direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Blekerstraat - Robsonterrein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.R20190006-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Het Robsonterrein, gelegen aan de Blekerstraat in Enschede, wordt herontwikkeld. Op het terrein is een voormalige fabriek (onderkledingfabrikant Robson) gelegen. De bedrijfsactiviteiten van de fabriek zijn reeds jaren gestaakt en een groot gedeelte van het terrein ligt braak. Initiatiefnemer heeft een plan ontwikkeld, waarbij een gedeelte van de (karakteristieke) fabrieksbebouwing gehandhaafd blijft en een deel van de bebouwing wordt gesloopt. Er vindt nieuwbouw van 58 woningen van verschillende typen op het terrein plaats. De voormalige fabrieksbebouwing krijgt (wederom) een invulling voor bedrijvigheid en voor maatschappelijke functies zoals een cultureel centrum/wijkcentrum. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om die reden is onderliggend bestemmingsplan opgesteld.

Het bestemmingsplan Blekerstraat - Robsonterrein ” heeft als doel een passende planologisch-juridische regeling te geven aan de in het plangebied gelegen gronden en de realisatie van het plan mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan Blekerstraat - Robsonterrein ” betrekking heeft wordt globaal begrensd door het Blekerpad in het noorden, de woonbebouwing aan de Meijersbergstraat in het oosten, de woonbebouwing aan de Veldkampstraat in het zuiden, de Blekerstraat in het westen en ligt in het stadsdeel Centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190006-0003_0001.jpg" Afbeelding 1.1: plangebied (Atlas van Overijssel)

1.3 Geldende juridische regelingen

Het plangebied valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Horstlanden-Veldkamp 2010”, dat op 24 januari 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. Het bestemmingsplan is onherroepelijk. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Bedrijf', zoals te zien is op onderstaande afbeelding 1.2 waarin het plangebied is aangegeven met rode belijning.

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bedrijvenlijst bij dit bestemmingsplan en daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Een gedeelte van het perceel heeft de aanduiding 'maatschappelijk' (gedeelte binnen de stippelijn in het midden). Ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk" is een maatschappelijke voorziening toegestaan, die is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bedrijvenlijst bij het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190006-0003_0002.png" Afbeelding 1.2. uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Horstlanden-Veldkamp' (ruimtelijkeplannen.nl)

Kwalitatief sturen op appartementen
Het bestemmingsplan 'kwalitatief sturen op appartementen' heeft als doel om ongewenste ontwikkeling van studio's en appartementen tegen te houden. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het verbod door verlening van een omgevingsvergunning voor nieuwe appartementen en studio's als het plan aan diverse specifieke criteria voldoet. De relevante regels van dit plan zijn doorvertaald in voorliggend bestemmingsplan.

Bestemmingsplan onzelfstandige bewoning
Op 13 november 2017 is het bestemmingsplan 'onzelfstandige bewoning' in werking getreden. Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'overige zone-onzelfstandige bewoning'. Ter plaatse van deze aanduiding is daar waar ter plaatse van de geldende bestemming of functieaanduiding wonen in toegestaan, het verboden om woningen/wooneenheden of andere gebouwen te gebruiken of in gebruik te geven als kamerverhuurpand. Hiervan kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken, indien wordt voldaan aan de criteria uit de beleidsregel "Onzelfstandige bewoning Enschede" dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel. De regels uit het bestemmingsplan 'onzelfstandige bewoning' worden opgenomen in onderliggend bestemmingsplan.

Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)
Dit plan, vastgesteld op 18 november 2014, sluit vestiging van risicovolle inrichtingen uit. Het plangebied heeft de gebiedsaanduidingen 'overige zone - risicovolle inrichtingen uitgesloten' en 'overige zone - vuurwerk uitgesloten'. In de regels van voorliggend bestemmingsplan zijn deze verboden waar relevant overgenomen. De relevante onderdelen zijn daarmee doorvertaald in voorliggend plan. De werking van paraplu-bestemmingsplan "Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)" vervalt met de inwerkingtreding van voorliggend bestemmingsplan voor het plangebied.


Cultuurhistorie
Dit plan is vastgesteld op 6 februari 2017. Het plan geldt als een aanvulling op alle geldende bestemmingsplannen binnen het plangebied van bestemmingsplan "Cultuurhistorie". Het plangebied van voorliggend plan valt daar binnen. Het plangebied valt geheel binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorie'. Het (gedeelte van) het Robsonpand zoals met stippellijn weergegeven in afbeelding 1.3 is aangeduid als 'karakteristiek'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190006-0003_0003.png"

Afbeelding 1.3 uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Cultuurhistorie'

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient de karakteristieke hoofdvorm van het gebouw in stand te worden gehouden. Daarnaast is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen. De werking van het bestemmingsplan "Cultuurhistorie" vervalt met de inwerkingtreding van voorliggend bestemmingsplan voor het plangebied. In onderliggend bestemmingsplan zijn de van belang zijnde regels opgenomen.


Parkeren Enschede
Dit plan, zorgt er voor dat de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017' van toepassing is op (bijna) de hele gemeente, waaronder het plangebied. De relevante regels zijn doorvertaald in voorliggend plan. De werking van plan "Parkeren Enschede" vervalt met de inwerkingtreding van voorliggend bestemmingsplan voor het plangebied.

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.



Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen en participatie

Initiatiefnemer heeft de inwoners van de wijk en de wijkraad vanaf het begin nadrukkelijk betrokken bij de invulling van het plangebied, onder meer via meerdere informatiebijeenkomsten en workshop (22 februari 2018 en 26 april 2018). Naar aanleiding van het voornemen om voor een aantal woningen aan de Blekerstraat een maximale bouwhoogte van 12 meter op te nemen (in plaats van 10 meter zoals opgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan), heeft op 2 oktober 2019 een inloopbijeenkomst plaatsgevonden. Als gevolg van de reacties die tijdens deze bijeenkomst naar voren kwamen is onderzocht of het bestemmingsplan (en beeldkwaliteitsplan) op onderdelen zouden moeten worden aangepast. Daarnaast is besloten om het participatietraject deels opnieuw te doorlopen (informatiebijeenkomst en opnieuw ter inzage leggen beeldkwaliteitsplan).

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Blekerstraat - Robsonterrein ” is het erkende wijkorgaan wijkraad Horstlanden-Veldkamp actief.

De wijkraad Horstlanden-Veldkamp is gevraagd schriftelijk advies uit te brengen. De wijkraad heeft positief gereageerd op het plan.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

Het plan is voor vooroverleg voorgelegd aan de Provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven dat zij kunnen instemmen met het plan.

Aangezien er met betrekking tot het bestemmingsplan geen belangen van het Rijk in het geding zijn is van vooroverleg met het Rijk afgezien. Ten behoeve van het plan is een 'memo waterhuishouding' en geohydrologisch onderzoek opgesteld (bijlage 8 bij deze plantoelichting). Mede op basis daarvan is een 'waterparagraaf' voor dit bestemmingsplan opgesteld (zie paragraaf 5.2). De inrichting/maatregelen van/voor de waterhuishouding zijn besproken met het waterschap Vechtstromen.

Het bestemmingsplan is voorafgaand aan de ter inzage legging van het ontwerp eveneens toegestuurd aan de Veiligheidsregio (Brandweer Twente). Geadviseerd wordt om doodlopende wegen met elkaar te verbinden (eventueel met noodroute). Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor het voldoen van het wegprofiel aan de geldende eisen zodat deze geschikt zijn voor voertuigen van de hulpdiensten en in de nabijheid daarvan brandkranen te realiseren. Waar noodzakelijk wordt het borgen via het bestemmingsplan geadviseerd. Het advies is verwerkt in het inrichtingsplan van het plangebied en de brandweer is akkoord met de inrichting.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd: Blekerstraat - Robsonterrein ” in voorbereiding te nemen op 15 mei 2019 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan Blekerstraat - Robsonterrein ” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 12 juni 2019 gepubliceerd in "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en in de Staatscourant.

Zienswijzen

Er zijn geen zienswijzen naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan ingediend.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen (de gewijzigd vastgestelde onderdelen van) het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Het beoogde plan valt niet onder één van de in het beleid en de regels van het Rijk genoemde nationale belangen.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190006-0003_0004.png"

Afbeelding 2.1: uitvoeringsmodel Provincie Overijssel

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de ' Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Generieke beleidskeuzen

Het plan past binnen de generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel, zoals gevat onder de 'Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Bij keuze voor de nieuwe ontwikkeling zijn alle relevante belangen zorgvuldig afgewogen. De beoogde ontwikkeling is toekomstbestendig (over 20-30 jaar heeft het project zeker nog haar toegevoegde waarde) en heeft per saldo geen nieuw ruimtebeslag tot gevolg (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik). Het betreft enerzijds de herinvulling van een bestaand bedrijfspand voor kleinschalige bedrijvigheid en maatschappelijke functie. Anderszijds is er sprake van transformatie van het perceel door middel van de realisatie van woningen en invulling met groene ruimte en water.

In artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. De behoefte aan nieuwe woningen wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Het plan is voorbesproken met de provincie. De provincie heeft in dit provinciaal overleg reeds aangegeven akkoord te zijn met de invulling van het plangebied zoals voorgesteld. Het programma past binnen de woonafspraken zoals deze zijn gemaakt met de provincie.

Het provinciaal beleid is er op gericht om vitale werklocaties te hebben die zowel kwantitatief als kwalitatief aansluiten bij de veranderende vraag van het bedrijfsleven. In eerste instantie dienen bestaande werklocaties te worden gebruikt (eventueel na herstructurering). Onderhavige ontwikkeling vindt plaats op een bestaande werklocatie. Nu de voormalige functie van het pand en terrein is komen te vervallen wordt een nieuwe passende invulling aan de locatie gegeven door verschillende functies aan het gebied te geven: bedrijvigheid wordt mogelijkheid gemaakt, evenals maatschappelijke/culturele voorzieningen en verschillende typen woningen. Met het toestaan van de verschillende functies krijgt het gebied de gewenste dynamiek.

Ontwikkelingsperspectief

Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Binnen dit ontwikkelingsperspectief zorgen herstructering en transformatie voor het vitaal en aantrekkelijk houden van het gebied, en het vergroten van de diversiteit aan milieus. Bij herstructurering is het anticiperen op klimaatverandering en het reserveren van ruimte voor groen en water van belang, evenals het leveren van een bijdrage aan de energietransitie (treffen duurzaamheidsmaatregelen).

Met de herstructering/transformatie van het bedrijfsterrein wordt een kwalitatieve impuls aan het terrein gegeven. De uitstraling van het terrein wordt sterk verbeterd. De combinatie van wonen en kleinschalige bedrijvigheid met daarom heen groen zorgt voor een divers woonmilieu dat aansluit bij de bestaande structuur van de wijk. In het plan is ruimte gereserveerd voor groen en water. Deze invulling bestaat uit het groen (hof) rondom de studio's, de aanleg van een moestuin en langs de noordzijde van het plangebied een stadsbeek. Er worden verschillende duurzaamheidsmaatregelen genomen. Deze worden nader beschreven in paragraaf 4.6.

Stedelijke Laag

Het plangebied is in de Stedelijke laag aangemerkt als 'bebouwingsschil 1900-1955'. De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter.

De ambitie voor deze gebieden bij herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing is dat de ontwikkeling bijdraagt aan het behoud en versterking van de individuele bebouwing met eigen karakter en uitstraling. Qua maat, schaal en ritme dient de bebouwing zich te voegen naar de omliggende bebouwing en groenstructuur. Hergebruik van cultureel erfgoed is uitgangspunt.

Het gedeelte van het fabriekspand dat als karakteristiek/cultuurhistorisch waardevol is aangemerkt wordt gehandhaafd. De werkfunctie van het pand blijft behouden. Er zijn reeds verschillende bedrijfsfuncties in gevestigd. Daarnaast heeft het gebouw gedeeltelijk een maatschappelijke functie, onder meer als functie voor de wijk. Aan de zijde van de Blekerstraat worden 14 grondgebonden woningen gerealiseerd. Qua maatvoering sluiten deze aan op de bestaande woonbebouwing aan de Blekerstraat. Hetzelfde geldt voor de grondgebonden woningen aan de zijde van de Meijersbergstraat. De toevoeging van de tiny houses en de studio's zorgen voor vergroting van het woningaanbod voor een specifieke doelgroep. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van het karakter van de wijk. In paragraaf 2.3 wordt daarop nader ingegaan.

Natuurlijke laag en laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de natuurlijke laag is het plangebied aangemerkt als ' dekzandvlakten en ruggen'. De kenmerken van deze laag zijn door de ligging in bestaand stedelijk gebied niet meer aanwezig en herkenbaar. In de Laag van het agrarisch cultuurlandschap heeft het plangebied geen specifieke kenmerken.

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Richting aan Ruimte

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer de kwantitatieve aspecten staan centraal maar er wordt gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190006-0003_0005.png"

afbeelding 2.2: het 'RAR kompas'

2.3.4 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie 'Enschede 2025' vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen. Er is een nieuwe Woonvisie vastgesteld in 2019. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.2.

Detailhandelsstructuurvisie

Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De Watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedeërs gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en –kwantiteit in Enschede.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Structuurvisie Externe Veiligheid

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de protectie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

2.3.5 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

In de strategische beleidsdocumenten Toekomstvisie, Stedelijke Koers en de diverse structuurvisies zijn voor het plangebied van het bestemmingsplan "Blekerstraat - Robsonterrein" geen specifieke beleidsdoelstellingen of ontwikkelingsrichtingen benoemd. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het plan in relatie tot de uitgangspunten van de Woonvisie.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

3.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied heeft vanuit het verleden een bedrijfsfunctie. Een gedeelte van het Robsonpand (karakterstieke gedeelte) blijft gehandhaafd. Er zijn momenteel verschillende vormen van bedrijvigheid gevestigd in dit pand en daarnaast heeft deze een maatschappelijke functie (wijk-/buurtontmoetingsfunctie). Er is een moestuin op het perceel aanwezig, die versterkt gaat worden. De rest van het perceel ligt braak.

Een deel van de bebouwing op het terrein is reeds gesloopt. In het kader van het plan wordt de bebouwing Blekerstraat 99 tot en met 101 ook gesloopt. In afbeelding 3.1 is een overzicht van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190006-0003_0006.png"

Afbeelding 3.1: functies in het plangebied

Oppervlaktewater en grondwater
Binnen het plangebied (in het midden, nabij Blekerstraat 101) een geïsoleerd stukje sloot/greppel van 25 meter met een waterbergende functie. Het plangebied is gelegen ten westen van de stuwwal. De maaiveldhoogte varieert van 36,2 m +NAP aan de zijde van de Blekerstraat tot 36,6 m+NAP aan de oostelijke plangrens. In de directe omgeving van het plangebied vinden voor zover bekend geen actieve onttrekkingen plaats. Op basis van het geohydrologisch onderzoek blijkt dat de bodem bestaat uit fijn tot zeer fijne zandlagen tot maximaal 1,5 m-mv. Lokaal komen tevens leemlagen voor in het zandpakket. Vanaf 1,5 m-mv bestaat de bodem uit klei met lokaal zandige lagen. Op basis van een grondwatermonitoring op de locatie en omliggende peilbuizen (grondwatermeetnet Twente en DINOloket) kan worden uitgegaan van grondwaterstanden tussen de 0,5 en 1,7 meter beneden het maaiveld. Uit de resultaten van de doorlatendheidsproeven blijkt dat de doorlatendheid van de bodem is beperkt tot 0,1 tot 0,6 m/dag. Deze lage doorlatendheid is te relateren aan het voorkomen van leemlagen.

Riolering
Momenteel is in het gebied gemengde riolering aanwezig. Hemelwater dat valt op verhard oppervlak voert af naar het gemengde riool. Bij hevige neerslag kan bij omliggende straten water-op-straat voorkomen door overbelasting van het riool. Vuil water wordt afgevoerd naar het gemengd riool.

3.2 Cultuurhistorie en archeologie

Historie en ontstaansgeschiedenis plangebied
Op 22 februari 1944 wordt Enschede voor de tweede keer getroffen door een vergissingsbombardement. Het zuidelijk deel van de stad wordt op verschillende plaatsen getroffen, maar de grootste schade wordt aangericht in de omgeving van de Haaksbergstraat, de Pathmossingel en het buurtschap de Veldkamp. De schade is enorm. Daarom wordt besloten om het gehele gebied aan te kopen, te slopen en volgens de nieuwste stedenbouwkundige opvattingen weer op te bouwen.

De Veldkamp was voor WOII een echte volkswijk. Mede gegroeid doordat op loopafstand fabrieken aanwezig waren. Het bestaande wegenplan is dan gebrekkig en sluit slecht aan bij Het Pathmos. Doordat veel bewoners vanuit het verleden zelf hun dagelijkse voedsel verbouwen, zijn in De Veldkamp diepe kavels ontstaan, met als gevolg een extensief gebruik van de grond en een lage woningdichtheid.

Na grootschalige onteigening wordt gekozen voor een nieuwe stedenbouwkundige opzet met een heel nieuw straten patroon. De kern van de wijk wordt gevormd door een pleintje met woningen, de kerk en een lagere school. Het pleintje zorgt voor de samenhang in dit buurtje. Bij de bebouwing is gestreefd naar een duidelijke scheiding tussen individuele woningen, rijwoningen, winkels met woningen en bedrijven. De bedrijven worden geconcentreerd op een tweetal plekken: ten noorden van de Blekerstraat en op de hoek van de 1e Veldkampstraat en de Blekerstraat.

Er wordt gekozen voor samenhangende architectuurstijl die aansluit op de Delftse School. Een meer traditionele architectuurstroming die de schoonheid zag in de eenvoud, harmonie tussen massa, ruimte en lichtval. Ook kenmerkend is het gebruik van hoofdzakelijk baksteen (met vaak een beperkte dikte), brede kozijnen en erkers. Ook zijn de hoge gootlijnen, topgevels en de toepassing van natuursteen op belangrijke punten van het gebouw, belangrijke kenmerken.

De komst van de Robson aan de Blekerstraat gaat niet zonder meer. Reeds gevestigde textiel- en confectiebedrijven van Blom, Waldeck en ter Balkt en Schutte en Co. tekenen bezwaar aan. Naar hun mening zijn er niet voldoende arbeidskrachten in de omgeving die een dergelijke uitbreiding van het bedrijvenareaal rechtvaardigt. Robson heeft uiteindelijk gebouwd aan de Blekerstraat.

Ontwikkeling plangebied en omgeving door de jaren heen
Het Robsoncomplex ligt aan de Blekerstraat, ten zuidwesten van het centrum van Enschede en ten zuiden van het Volkspark. Van oost naar west verbindt het de Blekerstraat (eerste stukje is de Keperstraat) , de Pathmossingel en de Haaksbergerstraat. Deze ligging bij grote invals- en verbindingswegen als de Pathmossingel en de Haaksbergerstraat maken het gebied geschikt voor bedrijvigheid. Kaartmateriaal uit 1928 laat de loop van de Blekerstraat zien (zie afbeelding 3.2), die tot op vandaag ongewijzigd is en een s-vormig verloop heeft. De straat is dan als lint bebouwd en er zijn nog geen grotere complexen in dit gebied. De Veldkampstraat bestaat nog niet en ook de bebouwingsdichtheid van het gebied is nog laag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190006-0003_0007.png"

Afbeelding 3.2: ontwikkeling plangebied door de jaren heen

De Blekerstraat wordt doorkruist door de spoorlijn naar Ahaus. Op de kaart van 1955 is de eerste fase van het complex van Robson te zien, vlak bij het punt waar spoorlijn de Blekerstraat kruist. Ook dan is de Eerste Veldkampstraat nog niet aangelegd. Wel is het gebied verdicht geraakt en zijn wat grotere complexen in dit gebied verschenen, zoals textielfabriek Blom en machinefabriek Sanders aan de Blekerstraat, en de fabrieken en het ziekenhuis aan de Haaksbergerstraat.

Het complex ontwikkelt zich verder. Het bebouwde blokje wordt steeds groter en voegt zich naar de inmiddels aangelegde Eerste Veldkampstraat.

Cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het plangebied
Het Robsoncomplex betreft een waardevol cultuurhistorisch element. Binnen het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' is een gedeelte van het complex aangemerkt als 'karakteristiek'. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische waarde van het complex.

Er zijn geen andere cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig in het plangebied.

Archeologisch erfgoed in het plangebied

De totale oppervlakte van het terrein is circa 8500 m2. Er worden nieuwe woningen gebouwd met een totale oppervlakte van ongeveer 2000 m2. Ook voor andere werkzaamheden zal de bodem op een diepte van 50 cm of meer verstoord worden. Het betreft onder meer het plaatsen van bijgebouwen en kabels en leidingen. Daarnaast zal vermoedelijk voor het plaatsen van de fundering ook de bodem direct rondom de gebouwen worden afgegraven. De totale bodemverstoring binnen het plangebied onder de 50 cm zal hierdoor vermoedelijk minimaal een oppervlakte tussen 2500 en 3000 m2 bedragen.

In het geldende bestemmingsplan 'Horstlanden-Veldkamp 2010') is het plangebied aangegeven als 'archeologisch onderzoeksgebied b'. In afwijking van het bepaalde elders in het bestemmingsplan, mogen geen bouwwerken worden opgericht die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte van meer dan 500 m² (kennelijke verschrijving, gezien het archeologisch beleid een grens van 2500 m2 aangeeft).

Gezien de oppervlakte aan bodemverstoring die zal plaatsvinden bij herontwikkeling van het terrein is een archeologisch onderzoek vereist. Er heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden in het plangebied. Het betreft de rapportage "archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Blekerstraat 165 Enschede" (rapport 5501.002, d.d. 12 april 2019) van adviesbureau Econsultancy. De rapportage is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De rapportage is door de regioarcheoloog beoordeeld. Het resultaat van de beoordeling is samengevat als volgt:

Binnen het plangebied geldt een lage archeologische verwachting. Het plangebied kan, op basis van het uitgevoerde archeologische onderzoek, vrijgegeven worden. Mochten bij de graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt, volgens de Erfgoedwet, artikel 5.10 een meldingsplicht. Deze melding kan in voorkomend geval bij de gemeente Enschede of de regio-archeoloog worden gedaan.

Op basis van de resultaten van het onderzoek zijn geen beschermende maatregelen c.q. regels ten aanzien van archeologie in het bestemmingsplan noodzakelijk. Het plangebied wordt vrijgegeven en de aanduiding 'archeologisch onderzoeksgebied b' wordt verwijderd.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Toekomstige situatie

4.1.1 Stedenbouwkundig plan

In deze paragraaf wordt ingegaan op de toekomstige ruimtelijk-stedenbouwkundige hoofdopzet en invulling van de nieuwe ontwikkeling.

Het terrein rondom de voormalige Robsonfabriek en het pand zelf hebben de afgelopen jaren steeds meer betekenis gekregen als ontmoetingsplek. Door een veelal tijdelijk programma op het gebied van kunst, cultuur en groen is het een geliefde plek in de buurt. Vanuit de wens tot herontwikkeling van de locatie en het behoud van de Robsonfabriek is gekozen voor een participatietraject met de omwonenden, zittende huurders en de wijkraad. De uitkomst heeft geresulteerd in een stedenbouwkundig plan. Deze is weergegeven in afbeelding 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190006-0003_0008.png"

Afbeelding 4.1: stedenbouwkundig ontwerp (bron: Beltman architecten)

De bedrijfsbebouwing Blekerstraat 99 tot en met 101 (noordoosten van het plangebied) wordt of is reeds gesloopt, evenals de bebouwing aan de achterzijde van de fabriek (zuiden van plangebied; Veldkampstraat 42).

Een gedeelte van de bedrijfsbebouwing, het gedeelte van het Robsonpand dat cultuurhistorisch waardevol/karakteristiek is, blijft behouden (grijze rechthoek in afbeelding 4.1). Het pand is/wordt gerenoveerd en krijgt wederom een invulling voor onder andere bedrijvigheid. Daarnaast wordt er een buurtontmoetingsplek in het pand gerealiseerd. In de huidige situatie wordt een gedeelte van het pand al intensief gebruikt door de buurt en de Wijkraad en verschillende bedrijven.

Het plan biedt ruimte aan 58 nieuwbouwwoningen in 4 typen die aan de Blekerstraat en rondom/in een groen woonhof zijn gesitueerd. Het groene karakter wordt versterkt door het herstel/aanleg van de moestuin (centrum plangebied), de aanleg van de stadsbeek parallel aan het Blekerspad (noordrand plangebied).

De bebouwing aan de Blekerstraat (langs westelijke grens plangebied) sluit morfologisch en architectonisch aan op het karakter van buurtschap de Veldkamp. Het plan bestaat uit verschillende elementen. De bebouwing aan het groene hof, met een meer industrieel karakter, het paviljoen in het groen met een meer landschappelijk karakter, de tiny houses en de bestaande Robsonfabriek. De fabriek presenteert zich aan zowel de Blekerstraat als ook aan het groene woonhof.

De woningen aan de Blekerstraat vormen een gelede stedebouwkundige wand (2 of 3 bouwlagen met kap) waarbij de woningen individueel, per twee of per drie in een gezamenlijke rooilijn staan. De woningen kennen allen een langskap, waarbij er ruimte is voor de kenmerkende ondergeschikte topgevels. Zo wordt gerefereerd aan de bestaande morfologie van de omgeving Veldkamp.

Er is een bezonningsstudie uitgevoerd (zie bijlage 4), die het effect van de nieuwe bebouwing op schaduwwerking op de woonpercelen aan de overzijde van de Blekerstraat weergeeft.

Tussen dit woonblok aan de Blekerstraat en het te behouden Robson-pand ligt een smalle toegangsweg die het groene binnenhof ontsluit. Deze hof wordt begrensd door 3 woonblokken met rijwoningen (1 blok aan noordwestzijde en 2 blokken aan zuidoostzijde) die met hun voorzijde (voordeur) op het groen georiënteerd zijn. De woningen kennen een massaopbouw van 2 lagen met een kap, waarbij de kap geen volwaardige woonlaag hoeft te zijn.

Het meer industriële deel van de Robson, de industriële hallen, presenteert zich ook nadrukkelijk aan deze groene hof. Ter plaatse bevindt zich de toegang tot de ateliers, werkplaatsen, expositieruimte en het eetcafé, die allen als functies behouden blijven.

In het groen (tussen de 3 woonblokken en de moestuin) is een paviljoenachtig volume voorzien, geschikt voor studio's. Dit woonblokje met een besloten patio kent een eigen richting en een bescheiden hoogte van 2 bouwlagen. In afbeelding 4.2 is een impressie van de studio's weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190006-0003_0009.png"

Afbeelding 4.2: impressie aanzichten studio's (bron: Domijn)

Als onderdeel van het groene hof is ook het herstel van de moestuin voorzien, die momenteel al een echte buurtfunctie heeft.

Tot slot worden achter de Robson nog enkele tiny houses gerealiseerd. Deze woningen zijn zeer bescheiden in omvang (circa 25 m2) en staan op een groen kavel waardoor zij visueel onderdeel worden van het groene middengebied.

De precieze randvoorwaarden ten aanzien van beeldkwaliteit van de nieuwe bebouwing en het terrein zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan dat voor deze locatie is opgesteld (zie paragraaf 4.5). Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Groen, water, ecologie en openbare ruimte
Rondom de studio's en in het centrale gedeelte van het plangebied wordt groen gerealiseerd, waaronder een moestuin met een oppervlakte van circa 500 m2. Zoals gezegd kan het wonen gekarakteriseerd worden als wonen rondom/in een hof. Een deel van het centrale groen en de zone van de stadsbeek wordt ingericht als infiltratiezone. Dit draagt bij aan een leefbare stad, waarbij wateroverlast, hittestress en droogte wordt voorkomen. Naast de functionaliteit van de beek in het kader van waterberging heeft de beek een esthetische functie en draagt deze bij aan de beleving van water in de stad.

Het (openbare) groen zal een meer informeel karakter hebben. Doorlopende gazons met verspreide boomgroepen aangevuld met plekken waar een bloemenmengsel kleur geeft. De moestuin en de realisatie van een mogelijke natuurlijke speelaanleiding passen bij dit karakter.

Beschermwaardige bomen
De bescherming van bomen is geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Op het bij de APV behorende bomenoverzicht zijn de beschermde bomen en boomgroepen weergegeven, voor het vellen waarvan in ieder geval een omgevingsvergunning (kapvergunning) op grond van de APV is vereist.

Op het bomenoverzicht zijn niet alle beschermde bomen weergegeven. Ook de gemeentelijke bomen die niet op het bomenoverzicht zijn weergegeven zijn beschermd op grond van de APV.

Het bij de APV behorende bomenoverzicht is een interactieve bomenkaart die is te raadplegen op de website van de gemeente Enschede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190006-0003_0010.png" Afbeelding 4.3 : fragment interactieve bomenkaart

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprojecten wordt in bestemmingsplannen zoveel mogelijk rekening gehouden met de aanwezige beschermwaardige bomen door bouwgrenzen en infrastructurele werken, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, zodanig te situeren dat daardoor de maximale kroonprojectie van de bomen niet of zo min mogelijk wordt beperkt.

In het plangebied van het bestemmingsplan "Blekerstraat - Robsonterrein" zijn geen beschermwaardige bomen aanwezig volgens de bomenkaart. Zie hiervoor afbeelding 4.3. Er zijn wel twee bomen aanwezig in het plangebied die op zich de moeite waard zijn om in te passen in het plan (zie bijlage 5, bomeninventarisatie, bij deze toelichting). Het betreffen twee bomen gelegen aan de noordzijde van het Robsonpand en aan de zijde van Veldkampstraat. In het kader van de gewenste stedenbouwkundige opzet van het plangebied zullen deze bomen echter niet gehandhaafd kunnen worden. Ter compensatie zullen in het kader van de herontwikkeling van het terrein nieuwe bomen worden geplant.

4.1.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten op de Blekerstraat. Er worden hierop twee aansluitingen voor autoverkeer gerealiseerd. De noordelijke aansluiting loopt verder als toegangsweg richting het oostelijke gedeelte van het plangebied, richting de tiny houses en de 14 woningen aan de zijde van de Meijersbergstraat.

Het plangebied zal via de Blekerstraat worden ontsloten richting de Haaksbergerstraat. Langs het plangebied ligt een voormalig spoortracé dat nu dienst doet als belangrijke fietsroute (Blekerpad). In het kader van de herontwikkeling van het plangebied wordt een stadsbeek langs dit fietspad aangelegd. Hierdoor krijgt de fietsroute meer kwaliteit. Vanaf het Blekerpad worden loopbruggen aangelegd over de aan te leggen stadsbeek. Aan de zijde van de Meijersbergstraat is een doorgang voor fietsers en voetgangers aanwezig. In de directe omgeving is geen openbaar vervoers-voorziening voor handen. Hiervoor dient uitgeweken te worden naar de Haaksbergerstraat. Gezien de ligging nabij het centrum wordt dit niet als negatief beschouwd.

Door realisatie van nieuwe woningen zal het aantal verkeersbewegingen van motorvoertuigen toenemen met circa 480 verkeersbewegingen (1 auto die vertrekt en terugkomt is 2 bewegingen) per dag (uitgaande van 8 verkeersbewegingen per woning per dag, worst-case scenario). Dit verkeer zal zich opsplitsen richting de beide richtingen van de Blekerstraat, dus 240 verkeersbewegingen per richting. Deze toename van het aantal verkeersbewegingen kan via het huidige wegenstelsel worden afgewikkeld.

Parkeren

Parkeren vindt op verschillende locaties binnen het plangebied plaats. Deze zijn weergegeven op de inrichtingsschets. Er worden 46 parkeerplaatsen aangelegd. De parkeergelegenheid is gelegen bij het Robsonpand, langs de hof en nabij de tiny houses. Conform de Nota Parkeernormen Enschede 2017 is de parkeervraag van de ontwikkeling in beeld gebracht. Deze is weergegeven in bijlage 7 van de toelichting. Voor alle functies is de norm zoals genoemd in de Nota parkeernormen overgenomen, behalve voor het buurthuisgedeelte van het Robsonpand. Gezien de wijkfunctie voor de buurt is het niet reëel om hier de norm over te nemen. Deze is daarom gesteld op 0,5 in plaats van 2,0 per 100 m2 bvo zoals normaal gesproken voor de overkoepelende sociaal-culturele functies zou worden toegepast. Bezoekers hiervan komen namelijk hoofdzakelijk lopend of met de fiets en niet met de auto naar de locatie. Hiermee komt de parkeervraag van de gehele ontwikkeling uit op 60 parkeerplaatsen. Het parkeren wordt grotendeels opgelost op eigen terrein. Er wordt een beperkt (14) beroep gedaan op de aanwezige overcapaciteit in de directe omgeving. Opgemerkt wordt dat zelfs wanneer het buurthuis conform de norm (+9) behandeld zou worden, er nog steeds ruim voldoende parkeergelegenheid aanwezig is in de directe omgeving.

In 2016 heeft de gemeente Enschede een grootschalig parkeeronderzoek uitgevoerd in het gehele binnensingelgebied. Uit deze parkeertellingen is gebleken dat er zowel aan de Blekerstraat en de Meijersbergstraat nog voldoende capaciteit is om parkeren op te vangen. In de Blekerstraat liggen 18 parkeerplaatsen die in de avonduren (20/21 uur) voor 33% gebruikt worden. In de Meijersbergstraat liggen 78 parkeerplaatsen die in de avonduren voor slechts 55% gebruikt worden. Theoretisch is er in de directe omgeving dus een overcapaciteit van 12 + 35 = 47 parkeerplaatsen. Van deze 47 parkeerplaatsen kunnen er in de avonduren, conform de aangehouden normering 14 plekken gebruikt worden door bewoners en/of gebruikers van de functies die aanwezig zijn in het plangebied.


4.2 Beleidsmatige uitgangspunten in relatie tot nieuwe ontwikkeling

In deze paragraaf worden de beleidsmatige c.q. programmatische uitgangspunten van de nieuwe ontwikkeling beschreven:

Woonvisie
De woonopgave in Enschede is volop in ontwikkeling. Enschede zet als de kennisstad in High Tech regio Twente in op een groei richting 170.000 inwoners. Eerste inzet is om met een hoogstedelijk woonmilieu in en rond het centrum van de stad de aantrekkingskracht op talent te vergroten. En tegelijk talent vast te houden door ook buiten de binnenstad in een aantrekkelijk woonaanbod te voorzien. Daarnaast zijn er andere grote uitdagingen voor het stedelijke woonbeleid. Het streven naar een inclusieve stad vraagt om een passend aanbod van woningen en voorzieningen voor inwoners met een zorg en/of ondersteuningsvraag. De verduurzaming van de woningvoorraad en de verbetering van het woon- en leefklimaat door het tegengaan van hittestress en wateroverlast (klimaatadaptatie) vragen ook aanzienlijke investeringen. Het zijn grote opgaven waaraan alleen in hechte samenwerking met inwoners en partners, waaronder de woningbouwcorporaties en private partijen, invulling kan worden gegeven. In de gemeentelijke woonvisie worden de thema's uitgewerkt en wordt een beeld gegeven van de wijze waarop we aan deze woonopgaven gaan werken.

De Woonvisie gaat verder vanuit het principe groeien vanuit het hart. Dit komt voort uit de RO-koers (vastgesteld door het college van B&W in april 2019), maar is ook een voortzetting van het beleid uit de voorgaande Woonvisie. De ligging van het plangebied is in het binnensingelgebied en geeft daarmee invulling aan dit uitgangspunt. De Woonvisie gaat voor wat betreft sociale huurwoningen uit van een gerichte ontwikkelruimte. We zien dat er nog tekorten zijn aan grondgebonden sociale huurwoningen. Dit project speelt daar op in. Voor gezinnen is er een grote behoefte aan grondgebonden koop- en huurwoningen in een stedelijk woonmilieu. Het plan geeft invulling aan deze behoefte.
Qua sociale huurappartementen is er cijfermatig een overschot, maar een kwalitatief tekort. Vanuit passend toewijzen is er een tekort aan kwalitatief goede, maar goedkopere appartementen. Dit onder meer vanuit de behoefte aan dit soort woningen voor uitstroom uit de maatschappelijke opvang. De studio's in dit plan spelen in op deze behoefte. Enschede wil talent vasthouden en aantrekken. Daarom moet er voor gezorgd worden dat het talent dat al in de stad woont kan doorstromen naar geschikte woningen passend bij hun leefstijl en levensfase. Tenslotte is het van belang om naast de juiste woningen, ook het juiste woon- en leefklimaat te bieden voor het vasthouden van talent. Culturele voorzieningen en -klimaat spelen een belangrijke rol als vestigingsfactor voor talent. In het plangebied is ook een culturele broedplaats aanwezig. Om dit beter te laten functioneren en de gewenste dynamiek in het plangebied te krijgen, worden ook tiny houses gebouwd, bedoeld als huisvesting voor creatieve ondernemers die werkzaam zijn in het Robsonpand. Deze sociale huurwoningen sluiten qua behoefte en huurprijs aan op startende creatieve ondernemers die werkzaam zijn in het gebied. Deze niche van wonen en werken voor kunstenaars bestaat nog niet in Enschede.

Beleidsregel en bestemmingsplan kwalitiatief sturen op appartementen
De beleidsregel 'kwalitatief sturen op appartementen' is in mei 2018 in werking getreden. Het bestemmingsplan 'kwalitatief sturen op appartementen is op 30 september 2019 vastgesteld. Deze beleidsregel en het bestemmingsplan zijn een verdiepingsslag op de Woonvisie uit 2012 op de onderdelen “Iedere woning moet ‘raak’ zijn om te zorgen dat de stad vitaal blijft en om te voorkomen dat er leegstand optreedt” en “vanuit het hart naar buiten”. Uitgangspunt van de beleidsregel is dat (hoog)stedelijke woonvormen zoals (complexen van) meerdere zelfstandige wooneenheden (verder te noemen appartementen en studio’s) alleen nog willen toestaan binnen ‘het Elastiekje’. Buiten ‘het Elastiekje’ kunnen (complexen van) meerdere zelfstandige wooneenheden alleen worden toegevoegd als wordt voldaan aan bepaalde randvoorwaarden. In dit geval is sprake van een plan buiten 'het Elastiekje'.

Buiten het elastiekje kunnen zelfstandige wooneenheden onder meer alleen worden toegevoegd indien er aantoonbare specifieke doorstroombehoefte is in een gebied waar geen (te transformeren) appartementen aanwezig zijn. Daarbij geldt dat voor specifieke doelgroepen als zorg, studenten en expats conform de Woonvisie ook een uitzondering kan worden gemaakt op de beleidsregel.

In onderliggend bestemmingsplan worden 20 studio's mogelijk gemaakt. Deze studio's zijn, zoals ook beschreven onder de kop 'Woonvisie', als passend aan te merken aangezien kwalitatief goede, goedkopere appartementen worden gerealiseerd die onder meer nodig zijn om de uitstroom uit de maatschappelijke opvang te faciliteren.

4.3 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e tot en met 4e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt in de toelichting moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. Wanneer een bestemmingsplan een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet in de toelichting tevens worden gemotiveerd waarom in die behoefte niet kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied. Bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, moet inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Deze zogenoemde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen en schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor. De 'Ladder' is alleen van toepassing als er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als 'stedelijke ontwikkeling' te kunnen worden aangemerkt. Daarvan zal in beginsel geen sprake zijn indien het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt. Dit kan anders zijn indien het bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande planologische regime in een vanuit ruimtelijk oogpunt ingrijpende nieuwe planologische functiewijziging voorziet.

Wanneer de 'stedelijke ontwikkeling' die een bestemmingsplan mogelijk maakt alleen betrekking heeft op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, heeft het onderzoek naar de behoefte slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

'stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden. Ook wanneer er sprake is van 'saldering' (verplaatsing van een stedelijke ontwikkeling, zonder netto extra (planologisch) ruimtebeslag of waarbij bebouwing wordt gereduceerd, zoals de 'Ruimte voor Ruimte' regelingen) is er meestal geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro.

Bovendien is voor de kwalificatie van een stedelijke ontwikkeling als nieuwe ontwikkeling in beginsel vereist dat (naast een planologische functiewijziging) sprake is van nieuw ruimtebeslag. Dit is anders als de functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat ook zonder nieuw ruimtebeslag sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 20 april 2016, 201503895/1/R2).

In de uitspraak 201608869/1/R3 geeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht op hoofdlijnen van alle relevante aspecten waar aan moet worden getoetst om te bepalen of sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro en zo ja, welke eisen er worden gesteld aan de beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling.

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Blekerstraat - Robsonterrein "

In het bestemmingsplan "Blekerstraat - Robsonterrein" worden diverse ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onderstaand wordt nagegaan of daarbij sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. De ontwikkelingen die als 'stedelijke ontwikkeling' moeten worden aangemerkt worden vervolgens getoetst aan de Ladder Duurzame Verstedelijking.

Het betreft een binnenstedelijke herontwikkelingslocatie waarbinnen reeds stedelijke functies gelegen zijn. De locatie is gelegen binnen een woongebied. Op de locatie wordt bedrijfsbebouwing gesloopt, behoudens het karakteristieke gedeelte van het Robsonpand. Per saldo zal de oppervlakte aan planologisch mogelijke bebouwing op de locatie afnemen. In de huidige situatie is circa 7000 m2 bebouwing mogelijk op basis van het bestemmingsplan. In de toekomstige situatie zal er circa 4000 m2 bebouwing op het perceel aanwezig zijn.

Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Horstlanden-Veldkamp' is reeds bedrijvigheid op het perceel toegestaan, evenals een maatschappelijke functie voor een gedeelte van het perceel. De bedrijvigheid wordt door onderliggend bestemmingsplan specifieker bestemd ten aanzien van het soort toegestane bedrijvigheid in het te handhaven Robsonpand. Daarnaast worden hierin ook functies zoals een maatschappelijke functie weer toegestaan. Dit onderdeel van het plan, hergebruik van bestaande bebouwing met een soortgelijke functie als reeds is toegestaan, is niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarnaast wordt er wel nieuwe bebouwing toegevoegd in de vorm van nieuwe woningen. Er worden 58 woningen (35 woningen, 20 studio's en 3 tiny houses) gerealiseerd. Gezien het aantal nieuwe woningen en de functiewijziging die plaatsvindt op het perceel (bedrijf naar wonen) dient de ontwikkeling te worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling en is een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking vereist.

Kwalitatieve behoefte

Op basis van de 'Effectenstudie stedelijk woonprogramma' die is opgesteld en de daarover gemaakte afspraken met de provincie (waarbij wordt uitgegaan van het Trendscenario) geldt ten aanzien van het binnenstedelijke woningbouwprogramma dat alleen de kwalitatieve behoefte dient te worden getoetst. Eerder is in deze toelichting beschreven dat met het plan wordt voldaan aan een kwalitatieve behoefte. In paragraaf 4.2 is de kwalitatieve toetsing van het plan weergegeven. Hieruit blijkt dat er behoefte bestaat aan de verschillende typen woningen zoals opgenomen in onderliggend plan.

Kwantitatieve behoefte

Vanuit de Woonvisie worden 7 kwantitatieve uitgangspunten gehanteerd bij bepaling van de kwantitatieve behoefte. Overeenkomstig de Ruimtelijke Ontwikkelingskoers (2019) zet Enschede in op een verdere groei van de stad naar 170.000 inwoners. Vanuit die doelstelling wordt in de Woonvisie uitgegaan van het Trendscenario waarbij voor de langere termijn het groeien naar 170.000 inwoners de stip op de horizon is. De aantallen woningen worden steeds herijkt aan de hand van nieuwe prognoses en onderzoeken. Er is sprake van een “adaptieve” programmering. Dat wil zeggen: de kwalitatieve en kwantitatieve vraag naar woningen die zich voordoet wordt gefaciliteerd, daaronder van de doelgroepen. Voor de (middel)lange termijn worden woningbouwplannen voorbereid, die pas richting uitvoering worden gebracht als de vraag zich voordoet.

Middels onderhavig bestemmingsplan worden verschillende typen woningen gerealiseerd. Uit de kwalitatieve toets blijkt dat er vraag/behoefte is aan de verschillende typen woningen. Het plan past binnen het Trendscenario. Vastgesteld wordt dat het plan voldoet aan de kwantitatieve behoefte

Op basis van voorgaande kan worden vastgesteld kan worden dat er behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling.

 

4.4 Cultuurhistorie in relatie tot nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Robson Pyjama’s, ‘een vorstelijke pyjama’ was een begrip. Het familiebedrijf Robers Confectiebedrijf N.V. is kort na de oorlog een textielfabriek in Enschede begonnen, genaamd Robson. Het bedrijf specialiseerde zich in de hoogste kwaliteit geweven pyjama’s, kamerjassen, homewear en boxershorts voor heren. De merknaam Robson werd geïntroduceerd in 1950 en de producten zijn een succes geworden door het design, de keuze van stoffen, de kwaliteit en de hoogwaardige uitstraling. In 2011 ging het bedrijf door afgenomen vraag failliet en kwam het complex aan de Blekerstraat leeg te staan.

Door het Oversticht is in maart 2012 een waardestelling opgesteld in opdracht van woningcorporatie Domijn. Aanleiding hiervoor was de mogelijke transformatie van het complex voor een nieuwe functie. Het complex heeft cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden, die aandacht verdienen bij een herbestemmingopgave. Het rapport is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. Hieronder is samengevat de waardering beschreven.

Functieverandering van onroerend goed is een complex traject waarbij de ruimtelijke structuren van de oorspronkelijke functie opnieuw gedefinieerd worden. Het rapport beschrijft het voormalige Robsoncomplex, waarbij zowel gekeken is naar de stedenbouwkundige ontwikkeling van het omliggende gebied als de architectuurhistorische context van het gebouw.

Waardering van het pand

De cultuurhistorische waarden zijn onderverdeeld in drie waarden: de stedenbouwkundige (situationele) waarde, de architectuurhistorische waarde en de cultuurhistorische (geschiedkundige) waarde.

Cultuurhistorische waarde
Ondanks het bescheiden formaat van de fabriek ten opzichte van de textielgiganten in Enschede, is ook het complex van Robson voor Enschede een belangrijk voorbeeld van een textielfabriek. Juist omdat dit geen negentiende-eeuwse, maar een midden twintigste-eeuwse fabriek is, die daar ook alle kenmerken van heeft, maakt hem bijzonder. Op hoogtijdagen hebben ruim 200 medewerkers bij Robson gewerkt, hetgeen voor de directe omgeving (de wijk) van groot belang is geweest. Het fabrieksgebouw van Robson is een van de laatst overgebleven fabrieksgebouwen in de omgeving.

Stedenbouwkundige waarde
Hoewel Robson niet altijd vrij gelegen heeft, in het allereerste begin heeft bebouwing voor de voorgevel gestaan, heeft het wel altijd een belangrijke stempel gedrukt op zijn directe omgeving. Het open voorterrein draagt hieraan zeker bij. Daarnaast is het binnen een wijk met overwegend wonen de laatste fabriek, aangezien de tegenovergelegen fabriek niet lang geleden gesloopt is ten behoeve van nieuwbouwwoningen.

Architectuurhistorische waarde
De fabriek heeft een kenmerkende vorm; het is een ‘doos’ met alle functies erin. De bouwstijl is kenmerkend voor de bouwperiode: een sobere en kleinschalige wederopbouwarchitectuur waarbij gebruik is gemaakt van goedkope systeembouw van na de oorlog, zoals de bimsbetonnen cassetteplaten, vanwege materiaalschaarste. De constructie is vanwege de structuur en detaillering waardevol. De latere uitbreiding in opdracht van hetzelfde bedrijf en ontworpen door dezelfde architect sluiten hierop goed aan. De opzet heeft een duidelijke scheiding tussen de representatieve gedeelten en functionele gedeelten.

De representatieve ruimtes in de aanbouw uit 1955 kennen een luxueuzere afwerking met een houten lambrisering. De gaafheid is hoog, de constructie, de structuur en de afwerking zijn netjes onder- en behouden.

Waardestelling

Voorgaande is vertaald in een waarderingskaart van het pand. Op de plattegrond weergegeven in afbeelding 4.2 is de waardestelling weergegeven:
Blauw – hoge waarde, deze zijn van cruciaal belang voor de structuur en/of betekenis van het object
Groen – positieve waarde, de ruimte is van belang voor de structuur en/of betekenis van het object (niet aanwezig in dit geval)
Geel – indifferente waarde, deze zijn van relatief weinig belang voor de structuur en/of betekenis van het object.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190006-0003_0011.png"

Afbeelding 4.2: waarderingskaart bebouwing Robsoncomplex (bron: cultuurhistorische waardestelling Robsoncomplex textielfabriek Enschede Oversticht, 2012)

Vertaling in het plan

De waardering is vertaald in een transformatiekaart. Deze is hieronder in afbeelding 4.3 weergegeven. Voor rode delen geldt dat de cultuurhistorische waarde of constructie slechts beperkt transformatie toestaat. Het casco verdraagt weinig wijzigingen. Ingrepen in het casco kunnen alleen wanneer eminente kwaliteit wordt toegevoegd. Voor blauwe delen geldt dat de cultuurhistorische waarde of constructie hergebruik of transformatie toelaten, mits zorgvuldig aansluitend op hoger gewaardeerde bouwdelen en een nieuwe indeling passend is binnen het bestaande casco. Bij de gele kleur geldt dat transformatie prioriteit kan hebben en hergebruik of transformatie relatief eenvoudig te realiseren is zonder bijzondere waarden aan te tasten. Wijziging van casco of indeling is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190006-0003_0012.png"

Afbeelding 4.3: transformatiekaart bebouwing Robsoncomplex (bron: cultuurhistorische waardestelling Robsoncomplex textielfabriek Enschede, Oversticht, 2012)

Het gedeelte van het pand met de blauwe kleur op de waarderingskaart blijft behouden. Bij de indeling en eventuele wijzigingen aan het pand wordt de transformatiekaart in acht genomen. Het pand met de gele kleur wordt gesloopt. Dit gedeelte van de bebouwing is cultuurhistorisch van weinig belang en kan derhalve gesloopt worden.

4.5 Welstand en beeldkwaliteit

Het plangebied is op grond van de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" gelegen binnen de welstandsidentiteit 'Verborgen enclaves'. Ten aanzien van deze identiteit wordt het volgende aangegeven in de Welstandsnota:

Enschede is opgebouwd uit een structuur van lange dorpselinten met aaneengesloten bebouwing. Een verborgen enclave ligt, zoals de naam al aangeeft, verborgen achter de bebouwing van deze dorpse linten. De linten bevatten veel midden- en kleinbedrijven.

De verborgen enclaves hebben een functionele uitstraling. Er is weinig bewuste aandacht voor architectuur of detaillering, ook al kan de bebouwing monumentaal, typerend voor een tijdvak of in een bepaalde stijl zijn uitgevoerd. Het terrein bevat geen groen en ziet er vaak rommelig en soms verpauperd uit. De verborgen enclaves zijn meestal ingesloten door (achterkanten van) bebouwing. Bij stadsvernieuwing of inbreiding van bestaande wijken worden de bedrijfjes vaak niet gehandhaafd. Een aantal enclaves heeft zo in de loop van de tijd een andere functie gekregen: parkeergarage, woning, speeltuin of school.

De stadsbouwmeester toetst de plaatsing van bouwwerken in de enclave en ten opzichte van de straat en de omliggende bebouwing. Het bouwwerk moet de inrichting van het terrein verbeteren. Nieuwe bebouwing die zichtbaar dominant vanaf de straat aanwezig is worden negatief beoordeeld binnen deze identiteit.

Beeldkwaliteitplan

Uit voorgaande volgt dat de ontwikkeling niet past binnen de geldende welstandsidentiteit. De voorgenomen ontwikkeling van woningbouw en hergebruik van cultuurhistorische bebouwing betreft een ontwikkeling waarbij bebouwing onder meer dominanter aanwezig is vanaf de straat dan in verborgen enclaves. Daarom wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld.

Procedure wijziging Welstandsnota

Het beeldkwaliteitsplan "Blekerstraat-Robsonterrein" beoogt richtlijnen te geven voor de na te streven ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteit. Doel hiervan is dat toekomstige aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de gewenste welstands- en beeldkwaliteitseisen kunnen worden getoetst. Het beeldkwaliteitsplan “Blekerstraat-Robsonterrein” vormt een integraal onderdeel van de Welstandsnota. Hiervoor is een afzonderlijk besluit van de Raad noodzakelijk en zal een afzonderlijke procedure worden doorlopen. Voor het gebied waarvoor in de Welstandsnota een beeldkwaliteitsplan is opgenomen, geldt dat de welstandseisen behorende bij de reguliere welstandscategorieën buiten werking zijn gesteld. De reguliere welstandscategorieën zijn gericht op de beheerfase en lenen zich daardoor niet altijd even goed voor de ontwikkeling van nieuwe woonmilieus. De beeldkwaliteitseisen zorgen er voor dat de identiteit van het stedenbouwkundig plan wordt gewaarborgd en dienen als toetsingskader voor de verdere uitwerking van de verkaveling, de inrichting en de architectuur. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.

4.6 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

4.6.1 Speerpunten van het duurzaamheidsbeleid

In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:

Energie
Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie.
 
Eigen organisatie
Zelf het goede voorbeeld geven  
Biodiversiteit
Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving  
Groene groei
Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water,
bodem, grondstoffen en biodiversiteit.
 
Circulaire economie
Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval.  
Klimaatadaptatie
Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten.
 
Duurzame mobiliteit
Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's.  
WEconomy
Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame
doelstellingen.  

Aanpak van het duurzaamheidsbeleid

Binnen de voorgestane aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.

Duurzame daden

De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.

Duurzame deals

Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.

Duurzaam Doen

Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.

Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.

4.6.2 Duurzaamheidsbeleid en het bestemmingsplan

In deze paragraaf wordt aan de hand van het Actieplan Duurzaamheid bekeken in hoeverre het bestemmingsplan kan bijdragen aan de realisatie van de gemeentelijke duurzaamheidsambities.

Algemeen

Bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

Energie :

Voor het realiseren van veel energie besparende maatregelen of voorzieningen in, aan of op gebouwen, zoals isolatie van vloer, muren of dak, het plaatsen van zonnepanelen of een zonnecollector op het dak, is geen omgevingsvergunning vereist. Voor warmte-koude opslag en bodemenergiesystemen is de provincie Overijssel het bevoegd gezag. Voor nieuwbouw geldt dat moet worden voldaan aan de energieprestatienormen uit het Bouwbesluit. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van windturbines of zonnepanelen op maaiveldniveau en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

In het stedenbouwkundig ontwerp is bij de positionering van de woningen rekening gehouden met de bezonning, zodat zonnepanelen geplaatst kunnen worden. Er zullen energiezuinige woningen gerealiseerd worden. De tiny houses en studio's zullen all-electric worden uitgevoerd. Op deze gebouwen zullen zonnepanelen worden toegepast. Initiatiefnemer is aan het onderzoeken of zonnepanelen nog meer kunnen worden toegepast in het plan.

Klimaatadaptatie :

Voor het realiseren van relatief eenvoudige klimaatadaptieve maatregelen en voorzieningen als groene dakbedekking op gebouwen en het in de bodem infiltreren van hemelwater is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater, het vrij houden van bebouwing van overloopgebieden, het vrij houden van bebouwing langs beken of van lage plekken die natuurlijke waterbergingen vormen, het ophogen van gronden of het realiseren van bouwwerken ter voorkoming van overstromingen en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

In het plan wordt veel ruimte gegeven voor groen en daardoor ook voor infiltratiemogelijkheden van hemelwater. Hiermee wordt tegelijkertijd hittestress voorkomen. Daarnaast wordt een stadsbeek aangelegd, waardoor water langer wordt vastgehouden. Het 'groene hof' en de zone rond de stadsbeek zijn als 'groen' bestemd in het bestemmingsplan. Waterberging kan op basis van het bestemmingsplan in het gehele plangebied gerealiseerd worden.

Circulaire economie:

Voor het realiseren van afvalcontainers voor het gescheiden inzamelen van afval en herbruikbare materialen is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen en inrichtingen voor de verwerking van afval.

De studio's betreffen aanpasbare eenheden opgebouwd uit massief stapelbare houten blokken. Het zijn onderhoudsarme materialen. De studio's zullen volledig circulair opgebouwd zijn. Dit betekent dat de materialen hergebruikt kunnen worden. Er wordt een materialenpaspoort aangeleverd bij oplevering van de gebouwen.

Biodiversiteit :

Natuurgebieden, bossen, parken en andere structurele, veelal openbaar toegankelijke, groenvoorzieningen worden in een bestemmingsplan als zodanig bestemd en voorzien van een passende beschermende gebruiks- en bouwregeling. Het 'groene hof' (rond de studio's) en de zone rond de stadsbeek zijn als 'groen' bestemd in het bestemmingsplan. De moestuin krijgt de bestemming 'tuin'. Daarnaast maakt een bestemmingsplan het in nagenoeg elke bestemming mogelijk om groenvoorzieningen van ondergeschikte aard te realiseren.

Overige actiepunten :

Voor de overige actiepunten uit het Actieplan Duurzaamheid kan kortheidshalve worden volstaan met de conclusie dat deze geen ruimtelijke relevantie hebben en als zodanig dus ook niet van invloed zijn op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Blekerstraat - Robsonterrein " getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. het plan of besluit maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
  • 2. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 3. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of er mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 4. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben.Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.

Toetsing bestemmingsplan "Blekerstraat - Robsonterrein " aan het Besluit m.e.r.

Het bestemmingsplan "Blekerstraat - Robsonterrein' heeft tot doel de realisatie van 58 woningen (35 grondgebonden woningen, 3 tiny houses, 20 studio's), alsmede herinvulling van het bestaande cultuurhistorisch waardevolle bedrijfspand voor kleinschalige bedrijvigheid. Op dit moment is het bedrijfsperceel deels braakliggend en geeft het geheel een rommelige uitstraling. Een klein gedeelte van de bebouwing is nog in gebruik. De bestaande bebouwing op het perceel wordt gesloopt, waarbij het voormalige bedrijfspand behouden blijft. De locatie bevindt zich in bestaand stedelijk gebied, in een woonomgeving. De sloop van de oude bebouwing, die vervallen is, en nieuwbouw zal zorgen voor een verbetering van de uitstraling van het perceel. De nieuwe functies van wonen en kleinschalige bedrijvigheid passen goed in de bestaande structuur en zullen weinig impact op de omgeving tot gevolg hebben.

Deze beoogde ontwikkeling is geen activiteit als genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. waarvoor een m.e.r. of m.e.r. beoordeling dient te worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en voorzieningen

Milieuhinder van bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied voor woningen in en rondom het plangebied

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande bedrijfsactiviteiten en voorzieningen rondom het plangebied van het bestemmingsplan "Blekerstraat - Robsonterrein" aanwezig zijn, die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze bedrijfsactiviteiten en voorzieningen. De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het plangebied in een rustige woonwijk gelegen is.

Voor nieuwe bedrijfsactiviteiten en commerciële functies in bestaande gebouwen met een andere oorspronkelijke functie geldt dat op grond van het Bouwbesluit moet worden voldaan aan het ter plaatse rechtens verkregen niveau voor geluidwering. Dat betekent dat er in de meeste gevallen geen wettelijke eis is voor de geluidwering tussen ruimten. Het Activiteitenbesluit stelt wel eisen voor het geluidsniveau in in- en aanpandige geluidsgevoelige gebouwen en (verblijfs)ruimten.

De bedrijven en voorzieningen die het bestemmingsplan "Blekerstraat - Robsonterrein" beoogt planologisch mogelijk te maken zijn zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving, dat deze in- en/of aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. (geluid is de bepalende factor; zie het hierna beschreven geluidonderzoek). Het gaat daarbij hoofdzakelijk om kunstruimten zoals atelier- en galerieruimten, dienstverlenende functies zoals een tolk of een reisbureau, het verzorgen van workshops en zangles en werkplaatsen zoals voor meubelmakerij/houtbewerking. Daarnaast is er sprake van een bijeenkomstruimte/buurtontmoetingsruimte. Ondergeschikte horeca-activiteiten en ondergeschikte detailhandelsactiviteiten worden daarbij toegestaan.

De genoemde activiteiten kunnen worden geschaard onder/gelijk worden gesteld aan activiteiten als benoemd in categorie 1 of 2 van de VNG- publicatie “Bedrijven- en milieuzonering". Activiteiten in categorie 1 of 2 zijn toelaatbaar in de onmiddelijke nabijheid van woningen. Voor categorie 2- activiteiten geldt een indicatieve richtafstand van 30 meter tot gevoelige functies, zoals woningen. Van deze richtafstand kan worden afgeweken als uit onderzoek blijkt dat de bedrijvigheid inpasbaar is en een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is. Voor de meeste beoogde activiteiten is geluidhinder maatgevend. De bedrijfsactiviteiten en hun invloed op de omgeving zijn nader beschouwd in een akoestisch onderzoek (Econsultancy, akoestisch onderzoek herontwikkeling Robsonterrein te Enschede, rapport 5501.003, versie D3, 19 april 2019), die als bijlage 10 bij deze toelichting is gevoegd.

Voor de bedrijfsactiviteiten in relatie tot woningen gelden de geluidrichtwaarden voor inrichtingen binnen het gebiedstype 'woongebied' zoals opgenomen in de Geluidnota Enschede. Dat betekent dat voor nieuwe inrichtingen ten opzichte van geluidgevoelige bestemmingen de volgende richtwaarden (etmaalwaarden) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) gelden: 45 dB(A) dag / 40 dB(A) avond / 35 dB(A) nacht. De richtwaarden gelden ter plaatse van geluidsgevoelige objecten of op een afstand van 50 meter van de grens van de inrichting, indien binnen die afstand geen sprake is van geluidsgevoelige objecten. Bij de vestiging van een bedrijf in het Robson pand zal voldaan moeten worden aan deze richtwaarden. Hiermee wordt een goed akoestisch woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwbouwwoningen in de toekomst gewaarborgd.

Een deel van de nieuw te realiseren geluidgevoelige bestemmingen (aan de Blekerstraat, de ‘tiny houses’ aan de achterzijde van het pand en de woningen ten oosten van het Robson pand) valt, net als de bestaande geluidgevoelige bestemmingen (woningen) aan de Veldkampstraat, binnen de richtafstand van 30 meter. Voor de nieuwbouwwoningen binnen deze richtafstand dient een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd te worden. Hiervoor dienen er aan de te vestigen bedrijven en functies in het Robsonpand in het bestemmingsplan akoestische voorwaarden te worden gesteld met betrekking tot de maximale toegestane geluidsbelasting. In de regels is een dergelijke voorwaarden opgenomen.

Voor de huidige aanwezige bedrijvigheid binnen het pand worden geen lawaaiige activiteiten verwacht. Het akoestisch woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen zal hierdoor goed zijn. Bij een oprichting of wijziging van de bedrijvigheid binnen het Robson pand waarbij relevante emissie van geluid wordt verwacht, dient een geluidsonderzoek op de geluidsgevoelige bestemmingen plaats te vinden waarbij voldaan moet worden aan de in het geluidbeleid van Enschede vastgestelde richtwaarden (Geluidnota Enschede). Vastgesteld wordt dat met de ontwikkeling van het plan (wijziging van de volledige bedrijfsbestemming naar wonen) een verbetering van het huidige woon- en leefklimaat zal optreden.

Andere milieuaspecten kunnen buiten beschouwing blijven. Geluid is maatgevend. Risicovolle en geluidzoneringsplichtige activiteiten zijn expliciet uitgesloten. Voor geur en stof gelden de regels van het Activiteitenbesluit. Gelet op het soort bedrijven en voorzieningen dat het bestemmingsplan "Blekerstraat - Robsonterrein" beoogt mogelijk te maken en de afstand tot de woningen zijn bedrijfsactiviteiten die stof en/of geurhinder veroorzaken ook niet te verwachten. Hiermee is voldoende ingekaderd wat voor soort activiteiten zonder meer toelaatbaar zijn in het plangebied.

Milieuhinder van bestaande bedrijfsactiviteiten rondom het plangebied voor woningen in het plangebied

Binnen een straal van 50 meter rondom het plangebied zijn woningen, een maatschappelijke bestemming (Blekerstraat 77, 83 en 83a) en een bedrijfsbestemming (Blekerpad, achter Blekerstraat 67/69-8) aanwezig. Binnen deze bestemmingen zijn respectievelijk maatschappelijke voorzieningen en bedrijven in categorie 1 en 2 (zoals benoemd in de bijlage behorend bij het bestemmingsplan Horstlanden-Veldkamp') toegestaan. De gevestigde bedrijven (Rode Kruis aan Blekerstraat 83, muziekoefenruimte Blekerstraat 77a) zijn passend binnen deze bestemming. De bijbehorende richtafstand bedraagt 30 meter. Activiteiten in categorie 1 of 2 zijn toelaatbaar in de onmiddelijke nabijheid van woningen.

De afstand van de nieuwe woningen tot aan de bedrijvigheid aan het Blekerpad/achter Blekerstraat 67/69-8 bedraagt circa 30 meter. Nu wordt voldaan aan de richtafstand, mag worden aangenomen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De kortste afstand tussen de nieuwe woningen (studio's) en Blekerstraat 77/83 en 83a (maatschappelijke bestemming) bedraagt circa 25 meter. Er wordt niet voldaan aan de richtafstand. De afstand van bestaande woningen (Meijersbergstraat) met de maatschappelijke bestemming betreft een kortere afstand, namelijk circa 12 meter. Nu de nieuwe woningen op circa 25 meter worden gerealiseerd kan ook worden aangenomen dat er ook ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de nieuwe woningen geen (extra) belemmeringen opleveren voor de bedrijvigheid.

Conclusie milieuhinder bedrijven en voorzieningen

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Blekerstraat - Robsonterrein

Het bestemmingsplan Blekerstraat - Robsonterrein ” beoogt het planologisch mogelijk te maken dat een voormalig bedrijfsterrein herontwikkeld voor woningbouw en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Algemeen

Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake geweest van een overgang van het saneren van vervuilde bodem naar het duurzaam en efficiënt beheren en bewust gebruiken van de bodem en ondergrond in relatie met de bovengrondse toedeling van functies. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond, inclusief de daarin aanwezige verontreinigingen in grond en grondwater. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk.

Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

In het kader van een "goede ruimtelijke ordening" zoals beschreven in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt dient te zijn voor de voorgenomen bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of het plan uitvoerbaar is. De milieuhygiënische bodemgesteldheid speelt daarbij een rol. De Wet bodembescherming kan van toepassing zijn.

Bodemgesteldheid

Op de herontwikkelingslocatie is een bodemonderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor de rapportage 'Verkennend en nader bodemonderzoek Blekerstraat 99, 99a, 101, 103, 105, 107, 165 en Veldkampstraat 42 “Robsonlocatie” te Enschede', d.d. 27 november 2018 met projectnummer 2018-0003-001, uitgevoerd door Lycens. Deze is als bijlage 9 bijgevoegd.

Uit het bodemonderzoek blijkt dat er plaatselijk sprake is van bodemverontreiniging veroorzaakt door de bedrijfsactiviteiten die in het verleden op het terrein hebben plaatsgevonden. Op dit moment voldoet de bodemkwaliteit van het terrein niet overal aan de bodemkwaliteitsklasse voor de functie wonen. Hiermee dient rekening gehouden te worden bij de voorgenomen herontwikkeling van het terrein voor woningbouw.

De bodem binnen de herontwikkelingslocatie is niet overal vrij van bodemverontreiniging. Dit betekent dat de initiatiefnemer bij de herontwikkeling rekening moet houden met de aanwezige bodemverontreiniging. Plaatselijk dient de bodem gesaneerd te worden, voordat deze geschikt is voor de beoogde functie wonen. De Wet bodembescherming is van toepassing op de uit te voeren bodemsaneringswerkzaamheden.

De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt door de aanwezigheid van deze bodemverontreiniging niet belemmerd. De betreffende bodemverontreiniging is plaatselijk aanwezig en kan functiegericht en kosteneffectief worden gesaneerd.

Afhankelijk van het tijdstip, aard en omvang van de realisatie van de herontwikkeling, kan het nodig zijn dat er voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen een bodemonderzoek volgens de NEN 5740 en indien nodig volgens de NEN 5707 verricht dient te worden.

Conclusie bodemkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.4 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen en/of de transformatie van bestaande panden naar wonen of een andere geluidgevoelige functie mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Middels onderliggend plan worden geluidgevoelige objecten (woningen) mogelijk gemaakt. Het plangebied is gelegen binnen de zone van de Haaksbergerstraat, Zuiderval en Broekheurnerweg. De overige wegen zijn niet voorzien van een zone omdat hiervoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.

Voor de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Haaksbergerstraat, Zuiderval en Broekheurnerweg geldt op grond van de Wet geluidhinder een onderzoeksverplichting. Voor de overige wegen (30 km-wegen) geldt geen onderzoeksverplichting op grond van de Wet geluidhinder. Ondanks dat op 30 km-wegen de Wet geluidhinder niet van toepassing is moet op grond van uitspraken van de Raad van State bij een ruimtelijke procedure wel aandacht worden besteed aan de geluidsbelasting vanwege 30 km-wegen. Voor het onderliggend bestemmingsplan gaat het daarbij om het geluid van het wegverkeer op de nabij het plangebied gelegen wegen Blekerstraat, Korte Boog, Veldkampstraat, Meijersbergstraat, Jan Harm Boschstraat en de nieuwe weg binnen het plan. Railverkeerslawaai, luchtverkeerslawaai en industrielawaai zijn voor het plangebied niet relevant.

Op het Robsonterrein bevindt zich een oude fabriekshal (het Robson pand). In het pand bevinden zich bedrijven. De Wet geluidhinder is op deze bedrijven niet van toepassing. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht te worden besteed aan het geluid dat de bedrijven op geluidsgevoelige bestemmingen veroorzaken.

Om de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai en de bedrijven in het Robson pand in beeld te brengen is door Econsultancy een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in rapport "Akoestisch onderzoek Herontwikkeling Robsonterrein te Enschede; rapportnummer 5501.003; d.d. 19 april 2019". Deze is als bijlage 10 bijgevoegd bij deze toelichting.

Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wgh is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km per uur. Volgens artikel 76a/77 van de Wgh moet bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan of een projectbesluit, waarin nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, binnen onderzoekszones van wegen, als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, akoestisch onderzoek worden verricht.

De binnen het plangebied te realiseren woningen zijn gelegen in stedelijk gebied binnen de zone van bestaande wegen. Op woningen bedraagt de voorkeurswaarde 48 dB (artikel 82, eerste lid Wgh). Indien deze waarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden verleend tot ten hoogste 63 dB (artikel 83, tweede lid Wgh). Voor vervangende woningen bedraagt de ten hoogste vast te stellen hogere waarde 68 dB (artikel 83, vijfde lid Wgh).

Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota Enschede 2009-2012 (verder Geluidnota). De Geluidnota is op 19 april 2011 (gewijzigd) door Burgemeester en Wethouders vastgesteld. Bij besluit van 15 januari 2013 is door Burgemeesters en Wethouders de werkingsduur van de Geluidnota Enschede 2009-2012 verlengd totdat een nieuwe geluidsnota is vastgesteld. Bij besluit van 3 april 2018 is door Burgemeester en Wethouders een (gedeeltelijke) herziening van de Geluidnota vastgesteld.

Bij de beoordeling van het geluid van 30 km-wegen wordt aangesloten bij de grenswaarden en systematiek van de Wet geluidhinder en het hogere waarde beleid uit de Geluidnota.

Resultaten akoestisch onderzoek
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege het wegverkeer op zoneringsplichtige wegen (Haaksbergerstraat, Zuiderval en Broekheurnerweg) aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (incl. aftrek artikel 110g Wgh) wordt voldaan. Het aanvragen van hogere waarden is dan ook niet noodzakelijk en mogelijk. Vanwege het wegverkeer op de niet-zoneringsplichtige wegen Korte Boog, Veldkampstraat, Meijersbergstraat en Jan Harm Boschstraat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Vanwege de niet-zoneringsplichtige wegen Blekerstraat en de nieuwe weg binnen het plan wordt op diverse woningen de voorkeursgrenswaarde met maximaal 5 dB overschreden.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het niet mogelijk is om de geluidsbelasting vanwege de Blekerstraat door middel van bron- en of overdrachtsmaatregelen te reduceren. Bronmaatregelen stuiten op bezwaren van financiële aard en overdrachtsmaatregelen stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige aard.

Volgens het akoestisch onderzoek kan vanwege het verkeer op de nieuwe weg binnen het plan de geluidsbelasting gereduceerd worden door de klinkerverharding waarvan is uitgegaan te vervangen door een referentiewegdek (asfalt). Het toepassen van een referentiewegdek is vanuit stedenbouwkundig oogpunt echter niet gewenst. Het toepassen van overdrachtsmaatregelen stuit op bezwaren van stedenbouwkundige aard vanwege het beeld en vanuit waterhuishouding.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet niet uitsluitend naar de geluidsbelasting per weg maar ook naar de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege alle wegen worden gekeken. De gecumuleerde geluidsbelasting is ten hoogste 59 dB (excl. aftrek art. 110g Wgh). Daarmee wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh) uit de Wet geluidhinder. Daarmee wordt tevens voldaan aan de Geluidnota.

Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is het noodzakelijk dat in de woningen het binnenniveau niet meer dan 33 dB bedraagt. Op grond van het Bouwbesluit bedraagt de minimale gevelwering 20 dB. Om aan het binnenniveau van 33 dB te voldoen is voor woningen met een gecumuleerde geluidsbelasting van meer dan 53 dB (excl. aftrek art; 110g Wgh) een gevelwering van meer dan 20 dB nodig. In het plangebied betreft het uitsluitend de woningen langs de Blekerstraat (blok 1: 4 woningen, blok 2: 4 woningen en blok 3: 6 woningen). Omdat op grond van de Wet geluidhinder geen hogere waarden kunnen worden vastgesteld (vanwege zoneringsplichtige wegen wordt immers voldaan aan de voorkeursgrenswaarde) kunnen op grond van het Bouwbesluit ook geen aanvullende eisen aan de gevelwering worden gesteld. Om ervoor te zorgen dat het binnenniveau in de woningen ten hoogste 33 dB bedraagt is het noodzakelijk om in de regels van het bestemmingsplan aanvullende eisen voor de gevelwering van de woningen langs de Blekerstraat op te nemen. Dat is gedaan in de bestemming 'wonen'.

Conclusie
Vanwege het wegverkeer op zoneringspichtige wegen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wetgeluidhinder. De wet geluidhinder vormt derhalve geen belemmering voor het plan. Het vaststellen van hogere waarden is niet aan de orde.

Om voor de woningen die vanwege het wegverkeer een gecumuleerde geluidsbelasting van meer dan 53 dB (excl. aftrek artikel 110g Wgh) ondervinden een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is het noodzakelijk om in de regels van het bestemmingsplan aanvullende eisen voor de gevelwering op te nemen. Het gaat daarbij om de woningen die gerealiseerd worden langs de Blekerstraat.

Bedrijven Robson pand
In het pand bevinden zich op dit moment vooral kunstenaarsateliers en vergelijkbare bedrijven waarbij geen lawaaiige bedrijvigheid is voorzien. Het akoestisch woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen zal in de huidige situatie dan ook goed zijn. In de toekomst kunnen zich andere bedrijven in het pand vestigen. Volgens onderliggend bestemmingsplan mogen dit bedrijven zijn die vergelijkbaar zijn met categorie 2 bedrijven. Aan de daarbij horende richtafstand, uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, van 30 meter wordt niet voldaan. Om dergelijke bedrijven mogelijk te maken en een goed woon- en leefklimaat te kunnen realiseren worden akoestisch voorwaarden in de regels opgenomen. In de praktijk houdt dit in dat bij het starten van nieuwe bedrijvigheid of het wijzigen van bestaande bedrijvigheid in het Robson pand het bedrijf door middel van een akoestisch onderzoek dient aan te tonen dat ter plaatse van geluidsgevoelige bestemmingen wordt voldaan aan de richtwaarden uit de Geluidnota Enschede wanneer het type bedrijfsactiviteit daartoe aanleiding geeft. Aanvullend daarop wordt opgemerkt dat het Activiteitenbesluit eisen geeft in welke situaties akoestisch onderzoek geeist kan worden. De bedrijfsactiviteiten dienen te voldoen aan de richtwaarden uit de Geluidnota Enschede. Met het voldoen aan de richtwaarden uit de Geluidnota Enschede wordt een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Conclusie
Met de huidige bedrijvigheid in het Robson pand is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd. Om ook indien de bedrijvigheid verandert een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is het noodzakelijk dat indien nieuwe bedrijven starten of bestaande bedrijven wijzigen zij door middel van een akoestisch onderzoek aantonen dat wordt voldaan aan de richtwaarden uit de Geluidnota Enschede. Dit zal worden opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.


Conclusie geluid

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Om voor de woningen die vanwege het wegverkeer een gecumuleerde geluidsbelasting van meer dan 53 dB (excl. aftrek artikel 110g Wgh) ondervinden een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is het noodzakelijk om in de regels van het bestemmingsplan aanvullende eisen voor de gevelwering op te nemen.

Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen bij veranderende bedrijvigheid in het Robson pand is het noodzakelijk dat in de regels van het bestemmingsplan wordt opgenomen dat bedrijven door middel van een akoestisch onderzoek aantonen dat zij voldoen aan de richtwaarden uit de Geluidnota Enschede.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);

Luchtkwaliteit en het plangebied “Blekerstraat - Robsonterrein

Het bestemmingsplan Blekerstraat - Robsonterrein ” beoogt het planologisch mogelijk te maken om het voormalige Robsonfabrieksterrein een nieuwe invulling te geven met circa 60 woningen en daarbij een passende bedrijfsmatige bestemming te geven aan de te handhaven bebouwing.

De bedrijvigheid in het Robson pand is niet aangewezen in de Ministeriële Regeling NIBM als categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Een onderbouwing van de effecten op luchtkwaliteit is daarom noodzakelijk. Volgens het huidige bestemmingsplan Horstlanden-Veldkamp mogen zich in het Robson pand bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 vestigen. In het nieuwe plan is geen maximale toegestane milieucategorie meer opgenomen, maar is de toegestane bedrijvigheid vergelijkbaar met maximaal milieucategorie 2. Dit wijzigt dus niet met het nieuwe bestemmingsplan. Hierdoor zullen geen meer nadelige emissies mogelijk zijn dan dan nu al mogelijk. Gelet hierop zal vanwege de bedrijvigheid in het Robson pand geen sprake zijn van een negatief effect op de luchtkwaliteit.

Met het bestemmingsplan worden circa 60 woningen mogelijk gemaakt. Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 woningen als niet in betekenende mate zijn aan te merken. De realisatie van circa 60 woningen is daarmee zonder meer een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

In de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in Nederland. Uit de monitoringstool 2017 blijkt dat op het plangebied in alle zichtjaren (2016, 2020 en 2030) aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan.

Conclusie luchtkwaliteit
Uit het oogpunt van luchtkwaliteit (art 5.16 WM, lid 1 onder b) ligt er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Blekerstraat - Robsonterrein ” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is. Bovendien wordt de vestiging van risicovolle inrichtingen in het bestemmingsplan expliciet uitgesloten. Een nadere toetsing aan het Bevi en/of het BRZO kan daarmee achterwege blijven.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Blekerstraat - Robsonterrein” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Bevb kan daarmee achterwege blijven.

In het plangebied zijn wel een 8 bar aardgasleiding en een gasdistrictstation (Blekerstraat 97) gelegen. Uit de NEN 7244-1:2014 volgt dat de nieuwe woningen niet gebouwd mogen worden binnen een afstand van 2 meter uit de gasleiding en conform de NEN 1059:2010 niet binnen een straal van 6 meter uit het gasstation. Aan beide afstanden wordt voldaan.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water is recentelijk nieuwe wet- en regelgeving in werking getreden voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van deze nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Blekerstraat - Robsonterrein ” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg. Een nadere toetsing aan het Basisnet Weg kan daarmee achterwege blijven.

Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Blekerstraat - Robsonterrein ” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water. Een nadere toetsing aan het Basisnet Water kan daarmee achterwege blijven.

Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Blekerstraat - Robsonterrein ” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor. Een nadere toetsing aan het Basisnet Spoor kan daarmee achterwege blijven.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt binnen risicocontouren kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buiten. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet op doelmatige wijze mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied tenminste 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied en bij uitbreiding van bebouwd oppervlak in bestaand stedelijk gebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave tenminste 40 millimeter, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Om een goede en doelmatige afvoer naar voorzieningen in de openbare ruimte te kunnen garanderen hanteert het waterschap Vechtstromen een maximum norm van 2,4 liter per seconde per hectare. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van afvalwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik    Ontwatering (m – GHG)  
Primaire wegen   0,7  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5  
Groen   0,5  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Blekerstraat - Robsonterrein

Het bestemmingsplan "Blekerstraat-Robsonterrein" beoogt een herontwikkeling ten behoeve van woningbouw mogelijk te maken. Met uitzondering van het Robsonpand worden alle opstallen gesloopt en zullen 35 woningen, 20 studio's en 3 tiny houses worden gerealiseerd. Het fabriekspand blijft beschikbaar voor een culturele functie en bedrijvigheid. Tevens worden 46 parkeerplaatsen binnen het plangebied gerealiseerd, evenals een moestuin en een stadsbeek. Om te kunnen bepalen wat de mogelijke consequenties van de beoogde transformatie zijn voor de waterhuishouding in en rondom het plangebied heeft de ontwikkelaar een geohydrologisch onderzoek (bijlage 11) op laten stellen. Hierin wordt aangegeven hoe de waterhuishouding (hemelwater, afvalwater, grondwater, ontwatering en afwatering) in het plangebied wordt ingevuld.

Verhard oppervlak
In de oude situatie is het verhard oppervlak circa 6.450 m2. Het verharde oppervlak zal worden verwijderd, behalve de Robson-bedrijfshal met een oppervlak van circa 1.650 m2. In het stedenbouwkundig plan Robson staat beschreven dat een oppervlakte van 2.330 m2 wordt bebouwd en 2.540 m2 wordt verhard. Dit betekent dat er in de toekomstige situatie circa 6.520 m2 verhard oppervlak zal zijn op het terrein. Afgaande op de getallen voor de oude en toekomstige verharding, zal er een kleine toename in het verhard oppervlak plaatsvinden van circa 70 m2.

Hemelwaterafvoer
In de toekomstige situatie dient circa 70 m2 extra verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd middels een waterbergende voorziening met een inhoud van 2,8 m3. Daarnaast geldt voor binnenstedelijke herontwikkelingen een bergingseis van minimaal 20 millimeter gerelateerd aan het verhard oppervlak. Aangezien het oppervlak hiervan 6.450 m2 bedraagt, zal er een bergingsvoorziening van 129 m3 nodig zijn. In totaal is er een bergingseis van 131,8 m3 op basis van het huidige stedenbouwkundige plan Robson. In het ruimtelijk plan is voorzien in openbaar groen, welke ruimte bied voor de wadi's. Overwogen kan worden de wegverharding (deels) uit te voeren met een bergende wegfundatie, van waaruit water in de bodem infiltreert danwel vertraagd wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool, oppervlaktewater of ondergrond. Ruimtelijk gezien zijn er binnen het plan voldoende mogelijkheden om aan de waterbergingsopgave te voldoen. Vanuit de waterbergende voorzieningen kan het water vertraagd worden afgevoerd naar de nieuwe beekstructuur langs het Blekerpad. Een infiltratieriool, -put of -krat wordt gezien de beperkte doorlatendheid niet aanbevolen.

Afvalwaterafvoer
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemengde riolering of nieuw vuilwaterriool in de openbare weg. De capaciteit van het riool is ruim voldoende om de hoeveelheid (extra) afvalwater af te voeren.

Oppervlaktewater
In de nieuwe situatie wordt aan de noordoostzijde van het plan, langs het Blekerpad, een beek gerealiseerd. Deze beek is onderdeel van een nieuw aan te leggen stadsbeek welke loopt van het stadscentrum naar het Twentekanaal.

Grondwater, ontwatering en afwatering
Om voldoende ontwateringsdiepte te realiseren (minimaal 0,7 meter) dient het maaiveld van het plangebied lokaal te worden opgehoogd. Tevens kan ervoor worden gekozen om alle nieuwbouw kruipruimteloos uit te voeren. De afwatering van het plangebied dient te geschieden in westelijke richting, in overeenstemming met de omliggende inrichting.

Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Blekerstraat - Robsonterrein

Het plangebied van het bestemmingsplan “Blekerstraat - Robsonterrein” is niet gelegen binnen de grenzen dan wel in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden zijn op grote afstand gelegen.

Door Sweco is een berekening van de stikstofdepositie opgesteld. In de gebruiksfase is de stikstofdepositie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Stikstof vormt dan ook geen belemmering als het plan gerealiseerd is en in gebruik is.

Conclusie Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of anderszins functioneel leefgebied van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het plangebied “Blekerstraat - Robsonterrein

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om woningbouw te realiseren. Daarnaast wordt bestaande bedrijfsbebouwing hergebruikt voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten en maatschappelijke voorzieningen.

Een gedeelte van de bestaande bebouwing wordt gesloopt. Dit betreft de gebouwen in het noorden van het plangebied en de niet-karakteristieke delen van de bedrijfshal in het zuidelijk gedeelte van het plangebied.

Indien op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat verbodsbepalingen zullen worden overtreden kan een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van soorten achterwege blijven.

Om te bepalen of de realisatie van deze ontwikkeling(en) mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de functionele leefomgeving en/of de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten is door Econsultancy een verkennend ecologisch onderzoek (quickscan) uitgevoerd (29 november 2017, rapport 5501.001 versie D1). Deze is als bijlage 12 opgenomen.

Uitkomst van dit onderzoek was dat nader soortgericht onderzoek noodzakelijk is naar de functionaliteit van het plangebied voor huismus en vleermuizen. Voor beide soorten zijn in 2012 nestkasten opgehangen als mitigerende voorzorgsmaatregel in het kader van de sloop van diverse panden op het terrein. Het plan was destijds dat de beoogde nieuwbouw gerealiseerd zou zijn voor de overige bebouwing zou worden gesloopt en dat in de te realiseren nieuwbouw natuurinclusieve voorzieningen zouden worden gerealiseerd voor gewone dwergvleermuis en huismus. Dit is niet gebeurd. De bedoeling is nu dat de resterende bebouwing eerst wordt gesloopt en dat daarna pas nieuwbouw zal worden gerealiseerd. Dit scenario heeft geleid tot de formeel-juridische conclusie dat nader soortgericht onderzoek noodzakelijk is.

Econsultancy heeft naar aanleiding daarvan een notitie opgesteld (d.d.19 november 2018) waarin wordt aangegeven dat het uitvoeren van nader soortgericht onderzoek ecologisch gezien niet strikt noodzakelijk is wanneer de kasten op ecologisch zorgvuldige wijze worden verhangen. De kasten zijn destijds puur als 'worst-case' voorzorgsmaatregel opgehangen, de kans dat ze ook daadwerkelijk in gebruik zijn genomen wordt minimaal geacht. De huismuskasten zijn inmiddels verhangen, de vleermuiskasten moeten verhangen worden naar een meer klimaatgunstige plek en invlieghoogte (zuidzijde Robsonpand). Wanneer daarnaast in de te realiseren nieuwbouw natuurinclusieve voorzieningen voor gewone dwergvleermuis en huismus worden gerealiseerd en voor de huismus ook voldoende geschikt leefgebied in de openbare ruimte aanwezig is,is de functionaliteit van het plangebied voor deze soorten voldoende gewaarborgd.

Met inachtneming van bovenstaande is er geen sprake van een overtreding van verbodsbepalingen in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming.

Conclusie Wet natuurbescherming, bescherming van planten- en diersoorten

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van planten- en diersoorten op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Blekerstraat - Robsonterrein”

Het plangebied van het bestemmingsplan “Blekerstraat - Robsonterrein” is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.

Conclusie NNN

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In het bestemmingsplan "Blekerstraat - Robsonterrein" is gekozen voor een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Hiervoor is gekozen omdat de gewenste inrichting en stedenbouwkundige opzet van het plangebied helder is en tegelijkertijd met deze opzet een duidelijk kader wordt geschept voor onder meer de gewenste bedrijvigheid.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

In paragraaf 6.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Blekerstraat - Robsonterrein" is gekozen.

6.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan Blekerstraat - Robsonterrein ”.

In Artikel 1, Begrippen, zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd.

Artikel 2, Wijze van meten, geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving van het plan

6.3.1 Bestemmingen

Gemengd-Robsonterrein (artikel 3)

De bestemming 'Gemengd - Robsonterrein' is toegekend aan het Robsonpand. Gronden met de bestemming “Gemengd - Robsonterrein” aangewezen gronden zijn bestemd voor dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid, cultuur en ontspanning en praktijkruimte. Daarnaast zijn deze tevens bestemd voor maatschappelijke basisfuncties, kleinschalige ondergeschikte horeca en kleinschalige ondergeschikte detailhandel.

Voorwaarde voor de activiteiten is dat wat betreft de geluidbelasting op gevoelige objecten wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Geluidnota Enschede danwel in het geval deze wordt gewijzigd of vervangen, deze gewijzigde respectievelijk vervangende regeling.

Naast de genoemde functies zijn bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen. De vestiging van risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven, garagebedrijven en geluidzoneringsplichtige inrichtingen is uitgesloten.

Groen (artikel 4)

De bestemming "Groen" is toegekend aan de structurele openbare groenvoorzieningen in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn tevens voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, verblijfsgebied (o.a. voet- en fietspaden, in- en uitritten), speelvoorzieningen, (openbare) nutsvoorzieningen en bij deze doeleinden behorende gebouwen, bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken. De moestuin heeft een functieaanduiding 'tuin'. Hiervoor geldt, in afwijking van de regeling ten aanzien van de hoogte van erf- en terreinafscheidingen binnen de bestemming 'Groen', een maximale hoogte van 1 meter. Ten behoeve van de nutsvoorziening die is gelegen aan de zijde van het Blekerpad is middels een functieaanduiding 'nutsbedrijf' aangegeven. Ter plaatse is een nutsvoorziening van beperkte omvang ten behoeve van gasdistributie gelegen. Tussen woningen/woonruimte en de betreffende nutsvoorziening dient een afstand van minimaal 6 meter te worden aangehouden. Deze afstand is aangegeven middels de aanduiding 'veiligheidszone-gas'.

Verkeer-Verblijfsgebied (artikel 5)

De gronden met de bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” zijn bestemd voor de ontsluiting/wegen in het plangebied. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.

Wonen (artikel 6)

De bestemming “Wonen” is toegekend aan de gronden waar uitsluitend of in hoofdzaak wordt gewoond. De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. De tiny houses zijn middels een bouwaanduiding op de verbeelding aangegeven. Hiervoor geldt een separate bebouwingsregeling.

Onzelfstandige bewoning is niet toegestaan op grond van onderliggend bestemmingsplan. Nieuwe situaties van onzelfstandige bewoning kunnen worden toegestaan met een omgevingsvergunning voor gebruik (inclusief bouwactiviteiten) in afwijking van het bestemmingsplan, waarbij moet worden voldaan aan het toetsingskader voor onzelfstandige bewoning zoals vastgelegd in de beleidsregel 'Onzelfstandige bewoning'.

De regels van het bestemmingsplan 'kwalitatief sturen op appartementen' zijn doorvertaald in onderliggend bestemmingsplan. Deze heeft als doel om ongewenste ontwikkeling van studio's en appartementen tegen te houden. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het verbod door verlening van een omgevingsvergunning voor nieuwe appartementen en studio's als het plan aan diverse specifieke criteria voldoet. In onderliggend plan worden studio's mogelijk gemaakt. Deze voldoen aan de voorwaarden om af te wijken van het appartementenbeleid. In paragraaf 4.2 is hierop onder meer nader ingegaan.

6.3.2 Overige aanduidingen en figuren

Binnen de in het plan voorkomende bestemmingen en dubbelbestemmingen kunnen de bouw- en gebruiksmogelijkheden worden geregeld door het gebruik van functieaanduidingen, bouwaanduidingen, maatvoeringsaanduidingen en figuren. Figuren zijn niet aanwezig en worden daarom niet nader toegelicht.

Bouwvlak:

Het bouwvlak is het gebied binnen de grenzen waarvan de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte bebouwing gerealiseerd dient te worden.

Functieaanduidingen:

Functieaanduidingen worden gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een gedeelte van een bestemming nader in te kaderen of uit te breiden. Zo kan met een functieaanduiding worden aangegeven dat ter plaatse alleen een bepaalde, met name genoemde, functie is toegestaan of juist expliciet is uitgesloten. Bij functieaanduidingen gaat het vaak om het passend bestemmen van een aanwezige, niet (geheel) bij de bestemming passende functie, zoals bijvoorbeeld de functieaanduiding 'garageboxen' binnen de bestemming 'Wonen' om aan te geven waar binnen de woonbestemming garageboxen zijn toegestaan. Daarnaast kunnen functieaanduidingen worden gebruikt om aan te geven dat op een bepaalde locatie binnen een bestemming functies op boven elkaar gelegen verdiepingen zijn toegestaan.

Bouwaanduidingen:

Bouwaanduidingen worden gebruikt om specifieke aanwijzingen te geven over de gewenste wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken. Bijvoorbeeld of gebouwen vrijstaand moeten worden gebouwd of juist aangeengebouwd, of er bijvoorbeeld een kap verplicht is of juist een plat dak. Ook zijn er bouwaanduidingen voor bijzondere bouwwerken, zoals een antennemast.

Onderliggend bestemmingsplan kent enkele aanduidingen. Het betreft de aanduiding 'karakteristiek' voor wat betreft het Robsonpand. Ter plaatse van deze aanduiding gelden specifieke regels omtrent sloop en wijzigingen aan het pand vanwege de cultuurhistorische waarde en er vindt een nadere toetsing plaats aan de beleidsregel 'Koesteren Cultuurhistorie'.

Er is daarnaast een bouwaanduiding (bg) opgenomen binnen de bestemming 'Wonen' in het kader van de realisatie van een berging ten behoeve van de moestuin. Tenslotte is een aanduiding opgenomen ter plaatse van de tiny houses. Dit omdat voor deze kleine woningen een specifieke bouwregeling gerechtvaardigd is door de specifieke kenmerken van deze bouwwerken, waarmee tevens wordt voorkomen dat er reguliere woningen kunnen ontstaan.

Maatvoeringsaanduidingen:

Maatvoeringsaanduidingen zijn alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen (goothoogte, bouwhoogte, bouwdiepte, inhoud, breedte), percentages (bebouwd oppervlak, gebruiksoppervlak) en dakhellingshoeken van gebouwen. Daarnaast kunnen maatvoeringsaanduidingen ook iets over aantallen zeggen, zoals het maximum aantal woningen, winkels of parkeerplaatsen.

6.3.3 Algemene regels

anti-dubbeltelregel (artikel 7)

De anti-dubbeltelregel is een wettelijk voorgeschreven regel die bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen voor die grond buiten beschouwing blijft. Daarmee wordt beoogd te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.

algemene bouwregels (artikel 8)

In de algemene bouwregels zijn de bouwregels opgenomen voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen en voor het bouwen van nutsvoorzieningen.

algemene gebruiksregels (artikel 9)

In de algemene gebruiksregels zijn naast een algemeen gebruiksverbod ook enkele op specifieke situaties gerichte gebruiksregels opgenomen.

In het algemeen gebruiksverbod is geregeld dat het verboden is gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel dat niet in overeenstemming is met de in dit bestemmingsplan aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming(en). Van deze regel uitgezonderd is het van het afwijkend gebruik dat door burgemeester en wethouders is toegestaan bij een omgevingsvergunning voor handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving.

De op specifieke situaties gerichte gebruiksregels hebben betrekking op het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis in combinatie met wonen, het verbod op de verkoop, vervaardiging, verwerking en opslag van vuurwerk, het verbod op het gebruik van gronden en bouwwerken als geluidzoneringsplichtige inrichting en het verbod op het gebruik van gronden en bouwwerken als risicovolle inrichting.

algemene aanduidingsregels (artikel 10)

In de algemene aanduidingsregels is de aanduiding 'veiligheidszone-gas' opgenomen, in verband met de aanwezigheid van het gasdistributiestation nabij het Blekerpad. Binnen de aanduiding is het realiseren van bepaalde bebouwing niet toegestaan.

algemene afwijkingsregels (artikel 11)

In de algemene afwijkingsregels is geregeld onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders in concrete gevallen bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen (algemene) bouw- en/of gebruiksregels.

algemene wijzigingsregels (artikel 12)

In de algemene wijzigingsregels is geregeld onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders in bepaalde concreet genoemde gevallen onderdelen van het bestemmingsplan kunnen wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheden liggen in het verlengde van de afwijkingsbevoegdheden zoals genoemd in de algemene afwijkingsregels maar hebben doorgaans een grotere impact op de woon- en leefomgeving. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan een wijzigingsbevoegdheid voor het (gedeeltelijk) wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen, een wijzigingsbevoegdheid voor het toekennen van de aanduiding 'karakteristiek' aan een als zodanig door een cultuurhistorisch deskundige gewaardeerd en door burgemeester en wethouders aangewezen cultuurhistorisch waardevol gebouw of een wijzigingsbevoegdheid voor het in geringe mate wijzigen van bestemmings- en/of bouwgrenzen om een gewenst en voor het overige in het bestemmingsplan passend bouwplan mogelijk te kunnen maken.

algemene procedureregels (artikel 13)

In de algemene procedureregels wordt verwezen naar de wettelijk voorgeschreven procedureregels voor de toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden, aangevuld met enkele specifieke gemeentelijke procedureregels.

De algemene procedureregels bevatten ook het afwegingskader voor de toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en bevoegdheden tot het bij een omgevingsvergunning stellen van nadere eisen.

6.3.4 Overige regels

In het hoofdstuk 'overige regels' zijn regels opgenomen die aanvullende werking hebben op de bouw- en gebruiksregels in het bestemmingsplan.

Parkeren en laden en lossen (artikel 14.1)

Dit artikel bevat de regels voor het op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor parkeren, van zowel auto's en fietsen als parkeervoorzieningen voor mindervaliden. Dit artikel bevat ook de regels voor het op eigen terrein in voldoende mate voorzien in voorzieningen voor het laden en lossen van goederen. Bij de beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in parkeer- en/of laad- en losvoorzieningen wordt getoetst aan de parkeernormen zoals die zijn vastgelegd in de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017'. Het artikel bevat een dynamische verwijzing voor het geval de parkeernormennota tussentijds mocht worden gewijzigd of vervangen door een nieuwe parkeernormennota.

Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater (artikel 14.2)

Dit artikel bevat de regels voor het bij nieuwbouw op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater. Deze regeling is de ruimtelijke vertaling van het gemeentelijke beleidskader zoals dat is vastgelegd in de Watervisie en in het Gemeentelijk Rioleringsplan.

6.3.5 Flexibiliteit

De planregels vormen het juridisch bindend kader dat aangeeft waar en hoeveel er gebouwd mag worden en waar het voor gebruikt mag worden. De planregels kunnen niet in alle ontwikkelingen voorzien. In sommige gevallen is een bepaalde ontwikkeling wenselijk, maar niet passend binnen de planregels. In deze paragraaf wordt toegelicht op welke wijze invulling gegeven wordt aan de diverse flexibiliteitsbepalingen in de planregels.

Afwijkingsregels

De afwijkingsregels van de bouw- of gebruiksregels maken het mogelijk dat burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij om afwijkingen van geringe aard en omvang. De bestemming van de grond waarop de afwijking betrekking heeft, wijzigt daardoor niet. Om hiervan gebruik te kunnen maken, moet een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving' aangevraagd worden. Burgemeester en wethouders maken vervolgens de afweging of de vergunning verleend kan worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het afwegingskader dat in deze paragraaf verder wordt toegelicht. Daarnaast kunnen bij een afwijkingsbevoegdheid specifieke toepassingscriteria genoemd zijn, waar aan moet worden voldaan.

Wijzigingsbevoegdheden

De wijzigingsbevoegdheden maken het mogelijk dat burgemeester en wethouders het bestemmingsplan op door de gemeenteraad concreet benoemde onderdelen inhoudelijk kunnen wijzigen. Dat kan een wijziging van een bestemming of een aanduiding zijn, al dan niet in combinatie met een wijziging van de daarbij behorende bouw- en/of gebruiksregels maar ook alleen een wijziging van de planregels zonder dat daarvoor ook de verbeelding hoeft te worden gewijzigd. Bij een verzoek tot toepassing van een wijzigingsbevoegdheid wordt gebruik gemaakt van het afwegingskader dat in deze paragraaf verder wordt toegelicht. Daarnaast kunnen bij een wijzigingsbevoegdheid specifieke toepassingscriteria genoemd zijn, waar aan moet worden voldaan. In tegenstelling tot bij een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan wordt bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid het bestemmingsplan wel inhoudelijk gewijzigd. Een wijzigingsplan doorloopt een afzonderlijke planologische procedure die nagenoeg gelijk is aan die van een bestemmingsplan.

Afwegingskader
Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid wordt het algemene beoordelingskader gehanteerd zoals in onderstaand overzicht is weergegeven. Daarnaast kunnen voor toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid nog specifieke toepassingscriteria gelden. Op deze wijze worden aanvragen zoveel mogelijk op dezelfde criteria beoordeeld en geeft het gebruikers/eigenaren van gronden in het plangebied meer duidelijkheid en rechtszekerheid over de toepassing van de flexibiliteitmogelijkheden in de planregels.

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:    
Woon- en leefklimaat:    
Er dient rekening gehouden te worden met het in stand houden van een goed woon- en leefklimaat, hierbij dient gelet te worden op:
- de verkeersaantrekkende werking, deze mag geen onevenredige gevolgen hebben voor de bereikbaarheid van de locatie en zijn directe omgeving;
- de parkeerbehoefte mag niet tot gevolg hebben dat de parkeerdruk op de openbare ruimte wordt vergroot;
- overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
- lichttoetreding en bezonning, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitstraling naar (bebouwing op) aangrenzende gronden;
- de eventuele gevolgen voor het aanwezige uitzicht;
- de aanwezigheid van voldoende privacy;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor het voorkomen van hittestress;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor een duurzame energievoorziening.    
Straat- en bebouwingsbeeld:    
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
- een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing);
- de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
- gevelbeelden;
- de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
- de hoogtedifferentiatie;
- de situering van gebouwen op het perceel.
Bepalend daarbij is de specifieke situatie ter plaatse van de locatie waarop de beoogde ontwikkeling betrekking heeft en hoe zich die verhoudt tot zijn directe omgeving. Een hoekpand aan een belangrijke stedenbouwkundige structuur vraagt immers om een andere benadering dan een woongebouw in een woonhofje ergens in een groene buitenwijk.  
Verkeersveiligheid:    
Ter waarborging van de verkeersveiligheid moet rekening gehouden worden met:
- de toename van de verkeersintensiteit;
- overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
- benodigde uitzichthoeken van wegen;
- de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
- de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
- de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.    
Sociale veiligheid:    
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is moet rekening gehouden worden met:
- de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
- de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.    
Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding    
Voor de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding moet rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
- aanwezigheid van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten;
- de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
- de bereikbaarheid van de bouwwerken voor hulpdiensten;
- de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.    
Milieusituatie:    
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep moet rekening gehouden worden met:
- de mate van hinder voor de omliggende functies;
- de gevolgen voor de externe veiligheid;
- de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
- de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
- de gevolgen voor beschermde (natuur)gebieden;
- de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
- de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit en/of de grondwaterstand;
- de situering van gebouwen ten opzichte van het water.    
Cultuurhistorische waarde:  
Bij een ruimtelijke ingreep moet rekening worden gehouden met de cultuurhistorische waarde van een gebouw of ensemble van gebouwen in relatie met de omgeving.  
Gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:  
Een nieuwe ontwikkeling in een gebied kan gevolgen hebben voor de omgeving. Als een nieuwe ontwikkeling voldoet aan de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, dan kan de omgeving hier vooraf rekening mee houden. Het afwijken van de planregels of het stellen van nadere eisen voor een nieuwe ontwikkeling mag niet leiden tot het beperken van de bouw- en gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met eventuele privaatrechtelijke aspecten.  

Aanvullend afwegingskader voor het stellen van eisen ter bescherming van bomen
In de regels van het bestemmingsplan is een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen tot het stellen van nadere eisen bij een omgevingsvergunning ter bescherming van bomen. Hiermee kunnen in concrete gevallen beschermende maatregelen worden voorgeschreven om te voorkomen dat in de nabijheid van op grond van de APV beschermde bomen bouwwerken worden gerealiseerd die mogelijk schade kunnen veroorzaken aan deze beschermde bomen. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid betrekken burgemeester en wethouders de bij de APV gestelde nadere regels voor de bescherming van bomen.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. Binnen het plangebied zijn verschillende deelontwikkelingen beoogd. Er worden woningen met bijbehorende voorzieningen ontwikkeld en het Robson krijgt opnieuw een invulling voor bedrijvigheid.

De gronden in het plangebied zijn eigendom van een woningbouwcorporatie.

Exploitatieovereenkomst

De gebieden in het plangebied die geen gemeentelijk eigendom zijn worden in samenwerking met de gemeente Enschede door een woningbouwcorporatie ontwikkeld, waarbij de gemeente de kosten zal verhalen middels het sluiten van een (anterieure) exploitatieovereenkomst met de betreffende ontwikkelaar. Er is een overeenkomst gesloten. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.24 Wro is hiervan in de "Huis aan Huis" mededeling gedaan.

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende aangetoond.