Plan: | Glanerbrug 2010 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0153.20101314-0003 |
In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, het Verdrag van Malta of - zoals het officieel heet - het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed." Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd maar is pas recentelijk vertaald in nieuwe wetgeving (Wet op de Archeologische Monumentenzorg). Het verdrag kent de volgende uitgangspunten:
De archeologische wetgeving, zoals vastgelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij de gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:
De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiƫle inhoudelijke beleidsruimte toegewezen gekregen om belangenafwegingen te maken. De wettelijke regeling ten aanzien van archeologische monumentenzorg impliceert voor gemeenten het volgende:
Archeologiebeleid gemeente Enschede
Op 28 januari 2008 is door de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen hoe Enschede invulling geeft aan het "rekening houden met archeologie". In het archeologiebeleid is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met de daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroegtijdig stadium te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen van bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op de hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. Op deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over hier hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle zaken in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties staan op de Algemene Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Enschede aangegeven. De Algemene Archeologische Verwachtingskaart van Enschede is opgebouwd uit aparte verwachtingskaarten voor de periode waarin de mensen als jagers en verzamelaars leefden en de periode waarin mensen sedentair gingen leven als landbouwers. Daarnaast zijn ontgrondingsgegevens en historische elementen, zoals molens, hoeven en landweren, toegevoegd. De Archeologische Verwachtingskaart is vervolgens doorvertaald in een Archeologische Beleidskaart, waarin concrete uitspraken worden gedaan over het te hanteren toetsingskader voor het "rekening houden met archeologie" bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis van de Archeologische Beleidskaart geldt voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde dat in bestemmingsplannen in voorkomende gevallen een archeologische onderzoeksplicht moet worden opgenomen en dient in bestemmingsplannen voor archeologisch waardevolle terreinen een passende bestemming te worden opgenomen die er mede toe strekt de archeologische waarden te beschermen.
Archeologie en het plangebied "Glanerbrug 2010"
Op grond van de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Enschede geldt voor het overgrote deel van het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" het beleidstype "Onderzoekstype B" en voor het resterende deel grotendeels het beleidstype "Lage verwachtingswaarde". Verder geldt voor het noordelijke deel van het gebied Bultserve het beleidstype "Verstoorde gebieden" en geldt voor een gebied in het zuidoosten van Glanerbrug, tussen Fugastraat/Ouverturestraat en Glanerbeek, het beleidstype "Onderzoeksgebied A". Voor het Redemptoristenpark geldt op basis van een in 2007 uitgevoerd karterend veldonderzoek en het daarbij behorende advies van de regio-archeoloog van Het Oversticht dat het betreffende gebied deels als verstoord en voor het overige als gebied met archeologisch lage verwachtingswaarde kan worden aangemerkt. Voor gebieden die vallen onder de beleidstypen "Lage verwachting" en "Verstoorde gebieden" hoeft in het bestemmingsplan niets geregeld te worden ten aanzien van archeologie, voor gebieden die vallen onder de beleidstypen "Onderzoeksgebied A" of "Onderzoeksgebied B" kan het noodzakelijk zijn dat in het bestemmingsplan een onderzoeksplicht moet worden opgenomen. Die onderzoeksplicht strekt ertoe dat voor ingrepen in de bodem met een oppervlakte van tenminste 250 m2 (gebied A) dan wel tenminste 500 m2 (gebied B) en een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm eerst via archeologisch (voor)onderzoek dient te worden aangetoond of door die voorgenomen ingreep geen waardevolle archeologische resten zullen worden verstoord. Het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is conserverend van aard. Op de gronden die vallen onder de archeologische beleidstypen "Onderzoeksgebied A" en "Onderzoeksgebied B" zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 250 m2 respectievelijk meer dan 500 m2 veroorzaken.
Archeologische onderzoeksplicht en nieuwe ontwikkelingen Glanerbrug
Voor de drie in het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" planologisch mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen (uitbreiding Gerardusschool, nieuwbouw jeugdhonk "De Hut" en bouw twee woningen Kerkstraat) geldt dat ze zijn gelegen op gronden waarvoor het beleidstype "Onderzoeksgebied B" geldt. Geen van de ontwikkellocaties heeft echter een verstoringsoppervlak van meer dan 500 m2, van het uitvoeren van archeologisch (voor)onderzoek voor de betreffende ontwikkelingen kan derhalve worden afgezien.
Conclusie:
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van archeologie geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.