direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarde
Plan: Het Brunink 2011
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20110955-0004

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarde

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Basisbestemming

De voor Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarde aangewezen gronden zijn bestemd voor het weiden van vee en de exploitatie van een grondgebonden agrarisch bedrijf, alsmede voor het behoud, herstel en verbetering van de aanwezige landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarde, met daaraan ondergeschikt:

  • a. indien en voorzover de bestaande opstallen binnen een bouwvlak hiervoor ten tijde van de vaststelling van het plan niet wederrechtelijk in gebruik waren, voor intensieve veehouderij,
  • b. agrarisch natuurbeheer,
  • c. de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
  • d. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd),
  • e. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen, alsmede andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van water,
  • f. het wonen;
  • g. erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.

4.1.2 Toegestaan medegebruik ter plaatse van functie-aanduidingen
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - schuur" zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van een schuur die mag worden gebruikt voor agrarische doeleinden;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agraisch - agrarische woning" zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van een agrarische woning;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarde aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 4.1.
  • b. Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 4.2.2, 4.2.3 en 4.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet voor bouwwerken, die zijn gebouwd in strijd met het voorheen geldende plan en niet krachtens de overgangsbepalingen van dat plan waren toegestaan.

4.2.2 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een op de kaart aangegeven bouwvlak.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a van dit lid mag op gronden die middels de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – schuur' tevens zijn bestemd voor de instandhouding van een schuur, een schuur aanwezig zijn waarvan de oppervlakte niet mag worden vergroot, de goothoogte maximaal 3,5 meter en de hoogte maximaal 6 meter mag bedragen. De schuur mag niet worden verplaatst.
  • c. Per bouwvlak is de bouw van één bedrijfswoning toegestaan. Bedrijfswoningen dienen vrijstaand te worden gebouwd. De inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 900 m³, de goothoogte maximaal 6 en de bouwhoogte maximaal 10 meter bedragen, met dien verstande dat bij het bepalen van de inhoud van de bedrijfswoning, de in de bedrijfswoning aanwezige ruimten die ten dienste staan van het bedrijf onverkort meetellen. Voor bestaande bedrijfswoningen, die onderdeel uitmaken van een (groter) hoofdgebouw, geldt dat zij mogen worden gehandhaafd, vernieuwd en vergroot, met dien verstaande dat voor die bedrijfwoningen een afwijkende maximale inhoudsmaat van toepassing is van 750 m³.
  • d. De goothoogte van een agrarisch bedrijfsgebouw mag maximaal 6 meter en de hoogte maximaal 12 meter bedragen. De toegestane maximale bouwhoogte van een voor agrarische doeleinden te gebruiken bijbehorend bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedraagt 6 meter.
  • e. Per bouwvlak mogen bij bedrijfswoningen behorende bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Voor bij bedrijfswoningen behorende bijbehorende bouwwerken geldt dat de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m² per bedrijfswoning mag bedragen, dat de toegestane maximale goothoogte 3 meter en de maximale bouwhoogte 3 meter, voorzover gelegen binnen 3 meter van een naburig erf en 6 meter in alle overige gevallen bedraagt.
  • f. Bestaande agrarische dierverblijven mogen worden vernieuwd of vervangen; hierbij mag de oppervlakte en het aantal bouwlagen van die gebouwen echter niet worden vergroot. Het bouwen van nieuwe agrarische dierverblijven is niet toegestaan.

4.2.3 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in de leden 4.2.2 en 4.2.4 gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen.

4.2.4 Overige, niet eerder genoemde, bouwwerken
  • c. Sleufsilo's, voer- en mestsilo's mestopslagplaatsen en kuilvoerplaten zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak. De maximaal toegestane bouwhoogte van voersilo's bedraagt 10 meter. Voor erfafscheidingen, sleufsilo's, mestfoliebassins, mestopslagplaatsen en kuilvoerplaten geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.
  • d. De bouw van boogkassen is niet toegestaan.
  • e. Voor niet eerder genoemde bouwwerken geldt binnen het bouwvlak een maximale bouwhoogte van 6 meter en daarbuiten een maximale bouwhoogte van 3 meter.
4.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing met betrekking tot:
    • 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
    • 2. de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen.
  • b. De in lid 4.3, onder a, genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
  • 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
  • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
  • 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam (agrarisch) grondgebruik;
  • 4. ten behoeve van de verkeersveiligheid;
  • 5. ten behoeve van de sociale veiligheid;
  • 6. in verband met de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • 7. ten behoeve van de milieusituatie;
  • 8. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Omschrijving bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 4.2.2, onder c, voor het vergroten van een bedrijfswoning tot ten hoogste de inhoud van het oorspronkelijk hoofdgebouw, waarvan de woning een onderdeel vormt, met dien verstande dat de bestaande karakteristiek van het hoofdgebouw, bepaald door de bouw- en goothoogte en dakvorm, moet worden gehandhaafd.
  • b. 4.2.2, onder c, voor het splitsen van een bestaande bedrijfswoning in twee woningen, indien dit hoofdgebouw een inhoudsmaat heeft van meer dan 1000 m³, met dien verstande dat de inhoud hierbij niet mag worden vergroot en dat de bestaande karakteristiek van het hoofdgebouw, bepaald door de bouw- en goothoogte en dakvorm, moet worden gehandhaafd.
  • c. 4.2.2, onder c, voor het splitsen van een bestaande bedrijfswoning in drie woningen, indien dit hoofdgebouw een inhoudsmaat heeft van meer dan 1500 m³, met dien verstande dat de inhoud hierbij niet mag worden vergroot en dat de bestaande karakteristiek van het hoofdgebouw, bepaald door de bouw- en goothoogte en dakvorm, moet worden gehandhaafd.
  • d. 4.2.2, onder f, voor het vergroten van de oppervlakte, het vergroten van het aantal bouwlagen van bestaande dierverblijven of de bouw van nieuwe dierverblijven, onder de voorwaarde dat de bouw en ingebruikname van deze dierverblijven geen nadelige invloed heeft op de Natura2000-gebieden Aamsveen, Lonnekermeer, Oldenzaalse landgoederen, Dinkelland, Buurserzand en Haaksbergerveen en het Witteveen.
  • e. 4.2.4 voor de bouw van boogkassen met een oppervlakte van maximaal 250 m² per agrarisch bedrijf.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het buiten het bouwvlak opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
  • b. het gebruik van grond als volkstuin;
  • c. het winnen van zand.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  • 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een agrarisch bouwperceel, en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
  • 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
  • 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
  • 6. het leggen van drainagebuizen;
  • 7. het vellen, rooien, of verwijderen van houtwallen, boomsingels en houtopstanden.
  • b. De in lid 3.6, onder a, bedoelde werken en werkzaamheden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • c. De in lid 3.6, onder a, genoemde werken en werkzaamheden worden geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen en/of de natuurlijke waarden en/of de aanwezige archeologische, c.q. cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Omschrijving bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

  • a. ten behoeve van het wonen in een bestaand, eventueel daarvoor geschikt te maken, waardevol voormalig bedrijfsgebouw binnen een bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. een woonfunctie slechts wordt toegekend, indien het gebouw een inhoud heeft van minimaal 450 m³;
    • 2. de karakteristieke waarde van het gebouw door de nieuwe functie niet mag worden aangetast;
    • 3. de inhoud van het gebouw niet mag worden vergroot;
  • b. door het veranderen van de vorm en het vergroten van een bestaand bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van het bouwvlak niet meer dan 1,5 hectare mag bedragen;
  • c. door het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaardein de bestemming "Wonen" na beëindiging van de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging zich niet kan uitstrekken tot een groter gebied dan het bestaande erf;
    • 2. de wijziging er niet toe kan strekken dat het aantal wooneenheden op het erf toeneemt.
  • d. door het verwijderen van de kaart van een functie-aanduiding, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.