8.1.1 Vergunningplichtige werkzaamheden
In het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen" is het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden verboden zonder een vergunning van burgemeester en wethouders. Door het aanvragen van een "omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden" (voorheen: aanlegvergunning) kunnen ingrepen eerst worden beoordeeld op hun gevolgen voor de omgeving, alvorens al dan niet toestemming wordt gegeven. De werkzaamheden waar het om gaat zullen over het algemeen als doel hebben de externe productieomstandigheden ten behoeve van de landbouw te verbeteren. Het kan bijvoorbeeld gaan om de verkaveling of de bodemgeschiktheid. De verbeteringen kunnen door een individuele agrariër of bijvoorbeeld het waterschap worden aangebracht.
Bij vergunningplichtige werken kan het ook gaan om ingrepen die natuur- en landschapsontwikkeling als doel hebben (bijvoorbeeld de aanleg van een poel) of om ingrepen ten behoeve van de (recreatieve) infrastructuur (bijvoorbeeld de aanleg van een weg).
Niet vergunningplichtig
Werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen zijn niet vergunningplichtig in het kader van de "omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden". Ook voor werkzaamheden op gronden met een bestemming voor agrarische bedrijfsdoeleinden geldt geen vereiste van deze vergunning. Het is wel van belang dat andere regelingen zich niet verzetten tegen een ingreep, zoals bijvoorbeeld een beheerovereenkomst. Hieronder zijn voorbeelden opgenomen van werkzaamheden die in principe niet vergunningplichtig zijn.
Voorbeelden van normaal agrarisch gebruik
- maaien, beweiden en bemesten van grasland;
- verbeteren van het grasland door het scheuren van de grasmat en het direct opnieuw inzaaien;
- ploegen en cultiveren van bouwland;
- verbouwen van akkerbouwgewassen, zoals maïs in wisselteelt;
- maaien en schonen van sloot en slootkant;
- het aanleggen van wegen ter directe ontsluiting van een agrarisch bouwperceel.
Voorbeelden van normaal landschapsonderhoud
- periodiek uitdunnen en snoeien van houtwal of singel;
- knotten van bomen;
- opvullen van open plekken in houtwal of singel.
Voorbeelden van normaal bosbeheer
- uitdunnen;
- verwijderen van dode bomen;
- begaanbaar maken van een bestaand pad;
- aanplanten van nieuwe bomen.
Vergunningplichtige werken
Werkzaamheden die wel vergunningplichtig zijn in het kader van de "omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden", zijn in vergelijking met normale onderhoudswerkzaamheden zwaarder van aard. Ze vinden doorgaans minder frequent plaats, soms zelfs eenmalig. Deze ingrepen kunnen aanzienlijke gevolgen hebben voor de waarden van natuur en landschap. Ook kunnen dergelijke ingrepen de belangen van agrariërs of omwonenden schaden. Daarom is het noodzakelijk de gevolgen van de ingreep te beoordelen en dient de uitvoerder ervan een vergunning aan te vragen.
De afwegingscriteria voor de toetsing van een aanvraag komen in paragraaf 8.1.2 aan de orde. Na beoordeling van een aanvraag zijn er drie mogelijkheden:
-
1. De ingreep is zonder meer toegestaan - Het is te verwachten dat door de geplande ingreep geen beïnvloeding van waarden en/of belangen plaatsvindt. De vergunning kan derhalve verleend worden. Hieronder volgt een voorbeeld om dit te verduidelijken.
Een agrariër wil de bodem van een perceel verbeteren. Daarvoor wil hij de grond
afgraven. Het perceel is gelegen in de bestemming "Agrarisch met waarden-
Landschap". Deze bestemming is onder meer bedoeld voor het behouden van de
aanwezige hoogteverschillen. Daarom is voor het afgraven van gronden een
"omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden" nodig. Bij de beoordeling van de aanvraag blijkt dat op het
betreffende perceel geen hoogteverschillen voorkomen. De beoordeling wijst uit
dat de kwaliteiten van het landschap door de ingreep niet worden beïnvloed.
Burgemeester en wethouders verlenen in dit geval de vergunning voor het afgraven
van de grond.
-
2.
De ingreep is onder voorwaarden toegestaan - Het is te verwachten dat waarden en/of belangen in bepaalde mate worden beïnvloed, wanneer een ingreep wordt uitgevoerd. Om aantasting te voorkomen, kunnen voorwaarden gesteld worden. Het kan gaan om voorwaarden met betrekking de locatie, de omvang, de aard of de periode van de geplande ingreep, alsmede de mogelijkheden voor compensatie.
Een bosbeheerder wil het bos beter toegankelijk maken voor publiek en wil een
parkeerplaats aanleggen. Op dit moment wordt in het bos volop wild geparkeerd.
De bosbeheerder wil grond egaliseren en halfverharding aanbrengen. Deze
activiteiten zijn vergunningplichtig in het kader van de "omgevingsvergunning voor
het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden". Uit de
beoordeling blijkt dat de kwaliteit van het bos ter plaatse van het nieuwe
parkeerterrein achteruit zal gaan. Om dit te compenseren stelt de gemeente als
voorwaarde dat de mogelijkheden voor het wildparkeren in het bos bestreden
zullen moeten worden door het treffen van fysieke maatregelen: het plaatsen van
een houten slagboom en houten paaltjes langs de kant van de weg.
-
3.
De ingreep is niet toegestaan - De geplande ingreep tast waarden en/of belangen in belangrijke mate aan. Er kunnen geen nadere voorwaarden worden gesteld.
Een grondeigenaar wil bomen aanplanten ten behoeve van de houtteelt. Voor het
zaaien of aanplanten van bomen en andere houtopstanden ten behoeve van de
houtteelt is een "omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden" vereist. De bomen leveren veel schaduw
op voor een agrariër op het aangrenzende perceel. De agrariër kan aantonen dat dit
leidt tot aantoonbare schadepost voor zijn bedrijf. Burgemeester en wethouders
verlenen in dit geval geen vergunning.
8.1.2 Afwegingscriteria
Bij de toetsing van een aanvraag voor een "omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden" speelt een aantal afwegingsaspecten een rol. De afweging heeft betrekking op de doelmatigheid van een activiteit voor de aanvrager in relatie met de te verwachten schadelijke effecten op de aan het gebied gegeven bestemming. Eventuele schadelijke effecten kunnen zoveel mogelijk worden voorkomen door het stellen van nadere voorwaarden, zoals fasering, beperking van de oppervlakte en compenserende maatregelen. Eén en ander dient te geschieden in overleg met de aanvrager.
De algemene criteria voor de afweging van de economische doelmatigheid en het maatschappelijk belang van de geplande activiteit zijn:
-
1.
De locatie van de geplande activiteit - Bij dit criterium komt de vraag aan de orde of de te verwachten nadelige effecten van de geplande activiteit wellicht minder zijn indien de activiteit op een andere locatie wordt uitgevoerd. Indien de doelmatigheid van de activiteit daardoor niet wordt geschaad, kan uitvoering van de activiteit op een andere locatie de voorkeur hebben.
-
2.
De omvang van de activiteit - Dit punt betreft het oppervlak waarop de activiteit zou moeten worden uitgeoefend, alsmede de reikwijdte van de effecten van de activiteit binnen de bestemming. Indien de geplande activiteit op een kleiner oppervlak minder schadelijke effecten of een kleinere reikwijdte heeft, kan bezien worden of de activiteit op een kleiner oppervlakte kan plaatsvinden.
-
3.
De aard van de activiteit - De wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd en het beoogde effect daarvan dienen nauwkeurig omschreven te zijn. Uitgangspunt is dat uitvoering van de activiteit zodanig plaatsvindt dat de schadelijke effecten minimaal zijn.
-
4.
De periode waarin de activiteit wordt ondernomen - Het kan voorkomen dat een activiteit in sommige maanden van het jaar minder of juist meer schadelijk is, waardoor het de voorkeur verdient de activiteit in die periode uit te voeren waarin deze de minste schadelijke effecten veroorzaakt.
-
5.
De mogelijkheden voor herstel en compensatie - Het is mogelijk dat een schadelijke ingreep hersteld of gecompenseerd wordt, bijvoorbeeld door de waarden die verloren gaan door de activiteit op dezelfde of op een andere plaats te realiseren. Uitgangspunt is dat waarden gecompenseerd worden, als dat in redelijkheid mogelijk is.
-
6.
De gevolgen voor de natuurwaarden - Een aanvraag voor de genoemde vergunning moet worden getoetst aan de mogelijke negatieve significante effecten voor (aangrenzende) gebieden die zijn aangewezen onder de Natuurbeschermingswet en in het kader van de Flora- en faunawet.