Plan: | Haaksbergen-Dorp, partiële herziening Frankenhuisterrein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0158.BP1060-0003 |
Groen
Het terrein is 2,2 ha groot, waarvan circa 1,8 ha reeds was bebouwd of verhard. Het terrein wordt omringd door bebouwing. De bedrijfsbebouwing werd aan de west- en zuidzijde afgeschermd door bomen, die zijn aangeplant om het zicht op de loodsen te ontnemen. In de zuidwesthoek van het terrein is een gazon aanwezig met enkele bomen, omringd door een heg en middels een hek afgesloten van aangrenzende tuinen. Ook aan deze zijde werd de bebouwing afgeschermd door een aantal bomen. In de oostelijke punt van het terrein staan een aantal bomen (gewone esdoorn en berk) en enkele lage struiken. De onderbegroeiing is op het gehele terrein zeer beperkt. Er is slechts een smalle greppel in het plangebied aanwezig, die voor een groot deel van het jaar droog staat. Voor het overige is geen oppervlaktewater aanwezig.
Onderzoek
In verband met de sloop van het Frankenhuisterrein te Haaksbergen, een complex van circa 12.000 m2, is in opdracht van de gemeente Haaksbergen door Ecogroen Advies een inspectie uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet. De inspectie is uitgevoerd om te bepalen of mogelijk vleermuizen gebruik maken van/aanwezig zijn in het Frankenhuisterrein. Uiteraard is ook gekeken naar andere beschermde soorten. Het is belangrijk om voorafgaand aan bijvoorbeeld sloopwerkzaamheden duidelijkheid te verkrijgen over het al of niet voorkomen van vleermuizen. Alle in Nederland voorkomende vleermuissoorten zijn strikt beschermd volgens de Flora- en faunawet (zie bijlage) en in de Europese Habitatrichtlijn Bijlage IV. In de praktijk houdt deze beschermingsstatus in dat verblijfplaatsen van vleermuizen en andere belangrijke onderdelen van het leefgebied niet verstoord of vernietigd mogen worden. De resultaten van Eco Groen zijn geformuleerd in het rapport 'Notitie vleermuiscontrole sloop Frankenhuis Haaksbergen' d.d. 26 oktober 2009. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 2.
Vleermuizen
Uit een combinatie van veldwaarnemingen en de kenmerken van de bebouwing wordt geconcludeerd, dat de bebouwing voor vleermuizen onaantrekkelijk was. Er worden geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen verwacht. Daarnaast worden in het onderzoeksgebied geen essentiële, onmisbare foeragereergebieden en vliegroutes verwacht. Nader onderzoek naar vleermuizen op de locatie is niet
nodig geacht.
Gezien het mobiele karakter van vleermuizen is vleermuizenonderzoek juridisch gezien slechts voor een bepaalde periode rechtsgeldig. Omdat de onderhoudstoestand van het gebouw kan veranderen en vleermuizen regelmatig van verblijfplaats wisselen, bestaat de mogelijkheid dat de komende jaren wel belangrijke verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Uit overleg met de afdeling Flora- en faunawet van het Ministerie van LNV blijkt dat er geen richtlijnen zijn voor hoe lang een vleermuizenonderzoek houdbaar is. Over het algemeen wordt een periode van één tot twee jaar aangehouden. Afgaande op het uitgevoerde onderzoek wordt in deze situatie veiligheidshalve de volgende strategie aangeraden:
Steenmarter
Bij het veldonderzoek is vastgesteld dat de Steenmarter de bebouwing gebruikt als voortplantingsplaats. Om functionaliteit van het leefgebied te bewaren en schade aan individuen te voorkomen dient het leegruimen van het gebouw plaats te vinden buiten de voortplantingsperiode (half april-augustus) van de Steenmarter of wanneer is vastgesteld dat er geen jongen van de Steenmarter aanwezig zijn. De sloop van het leeggeruimde gebouw is vanuit het oogpunt van de Steenmarter niet aan bepaalde perioden gebonden. Het pand is ontruimd in de periode november - december 2009.
Broedvogels
Bij de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels. Voor alle mogelijk aanwezige broedvogels geldt dat werkzaamheden die broedbiotopen van vogels verstoren of beschadigen buiten het broedseizoen dienen te worden gestart. De werkzaamheden mogen alleen doorlopen tot in het broedseizoen wanneer vooraf zeker is gesteld dat broedvogels ontbreken binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden. Vaak kan dit middels een eenvoudige inspectie vooraf worden
bepaald.
Conclusie
Het aspect flora en fauna levert voor de voorgenomen ontwikkeling geen problemen op.