Plan: | Floraparkstraat 390 Gymzaal |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0153.V20194536-0002 |
Bij de gemeente is een verzoek ontvangen voor de realisatie van een gymzaal, als uitbreiding, aan de oostzijde van het schoolgebouw aan de Floraparkstraat 390 in Enschede. Deze gymzaal wordt deels (ongeveer 170 m2) buiten het bouwblok gebouwd waardoor het niet past binnen het vigerende bestemmingsplan.
Aan deze ontwikkeling kan alleen medewerking worden verleend indien het bestemmingsplan in voor aanvrager gunstige zin wordt herzien of door het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Aanvrager heeft er voor gekozen een aanvraag omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit in te dienen.
Het projectgebied ligt in het buitengebied in de bossen ten oosten tegen de bebouwde kern van Enschede. In deze bosschage aan de Floraparkstraat staat een schoolgebouw met basketbalveld en voetbalveld. Het projectgebied ligt ten oosten van dit schoolgebouw, ter plaatse van het huidige basketbalveld. Het projectgebied maakt deel uit van het kadastrale perceel bekend als gemeente Lonneker, sectie AE, nummer 253 en heeft een oppervlakte van ongeveer 460 m2. Het projectgebied wordt aan de noordzijde begrensd door bomen, aan de oostzijde ligt een woonperceel en een sportveld, aan de zuid- en westzijde wordt het projectgebied begrensd door gronden van het schoolgebouw en het schoolgebouw zelf. Afbeelding 1.1 geeft de ligging van het projectgebied weer.
Afbeelding 1.1: Globale ligging projectgebied
Het wettelijk kader voor de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met de artikelen 5.20 en 6.14 van het Besluit omgevingsrecht. Op grond van artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kunnen burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, mits die activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de omgevingsvergunning is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Op grond van artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht zijn op een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit tevens enkele artikelen uit het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing. Het gaat daarbij om artikelen die betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan en de daarbij behorende toelichting. De inhoud van deze artikelen geldt daarmee ook voor een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit. Op grond van artikel 6.14 van het Besluit omgevingsrecht wordt een verleende omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit overeenkomstig de Ministeriële regeling standaarden ruimtelijke ordening gepubliceerd op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.
Voorafgaand aan het in procedure brengen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het projectgebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over de in voorbereiding zijnde omgevingsvergunning. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.
De projectlocatie is gelegen binnen het werkgebied van het buurtschap Noord - Esmarke, dit is geen erkend wijkorgaan dat voorafgaand aan het in procedure brengen van de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit om advies wordt gevraagd. Deze stap hoeft voor voorliggend plan niet te worden doorlopen.
Op de procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit paragraaf 3.3 van de Wabo van toepassing.
Vooroverleg
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het project in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien daarmee ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk. In artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht is bepaald dat artikel 3.1.1 Bro ook van toepassing is op te verlenen omgevingsvergunningen met projectafwijkingsbesluit.
Voorliggend project betreft een uitbreiding van een schoolgebouw met een gymzaal. Deze uitbreiding blijft binnen de bestemming Maatschappelijk. Er is bewust voor deze situering gekomen omdat de uitbreiding op deze wijze zo weinig mogelijk effect heeft op de omgeving en zo min mogelijk bomen gekapt moeten worden. De uitbreiding past hiermee binnen de ruimtelijke kwaliteit van het projectgebied en de omgeving.
Met het mogelijk maken van de gymzaal bij de school aan de Floraparkstraat 390 zijn geen ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding. Daarom is voor deze te verlenen omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit afgezien van het plegen van vooroverleg.
Terinzagelegging ontwerpbeschikking
De ontwerpbeschikking met de daarbij behorende stukken ligt gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen naar voren brengen bij het college van burgemeester en wethouders. De terinzagelegging en de mogelijkheid om tijdens die periode zienswijzen naar voren te brengen dient te worden aangekondigd in de Huis aan Huis, de Nederlandsche Staatscourant en via internet.
De aankondiging van de terinzagelegging van de ontwerpbeschikking omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit "Floraparkstraat 390 Gymzaal" wordt gepubliceerd in "Huis aan Huis", in de Staatscourant, op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.
Verklaring van geen bedenkingen
Voordat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit kunnen verlenen kan het wettelijk verplicht zijn dat een ander bevoegd gezag (gemeenteraad, provincie of Rijk) eerst een verklaring van geen bedenkingen moet afgeven voor een of meer onderdelen van de te verlenen omgevingsvergunning.
Voor het project "Floraparkstraat 390 Gymzaal" is voor het afwijken van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost geen verklaring van geen bedenkingen door de gemeenteraad noodzakelijk van een bevoegd gezag.
Rechtsbescherming
Na verlening van de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit staat voor belanghebbenden de mogelijkheid open om bij de Rechtbank Overijssel beroep in te stellen tegen de verleende omgevingsvergunning. Aansluitend kunnen belanghebbenden nog hoger beroep instellen tegen de uitspraak van de rechtbank bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het projectgebied is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost en heeft de bestemming Maatschappelijk met een bouwblok, zie afbeelding 1.2. Een gymzaal ten behoeve van de school is binnen deze bestemming toegestaan. Echter wordt een deel van de gymzaal (ongeveer 170 m2) buiten het bouwblok gebouwd (zie rode lijn afbeelding 1.2). Doordat de gymzaal deels buiten het bouwblok valt, is een omgevingsvergunning nodig met afwijking van het bestemmingsplan.
Afbeelding 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan, rode lijn geeft globaal de gewenste uitbreiding weer
Bestaande situatie projectlocatie
Het projectgebied ligt aan de oostzijde van het bestaande schoolgebouw aan de Floraparkstraat 390. Aan deze zijde is een basketbalveld en een voetbalveld gesitueerd. Het schoolgebouw wordt omgeven door bosschage en/of bomenrijen met forse bomen. Het projectgebied is deels gelegen binnen de bosschage. Om het schoolgebouw ligt een pad waardoor het mogelijk is om rond het gebouw te wandelen. Dit pad ligt voor een deel binnen het projectgebied.
Beoogde situatie projectlocatie
Met voorliggend project wordt het mogelijk gemaakt om in het projectgebied een gymzaal te realiseren. Deze gymzaal ligt om de meest oostelijke bebouwing heen met uitbreiding richting het oosten. De uitbreiding ligt daarmee grotendeels over het basketbalveld waardoor dit veld met voorliggend project verloren gaat (het basketbalveld wordt inpandig in de gymzaal ingepast). De gymzaal zal ook over het bestaande pad worden gelegd en ter plaatse van een aantal bomen. Het pad zal, indien mogelijk, worden verlegd. De bomen die ter plaatse van de nieuwe gymzaal staan, zullen gekapt moeten worden. Daarvoor wordt een kapvergunning aangevraagd. Afbeelding 2.1 geeft de situering van het projectgebied weer. Aan het voetbalveld verandert niets, deze blijft behouden.
Afbeelding 2.1: impressie situering projectgebied
In de uitbouw ten behoeve van de gymzaal wordt naast de gymzaal ook ruimte gerealiseerd voor kleedkamers met douches, en toiletten, techniekruimte, ruimte voor de gymleraar met douche en toilet en opslag ruimte van de toestellen en dergelijke. In totaal krijgt de nieuwe uitbouw een oppervlakte van ongeveer 460 m2. Op afbeelding 2.2 is de plattegrond van de nieuwe uitbouw weergegeven.
Afbeelding 2.2: Plattegrond gewenste uitbouw
Het gebouw krijgt ter plaatse van de gymzaal een hoogte van iets meer dan 6 meter. Het westelijke deel van het gebouw, zal bestaan uit één bouwlaag. De gevels worden bekleed met cementgebonden platen in de plint van het gebouw en daarboven rockpanel beplating. De onderste helft van de geveld wordt met platen in een grijstint uitgevoerd en de bovenste helft met platen in een groenkleur. Afbeelding 2.3 geeft van de noord- en oostgevel een impressie van het toekomstige aanzicht van het gebouw weer.
Afbeelding 2.3: Impressie aanzicht van het gebouw
In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Ter plaatse van de projectlocatie geldt de welstandsidentiteit Buitenplaatsen en landgoederen. Voor gebouwen in gebieden met deze identiteit geldt in zijn algemeenheid dat de ruimtelijke eenheid van de buitenplaats of het landgoed moet worden bewaakt. Er moet behoedzaam en genuanceerd met veranderingen worden omgesprongen. bij nieuwbou wordt vooral getoetst of deze bijdraagt aan de ruimtelijke compositie van het park en de rijkdom van het landgoed als geheel. Voorliggend plan is voorgelegd aan de welstandscommissie en van daaruit is een positief advies uitgegeven. Voorliggend plan voldoet aan de welstandsnota.
Monumenten
De bebouwing op de projectlocatie en in de directe omgeving is geen rijksmonument of gemeentelijk monument.
Bijzondere bomen en overige cultuurhistorisch waardevolle elementen
Op de projectlocatie zijn geen bijzondere bomen of anderszins cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. In het projectgebied worden wel bomen gekapt, hiervoor wordt een kapvergunning aangevraagd.
Archeologie
De projectlocatie is volgens het archeologie beleid gelegen in 'Onderzoeksgebied B'. Voor deze gebieden geldt volgens het bestemmingsplan een onderzoeksplicht bij bodemverstoringen groter dan 5000 m2. Bij voorliggend project wordt een gymzaal met bijbehorende ruimtes gerealiseerd met een totale oppervlakte van ongeveer 460 m2. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Ook wanneer er geen onderzoek hoeft te worden uitgevoerd betekent dit niet dat er geen archeologie kan worden aangetroffen. Op grond van de Erfgoedwet geldt de meldplicht voor toevalsvondsten. Als tijdens het uitvoeren van graafwerkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, geldt volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet, een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.
De gemeente Enschede heeft in diverse nota's en in het coalitieakkoord 2014-2018 'Duurzaam, Samen, Sterker!' uitgesproken dat haar duurzaamheidsambities verder reiken dan waartoe de wettelijke voorschriften de gemeente verplichten. De gemeente heeft echter geen juridische mogelijkheden om initiatiefnemers te verplichten meer energiebesparende maatregelen te treffen dan wettelijk is voorgeschreven. De gemeente kan initiatiefnemers wel stimuleren om zo duurzaam mogelijke woningen of bedrijfsgebouwen te realiseren.
Als uitwerking van de duurzaamheidsambities in het coalitieakkoord 'Duurzaam, Samen, Sterker!' wordt het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.
Voor de op de projectlocatie te realiseren gymzaal geldt dat deze in ieder geval aan het bouwbesluit zal moeten voldoen voor wat betreft de thermische eigenschappen.
De te realiseren gymzaal wordt alleen gebruikt door de leerlingen en (gym)docent(en) van de school. De leerlingen en docent(en) zijn al in het schoolgebouw aanwezig. Parkeerruimte voor deze doelgroep is reeds op het perceel van het schoolgebouw aanwezig.
De gymzaal zorgt niet voor extra personen op het terrein en daarmee ook niet voor een toename van het aantal verkeersbewegingen en aantal benodigde parkeerplaatsen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, ruimte voor de rivier, kustverdediging de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Toetsing project aan regels en beleid van het Rijk
De op de projectlocatie beoogde realisatie van een gymzaal valt niet onder een van de in het beleid en de regels van het Rijk genoemde nationale belangen.
Omgevingsvisie Overijssel 2009
Het ruimtelijk relevant beleid en de daarbij behorende regels van de provincie Overijssel zijn vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.
Omgevingsverordening Overijssel 2009
De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Het gaat daarbij om de onderwerpen uit de Omgevingsvisie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de Omgevingsverordening Overijssel 2009 staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.
Toetsing project "Floraparkstraat 390 Gymzaal " aan regels en beleid van de provincie
De op de projectlocatie beoogde realisatie van de gymzaal binnen de bestemming Maatschappelijk en deels binnen het bouwblok en deels buiten het bouwblok is zodanig kleinschalig dat het niet nodig is om nader in te gaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken die volgens de Omgevingsvisie van toepassing zijn op het projectgebied.
Wel van belang is het gegeven dat het projectgebied is gelegen binnen het NNN (Nederlands Natuurnetwerk). Hier wordt in paragraaf 4.7 nader op ingegaan. Geconcludeerd wordt dat voorliggend project geen belemmering vormt op de doelstellingen van het NNN.
Het ruimtelijk relevant beleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Structuurvisie Enschede, de diverse sectorale structuurvisies en in Stedelijke Koers. Het sectorale beleid dat van belang is bij voorliggend project, betreft de Watervisie.
Structuurvisie Enschede
In de Structuurvisie Enschede gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling. Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen. De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.
Watervisie
De Watervisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. Hier wordt in paragraaf 4.8 nader op ingegaan.
Stedelijke Koers
Onder de noemer “Stedelijke Koers” heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012. In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.
Toetsing project aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant beleid
Voor de realisatie van een gymzaal bij een schoolgebouw is geen specifiek beleid opgenomen binnen het gemeentelijk beleid. Hoe wordt omgegaan met de waterhuishouding is beschreven in paragraaf 4.8, daaruit blijkt dat er geen nadeling effect optreedt in de waterhuishouding. Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend project.
Artikel 3.1.6, 2e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die met een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een actuele regionale behoefte. Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van het wetsartikel 3.1.6, 2e lid Bro moet bij iedere 'stedelijke ontwikkeling' inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
'stedelijke ontwikkeling'
Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Zo blijkt dat bijvoorbeeld een uitbreiding van een bedrijfsgebouw met 400 m2 niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442).
'Stedelijke ontwikkeling' en het project "Floraparkstraat 390 Gymzaal "
De gymzaal heeft een oppervlakte van ongeveer 460 m2. Het grootste deel van deze uitbreiding ligt binnen het bouwblok. Het deel van de uitbreiding dat buiten het bouwblok ligt, heeft een oppervlakte van ongeveer 170 m2 en is daarmee kleiner dan 400 m2. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De behoefte van voorliggend project hoeft in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking niet te worden gemotiveerd.
In dit hoofdstuk wordt kort en bondig ingegaan op de diverse omgevingsaspecten waarmee voor wat betreft de uitvoerbaarheid van het project rekening dient te worden gehouden.
Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.
Toetsing project aan het Besluit m.e.r.
Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:
Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht. In het Besluit m.e.r. is de activiteit 'stedelijke ontwikkeling' opgenomen waar voorliggend project onder zou kunnen vallen.
Beoordeling project
Gezien de aard en omvang van voorliggend project, realisatie van een gymzaal bij een schoolgebouw waarbij ongeveer 170 m2 van de uitbouw buiten het bouwvlak valt, kan geconcludeerd worden dat er hier geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het project betreft hiermee geen ruimtelijke ontwikkeling waarop het Besluit m.e.r. van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden nagegaan of de activiteit in het plangebied effecten heeft op het woon- en leefklimaat van naastgelegen woningen. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van de activiteit. De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" is de milieucategorie van de activiteit (gymzaal) in het projectgebied bepaald. Vervolgens is nagegaan of er woningen liggen binnen de op grond van de milieucategorie aan te houden indicatieve afstanden tot woningen.
Volgens de VNG uitgave heeft een gymzaal milieucategorie 2. Bijbehorende richtafstand tot woningen bedraagt 30 meter vanwege het aspect geluid. De dichtsbijzijnde woonbestemming ligt op kortere afstand dan 30 meter van de te realiseren gymzaal.
Beoordeling projectgebied
De nieuw te bouwen gymzaal komt op het terrein van de bestaande school van Attendiz. Op de school is het Activiteitenbesluit van toepassing. De afstand van het bestaande schoolterrein tot de meest nabijgelegen woning voldoet niet aan de richtafstand van 30 meter, maar is een reeds bestaande situatie. Omdat de te bouwen gymzaal komt in de plaats van een deel van het schoolplein en de gymzaal geen te openen delen heeft aan de zijde van de meest nabijgelegen woningen wordt de situatie acceptabel geacht. De school dient nu en na realisatie te voldoen aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. Het is niet aannemelijk dat dit na realisatie van de gymzaal niet meer het geval kan zijn.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen geen belemmering vormt voor de vergunningverlening van voorliggend project.
Bij de toetsing of een project uitvoerbaar is moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Beoordeling project
Een gymzaal is geen verblijfsruimte voor wat betreft de bodemkwaliteit. In deze ruimte zullen geen personen langer dan 2 uur aanwezig zijn. Aanvrager heeft aangegeven dat de docentruimte bedoelt is als kleedruimte voor de doccenten en dat personen ook daar niet langer dan 2 uur aanwezig zullen zijn. Een onderzoek naar de bodemkwaliteit wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
In het kader van de bouwvergunning is wel een bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN5725:2017 en NEN5740:2016 (zie Bijlage 3) Tijdens dit onderzoek zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Het grondwater zit dieper dan 5 meter waardoor er geen grondwateronderzoek heeft plaatsgevonden.
Uit dit onderzoek blijkt dat er met betrekking tot de milieuhygienische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen nieuwbouw van het gymlokaal en bijbehorende ruimtes.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend project.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder verplicht burgemeester en wethouders om bij de voorbereiding van de verlening van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit voor de realisatie van geluidgevoelige gebouwen of terreinen binnen de onderzoekszones van (spoor-)wegen en/of industrieterreinen een onderzoek uit te voeren naar de gevelbelasting ten gevolge van het verkeer op die (spoor-)wegen dan wel de bedrijfsactiviteiten op dat industrieterreinen.
Beoordeling project
Een gymzaal is geen geluidgevoelig object en ook geen industrieterrein in het kader van de Wet geluidhinder. Nadere toetsing aan de Wet geluidhinder kan achterwege blijven.
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend project.
Bij de toetsing of een project uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
Beoordeling project
Om te bepalen of een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging zijn in de Regeling NIBM categorieën opgenomen. Voor voorliggend project zijn de volgende categorieën van belang:
Er is sprake van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit bij projecten met:
Voorliggend project betreft een uitbreiding van een schoolgebouw met een gymzaal. Deze uitbreiding heeft een oppervlakte van ongeveer 460 m2. Dit ligt ver onder bovengenoemde categorieën, waardoor geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend project.
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.
Beoordeling project
Volgens de risicokaart, is de projectlocatie gelegen in een gebied dat is aangegeven als natuurbrand. Deze aanduiding heeft betrekking op de ligging in de bosschage/aan natuurgebied. Deze aanduiding ligt over het hele natuurgebied en de omgeving.
Bij voorliggend project wordt een gymzaal gerealiseerd ten behoeve van de school. Deze gymzaal zorgt niet voor een toevoeging van het aantal personen binnen de school en zorgt daarmee niet voor een vergroting van de risico's in en om het projectgebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend project.
Beschermde Natura 2000-gebied
In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk verslechterende of significant negatieve effecten kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve effecten niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten dient voor de beoogde ontwikkelingen een Wet natuurbeschermingsvergunning of een verklaring van geen bedenkingen bij het bevoegd gezag te worden aangevraagd.
Beoordeling project
De projectlocatie is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of in de nabijheid daarvan. Het dichtstbijzijnde natuurgebied 'Dinkelland' ligt op een afstand van ongeveer 3,6 km. De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen zijn gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden (3,6 km) in combinatie met de aard van de plannen, kap van enkele bomen en bouw van een gymzaal zonder toename van aantal personen in het om het plangebied, niet te verwachten.
Beschermde planten- en diersoorten
In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt en dat vaste rust- of verblijfplaatsen en groeiplaatsen niet opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen van en/of de functionele leefomgeving van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het project te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.
Beoordeling project
Om te bepalen of in de te kappen bomen en/of in de gevels waar de nieuwbouw tegenaan wordt gebouwd vaste rust- en verblijfplaatsen van (strikt) beschermde soorten aanwezig zijn en zo ja, of de functionaliteit daarvan kan worden gewaarborgd is een (verkennend) ecologisch onderzoek te worden uitgevoerd (zie Bijlage 4 Quickscan flora en fauna). Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.
De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.
Beoordeling project
De uitbreiding van de gymzaal ligt geheel binnen de bestemming 'Maatschappelijk'. Echter een klein deel (ongeveer 30 m2) ligt binnen het NNN (volgens de provinciale verordening). De provincie heeft hierover het volgende aangegeven over voorliggend project/projectgebied: "De gemeente heeft in 2013 een bestemmingsplan vastgesteld waarin het NNN niet is bestemd. In dit geval valt de bestemming onder de verbale uitsluiting van de Omgevingsverordening". De school is al in het projectgebied sinds 1978 (voordat het NNN is aangewezen), er kan worden aangenomen dat de school valt onder de verbale uitsluiting. Hiermee is voorliggend project niet in strijd met het provinciale beleid omtrent NNN.
Houtopstanden
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In dit hoofdstuk wordt beschreven of er bij de voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en herplantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.
Beoordeling project
De bomen in het projectgebied vallen onder de definitief 'houtopstanden' als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. Het totaal aantal te kappen bomen is kleiner dan 10 are. Echter, omdat de te kappen bomen zich bevinden in een houtopstand van meer dan 10 are is een meldingsplicht bij de provincie Overijssel verplicht.
Conclusie
De Wet natuurbescherming en het NNN vormen geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend project.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven op welke wijze in het project rekening is gehouden met de waterhuishouding.
Hemelwater
Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buien. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet op doelmatige wijze mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het buitengebied tenminste 40 millimeter, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak, of tenminste 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter bestaand verhard oppervlak waar nieuwbouw wordt gepleegd. Om een goede en doelmatige afvoer naar voorzieningen in de openbare ruimte te kunnen garanderen hanteert het waterschap Vechtstromen een maximum norm van 2,4 liter per seconde per hectare. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.
Het hemelwater wordt opgevangen. Voor de afwatering wordt een bestaande ongebruikte sloot verder uitgegraven. Het hemelwater dat op de daken van de gymzaal valt, wordt afgevoerd naar deze sloot vanwaar het in de bodem kan trekken.
Afvalwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. Voor het afvalwater afkomstig uit het projectgebied (met name van toiletten en douches), wordt aangesloten op het bestaande aanwezige drukriool. Hiermee wordt het afvalwater gescheiden van het hemelwater afgevoerd. Doordat de gymzaal alleen gebruikt wordt voor de school en niet zorgt voor extra mensen in het gebied, zal de toename van het afvalwater gering zijn. Het rioleringsstelsel heeft voldoende capaciteit om dit afvalwater te verwerken.
Oppervlaktewater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies. Bij voorliggend plan wordt geen nieuw oppervlakte water gerealiseerd. In de sloot die wordt gebruikt voor de afwatering, zal alleen water staan bij hevige regenbuien, dit is geen nieuw oppervlakte water. Deze sloot was niet in gebruik voor doeleinden van het waterschap, waardoor die gebruikt kan worden voor de afwatering van de gymzaal in het projectgebied.
Grondwater en ontwatering
In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:
Grondgebruik | Ontwatering (m – GHG) |
Primaire wegen | 0,7 |
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen | 0,5 |
Bouwwerken met kruipruimten | 0,7 |
Bouwwerken zonder kruipruimten | 0,5 |
Groen | 0,5 |
Bij de realisatie van de gymzaal in het projectgebied, zal rekening worden gehouden met de geadviseerde ontwateringshoogtes.
De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.
Afwatering
Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:
Bij de realisatie van de gymzaal in het projectgebied wordt rekening gehouden met de advieswaarden voor peilhoogtes.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend project.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan door de gemeenteraad worden afgezien indien het gemeentelijk kostenverhaal van de grondexploitatie over de in de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit begrepen gronden anderszins is verzekerd.
Het realiseren van de gymzaal in het projectgebied is geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk. De uitvoering van het project is niet afhankelijk van een financiële bijdrage van de gemeente Enschede. Eventuele planschade verzoeken worden verhaald op inititiatiefnemer met een planschadeovereenkomst. Voor de gemeente Enschede zijn aan de plannen van de initiatiefnemer geen kosten verbonden.
Gelet op het voorgaande is de economische uitvoerbaarheid van de te verlenen omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit voor het realiseren van een gymzaal op het perceel aan de Floraparkstraat 390 voldoende aangetoond.
Op basis van het gestelde in deze ruimtelijke onderbouwing kan voor het realiseren van een gymzaal met bijbehorende ruimtes aan de Floraparkstraat 390 een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verleend. Het project is getoetst aan vigerende wet- en regelgeving, ruimtelijk relevante en stedenbouwkundige beleidskaders en diverse relevante omgevingsaspecten. Uit deze toetsing is gebleken dat er geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van dit project.