direct naar inhoud van Regels
Plan: Hornbach
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00103-0003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Hornbach met identificatienummer NL.IMRO.0153.BP00103-0003 van de gemeente Enschede.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.5 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.6 bebouwing:

één of meer "gebouwen" en/of "bouwwerken geen gebouwen zijnde".

1.7 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.

1.8 bestaande bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.12 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwlaag:

het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw of kelder en zolder.

1.15 bouwmarkt:

detailhandelsbedrijf, al dan niet geheel overdekt, waar het volledige assortiment aan (grove) bouw- en doe-het-zelfproducten aan zowel vakman als particulier wordt aangeboden, met advisering over producten, toepassing en uitvoering, en aanvullende services waaronder verhuur van materieel en gereedschap, inclusief bijbehorende voorzieningen, zoals, maar niet uitsluitend, technische ruimten, onzelfstandige kantoren en kantine.

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde "gebouwen" en "bouwwerken geen gebouwen zijnde" zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 detailhandel volumineus:

detailhandel in volumineuze goederen die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in motorvoertuigen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuincentra, bouwmarkten, woninginrichting en meubelen.

1.23 drive in

al dan niet gebouwde detailhandelsvoorziening inclusief kassa- en serviceruimte, bedoeld voor de verkoop, het ophalen en het retourneren van (grove) bouw- en doe-het-zelfproducten en tuinmaterialen, alsmede de verhuur van materieel en gereedschap, geschikt en ingericht om met een voertuig in te rijden en te verblijven, waar bezoekers producten kunnen inladen respectievelijk lossen.

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.26 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.

1.27 kelder:

het beneden peil gelegen gedeelte van een gebouw.

1.28 luifel:

een element bestaande uit een dak, dat met de ene horizontale kant aan de buitenzijde van een gebouw is bevestigd, terwijl de daar tegenoverliggende kant vrij-dragend is.

1.29 motorvoertuig:

alle motorrijtuigen als bedoeld in de Wegenverkeerswet met uitzondering van bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen. Onder motorvoertuigen worden boten, caravans en aanhangwagens mede begrepen.

1.30 niet zelfstandige horeca

horeca die een functionele relatie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie en uitsluitend ondergeschikt en ondersteunend is aan die hoofdfunctie.

1.31 nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer.

1.32 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.33 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.34 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.35 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.36 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.37 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, toiletgebouwtjes, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.38 tuincentrum:

een detailhandelsbedrijf, al dan niet geheel overdekt, waar het volledige assortiment aan levende en niet levende huis- en tuingerelateerde artikelen alsmede daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen wordt aangeboden, waaronder snijbloemen, droogbloemen, (kunststof)planten, plantenbakken, potten en vazen, alsmede detailhandel in artikelen voor de inrichting en het onderhoud van tuinen, waaronder tuinmeststoffen, tuingereedschappen, bouwmaterialen voor de tuin, tuinhuisjes, serres, hobbyschuurtjes, tuinmeubelen en tuinverlichting, alsmede detailhandel in dieren en dierenbenodigdheden.

1.39 verblijfsgebied:

een voor een ieder toegankelijke verblijfsruimte die is bestemd voor (de aanleg van) erfontsluitingswegen, pleinen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, (openbare) nutsvoorzieningen, waterlopen en -partijen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, overig straatmeubilair en geluidwerende voorzieningen.

1.40 winkel:

een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel, eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.

1.41 winkelvloeroppervlak

het voor publiek toegankelijke deel van het brutovloeroppervlak van het gebouw en de voor het publiek toegankelijke voor verkoopdoeleinden gebruikte buitenruimte.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 buitenwerks gevelvlak van een bouwwerk:

Het gedeelte van het bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.8 de afstand tot de perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.9 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .

2.10 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.11 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.):

de totale en buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van de ruimten van een gebouw met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.

2.12 verkoopvloeroppervlak van een gebouw (v.v.o.):

de totale overdekte vloeroppervlakte die voor het publiek geheel of grotendeels toegankelijk is, bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop en uitstalling van goederen.

2.13 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Detailhandel

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Detailhandel” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volumineuze detailhandel ten behoeve van een bouwmarkt tot maximaal 11.800 m2 bruto vloeroppervlak en een tuincentrum tot maximaal 6.000 m2 bestaande uit een gebouw van maximaal 2.500 m2, een overkapping van maximaal 1.200 m2 en en onoverdekte buitenruimte van maximaal 2.300 m2;
  • b. niet zelfstandige horeca tot maximaal 150 m2 van het onder 1. genoemde maximum bruto vloeroppervlak van een bouwmarkt;
  • c. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor “Detailhandel" aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 3.1 worden gebouwd.

3.2.2 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bebouwing dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte dient te voldoen aan de op de verbeelding aangegeven maximale bouwhoogte;
3.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 4 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten mag maximaal 12 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen.
  • d. de bouwhoogte van een reclametoren mag maximaal 17 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van luifels en overkappingen (niet zijnde gebouwen) mag maximaal 7 meter bedragen.
3.2.4 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bruto vloeroppervlak bedragen;
  • b. de goothoogte van een bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen.
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
3.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3 en/of 3.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
  • b. Het gebruik als volumineuze detailhandel als bedoeld in artikel 3.1. onder a. is uitsluitend toegestaan indien de verkeersmaatregel als bedoeld in bijlage 2 van deze planregels (aanleg vrije rechtsafstrook aan einde afrit A35) is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterhuishouding;
  • b. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. (openbare) nutsvoorzieningen;
  • e. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor “Groen” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 4.1 worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en straatmeubilair

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en straatmeubilair gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggenmasten en lichtmasten mag maximaal 12 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overig straatmeubilair mag maximaal 5 meter bedragen.
4.2.3 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte van een bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van een bouwwerk mag per bouwwerk maximaal 25 m² bruto vloeroppervlak bedragen.
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer - Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen;
  • b. pleinen;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • g. straatmeubilair;
  • h. (openbare) nutsvoorzieningen
  • i. verkeersvoorzieningen;
  • j. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken;
  • k. ter plaatse van de aanduiding "detailhandel" (dh) zijn de gronden tevens bestemd voor een met de bouwmarkt en tuincentrum functioneel verbonden drive in met een maximum oppervlakte van 2.000 m2;
  • l. voorzieningen ten behoeve van de stalling van winkelwagens.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor “Verkeer - Verblijfsgebied” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 5.1 worden gebouwd.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte en bouwhoogte van de kassa- en serviceruimte ten behoeve van de drive in mag maximaal 30 m2 bruto vloeroppervlak, respectievelijk 3 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte en bouwhoogte van winkelwagenvoorzieningen mag (per voorziening) maximaal 15 m2 bruto vloeroppervlak, respectievelijk 3 meter bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en straatmeubilair

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en straatmeubilair gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 12 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de afscheidingen ten behoeve van de drive-in mag maximaal 4,5 meter bedragen;

5.2.4 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bruto vloeroppervlak bedragen;
  • b. de goothoogte van een bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen.
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 4,5 meter.
5.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 5.2.1,5.2.2 5.2.3 en/of 5.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Ingebruikname van de drive in op de gronden met de aanduiding "detailhandel" is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de groenvoorzieningen zoals aangegeven in het beplantingsplan dat als bijlage 1 bij deze planregels is opgenomen, zijn gerealiseerd en in stand worden gelaten.

Artikel 6 Leiding - Gas

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding -Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, instandhouding en bescherming van in totaal vier hogedruk gastransportleidingen, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij ter plaatse van de figuur "hartlijn leiding - gas" de volgende leidingen zijn toegestaan:
    • 1. één gastransportleiding met een maximale diameter van 8 inch;
    • 2. één gastransportleiding met een maximale diameter van 12 inch;
    • 3. twee gastransportleidingen met een maximale diameter van 24 inch.
  • b. het doen gebruiken van de onder a. genoemde hogedruk gastransportleidingen voor het transporteren van (aard)gas onder:
    • 1. 40 bar voor de leidingen van 8 en 12 inch;
    • 2. 80 bar voor de leidingen van 24 inch.
6.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
  • b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
  • c. voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van 25 m² bruto vloeroppervlak
6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits:

  • a. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • b. ter zake daarvan vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats, voor zover dit tot gevolg heeft dat de betreffende leiding niet eenvoudig bereikbaar is voor de betreffende leidingbeheerder(s).
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Omschrijving bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.4 onder a, ten behoeve van het gebruik van onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats, voor zover dit tot gevolg heeft dat de leiding niet eenvoudig bereikbaar is voor de betreffende leidingbeheerder(s).

6.5.2 Nadere voorwaarde

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. hierdoor geen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding;
  • b. ter zake vooraf schriftelijk advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    • 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    • 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    • 3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • 4. het aanbrengen van verhardingen;
    • 5. het aanleggen en verharden van wegen en paden, en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 6. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    • 7. diepploegen;
    • 8. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 9. het aanleggen van waterlopen of het verruimen, vergraven of dempen van bestaande waterlopen;
    • 10. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  • b. Het in onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  • c. de werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • d. alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoogspanningsverbindingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening geldt een bouwhoogte van maximaal 60 meter;
7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de bovengrondse hoogspanningsverbinding en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    • 1. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting en/of bomen;
    • 2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
    • 3. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
    • 4. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- en weghoogte.
  • b. Het onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoogspanningsverbinding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  • c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoogspanningsverbinding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
  • d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt het schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waarde - Archeologie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, waarbij de bestemming "Waarde-Archeologie" voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op de voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 8.1.

8.2.2 Bouwen van bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken op de voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden gelden de volgende bepalingen:

  • a. voor het bouwen van bouwwerken met een bodemverstoring tot 39,0 m + NAP gelden geen beperkingen ten opzichte van de bouwregels behorende bij de daar voorkomende bestemming(en);
  • b. voor het bouwen van bouwwerken met een bodemverstoring dieper dan 39,0 m + NAP en een bodemverstoring met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 kunnen burgemeester en wethouders uitsluitend een omgevingsvergunning verlenen indien op basis van een archeologisch rapport wordt aangetoond dat:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel;
    • 3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
8.2.3 Uitzondering
  • a. Het bepaalde in lid 8.2.2 is niet van toepassing op het vervangen, vernieuwen of veranderen van bestaande bebouwing, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
  • b. Bij de in lid 8.2.2 genoemde omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders besluiten dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien de grond ter plaatse reeds zodanig is geroerd dat er feitelijk geen sprake meer kan zijn aantasting van mogelijk aanwezige archeologische waarden.
8.2.4 Voorwaarden aan de omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.2.2 één of meerdere van de hierna genoemde voorwaarden verbinden indien uit het in lid 8.2.2 bedoelde rapport blijkt dat door het verlenen van de omgevingsvergunning archeologische waarden zullen worden verstoord:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen overeenkomstig een daartoe door burgemeester en wethouders vastgesteld Programma van Eisen;
  • c. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden is het uitvoeren van de hierna genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden alleen toegestaan overeenkomstig een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning:
    • 1. het ophogen van de bodem;
    • 2. het verlagen van het grondwaterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap.
  • b. Ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden is het uitvoeren van de hierna genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, voor zover deze dieper reiken dan 39,0 m + NAP én met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 , alleen toegestaan overeenkomstig een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning:
    • 1. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
    • 2. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
    • 3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verhand houdende constructies;
    • 5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
    • 6. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
    • 8. het aanbrengen van funderingen op een andere wijze dan door het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het indrijven van objecten in de bodem;
    • 9. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    • 10. bomen en/of diepwortelende beplanting aan te brengen;
    • 11. alle overige werken of werkzaamheden die de aanwezige archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten.
8.3.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht
  • a. De in lid 8.3.1 genoemde omgevingsvergunningen zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud, gebruik of beheer betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
    • 3. worden uitgevoerd in het kader van onderzoek naar de aanwezigheid van mogelijke archeologische vindplaatsen.
  • b. Bij de in lid 8.3.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen burgemeester en wethouders besluiten dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien de grond ter plaatse reeds zodanig is geroerd dat er feitelijk geen sprake meer kan zijn aantasting van mogelijk aanwezige archeologische waarden.
8.3.3 Voorwaarden aan de omgevingsvergunning
  • a. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.3.1 wordt verleend, dient door de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel;
    • 3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
  • b. Indien uit het onder a genoemde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders na advies van de regio-archeoloog één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
8.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
8.4.1 Slopen van een bouwwerk

Ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden is het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken op of in gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie" alleen toegestaan overeenkomstig een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning.

8.4.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht
  • a. De in lid 8.4.1 genoemde omgevingsvergunning is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden tot 39,6m + NAP.
  • b. Bij de in lid 8.4.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen burgemeester en wethouders besluiten dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien de grond ter plaatse reeds zodanig is geroerd dat er feitelijk geen sprake meer kan zijn aantasting van mogelijk aanwezige archeologische waarden.
8.4.3 Voorwaarden aan de omgevingsvergunning
  • a. Aan de omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 8.4.1, kunnen burgemeester en wethouders de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf maaiveld maaiveld en dieper worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
  • b. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van archeologische waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gedaan bij burgemeester en wethouders, die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming “Waarde - Archeologie” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.

Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  • a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten en afmetingen met ten hoogste 10% met uitzondering van de in artikel 3.1 en artikel 5.1, sub k genoemde maximum oppervlakten;
  • b. voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zodanig ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  • d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  • e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 12 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.

De in dit artikel genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leeklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  • a. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  • b. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten en afmetingen met ten hoogste 20% met uitzondering van de in artikel 3.1 en artikel 5.1, sub k genoemde maximum oppervlakten;
  • c. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximum bouwhoogte van 50 meter;
  • d. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximum bouwhoogte van 50 meter.

De in dit artikel genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Algemene procedureregels

13.1 Procedureregels wijziging en nadere uitwerking

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of verplichting tot uitwerking, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  • a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  • b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking met redenen wordt omkleed;
  • c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater
  • a. Hemelwater afkomstig van bebouwing en overig verhard oppervlak op een bouwperceel dient op het bij die bebouwing en overig verhard oppervlak behorende onbebouwde en onverharde terrein te worden geborgen of geïnfiltreerd in de bodem. Als voorwaarde geldt hierbij een waterberging van minimaal :
    • 1. 20 mm waterberging per m2 bestaand verhard opervlak en
    • 2. 40 mm waterberging per m2 nieuw verhard oppervlak.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing voor bouwpercelen met bestaande bebouwing en terreinverharding, waar op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan reeds op een andere wijze uitvoering wordt gegeven aan het bergen of infiltreren van hemelwater dat van die bestaande bebouwing en terreinverharding afkomstig is.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b en alsnog het bepaalde onder a geheel of gedeeltelijk van toepassing verklaren indien door gebruikmaking van de daartoe in dit plan opgenomen mogelijkheden het bebouwde en verharde oppervlak wordt vergroot.
14.2 Parkeren en laden en lossen
  • a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Onder voldoende ruimte wordt minimaal verstaan:
    • 1. 2,25 parkeerplaats per 100m2 brutovloeroppervlak van een bouwmarkt;
    • 2. 2,55 parkeerplaats per 100 m2 brutovloeroppervlak van een tuincentrum.
    • 3. met dien verstande dat de bruto vloeroppervlak van de drive-in bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen buiten beschouwing wordt gelaten.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  • d. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder c wordt niet verleend indien dat tot gevolg zou hebben dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving onevenredig wordt aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
15.1.1 Overgangsbepaling

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 15.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

15.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik
15.2.1 Overgangsbepaling

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.2.3 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 15.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 15.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Hornbach".