt.
5.3.2 Uitzonderingen

Het in 5.3.1 gestelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud of gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel volgens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  • c. onderdeel zijn van werkzaamheden waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend en in werking is;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • e. uitgevoerd worden op gronden waarvan aangetoond kan worden dat deze geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is.
5.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. de vergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 5.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden;
  • b. Voor zover de in 5.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden over of met betrekking tot:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3.4 Weigeringsgrond

De vergunning wordt niet verleend voordat de aanvrager een rapport van een archeologisch onderzoek heeft overgelegd. In dat rapport dient de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegde gezag in voldoende mate te zijn vastgesteld.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologie - historische kern geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 6 Waarde - Beeldbepalende boom

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Beeldbepalende boom aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aanwezige beeldbepalende bomen.

6.2 Bouwregels
  • a. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
  • b. Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de waarden als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in overige artikelen prevaleert de bestemming Waarde - Beeldbepalende boom.
6.3 Nadere eisen

het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. de afmetingen van bouwwerken;
  • c. de aard van de verhardingen;
  • d. de fundering van bouwwerken;
  • e. de bescherming van de boom of bomen tijdens de bouwfase;
  • f. het onderhoud van de bomen na de bouwfase.

Voor het stellen van nadere eisen, geldt de in Artikel 11 vermelde voorbereidingsprocedure.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. het bepaalde in 6.2 ten aanzien van het bouwen van bouwwerken en toestaan dat op of in deze gronden een bij de andere bestemming toelaatbaar bouwwerk wordt gebouwd, indien wordt aangetoond dat door het bouwen van de gronden de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)kwaliteit van de boom of bomen niet worden aangetast;
  • b. het gestelde in 6.2 indien geoordeeld is dat de boom of bomen niet meer als waardevol is/zijn aan te merken. Aan het verlenen van de vergunning kan de kap van de boom of bomen met daaraan gekoppeld een herplantplicht worden verbonden;
  • c. ten behoeve van de onder a en b genoemde omgevingsvergunning kan een bomen-effect-rapportage worden verlangd waaruit blijkt dat de bouw geen onevenredige gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke of ecologische betekenis van de boom;
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het snoeien, behoudens normale onderhouds- en beheerwerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de boom;
    • 2. het afhakken van wortels van de boom;
    • 3. het aanleggen van verhardingen;
    • 4. het aanleggen van paden en parkeerstroken;
    • 5. het bevestigen van voorwerpen aan of in de boom.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies welke het plan overeenkomstig de in 6.1 bepaalde doeleinden beoogt te beschermen dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  • c. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor werken en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de zin dat de bestemming 'Waarde - Beeldbepalende boom' gedeeltelijk of geheel wordt verwijderd indien aangetoond is dat de boom of bomen vanwege conditie, levensverwachting, groeiplaats, (beeld)kwaliteit niet meer waardevol zijn danwel dat er elders voldoende maatregelen, bijvoorbeeld herplant, worden getroffen om het verlies aan waardevolle bomen te compenseren.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 afwijkende maatvoering

In afwijking van het bepaalde in de regels geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze maatvoering als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd voor dat bouwwerk en, voor zover het goothoogten, bouwhoogten en dakhellingen betreft, voor uitbreidingen van dat bouwwerk.

8.2 Ondergronds bouwen
  • a. een ondergronds bouwwerk mag alleen binnen het bestemmingsvlak worden opgericht;
  • b. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 4 meter bedragen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan

  • a. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een seksinrichting, behoudens in het geval dat gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
  • b. het gebruik van onbebouwde gronden:
    • 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
9.2 Toegestaan gebruik

onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  • a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, afwijking of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan;
  • b. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie.
9.3 Aan huis verbonden bedrijf en beroepsmatige activiteiten

Het gebruik van ruimten binnen de woning en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van aan huis verbonden bedrijf of beroepsmatige activiteiten wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of bijbehorende bouwwerken dient beperkt te blijven tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale vloeroppervlakte van 30% van de vloeroppervlakte van de woning en de -al dan niet aangebouwde- bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;
  • b. het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of bijbehorende bouwwerken mag niet bestaan uit detailhandel en/of horeca en/of prostitutie;
  • c. er dient een directe relatie te bestaan tussen het aan huis verbonden (en uit te oefenen) beroep en de (hoofd)bewoner(s) van de woning;
  • d. de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren of afbreuk doen aan de beleving van de woonomgeving;
  • e. de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf mag er niet toe leiden dat er een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
  • f. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken wordt niet onevenredig aangetast;
  • g. er mag geen blijvende onevenredige afbreuk worden gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied;
  • h. er mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan.
9.4 Bed & breakfast

Het gebruik van ruimten binnen de woning en in de bij de woning behorende bouwwerken voor bed & breakfast, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarde:

  • a. niet meer dan 4 personen ten behoeve van bed & breakfast aanwezig zijn;
  • b. het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of bijbehorende bouwwerken beperkt te blijven tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale vloeroppervlakte van 50 m²;
  • c. op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte ten behoeve van bed & breakfast, waarbij ten minste een parkeernormering geldt van 1 parkeerplaats.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan, indien het betreft:

  • f. de in het plan gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • g. de bestemming en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door risalieten vanaf de eerste verdiepingsvloer.
  • h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  • i. het oprichten van bouwwerken, zoals telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, alsmede van kleine utilitaire gebouwen, zoals transformatorstations, gemalen en gasdrukregel- en meetstations, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m² en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 4 m;
  • j. geringe afwijkingen van het beloop van een weg, groenstroken of bouwgrenzen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, mits de afwijkingen, ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven, niet meer dan 2 m bedragen;
  • k. het oprichten van antennemasten, ten behoeve van een centraal antennesysteem, dan wel ten behoeve van zendgemachtigden, waarvan de bouwhoogte maximaal 25 m mag bedragen.
10.2 Afwegingskader

De in 10.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien een evenredige belangenafweging heeft plaatsgevonden waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de milieutechnische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.

Artikel 11 Algemene procedureregels

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende één week ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede;
  • e. er kan worden afgeweken van het bepaalde onder a tot en met d, indien de belangen van gebruikers en/of eigenaren de betreffende en de aanliggende gronden niet worden geschaad.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft , op eigen terrein te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte, waarbij de meest recente parkeerkencijfers van de CROW maatgevend zijn. In dit geval gaat het om 3 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlakte en minimaal 1 parkeerplaats per woning.
  • b. Er dient zo veel mogelijk op eigen terrein stilgestaan te worden tijdens het laden & lossen waarbij geen onevenredige hinder voor het overige verkeer optreedt. Uiteraard dienen hierbij de regels rond geluidsoverlast niet te worden overschreden.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en sub b dienen na de realisatie in stand te worden gehouden.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en sub b of de bepalingen:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van het plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang word verkleind.
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Haaksbergen-Centrum, partiële herziening Spoorstraat 30' van de gemeente Haaksbergen.