De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met bijzondere woonvoorzieningen en/of mantelzorg;
b. ambachtelijke dienstverlening, uitsluitend op de begane grond,
met de daarbij behorende:
c. tuinen en erven;
d. parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen;
e. groenvoorzieningen;
f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan aangegeven;
2. ondergronds bouwen is toegestaan tot een bouwdiepte van niet meer dan 4 m;
3. gebouwen waarvan de bouwhoogte meer bedraagt dan 3 m worden afgedekt met een kap, met dien verstande dat de dakhelling minimaal 45º en maximaal 65º bedraagt.
b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
6.3 Nadere eisen
a. Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van: - het straat- en bebouwingsbeeld; - de verkeersveiligheid; - de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden; - de sociale veiligheid, nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.
b. Voor het stellen van nadere eisen, geldt de in artikel 12 vermelde voorbereidingsprocedure.