direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijf
Plan: Scholtenhagen-Watermolen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1037-0004

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een paardenkliniek;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm bedrijf - gastenverblijf' een gastenverblijf


met daarbijbehorende:

  • d. gebouwen;
  • e. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • f. andere-werken;
  • g. tuinen;
  • h. erven;
  • i. terreinen;
  • j. ontsluitingspaden;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. parkeervoorzieningen;


met dien verstande dat:

  • n. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • o. een groothandel in consumentenvuurwerk niet is toegestaan;
  • p. geluidzoneringsplichtige inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • q. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het besluit M.E.R. 1994 niet zijn toegestaan;
  • r. horecabedrijven niet zijn toegestaan.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • c. de dakhelling mag niet minder dan 30° en niet meer 60° bedragen;
  • d. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • e. het bebouwingsvlak mag voor 100% worden bebouwd.

4.2.2 Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning aanwezig zijn, tenzij anders is aangegeven;
  • b. de inhoud mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen.

4.2.3 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning

Voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 3 meter bedragen;
  • b. een overkapping dient achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan gebouwd te worden;
  • c. de gezamelijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m², waarvan maximaal 75 m² aangebouwd;
  • d. de goothoogte voor een aanbouw, uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3,25 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte voor een aanbouw, uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 2 m lager dient te zijn dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
  • f. de bouwhoogte voor een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,25 m;

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag, achter het denkbeeldig verlengde van de voorgevel, niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag, voor het denkbeeldig verlengde van de voorgevel, niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.

4.2.5 Afwijkende maatvoering

In afwijking van het bepaalde in 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3 en 4.2.4, geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze maatvoering als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en, voor zover het goothoogten, bouwhoogten en dakhellingen betreft, voor uitbreidingen van dat gebouw.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenszende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.

4.3.1 Procedure

Voor het stellen van nadere eisen geldt de in 24.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

4.4 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 4.2.1 onder a ten behoeve van een hogere goothoogte, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen, indien dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk of dringend gewenst is, hetgeen door de aanvrager aannemlijk dient te worden gemaakt, mits de goothoogte niet meer bedraagt dan 6 m en de hogere goothoogte uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;
  • b. 4.2.1 onder b ten behoeve van een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen, indien dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk of dringend gewenst is, hetgeen door de aanvrager aannemelijk dient te worden gemaakt, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 12 m en de hogere bouwhoogte ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;
  • c. 4.2.1 onder c ten behoeve van een dakhelling tot 0°;

4.4.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsmogelijkheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.
4.4.2 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 24.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen:

  • a. voor permanente of recreatieve bewoning;
  • b. ten behoeve van zelfstandige detailhandel;
  • c. ten behoeve van bedrijven anders dan een paardenkliniek;
  • d. als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering.

4.6 Ontheffing van de gebruiksregels

4.6.1 Ontheffing van de gebruiksregels voor andere bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 4.1 en 4.5:

  • a. ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten, indien die bedrijfsactiviteiten naar de aard, omvang en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met een paardenkliniek dan wel minder invloed op de omgeving hebben, met dien verstande dat:
    • 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder niet zijn toegestaan;
    • 2. risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • b. voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen.

4.6.2 Ontheffing van de gebruiksregels voor mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 4.5.1 onder a ten behoeve van mantelzorg in een aanbouw of bijgebouw, mits:

  • c. een indicatie voor mantelzorg is afgegeven;
  • d. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van maximaal 100 m² , met dien verstande dat het aansluitende erf voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
  • e. het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
  • f. de tijdelijkheid van de situatie verzekerd is.

4.6.3 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsmogelijkheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.

4.6.4 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 24.1 vermelde voorbereidingsprocedure.