direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Glanerbrug-Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00054-0003

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. het weiden van vee, het verbouwen van gewassen en agrarisch natuurbeheer;
  • b. het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  • c. groenvoorzieningen, houtwallen en boomsingels;
  • d. sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, vijvers en poelen, met de daarbij behorende kunstwerken als bruggen en duikers;
  • e. wadi's en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van hemelwater;
  • f. ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen;
  • g. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor "Agrarisch" aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 3.1 en nutsvoorzieningen worden gebouwd.

3.2.2 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Op de voor "Agrarisch" aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen als bedoeld in lid 3.2.3.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.
3.2.3 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

3.2.4 Overige bouwwerken
  • a. Voor het bouwen overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  • b. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten bedraagt 10 meter;
  • d. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overig straatmeubilair bedraagt 5 meter.

3.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3 en/of 3.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.2 voor de bouw van een schuilgelegenheid voor vee, onder de voorwaarde dat:
  • b. lid 3.2.5 voor het uitbreiden van bestaande bebouwing, niet zijnde een agrarisch dierenverblijf, met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die bouwwerken, onder de voorwaarde dat:
    • 1. de uitbreiding van het bouwwerk uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredinge aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de opslag van zand, stenen of andere goederen op onbebouwde gronden;
  • b. het gebruik van grond als volkstuin.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
    • 1. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 2. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    • 3. het leggen van drainagebuizen.
  • b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden.