Plan: | Weleweg 325 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0153.OVPV20134920-0003 |
Aan de Weleweg 325, ten zuidoosten van Boekelo, ligt een voormalig agrarisch bedrijf bestaande uit een boerderij, een woning en enkele schuren. De eigenaar van het perceel heeft een verzoek ingediend voor het verbouwen van een karakteristieke schuur naar een woning en het wijzigen van een bestaande kapschuur.
Aan deze ontwikkeling kan alleen medewerking worden verleend indien het bestemmingsplan in voor aanvrager gunstige zin wordt herzien of door het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Aanvrager heeft er voor gekozen een aanvraag omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit in te dienen.
Het projectgebied ligt in het buitengebied van de gemeente Enschede, ten zuidoosten van Boekelo. Op afbeelding 2.1 is het projectgebied en de omgeving weergegeven.
Afbeelding 2.1: ligging projectlocatie
Het perceel aan de Weleweg 325 ligt op 350 meter van de spoorlijn Boekelo – Haaksbergen. Ten oosten grenst het perceel aan het landgoed De Weele. 100 meter ten westen van de Weleweg 325 liggen enkele woningen en een grondverzetbedrijf.
Op afbeelding 2.2 is een luchtfoto van het projectgebied aan de Weleweg 325 gepresenteerd. In de huidige situatie omvat het erf een bedrijfswoning (1) en drie schuren waarvan een karakteristieke schuur (2), een “kleine” schuur (3) en een kapschuur (4).
Afbeelding 2.2: luchtfoto projectlocatie
Het wettelijk kader voor de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met de artikelen 5.20 en 6.14 van het Besluit omgevingsrecht. Op grond van artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kunnen burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, mits die activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de omgevingsvergunning is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Op grond van artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht zijn op een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit tevens een aantal artikelen uit het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing. Het gaat daarbij om een aantal artikelen die betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan en de daarbij behorende toelichting, de inhoud van deze artikelen geldt daarmee ook voor een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit. Op grond van artikel 6.14 van het Besluit omgevingsrecht moet een verleende omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit overeenkomstig de Ministeriële regeling standaarden ruimtelijke ordening worden gepubliceerd op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.
Op de procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit paragraaf 3.3 van de Wabo van toepassing.
Vooroverleg
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien daarmee ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk. In het Besluit omgevingsrecht is bepaald dat artikel 3.1.1 Bro ook van toepassing is op te verlenen omgevingsvergunningen met projectafwijkingsbesluit.
Met het mogelijk maken van de voorgenomen verbouw / transformatie van een karakteristieke schuur naar een woning en de wijziging van een kapschuur aan de Weleweg 235 zijn geen ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Regge en Dinkel, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding. Daarom is voor deze te verlenen omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit afgezien van het plegen van vooroverleg.
Terinzagelegging ontwerpbeschikking
De ontwerpbeschikking met de daarbij behorende stukken ligt gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen naar voren brengen bij het college van burgemeester en wethouders. De terinzagelegging en de mogelijkheid om tijdens die periode zienswijzen naar voren te brengen dient te worden aangekondigd in de Huis aan Huis, de Nederlandsche Staatscourant en via internet.
De aankondiging van de terinzagelegging van de ontwerpbeschikking omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit "Weleweg 325" is op 19 maart 2014 gepubliceerd in "Huis aan Huis", in de Staatscourant, op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.
Verklaring van geen bedenkingen
Voordat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit kunnen verlenen kan het wettelijk verplicht zijn dat een ander bevoegd gezag (gemeenteraad, provincie of Rijk) eerst een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) moet afgeven voor een of meer onderdelen van de te verlenen omgevingsvergunning.
De gemeenteraad kan categorieën met gevallen aanwijzen waarbij een vvgb niet vereist is. In die gevallen zijn burgemeester en wethouders bevoegd te beoordelen of een activiteit in overeenstemming of in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het is gewenst deze categorieën gevallen aan te wijzen omdat:
Voor het project "Weleweg 325" is geen verklaring van geen bedenkingen door de gemeenteraad noodzakelijk. Het project voldoet aan de gestelde eisen uit het gemeentelijke beleid "Buitenkans, gids voor het buitengebied" met betrekking tot vrijgekomen agrarische bebouwing. In paragraaf 6.3 wordt toepassing van het beleid verder toegelicht.
Rechtsbescherming
Na verlening van de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit staat voor belanghebbenden de mogelijkheid open om bij de Rechtbank Overijssel beroep in te stellen tegen de verleende omgevingsvergunning. Aansluitend kunnen belanghebbenden nog hoger beroep instellen tegen de uitspraak van de rechtbank bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het projectgebied Weleweg 325 maakt onderdeel uit van de beheersverordening “Buitengebied Noordwest” die op 23 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. In de verordening heeft het projectgebied aan de Weleweg de bestemming “Agrarisch gebied met landschappelijke waarden” en de aanduiding “agrarische woning”. Omdat wonen in een karakteristieke schuur volgens de beheersverordening niet is toegestaan, wordt planologische medewerking verleend via een projectafwijkingsbesluit.
Bestaande situatie projectlocatie
Het erf bestaat uit een bedrijfswoning en een aantal bedrijfsgebouwen. De gebouwen hebben de agrarische functie verloren en staan sinds lange tijd deels leeg. De bedrijfswoning is gebouwd in 1947 en heeft een woonfunctie (nr. 1 in afbeelding 5.1). Deze woning is gebouwd ter vervanging van de woning welke sinds 1904 aan de voorzijde van de boerderij (thans karakteristieke schuur, nr 2 in afbeelding 5.1) was gevestigd. De karakteristieke schuur was in gebruik als veeschuur en verkeert op dit moment in technisch matige staat door weersinvloeden en verbouwingen. De “kleine” schuur (nr. 3 in afbeelding 5.1) is gebouwd in 1953 en sindsdien is deze niet gewijzigd. De kapschuur (nr. 4 in afbeelding 5.1) is naar verwachting in de jaren '60 gerealiseerd.
Beoogde situatie projectlocatie
Voorliggende aanvraag is gericht op afwijken van de beheersverordening voor de verbouw/restauratie van de hiervoor genoemde karakteristieke schuur (nr. 2 in afbeelding 5.1) waardoor deze geschikt wordt voor bewoning en het wijzigen van een bestaande kapschuur (nr. 4 in afbeelding 5.1).
Ten behoeve van de verbouwing van de karakteristieke schuur tot woning is een restauratieplan opgesteld. Het restauratieplan is opgenomen in bijlage 1. In dit restauratieplan zijn de karakteristieken van de schuur benoemd welke niet door de nieuwe functie worden aangetast. Daarnaast worden concrete aanbevelingen gedaan over het materiaalgebruik en de manier van renovatie, waarmee het herstel van de typische Twentse boerenschuur mogelijk gemaakt wordt.
De kapschuur wordt voor een deel afgebroken en in dezelfde afmetingen aan de zijde van de Weleweg weer aangebouwd. Op deze manier komt de eik achter de kapschuur beter tot zijn recht en wordt niet meer belemmerd in de groei.
In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Ter plaatse van de projectlocatie geldt de welstandsidentiteit Boerenerven.
Het doel van welstandszorg is de ruimtelijke kwaliteit van de boerenerven te behouden of een impuls te bieden om deze verder te ontwikkelen. Omdat de erven zo belangrijk zijn voor de identiteit van het Twentse landschap, staat het behoud van de relatie tussen erfbebouwing, erfbeplanting en het landschap steeds voorop. De welstandszorg wil het landelijke, eenvoudige en terughoudende karakter van de bebouwing bevorderen. Daarbij kan de boerderij een wat meer gedetailleerde of verfijnde uitstraling hebben dan de bijgebouwen.
Het op de projectlocatie beoogde (bouw)plan voor de Weleweg 325 voldoet aan de randvoorwaarden die in de welstandsnota gesteld zijn aan de welstandidentiteit boerenerven.
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, stelt de gemeente als eis dat het betreffende perceel landschappelijk ingepast wordt. Hiervoor is een inrichtingsplan voor landschappelijke inpassing opgesteld. Dit plan is bijgevoegd in bijlage 2. De schets in afbeelding 5.2 is afkomstig uit dit inrichtingsplan.
Afbeelding 5.2: landschappelijke inpassing (Bron: Landschappelijke inpassing Weleweg 325 Eelerwoude 2013)
Monumenten
De bebouwing op de projectlocatie is geen rijksmonument of gemeentelijk monument.
Bijzondere bomen en overige cultuurhistorisch waardevolle elementen
Op de projectlocatie zijn geen bijzondere bomen of anderszins cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.
Archeologie
Het projectgebied is volgens de gemeentelijke Archeologische Verwachtingskaart gelegen in een gebied met een hoge en middelhoge archeologische verwachting. Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid moet bij een verstoring in de bodem groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
De karakteristieke schuur wordt gerestaureerd en intern verbouwd. De kapschuur wordt gerenoveerd en circa 3,3 meter opgeschoven in de richting van de Weleweg. Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid is daarom het uitvoeren van een onderzoek naar archeologische waarden niet noodzakelijk. Vanuit archeologisch opzicht zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
De gemeente Enschede heeft in diverse nota's uitgesproken dat haar duurzaamheidsambities verder reiken dan waartoe de wettelijke voorschriften de gemeente verplichten. De gemeente heeft echter geen juridische mogelijkheden om initiatiefnemers te verplichten meer energiebesparende maatregelen te treffen dan wettelijk is voorgeschreven. De gemeente kan initiatiefnemers wel stimuleren om zo duurzaam mogelijke woningen te realiseren. Voor de op de projectlocatie Weleweg 325 te verbouwen karakteristieke schuur naar een woning geldt dat deze in ieder geval aan de wettelijke energieprestatie-eisen zullen moeten voldoen.
Voorliggende ontwikkeling zal gezien de geringe aard en schaal geen negatieve gevolgen hebben voor de bereikbaarheid van de omgeving. Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.
Hemelwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter.
In het voorliggende plan wordt geen extra verharding mogelijk gemaakt. De karakteristieke schuur wordt alleen intern verbouwd. De kapschuur wordt voor een klein deel “opgeschoven”. Voor de afvoer van hemelwater betekent dit dat er geen wijzigingen plaatsvinden.
Afvalwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in gebieden zonder gemengd rioleringsstelsel het afvalwater gescheiden van het hemelwater wordt aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen.
Grondwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen voor de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied en op activiteiten die significant verstorende effecten kunnen hebben op voor een Natura 2000 gebied aangewezen soorten. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dienen passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen en/of dient het plan te worden aangepast om eventuele negatieve gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kan worden voorkomen, dient ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie.
Ecologische quickscan
In het kader van de nieuwe ontwikkelingen op het perceel aan de Weleweg 325 is door Koenders en partners een ecologische quickscan uitgevoerd (april 2013). Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Voor het plangebied is gebleken dat het geen onderdeel uit maakt van een Habitat- (HR) en/of Vogelrichtlijngebied (VR) (samen Natura 2000). Het plangebied ligt echter wel binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), waarbij het erf met bebouwing daar net buiten vallen. Effecten op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied zijn niet aannemelijk gezien de afstand (>3 km). Tevens is in het vooronderzoek gebleken dat het plangebied tegen de EHS ligt. De omringende weilanden bij het plangebied zijn wel aangewezen als concreet begrensde ecologische hoofdstructuur, dit betreft nog te realiseren nieuwe natuur. Door de geplande werkzaamheden in het plangebied en de wijziging van boerenerf naar landgoed zal het gebruik van het plangebied extensiveren. De verwachte extensivering zal naar verwachting voor een hogere diversiteit zorgen in de weides rond het plangebied, waardoor daar hogere natuurwaarden te verwachten zijn. Verwacht wordt dat de geplande werkzaamheden en wijzigingen in het plangebied geen negatief effect hebben op de EHS.
Flora
Tijdens de inventarisatie zijn geen beschermde plantensoorten waargenomen. In het plangebied zijn enkele aangeplante soorten aangetroffen en slechts enkele wilde soorten. Aangezien het erf voornamelijk verhard is, gecombineerd met een siertuin en de enkele smalle grasachtige groenstroken zonder aanwijzingen voor beschermde plantensoorten, is het echter niet aannemelijk dat beschermde plantensoorten in het plangebied voorkomen.
Zoogdieren
Tijdens de inventarisatie zijn, behalve de molshopen, geen sporen van beschermde zoogdieren waargenomen in en om het plangebied. Het plangebied is echter plaatselijk geschikt voor andere beschermde kleine zoogdieren, zoals verschillende muizensoorten en egel. Het plangebied is niet geschikt als leefgebied voor andere beschermde kleine en grotere zoogdieren.
Vleermuizen
Het plangebied is beoordeeld op basis van biotoopkenmerken en bronnenonderzoek. De gebouwen, uitgezonderd het woonhuis, zijn door de aanwezigheid van pen-gat-verbindingen en geschikte hangplekken geschikt voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen, zoals dwergvleermuizen, laatvlieger en grootoorvleermuizen.
Uit de bevindingen van het uitgevoerde ecologische quickscan blijkt dat bij de voorgenomen ontwikkeling negatieve effecten kunnen optreden op de soortgroep vleermuizen. Om te komen tot een juiste effectenbepaling in het kader van de Flora- en faunawet, is nader onderzoek naar de soortgroep vleermuizen uitgevoerd. Dit nader onderzoek is uitgevoerd in het voorjaar en de zomer van 2013. Doel van het onderzoek is om een beeld te krijgen van de aanwezige beschermde soorten, om aan de hand hiervan uitspraken te doen over (mogelijke) effecten van de voorgenomen plannen en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 4. Tijdens het vleermuisonderzoek zijn 3 vleermuissoorten aangetroffen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis). In de te slopen schuur zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Wel is een verblijfplaats van laatvlieger en gewone dwergvleermuis aangetroffen in het te behouden woonhuis. Indien rekening wordt gehouden met de beperkte toepassing van verlichting worden met de ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve effecten op vleermuizen verwacht.
Vogels
Tijdens de inventarisatie zijn in het plangebied vogels aangetroffen, waarvan met zekerheid kan worden aangenomen dat zij ook in het plangebied broeden. Tevens zijn nesten aangetroffen van enkele vogelsoorten. Verwacht wordt dat de soorten koolmees, vink, winterkoning, spreeuw, huiszwaluw en boerenzwaluw in het plangebied zullen broeden. In het plangebied zijn geen bomen aangetroffen die geschikt zijn als vaste verblijfplaats van vogels (uilen, spechten, roofvogels).
Amfibieën en reptielen
Tijdens de inventarisatie en in het vooronderzoek zijn geen amfibieën of reptielen aangetroffen. Aangezien in het plangebied geen geschikte schuil- of overwinteringsplaatsen zijn aangetroffen, zullen de amfibieën en reptielen die waarschijnlijk wel gebruik maken van de Rutbeek (zoals de kleine watersalamander en de gewone pad) elders overwinteren en schuilen (bijvoorbeeld in de singel langs de Rutbeek). Het is niet aannemelijk dat (zwaar)beschermde of zeldzame soorten, zoals vuur- en kamsalamander, het gebied zullen gebruiken gezien de ligging en het habitat.
Overige fauna
Het is aannemelijk dat het plangebied matig geschikt habitat vormt voor algemene insecten- en vlindersoorten. (Zwaar-)beschermde of zeldzame soorten worden echter niet verwacht, gezien de sterk gecultiveerde en verharde situatie in het plangebied en daarmee het gebrek aan geschikt habitat.
Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De EHS heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De EHS beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De EHS is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden door vertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De projectlocatie is niet gelegen op gronden die onderdeel uitmaken van de EHS of in de directe omgeving daarvan. Een verdere toetsing aan de EHS kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling in de weg zal staan. Het aanvragen van een ontheffing Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, ruimte voor de rivier, kustverdediging de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Toetsing project "Weleweg 325 " aan regels en beleid van het Rijk
De op de projectlocatie beoogde verbouw van een karakteristieke schuur naar een woning en wijziging van een kapschuur vallen niet onder een van de in het beleid en de regels van het Rijk genoemde nationale belangen.
Omgevingsvisie Overijssel 2009
Het ruimtelijk relevant beleid en de daarbij behorende regels van de provincie Overijssel zijn vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.
Omgevingsverordening Overijssel 2009
De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Het gaat daarbij om de onderwerpen uit de Omgevingsvisie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de Omgevingsverordening Overijssel 2009 staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.
Toetsing project "Weleweg 325 " aan regels en beleid van de provincie
De op de projectlocatie beoogde verbouw van een karakteristieke schuur naar een woning wordt mogelijk gemaakt op grond van het gemeentelijk VAB-beleid (Vrijkomende Agrarische Bebouwing). Deze ontwikkeling sluit aan op de generieke beleidskeuzes, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken in de Omgevingsvisie Overijssel en de hierin geformuleerde verplichting dat nieuwe ontwikkelingen een bijdrage moeten leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel en de omgeving. Voor een nadere onderbouwing op dit punt wordt verwezen naar het in bijlage 2 toegevoegde document “Landschappelijke inpassing Weleweg” (oktober 2013). Opgemerkt wordt verder dat het provinciale VAB-beleid in de Omgevingsvisie Overijssel is vervangen door de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Het VAB-beleid kan volgens de provincie Overijssel nog wel gezien worden als een manier van werken. Het is aan de gemeente om aan te geven hoe zij het VAB-beleid wil vastleggen en uit wil voeren.
Het ruimtelijk relevant beleid van de gemeente Enschede voor het verbouwen van een karakteristieke schuur naar een woning aan de Weleweg 325 is opgenomen in de nota “Buitenkans, gids voor het buitengebied”.
Nota “Buitenkans, gids voor het buitengebied”
Het Enschedese buitengebied is de laatste jaren in toenemende mate onder de aandacht gekomen. Na jarenlang in relatief rustig vaarwater zijn huidige vorm te hebben gekregen, is de afgelopen vijf jaar steeds duidelijker gebleken, dat er behoefte is aan meer bewegingsvrijheid. Landbouwbedrijven verdwijnen, bebouwing komt vrij en er wordt gezocht naar economische vernieuwing. De gemeente krijgt veel aanvragen voor de realisering van nieuwe initiatieven. Tevens heerst er bezorgdheid om de mogelijke teloorgang van de waarden van het buitengebied. De Enschedeër houdt van het landschap om hem heen.
In 2005 is naar aanleiding van de toenemende dynamiek in het buitengebied de nota "Verkenning Toekomst Buitengebied” geschreven. Buitenkans, gids voor het buitengebied, is de vervolgstap daarop. De gids is door de gemeenteraad vastgesteld en enkele malen geactualiseerd (18 oktober 2010 voor het laatst).
Er kan niet meer worden volstaan met het terughoudende beleid zoals dat in het bestemmingsplan Buitengebied 1996 is neergelegd. Door de provincie en het rijk zijn de deuren naar meer mogelijkheden voor het platteland opengezet. Ook wij zien het bieden van nieuwe mogelijkheden als een impuls voor het buitengebied, waarbij we tegelijkertijd wel moeten waken over de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden.
In de "Verkenning Toekomst Buitengebied” is al aangegeven, dat ontwikkelingen kansen voor het buitengebied kunnen zijn, kansen die moeten leiden tot economische draagkracht, maar ook tot een grotere publieke rijkdom in de vorm van natuurschoon, cultuurhistorie, rust, duisternis, biodiversiteit en de toegankelijkheid. Met Buitenkans, gids voor het buitengebied, kunnen deze ambities vorm krijgen. Wij willen de huidige waarden en identiteiten bewaren en deze richtinggevend laten zijn bij ontwikkelingen en initiatieven. Of, anders gezegd: het Enschedese buitengebied moet:
Buitenkans, gids voor het buitengebied is opgesteld om uitvoering te kunnen geven aan bovengenoemde ambitie om meer mogelijk te maken in het buitengebied en tegelijkertijd de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De gids is het instrument om sturing te geven aan nieuwe ontwikkelingen. Ruimtelijke kwaliteit is daarbij leidend. Kijkend naar het beleid "Buitenkans, gids voor het buitengebied" met betrekking tot de beoogde ontwikkelingen in het plangebied dan is met name het in de gids geformuleerde VAB-beleid van belang (paragraaf 4.3.4):
Voor voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (VAB), zijnde een waardevolle schuur, gelegen op een boerenerf zijn de volgende functies toegestaan: wonen, werken, recreatie en toerisme. Voorbehoud is onder andere dat er geen aantasting van het karakter van het erf plaatsvindt en dat de nieuwe functie alleen binnen het VAB mag worden uitgeoefend. Een woonfunctie wordt slechts dan toegekend, indien het een waardevolle schuur betreft, die voldoet aan de hiervoor aangegeven criteria en die een inhoud van tenminste 450 m³ heeft.
In de VAB zijn uitsluitend bedrijven toegestaan uit de categorieën 1,2 en 3 van de staat van inrichtingen. Voor deze ontwikkeling geldt dat verdergaande verstening van het buitengebied moet worden tegengegaan en andere (nieuwe) functies niet ten koste mogen gaan van de toekomstmogelijkheden van de landbouw.
Verder geldt de VAB-regeling ook voor voormalige niet-agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied. De VAB-regeling is niet van toepassing als er minder dan 100 m² aan schuren op een boerenerf aanwezig zijn. Als er wel meer dan 100 m² aan schuren aanwezig zijn, is de VAB-regeling wel van toepassing, met dien verstande, dat tenminste 100 m² van de aanwezige schuren niet voor een VAB-functie mogen worden gebruikt. Deze 100 m² worden aangemerkt als bijgebouwen bij de op een boerenerf aanwezige woning.
Een waardevolle schuur is een VAB als tenminste voldaan wordt aan de volgende criteria:
Toetsing project Weleweg 325 aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant beleid
De boerderij voldoet aan de basisvoorwaarden om in aanmerking te komen voor een woonfunctie. De bebouwing is gelegen op een (voormalig) boerenerf, groter dan 450 m3, gebouwd in Twentse stijl en de oorspronkelijke vorm is herkenbaar. Daarnaast wordt, in de toekomstige situatie, tenminste 100 m2 van de aanwezige schuren niet gebruikt voor een VAB-functie. Hierdoor wordt voldaan aan de genoemde harde criteria die in het gemeentelijke VAB-beleid zijn geformuleerd. Daarnaast constateert de stadsbouwmeester dat het karakter van de bestaande schuur op zorgvuldige wijze bewaard blijft in het voorliggende plan. Het verplaatsen en verbouwen van de kapschuur geven daarnaast geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Voor de ruimtelijke kwaliteitswinst die het plan oplevert, wordt verwezen naar het in bijlage 2 toegevoegde document “Landschappelijke inpassing Weleweg” (oktober 2013).
In dit hoofdstuk wordt kort en bondig ingegaan op de diverse omgevingsaspecten waarmee voor wat betreft de uitvoerbaarheid van het project rekening dient te worden gehouden.
In het kader van het project is nagegaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom de projectlocatie aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat op de projectlocatie. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" is van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen in de directe omgeving van de projectlocatie de milieucategorie bepaald. Vervolgens is nagegaan of de projectlocatie is gelegen binnen de op grond van de milieucategorie aan te houden indicatieve afstanden tot woningen.
De algemene conclusie luidt dat de bedrijven en voorzieningen in de omgeving van het plangebied geen milieuhinder veroorzaken die het toekennen van een woonbestemming belemmeren. Het toekennen van gewenste bestemming aan het projectgebied heeft geen ontoelaatbare invloed op het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen. Het bouwvlak van een agrarisch (loon)bedrijf is gesitueerd op bijna 200 meter van de karakteristieke schuur die ongevormd gaat worden naar woning. Omdat andere (bestaande) woningen zij gesitueerd op een kortere afstand van dit bedrijf, zijn deze maatgevend voor de milieuhygiënische mogelijkheden van het agrarisch (loon)bedrijf. De omliggende functies worden door de nieuwe woning daarom niet beperken in hun (planologische) mogelijkheden.
Bij de toetsing of een project uitvoerbaar is moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
De voorliggende wijziging maakt een interne verbouwing van de schuur tot woning mogelijk. De gedeeltelijke verplaatsing van de kapschuur is van geringe omvang, waardoor voor beide projectonderdelen geen bodemonderzoek uitgevoerdhoeft te worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder verplicht burgemeester en wethouders om bij de voorbereiding van de vaststelling van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen onderzoekszones van (spoor-)wegen en industrieterreinen, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen die zones gelegen geluidgevoelige gebouwen en terreinen ondervinden.
De nieuwe woning aan de Weleweg 325 ligt op ongeveer 80 meter van de Weleweg. De 48 dB-contour (= voorkeursgrenswaarde) van de Weleweg ligt op circa 11 meter. Hierdoor voldoet de gevelbelasting op de nieuwe woning aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.
Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
De realisatie van de beoogde woning is aangewezen in de Ministeriële Regeling NIBM als categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Daarom is een geen berekening nodig om te bepalen of de ontwikkeling binnen de getalsmatige begrenzing van het criterium 'niet in betekenende mate' valt. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van deze afwijking van het bestemmingsplan.
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.
De projectlocatie is niet gelegen in de nabijheid of binnen de aan te houden veiligheidsafstanden van risicovolle inrichtingen, buisleidingen of verplichte transportroutes van gevaarlijke stoffen. Een verdere toetsing aan de wet- en regelgeving voor risicovolle inrichtingen of het transport van gevaarlijke stoffen kan daarom achterwege blijven.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan door de gemeenteraad worden afgezien indien het gemeentelijk kostenverhaal van de grondexploitatie over de in de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit begrepen gronden anderszins is verzekerd.
Het verbouwen van een karakteristieke schuur naar een woning op de projectlocatie Weleweg 325 is geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk. Het betreft hier een particulier initiatief, waarvan de uitvoering niet afhankelijk is van financiële bijdragen van de gemeente Enschede. Voor de gemeente Enschede zijn aan de plannen van de initiatiefnemer geen kosten verbonden. Voor het verhaal van de eventuele planontwikkelingskosten is een kostenverhaalovereenkomst met de initiatiefnemer worden gesloten.
Gelet op het voorgaande is de economische uitvoerbaarheid van de te verlenen omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit voor het verbouwen van een karakteristieke schuur naar een woning op de projectlocatie Weleweg 325 voldoende aangetoond.
Op basis van het gestelde in deze ruimtelijke onderbouwing kan nadat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft verleend voor het verbouwen van een karakteristieke schuur naar een woning een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verleend. Het project is getoetst aan vigerende wet- en regelgeving, ruimtelijk relevante en stedenbouwkundige beleidskaders en diverse relevante omgevingsaspecten. Uit deze toetsing is gebleken dat er geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van dit project.