Plan: | Haaksbergen dorp, partiële herziening Kop Parallelweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0158.BP1123-0003 |
Woningbouwcorporatie Domijn is in samenwerking met de gemeente Haaksbergen voornemens om de inbreidingslocatie Kop Parallelweg (hierna: plangebied) te herontwikkelen.
Op dit moment staat er in het plangebied een silogebouw, deels met functie, deels leegstaand en ligt het gebied verder grotendeels braak. Deze betekenisvolle plek voor Haaksbergen met een rijke historie wordt reeds te lang onbenut.
In 2009 is reeds gestart met de planvorming om te komen tot een herontwikkeling van de locatie bekend als Kop Parallelweg. Er werden kansen gezien om de relatie tussen het centrum van Haaksbergen, het MBS-complex en het plangebied te versterken. Hiertoe diende ondermeer de openbare ruimte opgeknapt te worden en het C.L.V.-gebouw gerestaureerd en voorzien te worden van een nieuwe functie.
Samen met de Provincie Overijssel, in het kader van het programma 'Investeren Met Gemeenten' (IMG), is een gedeelte van de vrijgekomen Essent-gelden beschikbaar gesteld ten behoeve van het opknappen van de openbare ruimte en het restaureren van het C.L.V.-gebouw.
Voor woningbouwcorporatie Domijn is dit aanleiding geweest om een gebiedsvisie voor het totale plangebied Kop Parallelweg (zie paragraaf 1.2) op te stellen, waarbij tevens gefaseerde woningbouw onderdeel uitmaakt van de herontwikkelingsplannen.
De herontwikkeling van het plangebied vormt de basis voor deze partiële herziening van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is door de gemeente Haaksbergen in samenwerking met Woningbouwcorporatie Domijn en Aveco de Bondt tot stand gekomen. In het bestemmingsplan zijn ontwikkelingen voor de korte en middellange termijn voorgesteld.
Het plangebied Kop Parallelweg ligt ten noorden van het centrum van de kern Haaksbergen en wordt grofweg begrensd door de Parallelweg in het zuiden, in het westen door de Goorsestraat, in het noorden door de M.A de Ruijterstraat en ten oosten door het gebouwencomplex van O&K. Navolgende afbeeldingen geven de ligging en begrenzing van het plangebied weer. Het plangebied is rood omkaderd weergegeven.
Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied (bron: www.bingmaps.com)
Afbeelding 1.2: Globale begrenzing plangebied (bron: www.bingmaps.nl)
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij voorliggend bestemmingsplan.
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan "Haaksbergen dorp, Eibergsestraat Oost, Eibergsestraat West, Buursestraat, De Pas en Hassinkbrink". Dit plan is door de gemeenteraad van Haaksbergen vastgesteld op 2 juli 2013 en is sinds 30 augustus 2013 onherroepelijk. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding weer. Het plangebied is rood omkaderd weergegeven.
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding (bron: "Bestemmingsplan Haaksbergen dorp, Eibergsestraat Oost, Eibergsestraat West, Buursestraat, De Pas en Hassinkbrink")
De gronden in het plangebied zijn op grond van het vigerend bestemmingsplan bestemd voor:
Ter plaatse van deze bestemming zijn het bestaande aantal vrijstaande, dan wel half vrijstaande, woonhuizen toegestaan. Beroep en bedrijf aan huis en een bed & breakfast in huis is tevens toegestaan.
Ter plaatse van deze bestemming zijn bedrijven toegestaan welke op grond van de Staat van Bedrijfsactiviteiten vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 (op grond van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zone A') en voor kantoren (op grond van de aanduiding 'kantoor').
Deze gronden zijn met name bestemd voor wegen en parkeer- en groenvoorzieningen.
Deze gronden zijn bestemd voor railverkeer
Op grond van deze dubbelbestemming worden de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de grond beschermd. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden met een grotere oppervlakte dan 250 m2 en dieper dan 0,4 m. is een omgevingsvergunning benodigd.
Op grond van deze dubbelbestemming worden de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de grond beschermd. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden met een grotere oppervlakte dan 100 m2 en dieper dan 0,4 m. is een omgevingsvergunning benodigd.
Het bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen: de toelichting, planregels en verbeelding. De regels en verbeelding vormen het voor de burgers en derden bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing.
De verbeelding (kaart) heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels en functioneert als visualisering van de bestemmingen.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar dient als onderbouwing en toetsingskader voor de gemaakte keuzes in het bestemmingsplan. In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op het huidige situatie (Hoofdstuk 2) en de toekomstige situatie (Hoofdstuk 3), waarna het plan wordt getoetst aan het beleidskader (Hoofdstuk 4) en de verschillende omgevingsaspecten, zoals archeologie, water, flora en fauna, akoestiek, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, luchtkwaliteit en dergelijke (Hoofdstuk 5). In Hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de regels. Om hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 8 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De beschrijving van de huidige situatie is grotendeels gebaseerd op het transformatieplan "pakhuis en silo van de Coöperatieve Vereniging Landbouwersbelang", d.d. september 2010. Het transformatieplan is opgenomen in bijlage 1.
De cultuurhistorie van het plangebied kent een vijftal episoden, te weten:
Navolgende afbeeldingen geven de ontwikkelingen in het plangebied weer in verschillende jaren.
![]() 1900 |
![]() 1937 |
![]() 1957 |
![]() 1977 |
Afbeelding 2.1 : Situatie plangebied (bron: Transformatieplan, september 2010)
De richting van en de grootte van de kavels in het plangebied zijn bepaald door het oorspronkelijke agrarische verkavelingspatroon. Het toenmalige hoevenlandschap ten noorden van Haaksbergen werd doorsneden door de straatweg richting Goor. Langs deze oude aanvoerweg ontstond de eerste villabebouwing. Het plangebied bestond uit kavels, direct ontsloten van de weg en aansluitend een bollende huisakker.
De gemeente Haaksbergen nam in 1880 deel aan de kapitaalvorming voor een op te richten vennootschap voor de bouw en exploitatie van de Gelderse Locaal Spoorweg Mij. Op 7 mei 1881 werd de Geldersch Overijsselsche Locaalspoorweg Mij (G.O.L.S.) opgericht om de spoorlijn aan te leggen. Op 14 oktober 1884 kon het station van Haaksbergen worden geopend. In de jaren ’30 nam het personenvervoer zodanig af, dat in 1936 het personenvervoer werd gestaakt. Vanaf dat moment was het station Haaksbergen tot 1972 als goederenstation in gebruik. Sinds datzelfde jaar functioneert de lijn als museumlijn van de Stichting Museum Buurtspoorweg.
Het gebied ten noorden van de kom van Haaksbergen kwam eerst tot ontwikkeling nadat de spoorlijn in 1884 was geopend. Het station lag geheel buiten de kern van het dorp en werd via een doodlopende weg ontsloten vanaf de Goorsestraat. Met de komst van het spoor kregen ook de nijverheid en de landbouw een krachtige impuls. Ter weerszijden van de spoorlijn ontstonden de eerste fabrieken en coöperaties. Doordat het achterliggende terrein lange tijd zijn agrarische functie bleef behouden werd dit gebied op de kop van de Parallelweg uitsluitend vanaf de Parallelweg ontsloten.
Door de schuine ligging t.o.v. het spoor kon in de dertiger jaren van de vorige eeuw het gebied met een soepele bocht ontsloten worden met een goederenspoor.
De richting van de gebouwen, de vormgeving van de naar de weg gekeerde kant en de laadperrons zijn bepaald door de aanleg van het spoor. In die zin waren het dan ook zeer functionele gebouwen, die aan de ene kant werden bevoorraad met de wagen (via de weegbrug) en waar overslag plaats kon vinden op de spoorwagons. Ook het complex met de schaaldaken, dat in de periode tussen 1937 en 1955 tot stand is gekomen en grenst aan het plangebied, werd via een ontsluitingsweggetje (dat nog gedeeltelijk aanwezig is) ontsloten op de Parallelweg. Daarna eindigt deze, aanvankelijk onverharde weg langs de achterliggende es. Het hoogteverschil in dit gebied herinnert nog aan dat oorspronkelijke reliëf.
Eerst in 1972 werd nieuwe woningbouw achter het terrein ontwikkeld. De buurt met straatnamen van Nederlandse zeehelden snijdt dwars door het authentieke landschap. Slechts bij de aanhaking aan het bestaande wegenpatroon is gebruik gemaakt van oorspronkelijke landweggetjes. De diepte van bestaande percelen langs de omsluitende wegen zijn voor een deel bepalend geweest voor de hoofdopzet van het verkavelingsplan, zoals de bocht achter het kavel van landgoed De Pol, naamgever van dit gebied.
Nadat de M.A. de Ruyterstraat was aangelegd kon het industriegebied van twee zijden ontsloten worden, hetgeen een positieve werking had op de vestiging en uitbreiding van de bedrijven.
In de periode van 2005 tot 2008 is het gebied Kop Parallelweg in verschillende stappen in handen gekomen van woningcorporatie Domijn. Sindsdien zijn de volgende mijlpalen bereikt:
Navolgende afbeelding geeft de bebouwing in het plangebied anno 2010 weer.
Afbeelding 2.2:
Situatie plangebied 2010 (bron: Transformatieplan, september 2010)
In het plangebied is het gebouw van de Coöperatieve Landbouwvereniging (C.L.V.) gesitueerd. Navolgende afbeelding geeft het pakhuis en de silo van de C.L.V., zoals dit in de jaren '50 in gebruik was, weer.
Afbeelding 2.3: Pakhuis en silo van de C.L.V. eind jaren '50 (bron: Transformatieplan, september 2010)
De C.L.V. "Landbouwersbelang" werd op 25 maart 1913 opgericht. De leden van de vereniging werden automatisch lid van de in 1896 ontstane Overijsselse Landbouw Mij (O.L.M.).
De C.L.V. ontwikkelde zich van een handelscoöperatie naar een zogenaamd coöperatief mengvoederbedrijf. Dit is een bedrijf dat als coöperatie een maalderij heeft opgericht en die niet uit het molenbedrijf is voortgekomen. Zoals typisch is voor de ontwikkelingen in de landbouw is hier na de WOII de overstap op mengvoer gemaakt.
Het terrein aan de Parallelweg, waar het coöperatiegebouw is gelegen werd al in 1915 door de vereniging aangekocht. Het eerste pakhuis werd hier in augustus van hetzelfde jaar geopend. Waarschijnlijk is het pakhuis in twee fasen gebouwd. De overkappingen zijn van een latere datum. De loge is ook in een latere fase gebouwd, mogelijk in 1951.
In 1957 vond uitbreiding met een nieuwe silo plaats door architect Sparreboom uit Rotterdam. De toegevoegde silo is een vroeg voorbeeld van een betonnen silo die nog volledig ter plaatste uitgekist en gestort is. Het betreft een torensilo met betonskelet en betonnen cellenwanden, betontrap in prefab delen aan de buitenzijde en uitvoerig gebruik van ramen op de onderste en bovenste lagen.
Na de fusie van de C.L.V. met andere verenigingen tot de Verenigde Twentse Landbouw Coöperaties (V.T.L.), werd de productie in Haaksbergen in 1965 stopgezet. Het pakhuis bleef beschikbaar voor afgifte van zakgoed voor de V.T.L. Op die wijze heeft het gebouw tot 1990 gefunctioneerd voor de verschillende fusiecoöperaties. In dat jaar kwam het leeg te staan.
In 2007 kocht woningbouwvereniging Lucht en Licht (nu Domijn) het leegstaande pand van de coörperatie Forfarmers, dat intussen een gemeentelijk monument geworden was.
Aan de westkant grenst het plangebied aan de achterkant van woonkavels. De woningen dateren uit het begin van de twintigste eeuw; de tijd, dat de coöperaties hier tot ontwikkeling kwamen. Op de plaats waar nu de M.A. de Ruyterstraat aantakt aan de Goorsestraat, stond voor 1972 een villa. Deze is gesloopt om het nieuwe woonbuurtje te kunnen ontsluiten. Op het resterende terrein is een rijtje woningen gebouwd, dat met een garageblok de nieuwe hoek van het gebied vormt. Aan de Goorsestraat is een lege plek tussen de bebouwing ontstaan. Aan de achterkant van het kavel is duidelijk het hoogteverschil herkenbaar. Het terrein grenste aan de achterzijde aan de lange kapschuur. Behalve de interieurwinkel en kleinschalige bedrijven is het gebied niet aan de noordzijde ontsloten. Een hoog hek markeert de grens.
Aan de oostkant grenst het gebied met een stevige afrastering aan het ernaast gelegen bedrijfskavel. De grens wordt voor een deel bepaald door een belangrijke kavelgrens die reeds in 1832 aanwezig was. Ook wordt de grens door opschot van bomen en onderbegroeiing op de meer onbereikbare plaatsen gemarkeerd. Slechts het laatste deel, dat aansluit op het noordelijke hek heeft een nieuwe richting gekregen, min of meer haaks op de noordelijke afrastering.
Mede door de oorspronkelijke oriëntatie van de bedrijven is de Parallelweg een onlosmakelijk onderdeel van het gebied.
Navolgende foto's geven de huidige situatie ter plaatse van het plangebied weer.
Afbeelding 3.1: Situatie plangebied (bron: Aveco de Bondt)
Het gebouw bestaat uit 2 bouwdelen:
Alhoewel er tussen de bouwdelen een zekere harmonie in het beeld bestaat, zijn beide delen verschillend van karakter. Het pakhuis is een utilitair gebouw met een klassiek front naar de stad. Ook aan de silo is duidelijk ontworpen, hoewel het een puur utilitaire machine is. Er was duidelijk aandacht voor licht en lucht voor de arbeiders in het gebouw, zoals te zien is aan de hoge ramen op de begane grond, de ramen aan de bovenzijde van de silotoren en de extreem transparante opbouw.
Navolgende afbeelding geeft het gevelaanzicht van het bestaande C.L.V.-gebouw weer.
Afbeelding 3.2: Gevelaanzicht C.L.V.-gebouw (bron: Transformatieplan, september 2010)
Deze paragraaf beschrijft de verkenningen op stedenbouwkundige en architectonische schaal naar de mogelijkheden van functieverandering van het plangebied en het C.L.V.-gebouw. Deze beschrijving is opgenomen in het Transformatieplan van september 2010 ("pakhuis en silo van de Coöperatieve Vereniging 'Landbouwersbelang' (zie bijlage 1).
De belangrijkste stedenbouwkundige ontwerpuitgangspunten voor de herontwikkeling van het plangebied zijn:
Binnen de stedenbouwkundige visie is het C.L.V.-gebouw het anker én verbindende knooppunt tussen het terrein Kop Parallelweg en het MBS-complex naar de binnenstad van Haaksbergen.
Het ‘gat’ in de lintbebouwing aan de Goorsestraat wordt door passende nieuwe bebouwing gedicht.
De oorspronkelijke slagenstructuur vormt het uitgangspunt voor de inrichting en zonering van het plangebied. Deze slagenstructuur komt voort uit onder andere de richting van de rangeersporen van de treinen. Het C.L.V.-gebouw en de oude C.A.V.V.-silo zijn georiënteerd naar dit functionele principe.
Afbeelding 3.3: Stedenbouwkundig ontwerp (bron: Transformatieplan, september 2010)
Relatie met MBS
Het C.L.V.-gebouw vormt met de Locloods en het stationsgebouw en goederenloods een karakteristiek gebouwensemble. De herinrichting van de Parallelweg zal vanuit de wens om meer verbinding tussen het CLV gebouw en het MBS complex worden vormgegeven. Navolgende afbeelding geeft de relatie tussen de genoemde gebouwen weer.
Afbeelding 3.4: Relatie tussen gebouwen (bron: Transformatieplan, september 2010)
Op grond van het transformatieplan en het bijbehorende stedenbouwkundig ontwerp is in 2014 verdere invulling gegeven aan de herontwikkeling van de het plangebied. Mede gezien de recente economische ontwikkelingen is het stedenbouwkundige plan op verschillende punten gewijzigd. Wijzigingen ten opzichte van het transformatieplan zijn:
Busstation
In het transformatieplan is uitgegaan van een verplaatsing van het busstation naar de Parallelweg. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 11 maart 2014 besloten om het busstation niet te verplaatsen. Dit besluit is opgenomen in bijlage 3.
Brandweer
In de zone tussen het C.L.V.-gebouw en de woningbouw aan de zuidwestzijde van het plangebied is de brandweergarage voorzien. Uit onderzoek blijkt dat het gewenst is de brandweergarage te vestigen ten zuiden van het C.L.V.-gebouw. Hierdoor verbetert de bereikbaarheid/opkomsttijd en beschikbaarheid. De gemeenteraad heeft op 18 december 2013 ingestemd met de realisatie van een brandweergarage door de Veiligheidsregio Twente (VRT) op een meer centrale locatie in Haaksbergen. Dit betreft in eerste instantie het plangebied. Het raadbesluit is opgenomen in bijlage 2.
Afbeelding 3.5:
Indicatieve invulling plangebied 2014 (bron: Gemeente Haaksbergen)
Aangepast stedenbouwkundig plan
Ondermeer naar aanleiding van ingediende inspraakreacties en vanwege doorontwikkeling van het plan is in het begin van 2015 het stedenbouwkundig plan aangepast. Met name de situering van het bouwvlak voor de brandweer is naar aanleiding van reacties aangepast. Daarnaast is de wijze waarop het parkeren voor het C.L.V.-gebouw en het woongebouw op de hoek Goorsestraat-Parallelweg ingevuld gaat worden, aangepast vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Op deze wijze ontstaat er ruimte voor een gewijzigde stedenbouwkundige opzet die beter recht doet aan de oorspronkelijke slagenstructuur. In bijlage 2 bij de Regels zijn in het beeldkwaliteitsplan de stedenbouwkundige uitgangspunten nader toegelicht. Afbeelding 3.6 geeft een indicatie van de toekomstige situatie.
Afbeelding 3.6: Indicatieve invulling plangebied stedenbouwkundig plan maart 2015
Het plan wordt in fases uitgevoerd. Het sluiten van de lintbebouwing aan de Goorsestraat/ Parallelweg, realisatie van de brandweergarage, herbestemming CLV gebouw en het inrichten van de openbare ruimte rondom het CLV gebouw en de Parallelweg heeft de eerste prioriteit.
In het noordelijke en westelijke deel van het plangebied zal op termijn woningbouw worden ontwikkeld. Binnen de slagenstructuur wordt een divers woonmilieu gecreëerd met diverse typologieën bebouwing. Vanwege de veranderende regelgeving en ontbrekende vraag naar sociale huurwoningen in Haaksbergen zal de ontwikkeling van de gronden en realisatie van de opstallen zoveel mogelijk door derden worden gerealiseerd. Middels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan wordt deze fase mogelijk gemaakt.
Navolgende afbeelding geeft deze fasering globaal weer.
Afbeelding 3.7: Fasering herontwikkeling (bron: Aveco de Bondt)
Naast de stedenbouwkundige verdere invulling van het plangebied, is ook de buitenruimte qua inrichting verder ontworpen en gedetailleerd (zie bijlage 4).
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Daarnaast wordt in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 4.1:
Ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen, zoals onderhavige. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uit toetsing van de herontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt het volgende:
Afbeelding 4.2:
Overzicht gemeentelijk woningbouwprogramma conform prestatieafspraak provincie Overijssel
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied passend is binnen het ruimtelijke Rijksbeleid.
Het provinciaal ruimtelijk beleid is vastgelegd in de 'Omgevingsvisie Overijssel', uitgebracht in mei 2009. De Omgevingsvisie presenteert en agendeert de visie, beleidskeuzes én de uitvoeringsstrategie op het hele ruimtelijk-fysieke domein van de provincie Overijssel.
De Omgevingsvisie verwoordt de ambities ten aanzien van woningbouw op de volgende wijze:
"Bij het realiseren van de woningbouwopgave willen we de ruimte zuinig en zorgvuldig benutten. Dit betekent dat we voor woningbouw (en ook voor bedrijfslocaties en voorzieningen) de zogeheten SER-ladder hanteren. Deze houdt in dat de woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden."
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen zullen nader worden toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden
Indien de voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes plangebied
Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Grote milieuplanologische belemmeringen zijn niet naar voren gekomen. De voorgenomen ontwikkellocatie betreft een inbreidingslocatie waardoor de toetsing aan de SER-ladder een positief resultaat oplevert.
Ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken plangebied
In afbeelding 4.2 zijn uitsnedes van het plangebied en omgeving weergegeven uit de voor het plangebied relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Aangezien het plangebied een bestaand stedelijk gebied betreft is met betrekking tot de gebiedskenmerken de natuurlijke en de laag van het agrarisch cultuurlandschap niet relevant. Op basis van de lust- en leisurelaag worden aan de omgeving van het plangebied geen relevante kenmerken toegekend. Het plangebied is in de stedelijke laag aangeduid als bedrijventerrein waarbij de bebouwing langs de Goorsestraat is aangemerkt als bebouwingsschil 1900-1955.
Op de ontwikelingsperspectievenkaart is het plangebied tevens aangeduid als bedrijventerrein waarbij de bebouwing langs de Goorsestraat als woonwijk is aangeduid.
In de Omgevingsvisie is nog geen rekening gehouden met de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied. Aangezien over de voorgenomen herontwikkeling reeds in een vroegtijdig stadium afstemming met de provincie heeft plaatsgevonden, mag er vanuit worden gegaan dat het provinciaal beleid niet belemmerend is voor de beoogde ontwikkeling. De provincie is reeds meerdere jaren van de voorgenomen herontwikkeling op de hoogte en bij de planvorming betrokken. Dit heeft onder meer geresulteerd in een subsidieverlening voor o.a. het restaureren van het C.L.V.-gebouw.
Afbeelding 4.3: uitsnede kaart gebiedskenmerken (links) en ontwikkelingsperspectieven (rechts), bron: Omgevingsvisie Provincie Overijssel
De gemeenteraad van Haaksbergen heeft op 5 maart 2014 de 'Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente' gewijzigd vastgesteld. In de structuurvisie zijn de volgende ambities geformuleerd:
Het plangebied Kop Parallelweg staat in de structuurvisie als herontwikkelingslocatie bedrijventerrein aangemerkt. De voorgenomen herontwikkeling past binnen de ambitie om de toeristische potentie van het C.L.V.-gebouw en het MBS-terrein te vergroten. Daarnaast biedt het plangebied in de toekomst een nieuw woonmilieu grenzend aan het centrum van Haaksbergen.
De gemeentelijke visie ten aanzien van wonen staat beschreven in de woonvisie "Keuzes voor de toekomst", vastgesteld op 21 december 2011. De herontwikkeling van het plangebied is in de vigerende Woonvisie benoemd als een van de toekomstige woningbouwontwikkelingen binnen Haaksbergen. De nadruk in de Woonvisie ligt op 'bouwen voor de behoefte'.
In lijn met deze visie zal de woningbouw in het plangebied "Kop Parallelweg" gefaseerd worden uitgevoerd. Allereerst zullen de 'gaten' aan de Goorsestraat ingevuld gaan worden met woningbouw. Pas in het later stadium, indien er voldoende behoefte is, zal woningbouw verder binnen het plangebied opgestart gaan worden.
Op deze wijze is de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied in lijn met de gemeentelijke Woonvisie.
De toetsingcriteria voor bouwverzoeken staan in de welstandsnota. Met deze nota toetst de Welstandscommissie of het bouwverzoek voldoet aan deze criteria. Vervolgens adviseert deze commissie het college van burgemeester en wethouders. Voor elke gebied in de gemeente zijn verschillende criteria opgesteld waaraan tijdens de omgevingsvergunningprocedure getoetst wordt.
Gelet op de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied zijn geldende welstandscriteria niet van toepassing op het bouwplan. Er dient een nieuw toetsingskader opgesteld te worden waar de welstandscommissie toekomstige bouwplannen aan kan toetsen. Hiervoor zal een beeldkwaliteitsplan opgesteld worden.
Op 28 november 2012 heeft de gemeente Haaksbergen haar Gemeentelijk Rioleringsplan 2013-2016 vastgesteld. In dit plan staat de gehele waterhuishouding van de gemeente Haaksbergen beschreven. Onderstaand zijn de belangrijkste punten voor hemelwater bij nieuwbouw en renovatie concreet uitgewerkt.
In de watertoets (zie paragraaf 5.8) staat omschreven op welke wijze omgegaan wordt met bovenstaande uitgangspunten.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek gedaan naar de verschillende
omgevingsaspecten. Het betreft de onderzoeken naar akoestiek, bodem, luchtkwaliteit, bedrijven-en milieuzonering, externe veiligheid, archeologie, flora & fauna, water en verkeer en parkeren. Per aspect wordt het kader beschreven, van waaruit het onderzoek uitvoering heeft gekregen, waarna de situatie in en/of om het plangebied is geschetst.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige
bestemmingen (woningen, scholen, ziekenhuizen, etc.), die binnen de onderzoekszone van
(spoor)wegen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.
In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied. Voor woningen binnen een onderzoekszone is een maximaal toelaatbare geluidsbelasting (Lden) op de gevel ten gevolge van verkeerslawaai vastgesteld op 48 dB (voorkeursgrenswaarde) en een maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB voor het binnenstedelijk gebied.
Het plangebied is gelegen binnen de invloedsfeer van meerdere wegen en een gezoneerd industrieterrein. Naar deze aspecten is door Alcedo akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit zijn de volgende resultaten naar voren gekomen:
Industrielawaai
Een gedeelte van het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein "'t Vark, Oost en West met Brammelo". In de huidige situatie wordt in het plangebied de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) nergens overschreden. Om de gebruiksmogelijkheden van de inrichtingen op het industrieterrein niet te belemmeren, dienen voor het woongebouw op de hoek Goorstestraat-Parallelweg hogere waarden verleend te worden.
Wegverkeerslawaai
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege de Goorsestraat de geluidbelasting op de voorgevels van het woongebouw op de hoek Goorsestraat-Parallelweg alsmede op de voorgevels van de twee-onder-één-kap woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De geluidbelasting bedraagt 62 dB waardoor de maximale grenswaarde niet wordt overschreden. Aangezien bron- en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig zijn, dienen hogere waarden verleend te worden om woningbouw mogelijk te maken.
Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet, na verlening van hogere waarden, aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Het volledige akoestisch onderzoek maakt onderdeel uit van het in bijlage 5 opgenomen Milieuplanologisch onderzoek.
Bij het opstellen of wijzigen van de planologische situatie dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en/of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te verkrijgen dient een milieukundig bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Het is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een handreiking opgesteld waarin omschreven staat op welke wijze in een bestemmingsplan onderzoek verricht moet worden naar het aspect "bodem". Uit deze notitie "Handreikingen bodem voor gemeenten" d.d. 1 augustus 2013 blijkt
het voor een bestemmingsplan voldoende is om een historisch bodemonderzoek conform NEN 5725 uit te voeren.
Ander bodemonderzoek dan historisch onderzoek is in principe (vanuit bodemhygiënisch oogpunt) niet nodig (of gewenst) voor een bestemmingsplan, met uitzondering van de volgende situaties:
Op basis van de reeds uitgevoerde bodemonderzoeken zijn verschillende gevallen van ernstige bodemverontreinigingen gebleken. Enkele verontreinigingen zijn reeds gesaneerd, voor andere worden momenteel saneringsplannen voorbereid. Een globaal overzicht van de verontreinigingsituatie en de reeds uitgevoerde onderzoeken is als bijlage 8 opgenomen.
Van grote delen van het plangebied is voldoende informatie ten aanzien van de bodemkwaliteit beschikbaar. Er is geen sprake van spoedeisendheid. Voor de nog te saneren gronden zijn saneringsplannen opgesteld, die ter goedkeuring bij de Provincie Overijssel liggen. Geconcludeerd wordt dat de bodemgesteldheid de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg staat.
De luchtkwaliteitseisen staan gegeven in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:
Besluiten en Regelingen welke gekoppeld zijn aan de Wet luchtkwaliteit zijn ondermeer de
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Deze algemene maatregel van bestuur, verder te noemen het "Besluit nibm", geeft aan wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dat is het geval als de toename van fijn stof of stikstof niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie (maximaal 1,2 µg/m3 ). Concreet betekent dit dat de toevoeging van 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte aan een enkele ontsluitingsweg) als niet relevant wordt bestempeld.
Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Door Tauw is onderzoek verricht naar de effecten op de luchtkwaliteit vanwege het plan (verkeersaantrekkende werking) en naar de effecten van de MBS (stoomlocomotieven) op het plangebied. Uit dit onderzoek is gebleken dat in de toekomstige situatie de luchtkwaliteit voor zowel fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), nog steeds aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit voldoet.
Vanwege de voorgenomen ontwikkeling alsmede de uitstoot van de MBS wordt nergens in het plangebied de wettelijke norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) overschreden. Het volledige onderzoek naar de luchtkwaliteit is als bijlage 6 bijgevoegd.
Bedrijven welke zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied kunnen een beperking opleveren voor de (gewijzigde) invulling van dat gebied. Hiervan is sprake indien de invulling plaatsvindt met milieugevoelige functies, zoals woningen. In de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering (2009)" zijn voor een scala aan milieubelastende activiteiten richtafstanden gegeven waarbinnen mogelijk hinder voor woningen kan ontstaan.
In de publicatie wordt onderscheidt gemaakt tussen de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Het milieuaspect dat de grootste richtafstand met zich meebrengt, is bepalend voor de
milieucategorie waarin de betreffende milieubelastende activiteit is ingedeeld. De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Indien de aard van de omgeving dat rechtvaardigt kan een lagere omgevingskwaliteit worden nagestreefd dan die in een rustige woonwijk. In dat geval kunnen de kleinere richtafstanden voor een gemengd gebied worden aangehouden.
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijven aanwezig. Door Alcedo is een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijk aanwezige milieubelemmeringen vanwege in de omgeving van en in het plangebied aanwezige bedrijven op de te realiseren woningen.
Het onderzoek heeft betrekking op de effecten van de volgende bedrijven:
In het onderzoek zijn zowel de indicatieve hindercontouren (op basis van de VNG-publicatie) alsmede de feitelijk milieu-uitstraling van de verschillende bedrijven onderzocht. Hieruit is gebleken dat onder voorwaarden, voldaan kan worden aan de wettelijke bepalingen. Om de toekomstige woningbouw en tevens de bedrijfsvoering van de verschillende inrichtingen niet te belemmeren, dienen verschillende maatregelen genomen te worden. Zo dient de brandweergarage als geluidwerende voorziening. De hiervoor benodigde situering en minimale hoogte is in onderhavig bestemmingsplan gewaarborgd. Overige voorzieningen die benodigd zijn in fase 2 van de ontwikkeling zijn als voorwaarde aan de wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Op deze wijze heerst er ter plaatse van de woningbouwlocaties een goed woon- en leefklimaat en worden de gebruiksmogelijkheden van de verschillende bedrijven niet belemmerd.
Ten aanzien van de maximale geluidniveaus (piekbelasting) vanwege de MBS concludeert het Milieuplanologische onderzoek dat de maximale geluidsniveaus hoger zijn dan de normaal gehanteerde grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde (dit is 70 dB(A) in de dagperiode en 65 dB(A) in de avondperiode) voor maximale geluidsniveaus. De maximale geluidsniveaus worden met name bepaald door langsrijdende stoomtreinen. Aangezien geluidwerende maatregelen (scherm van ca. 4 meter hoog) vanuit financieel en stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk zijn, is in het onderzoek gemotiveerd waarom deze specifieke situatie aanvaardbaar is. De volgende aspecten zijn hierbij in ogenschouw genomen:
Gelet op het voorgaande kan de gemeente oordelen dat in de onderhavige situatie kan worden afgeweken van de standaard grenswaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.
Op basis van onderzoek naar milieuzonering blijkt dat, onder voorwaarden, er ter plaatse van de woningbouwlocaties een goed woon- en leefklimaat heerst en dat de gebruiksmogelijkheden van de verschillende bedrijven niet belemmerd worden. Het volledige onderzoek naar bedrijven en milieuzonering maakt onderdeel uit van het in bijlage 5 opgenomen Milieuplanologisch onderzoek. Daarnaast zijn voor de milieu-uitstraling van de MBS nog specifieke onderzoek uitgevoerd naar de aspecten "luchtkwaliteit" (zie bijlage 6 en "geur" (zie bijlage 7).
Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Om de risico's bij een mogelijke calamiteit te beperken dient er bij nieuwbouw een fysieke afstand te worden gehouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en
onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicobron bevindt, overlijdt door een ongeval met de risicobron. Het PR is daarmee de risicomaat om het beschermingsniveau voor de individuele burger uit te drukken. Het toetsingcriterium is in veel gevallen een PR van 10-6. PR wordt inzichtelijk gemaakt door vaste contouren rondom een risicobron.
Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met 10 of meer dodelijke
slachtoffers in de omgeving van de beschouwde risicobron. Voor het GR geldt geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. De effecten van de ontwikkeling worden in een curve weergegeven en vergeleken met de curve van de oriëntatiewaarde. Bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of een significante toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het besluit (bijv. ruimtelijk besluit of milieuvergunningsbesluit). Voor deze groepsrisico verantwoording is de hoogte van het groepsrisico of de toename ervan onderdeel van de afweging. Daarnaast worden factoren meegenomen als mogelijkheden van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen. Daarvoor wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de brandweer.
Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen, (Bevi)' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.
Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast zijn er een aantal
besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.
De volgende aspecten spelen een rol ten aanzien van externe veiligheid bij ruimtelijke projecten:
Buisleidingen
Op basis van de risicokaart van Nederland kan worden geconcludeerd dat er in de omgeving geen buisleidingen aanwezig zijn welke gevaarlijke stoffen vervoeren.
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl)
Transport over weg, water en/of spoor
In de omgeving van het plangebied zijn geen weg-, water- en spoorwegen aanwezig welke zijn opgenomen in respectievelijk het Basisnet Weg, Basisnet Water en het Basisnet Spoor. Tevens zijn er geen wegen in de omgeving van het plangebied aangewezen als routering van gevaarlijke stoffen.
Het transport van significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen over in de omgeving van het plangebied gelegen wegen kan dan ook worden uitgesloten.
Inrichtingen
Op grond van de risicokaart en de toetsing aan 'bedrijven en milieuzonering' kan worden geconcludeerd dat er in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig zijn met een risicocontour welke belemmerend kan werken voor onderhavige ontwikkeling.
Op basis van bovenstaande toetsing kan worden geconcludeerd dat het aspect 'externe veiligheid' geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed ter plekke. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot een opgraving leidt.
Door archeologisch adviesbureau BAAC (bijlage 9) is ter plaatse van het plangebied een bureauonderzoek en een inventariserend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van bureauonderzoek wordt aan het plangebied diverse zones met archeologische verwachtingswaarden toegekend waarbij in delen van het gebied al rekening wordt gehouden met sterke bodemverstoringen.
Op basis van het verkennend booronderzoek blijkt dat de bodem in het gehele plangebied echter zodanig geroerd is dat eventuele archeologische waarden daardoor ook niet meer intact aanwezig zullen zijn. Geconcludeerd wordt dat de archeologische verwachtingswaarde daardoor moet worden bijgesteld naar een lage verwachting. Geadviseerd wordt om geen verder archeologisch onderzoek meer te laten uitvoeren en het terrein vrij te geven voor ontwikkeling.
Het onderzoek en de conclusies worden door de regioarcheoloog onderschreven (zie bijlage 10). Geadviseerd wordt het plangebied archeologisch vrij te geven. Het planologische beschermen van archeologische waarden middels een dubbelbestemming Waarde - Archeologie is dan ook niet benodigd.
De bescherming van de Nederlandse natuur is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 -gebiedsbescherming - en de Flora en Faunawet - soortenbescherming. De Natuurbeschermingswet 1998 stelt dat activiteiten (zoals ruimtelijke ontwikkelingen, die van
invloed kunnen zijn op de instandhoudingdoelstellingen van een Natura 2000-gebied), door
Gedeputeerde Staten beoordeeld moeten worden alvorens een vergunning voor de activiteit kan worden verleend. Dit geldt dus ook voor activiteiten die plaatsvinden buiten de beschermde
gebieden. Van deze activiteiten moet worden bepaald of er sprake is van externe werking of
cumulatie. Bij een vergunningsaanvraag is een zogenaamde passende beoordeling gewenst.
Daarnaast kunnen gebieden bescherming genieten indien de gebieden onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten en is op 1 april 2002 in werking getreden. Een aantal zeldzame en/ of kwetsbare plant- en diersoorten wordt door de Flora- en Faunawet beschermd. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de in het wild levende plant- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
Ter plaatse van het plangebied is een verkennend natuuronderzoek (bijlage 11) uitgevoerd en een nader vleermuizenonderzoek (bijlage 12) ten behoeve van de sloop van een gebouw. Op basis van het verkennend onderzoek zijn geen soorten aangetroffen welke belemmerd zijn voor de beoogde ontwikkeling. Op basis van het vleermuizenonderzoek zijn in het kader van de ontheffing Flora en Faunawet mitigerende maatregelen opgelegd waarbij in de toekomstige situatie rekening gehouden dient te worden.
Op basis van de uitgevoerde ecologische onderzoeken zijn geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling gebleken.
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke ontwikkelingen, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - dat zijn onder andere structuurvisies, bestemmingsplannen, beheersverordeningen en afwijkingsprocedures op grond van de Wabo - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen. In de waterparagraaf moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het
waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.
Om te voldoen aan de gemeente eisen ten aanzien van de waterhuishouding (zie paragraaf 4.3.4) zal in fase 1 van de planontwikkeling het hemelwater op eigen terrein worden geïnfiltreerd. Zo worden er bij het C.L.V.-gebouw onder het parkeerterrein en het plein it-kratten geplaatst.
Voor fase 2 van de plantontwikkeling zal bij de uitwerking een waterhuishoudkundig plan worden opgesteld waarbij de uitgangspunten uit de BOOT-rapportage (documentnummer P12-0563-048, d.d. 30 juni 2014) die als bijlage13 is opgenomen, als leidraad fungeren.
Geconcludeerd kan worden dat ter onderbouwing van het bestemmingsplan de plannen voor de toekomstige waterhuidhouding voldoende uitgewerkt zijn en in lijn zijn met de gestelde beleidsuitgangspunten. Een waterhuishoudkundig plan bij de uitwerking van fase 2 zal nader met het waterschap afgestemd worden.
Brandweer
De brandweergarage ligt aan de Parallelweg en de ontsluiting vindt plaats via de Goorsestraat en de Kortenaerstraat. Gezien het karakter van de wegen en het wegenpatroon zal het grootste aantal uitrukken via de Goorsestraat gaan.
De Parallelweg wordt komend jaar aangepast en de Goorsestraat is geschikt voor de uitrukkende brandweervoertuigen. Met optische- en geluidssignalen worden zij geacht voorrang te krijgen bij het opdraaien van de Goorsestraat. De verwachting is dat dit geen problemen oplevert. Op basis van de uitrukken in 2014 zal de brandweer gemiddeld met 11 voertuigen per maand uitrukken.
Ter plekke van de kruising van de Parallelweg en de Goorsestraat is de rijsnelheid van het overige verkeer laag door de ligging in een bocht en nabij de Frankenhuisrotonde. Door de vele bebouwing is er veel spiegeling waardoor de zwaailampen snel waar te nemen zijn. Er is voldoende zicht op de voertuigen en er is voldoende ruimte om voorrang te verlenen door even te wachten.
De Welkoop en de overige bedrijfsgebouwen zijn verdwenen en worden in de toekomst vervangen door woningbouw (hoofdzakelijk ontsloten via de M.A.de Ruijterstraat. Dat levert minder verkeer op de Parallelweg op. Uit de cijfers van de brandweer blijkt dat het aantal uitrukken 's-nachts even groot als over dag. 's-Nachts is het rustiger en daarom nog veiliger om uit te rukken. Bovendien zijn de geluidssignalen dan niet nodig.
Overige verkeer
Voor het overige verkeer heeft de herontwikkeling van de locatie Kop Parallelweg geen effect. Er zijn ter plekke (winkel)functies komen te vervallen en er komen woonfuncties voor terug. Gemiddeld zal er minder verkeer zijn, dan in de situatie met een actieve Welkoop.
Alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten op eigen terrein voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Voor de verschillende functies binnen het plangebied moeten voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd conform de parkeernormen uit het ASVV-2012 (CROW).
De verplichting tot het realiseren van voldoende parkeerplaatsen is in de planregels gewaarborgd.
De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van een aantal woningen, een brandweergarage en een toerischtisch-recreactieve functie binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.
De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:
Kenmerken activiteit
De voorgenomen ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt betreft een klein aantal woningen, een brandweergarage en verschillende gemengde functies t.p.v. het C.L.V.-gebouw. De beoogde functies hebben, zeker wanneer vergeleken wordt met de bestaande (planologische) situatie) een zeer gering milieu-effect. Uit de verschillende milieutoetsingen blijkt dat in de toekomstige situatie wettelijke normen niet overschreden zullen worden.
Plaats van de activiteit
Het plangebied is gelegen nabij het centrum van Haaksbergen in een stedelijke omgeving. De dichtstbij gelegen EHS-gronden en Natura 2000 gebieden zijn op meerdere kilometers van het plangebied gelegen.
Samenhang met andere activiteiten
De herontwikkeling Kop Parallelweg maakt geen onderdeel uit van een grotere gebiedsontwikkeling.
Kenmerken van belangrijke nadelige milieugevolgen
De voorgenomen ontwikkeling heeft mogelijk effecten op de omgeving ten aanzien van de aspecten 'geluid' en 'verkeer'. Inzake de toekomstige verkeerseffecten is in paragraaf 5.9.1 reeds onderbouwd dat de ontwikkeling geen negatief effect zal hebben op de omgeving. Ten aanzien van 'geluid' zal uit nader uit te voeren akoestisch onderzoek blijken dat voldaan zal worden aan alle wettelijke kaders. Significant negatieve milieu-effecten op de omgeving zijn in de toekomst niet te verwachten.
De voorgenomen uitbreiding kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage onder D 11.2. De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar onder de aangegeven drempelwaarden uit kolom 2, maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gekozen vorm voor het bestemmingsplan. Ook worden de achterliggende gedachten bij de juridische regeling aangegeven.
Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) (1 juli 2008). Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven.
Met inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) per 1 oktober 2010 is een aantal vergunningen, zoals de bouwvergunning, sloopvergunning en aanlegvergunning, alsmede de flexibiliteitsbepalingen uit de Wro opgegaan in de omgevingsvergunning. Het bestemmingsplan wordt opgesteld op basis van de Wabo. Dit heeft onder meer tot gevolg gehad dat bijvoorbeeld de afwijking op basis van de Wro is gewijzigd in afwijken van de regels. Tevens wordt een aantal standaard Wabo-begrippen in de regels opgenomen.
De plansystematiek van het voorliggende bestemmingsplan is gebaseerd op de bestaande situatie en de toekomstige situatie. Het geldende bestemmingsplan is daarbij het uitgangspunt. Het streven is een helder en toegankelijk plan. Er wordt gekozen voor het zo min mogelijk opnemen van afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, omdat deze bevoegdheden af doen aan de eenvoud en rechtszekerheid van een bestemmingsplan.
Daarnaast biedt het bestemmingsplan een actueel handvat om ongewenste ontwikkelingen te weren en handhavend op te treden als dat nodig is. Anderzijds dient het bestemmingsplan voor derden zekerheid te geven over inrichting en gebruik.
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
In het plan worden de volgende bestemmingen onderscheiden: Bedrijventerrein, Gemengd, Maatschappelijk, Verkeer-Openbaar erf, Wonen-Meergezinshuizen, Wonen-Woonhuizen.
De bestemmingen worden gekozen op basis van de te onderscheiden hoofdfunctie die aan de betrokken gronden kan worden toegekend. Dat wil niet zeggen dat binnen deze bestemmingen geen specifieke en/of afwijkende functies voorkomen. Voor zover daarvan sprake is, zijn aparte aanduidingen opgenomen om specifiek voorkomende functies binnen de hoofdbestemming te benoemen.
De bestaande bebouwing wordt in een bouwvlak vervat, waarbij tevens indien van toepassing, de maximaal toelaatbare goot- en/of bouwhoogten en/of dakhelling zijn weergegeven. Soms is ook een bebouwingspercentage van toepassing. Bij het toekennen van de bouwmogelijkheden is steeds ook naar de bestaande rechten (uit de tot op heden geldende bestemmingsplannen) gekeken.
Artikel 3 Bedrijventerrein
De (bestaande) bedrijven zijn geregeld in de bestemming "Bedrijventerrein". Hierbij is de bedrijvigheid uit de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' toegelaten voor zover aangeduid.
Artikel 4 Gemengd
Binnen de bestemming "Gemengd" zijn de functies horeca - 1, kantoren, maatschappelijke dienstverlening ten behoeve van gezondheidszorg, naschoolse opvang, bibliotheek, openbare dienstverlening, dierenarts, praktijkruimte en bedrijven tot en met categorie 2 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' toegelaten.
Naast bovenstaande functies zijn toeristisch-recreatieve functies tevens toegestaan, met dien verstande dat ter plaats van de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - toeristisch - recreatief' uitsluitend een functie met een toeristisch - recreactief karakter is toegestaan. Hierdoor is de silo van het C.L.V.-gebouw in beginsel toegankelijk voor een ieder.
Het binnen de bestemming gelegen gemeentelijke monument (C.L.V.-gebouw) heeft een specifieke bouwaanduiding, te weten "cultuurhistorisch waardevol gebouw". In de bouwregels is bepaald dat uitsluitend de bestaande bebouwing, inclusief eventuele aanpassingen met behoud van de cultuurhistorische waarde, is toegestaan. Op grond van de Monumentenwet wordt de monumentale status van het gebouw beschermd.
Artikel 5 Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke dienstverlening en een brandweergarage toegestaan. Er is een bouwvlak op maat opgenomen dat aansluit bij de toekomstige bebouwing.
Artikel 6 Verkeer - Openbaar erf
Gronden met de bestemming "Verkeer - Openbaar erf" zijn bestemd voor wegen met hoofdzakelijk een functie voor de ontsluiting van de aangrenzende erven, parkeer- en groen- en speelvoorzieningen, in beperkte mate voor tuinen en erven, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, uitingen van beeldende kunst, evenementen en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overstek' een overstek aangebouwd aan het gebouw op de aangrenzende bestemming. Deze aanduiding is opgenomen omdat de overstek reeds bestaand is en behoort bij een cultuurhistorisch waardevol gebouw (C.L.V. gebouw).
Voor de toegestane evenementen geldt dat deze qua aard en omvang zijn begrensd waardoor sprake is van een vorm van medegebruik.
Artikel 7 Wonen - Meergezinshuizen
Deze gronden zijn bestemd voor meergezinshuizen, woonhuizen en een woonzorgcombinatie, alsmede voor bijbehorende bouwwerken, de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis en voor bed & breakfast in de woning dan wel een bijbehorend bouwwerk.
Artikel 8 Wonen - Woonhuizen
Deze gronden zijn bestemd voor woningen, alsmede voor bijbehorende bouwwerken en de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis. Daarnaast is bed & breakfast in de woning dan wel een bijbehorend bouwwerk toegestaan.
Voorts zijn nog de volgende regels opgenomen:
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De antidubbeltelbepaling wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten behoeve van bestaande bebouwing die afwijkt van de in de regels en op de verbeelding opgenomen maatvoering.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In het artikel "Algemene gebruiksregels" is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex artikel 2.1 lid 1 sub c.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels zijn regels opgenomen die afwijkingen bevatten die niet bestemmingspecifiek zijn, maar meer algemeen kunnen worden toegepast.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is een gebied voorzien van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied'. Middels de bijbehorende wijzigingsregels is het toegestaan om de bestemming te wijzigen ten behoeve van wonen, mits wordt voldaan aan de in de regels opgenomen voorwaarden.
Artikel 14 Algemene procedureregels
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis is in de algemene procedureregels de te volgen voorbereidingsprocedure opgenomen.
Artikel 15 Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijkgetrokken en gelegd op de datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt.
Artikel 16 Slotregel
In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.
De Wet op de ruimtelijke ordening schrijft voor dat inzicht dient te bestaan in de uitvoerbaarheid een bestemmingsplan. De paragraaf economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient inzicht te verschaffen in de wijze van de gemeentelijke dekking c.q. vertaalslag in begroting en meerjarenraming en in de gedeelde verantwoordelijkheden en risico's tussen gemeenten en eventuele derden.
De gemeente heeft met de woningbouwcorporatie een anterieure overeenkomst gesloten waardoor een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De ontwikkeling van het onderhavige plan wordt gerealiseerd vanuit een private exploitatie. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de uitvoering en draagt het risico van de planontwikkeling. Gemeentelijke bijdragen aan de exploitatie via het beschikbaar stellen van een gedeelte van de vrijgekomen Essent-gelden zijn reeds in de begrotingen van de afgelopen jaren opgenomen.
Het voorontwerpbestemmingsplan ''Haaksbergen - Dorp, partiële herziening Kop Parallelweg'' met bijbehorende bijlagen heeft met ingang van vrijdag 24 oktober 2014 tot en met donderdag 20 november 2014 voor een periode van vier weken ter inzage gelegen ten behoeve van het indienen van inspraakreacties. Binnen deze termijn zijn er 10 inspraakreacties ingediend. In bijlage 14 zijn in de inspraakreacties samengevat en beantwoord.
Het ontwerpbestemmingsplan ''Haaksbergen - Dorp, partiële herziening Kop Parallelweg'' met bijbehorende bijlagen heeft met ingang van vrijdag 22 mei 2015 tot en met donderdag 2 juli 2015 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen ten behoeve voor het indienen van zienswijzen. Binnen deze termijn zijn er vier zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn beoordeeld en voorzien van een gemeentelijke reactie. In bijlage 15 is de Nota van zienswijzen opgenomen.