direct naar inhoud van 4.1 Milieu
Plan: Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20100737-0003

4.1 Milieu

De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.

Binnen het plangebied spelen diverse milieuaspecten een rol, onder andere vanwege de ligging aan belangrijke verkeerswegen van het plangebied en de bedrijvigheid in en rondom het plangebied.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, duurzaamheid en eventuele beperkingen als gevolg van kabels, leidingen en straalpaden.

4.1.1 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of –indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven- zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan "Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman" is hoofdzakelijk conserverend van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het geldende bestemmingsplan. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd, is een onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.

Bodemonderzoek heeft wel plaatsgevonden voor de in dit plan voorkomende ontwikkellocatie. Het betreft de locatie aan de Kuipersdijk, tussen huisnummer 398 en 412. Dit onderzoek is in februari 2008 door adviesbureau Tebodin uitgevoerd (projectnr. 38525.03) . In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen. Omdat de tussenwaarde niet wordt overschreden is nader bodemonderzoek niet noodzakelijk. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage bij deze toelichting. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Ook voor de overige locaties binnen het plangebied waar nog bouwmogelijkheden zijn opgenomen in dit bestemmingsplan, is er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.1.2 Geluid
4.1.2.1 Inleiding

In het kader van bestemmingsplan "Hogeland Zuid, Varvik en Diekman" dient onder meer aandacht te worden besteed aan het aspect geluidhinder. In de onderhavige situatie gaat het vooral om een conserverend bestemmingsplan, waarbij in hoofdzaak de bestaande situatie wordt vastgelegd. De enige relevante wijzigingen daarop met geluidgevoelige bestemmingen zijn het realiseren van 2 nieuwe woningen aan de Kuipersdijk en het wijzigen van de bestemming van Hogelandsingel 21 van kantoren in wonen.


De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidgevoelige functies. Om te bepalen of voldaan wordt aan de gestelde eisen is onderzoek nodig.


Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen is vanuit de Wet geluidhinder onderzoek naar de geluidbelasting noodzakelijk indien de bestemmingen zijn gelegen binnen een wettelijk zone. Voor de realisatie van de 2 nieuwe woningen en de wijziging van de bestemming van Hogelandsingel 21 in wonen is de wettelijke zone ten gevolge van het wegverkeer van belang. Spoorweg-, industrie en luchtvaartlawaai zijn voor de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen niet relevant.

4.1.2.2 Wettelijk kader

Wegverkeer

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur. De voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder voor woningen binnen een zone van een weg bedraagt 48 dB.

Hogere waarde

Een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota Enschede 2009-2012 (verder: Geluidnota). De Geluidnota is op 7 april 2009 door Burgemeester en Wethouders vastgesteld. In 2010 is de Geluidnota geëvalueerd. Naar aanleiding van de evaluatie is de Geluidnota op 19 april 2011 gewijzigd vastgesteld. Op 15 januari 2013 is door Burgemeester en Wethouders de werkingsduur van de Geluidnota 2009-2012 verlengd totdat een nieuwe geluidnota is vastgesteld.

4.1.2.3 Nieuwe woningen Kuipersdijk

Het plan voorziet, voor wat betreft geluidgevoelige bestemmingen, in de realisatie van 2 nieuwe woningen aan de Kuipersdijk tussen 398 en 412. Het bouwplan ligt binnen de wettelijke zone van 200 meter van de Kuipersdijk. Vanuit de Wet geluidhinder is derhalve onderzoek naar de geluidbelasting noodzakelijk.

Onderzoek

Naar de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Kuipersdijk is door de gemeente Enschede een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek Hogeland Zuid, Varvik en Diekman", Nieuwbouw 2 woningen, Enschede" van 13 september 2011. Het rapport is als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Resultaten

Vanwege het wegverkeer op de Kuipersdijk bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 54 dB op de oostgevel van de geplande woningen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee met 6 dB overschreden. De Kuipersdijk is een binnenstedelijke weg. Op grond van artikel 83 lid 2 bedraagt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting 63 dB. Hieraan wordt voldaan.

Hogere waarde

Een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de maatregelen die getroffen moeten worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige en financiële aard. Hiermee wordt aan de eerste eis om een hogere waarde te kunnen vaststellen voldaan.

In de Geluidnota is bepaald dat om een hogere waarde te kunnen vaststellen:

  • een woning ten minste één geluidluwe gevel heeft. Een gevel is geluidluw indien de geluidbelasting ten gevolge van elk van de afzonderlijk te onderscheiden bronnen op grond van de Wet geluidhinder niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde die voor elk van de afzonderlijk te onderscheiden geluidbronnen geldt;
  • verblijfsruimten en buitenruimten (indien beschikbaar) bij voorkeur gelegen zijn aan de geluidluwe zijde van een woning.

Van de geplande woningen is de westgevel als geluidluw aan te merken. Hiermee wordt voldaan aan de eis van een geluidluwe gevel. De woningen beschikken hiermee over een buitenruimte die aan de geluidluwe oostzijde is gelegen. Aan de voorwaarde dat verblijfsruimten bij voorkeur aan de geluidluwe zijde van de woningen zijn gelegen kan worden voldaan omdat het hier nieuwe woning betreft.

Uit het bovenstaande blijkt dat aan de voorwaarden om een hogere waarde te kunnen vaststellen wordt voldaan.

Cumulatie

In artikel 110f van de Wet geluidhinder is aangegeven dat in het kader van een hogere waarde procedure onderzoek naar cumulatie moet plaatsvinden als geluidgevoelige bestemmingen gelegen zijn in twee of meer geluidzones. De woningen zijn alleen gelegen binnen de zone van de Kuipersdijk, onderzoek naar cumulatie is derhalve niet noodzakelijk.


Binnenniveau

Op grond van artikel 111 van de Wet geluidhinder mag de geluidbelasting binnen de woning ten hoogste 33 dB bedragen. Onderzocht zal worden of hieraan voldaan wordt. Indien niet voldaan wordt zullen maatregelen worden getroffen. De conclusies uit het onderzoek zijn hieronder opgenomen.

Conclusie

Voor het mogelijk maken van de twee woningen aan de Kuipersdijk is de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai onderzocht. Vanwege het wegverkeer op de Kuipersdijk bedraagt de geluidbelasting 54 dB. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Wel wordt voldaan aan de ten hoogste toegestane geluidbelasting van 63 dB.


Door het toepassen van bronmaatregelen of overdrachtsmaatregelen kan de geluidbelasting op de woningen worden gereduceerd. Het treffen van maatregelen stuit echter op bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard.


Om de woningen mogelijk te maken moeten hogere waarden worden vastgesteld. Aan de voorwaarden voor het vaststellen van een hogere waarde wordt voldaan. De vast te stellen hogere waarde is 54 dB vanwege de Kuipersdijk.


Op grond van artikel 111 van de Wet geluidhinder mag de geluidbelasting binnen bestaande woningen ten hoogste 33 dB bedragen. Onderzocht zal worden of hieraan wordt voldaan. Indien niet voldaan wordt zullen maatregelen getroffen worden.


In het kader van het bestemmingsplan zal een procedure worden gestart voor het vaststellen van een hogere waarde.

4.1.2.4 Woonbestemming Hogelandsingel 21

Met het plan wordt, ten behoeve van de realisatie van zorgappartementen, de bestemming van Hogelandsingel 21 gewijzigd van kantoren in wonen. Het plan ligt binnen de wettelijke zone van 200 meter van de Hogelandsingel. Vanuit de Wet geluidhinder is derhalve onderzoek naar de geluidbelasting noodzakelijk.

Onderzoek

Naar de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Hogelandsingel is door Akoestisch Buro Tideman een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek CasaCura Hogelandsingel, Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op een bouwplan aan de Hogelandsingel" met rapportnummer 12.023.02 van 12 oktober 2012. Het rapport is als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.


In het akoestisch onderzoek is naast de geluidbelasting vanwege de Hogelandsingel ook de geluidbelasting vanwege de Heutinkstraat bepaald. De Heutinkstraat is, vanwege de maximumsnelheid van 30 km per uur, weliswaar niet voorzien van een zone maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening is toch de geluidsbelasting vanwege deze weg bepaald.


Resultaten

Vanwege het wegverkeer op de Hogelandsingel bedraagt de geluidbelasting op de zorgappartementen ten hoogste 59 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee overschreden. De Hogelandsingel is een binnenstedelijke weg. Op grond van artikel 83 lid 2 bedraagt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting 63 dB. Hieraan wordt voldaan.


Vanwege het wegverkeer op de Heutinkstraat bedraagt de geluidbelasting op de zorgappartementen ten hoogste 37 dB. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.


Hogere waarde

Een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota.


Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de maatregelen die getroffen moeten worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige en financiële aard. Hiermee wordt aan de eerste eis om een hogere waarde te kunnen vaststellen voldaan.


In de Geluidnota is bepaald dat om een hogere waarde te kunnen vaststellen:

  • een woning ten minste één geluidluwe gevel heeft. Een gevel is geluidluw indien de geluidbelasting ten gevolge van elk van de afzonderlijk te onderscheiden bronnen op grond van de Wet geluidhinder niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde die voor elk van de afzonderlijk te onderscheiden geluidbronnen geldt;
  • verblijfsruimten en buitenruimten (indien beschikbaar) bij voorkeur gelegen zijn aan de geluidluwe zijde van een woning.


In de Geluidnota is bepaald dat de harde eis van een geluidluwe gevel niet geldt voor appartementen.


Het plan voor de realisatie van zorgappartementen voorziet in het behoud van de bestaande bebouwing. De bestaande bebouwing bestaat uit een villa aan de zijde van de Hogelandsingel met daarachter een carré. Appartementen die in het carré worden gerealiseerd hebben een verblijfsruimte aan een geluidluwe gevel. Dit geldt niet voor de appartementen in de villa. Essentieel voor de exploitatie van de zorgappartementen is dat de villa geen "zakelijke" uitstraling heeft. De villa dient de uitstraling te verkrijgen van hoofdentree, waarbij het huiskamer idee/ bewoning een prominente uitstraling heeft aan de voorzijde. Hierdoor is het noodzakelijk dat ook appartementen aan de geluidbelaste voorzijde worden gerealiseerd. Binnen het carré is een geluidluwe buitenruimte aanwezig waarmee aan de voorwaarde van een geluidluwe buitenruimte wordt voldaan.


Uit het bovenstaande blijkt dat aan de voorwaarden om een hogere waarde te kunnen vaststellen wordt voldaan.


Cumulatie

In artikel 110f van de Wet geluidhinder is aangegeven dat in het kader van een hogere waarde procedure onderzoek naar cumulatie moet plaatsvinden als geluidgevoelige bestemmingen gelegen zijn in twee of meer geluidzones. De woningen zijn alleen gelegen binnen de zone van de Hogelandsingel, onderzoek naar cumulatie is derhalve niet noodzakelijk.


Binnenniveau

Op grond van artikel 111 van de Wet geluidhinder mag de geluidbelasting binnen de woning ten hoogste 33 dB bedragen. In het kader van de in te dienen aanvraag Omgevingsvergunning, onderdeel bouwen, zal onderzocht worden of hieraan voldaan wordt. Indien niet voldaan wordt zullen maatregelen worden getroffen.


Conclusie

Voor het mogelijk maken van de zorgappartementen aan de Hogelandsingel 21 is de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai onderzocht. Vanwege het wegverkeer op de Hogelandsingel bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 59 dB. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Wel wordt voldaan aan de ten hoogste toegestane geluidbelasting van 63 dB.


Door het toepassen van bronmaatregelen of overdrachtsmaatregelen kan de geluidbelasting op de zorgappartementen worden gereduceerd. Het treffen van maatregelen stuit echter op bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard.


Om de zorgappartementen mogelijk te maken moeten hogere waarden worden vastgesteld. Aan de voorwaarden voor het vaststellen van een hogere waarde wordt voldaan. De ten hoogste vast te stellen hogere waarde is 59 dB vanwege de Hogelandsingel.


Op grond van artikel 111 van de Wet geluidhinder mag de geluidbelasting binnen woningen ten hoogste 33 dB bedragen. In het kader van de in te dienen aanvraag Omgevingsvergunning, onderdeel bouwen, zal onderzocht worden of hieraan voldaan wordt. Indien niet voldaan wordt zullen maatregelen worden getroffen.


In het kader van het bestemmingsplan zal een procedure worden gestart voor het vaststellen van een hogere waarde.

4.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald.

4.1.3.1 Bedrijven binnen het plangebied

In het plangebied 'Hogeland Zuid, Varvik en Diekman' is onderscheid te maken in een aantal verschillende gebieden. Voor het bepalen van de hinderafstand is bepalend in wat voor omgevingstype het bedrijf is gelegen.

Het gebied dat globaal begrensd wordt door de Varvik- en Hogelandsingel, Kuipersdijk en de J.J. van Deinselaan heeft hoofdzakelijk een woonfunctie. Van oudsher is op een groot aantal binnenterreinen bedrijvigheid ontstaan, de zogenaamde 'verborgen enclaves'. Onder verborgen enclave wordt verstaan: een klein terrein waar een bedrijf of enkele bedrijven zijn gevestigd die omsloten zijn door woningen. Vanuit de dynamiek van de wijk en in economisch opzicht vervullen enclaves vaak een belangrijke rol in de economische functie van de wijk waar ook relatief veel arbeidsplaatsen worden geboden. De gemeente Enschede heeft beleid opgesteld waarin is aangegeven in welke situaties bedrijfsmatige activiteiten in een woonomgeving zijn toegestaan. Deze beleidsnotitie "Functiemenging in wijken en (verborgen) enclaves" is toegelicht in paragraaf 3.3.5. In het hierboven beschreven gebied mag, afhankelijk van de exacte locatie, maximaal 30 m2 (categorie "stedelijk compact") óf 30% (categorie "stedelijke radialen, singels") van het bebouwd oppervlak worden gebruikt voor functiemenging. In de beleidsnotitie is een aantal concrete adressen genoemd die in ieder geval behouden moet blijven als bedrijfslocatie. Deze adressen zijn in het voorliggende bestemmingsplan bestemd als bedrijf.

Indien het gaat om een bedrijfsactiviteit die boven milieucategorie 2 uit komt, dan is deze activiteit op haar huidige locatie begrensd door middel van een specifieke functieaanduiding.

Het gaat daarbij om de volgende bedrijven:

1. Daalweg 56: autobedrijf met verfspuiterij. De bedrijfsactiviteit verfspuiten valt in categorie 3.1 van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De afstand van de meest dichtbij gelegen woningen tot aan het emissiepunt is 50 meter. Deze afstand is voldoende groot om eventuele hinder te voorkomen. Specifiek voor het emissiepunt ten behoeve van het verfspuiten is een functieaanduiding opgenomen. De activiteit kan op basis van het bestemmingsplan niet worden vergroot of verplaatst.

2. Daalweg 95: machinale houtbewerking. Op 20 meter van het bedrijf zijn de meest dichtbij gelegen woningen gesitueerd. Op de gevel van deze woningen dient te worden voldaan aan de geluidvoorschriften, zoals deze zijn opgenomen voor inrichtingen die vallen onder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. In het bestemmingsplan is een specifieke functieaanduiding opgenomen waardoor de activiteit niet kan worden vergroot of verplaatst.

Locaties die niet in de beleidsnotitie zijn aagegeven als te behouden werklocatie, hebben in de meeste gevallen een functieaanduiding binnen de woonbestemming. Voor deze bedrijfslocaties geldt dat het wenselijk is dat de bedrijfsfunctie op termijn verdwijnt en plaats maakt voor de woonfunctie.

In het gebied ten oosten van de Kuipersdijk overheerst de bedrijfs-, kantoor- en detailhandelsfunctie. In dit gebied is een aantal bedrijven aanwezig in milieucategorie 3.1 en 3.2. Deze bedrijven zijn dusdanig gezoneerd ten opzichte van hindergevoelige bebouwing, dat de afstand tussen beiden meer is dan 50 meter bij categorie 3.1-bedrijven en meer dan 100 meter bij categorie 3.2-bedrijven.

De woningen aan de Kuipersdijk grenzen deels aan de bestemming bedrijf waar bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan zijn. De afstand tussen de bedrijfsbestemming en het bouwvlak van de woningen is 20 meter. De hinderafstand van categorie 2-bedrijven is 30 meter. Wanneer een gebied als "gemengd gebied" kan worden beschouwd, kan volgens de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering de richtafstand worden verkleind naar 10 meter. In dit geval is sprake van een gemengd gebied, omdat in het gebied diverse functies aanwezig zijn, waaronder bedrijvigheid en detailhandel, en de woonfunctie slechts voor een klein deel vertegenwoordigd is in het gebied.

Op de hoek van de J.J. van Deinselaan en de Kuipersdijk ligt het zwembad Aquadrome. Dit zwembad heeft een overdekt gedeelte en een openluchtzwembad. Het overdekte zwembad valt in milieucategorie 3.1. De meest dichtbij gelegen woningen liggen op 35 meter afstand van het zwembad. Geluid is in dit geval de grootste hinderbron (normafstand: 50 meter) Op de gevel van de woningen moet voldaan worden aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit. In de omgeving zijn andere sportacitiviteiten gelegen. In de systematiek van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering kan in dit geval de normafstand voor geluid met één stap worden verkleind naar 30 meter.

Een niet-overdekt zwembad wordt op grond van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering, 2009" en de Lijst van Bedrijfstypen ingedeeld in de categorie 4.1. Dit betekent dat voor het aspect geluid een afstand van 200 meter tot geluidgevoelige bestemmingen in acht dient te worden genomen. Voor het aspect geur geldt een aan te houden afstand van 30 meter tot gevoelige bestemmingen en voor het aspect gevaar 10 meter. De aspecten geur en gevaar vormen geen belemmering voor de aanleg van een buitenbad op deze locatie aangezien de situering van het buitenbad zodanig is dat aan de in deze lijst genoemde minimale afstanden kan worden voldaan. Gezien het hiervoor staat omschreven kan geconcludeerd worden dat de principes van een goede ruimtelijke ordening door terugschaling van dit buitenbad van de categorie 4.1 naar de categorie 2, niet worden aangetast.

 

Ten zuiden van de sportfaciliteiten van het Diekman is aan het begin van de 21e eeuw een woongebied ontwikkeld. Ten westen van dit woongebied ligt een middelbare school. Het bouwvlak van de meest dicht bij gelegen woonbestemming ligt op een afstand van ongeveer 30 meter van de bestemming Maatschappelijk. Tussen beide bestemmingen ligt op basis van de richtlijnen uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering voldoende afstand.

De algemene conclusie luidt dat de bedrijven en voorzieningen in het plangebied geen milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied.

Invloed van omliggende bedrijven

Rondom het plangebied ligt een tweetal bedrijven die vanuit milieuzonering van invloed zijn op het plangebied:

1. Getfertsingel 41 (Drukkerij), milieucategorie 3.2

Binnen de normafstand van 100 meter voor het aspect geluid bevinden zich in het plangebied geen geluidgevoelige objecten zoals woningen.

2. Tegelerweg 60 (voetbalvereniging), milieucategorie 3.1

Het aspect geluid wordt bepaald door de activiteiten op het complex en het eventueel gebruik maken van een geluidinstallatie. De meest dichtbij gelegen woningen binnen het plangebied zijn gelegen op circa 30 meter van het meest dichtbij gelegen sportveld. Op de gevel van de nabijgelegen woningen dient te worden voldaan aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Indien wordt voldaan aan deze voorschriften, wordt er van uit gegaan dat er sprake is van een aanvaardbare situatie. Indien de sportvoorziening niet voldoet aan de geluidnormen, zullen akoestische voorzieningen moeten worden getroffen.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.1.4 Externe veiligheid

Het bestemmingsplan is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing zijn ondermeer de volgende documenten betrokken:

  • a. Het 'Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen' (BEVI) en de 'Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen' (REVI) voor bedrijven die gevaarlijke stoffen op- en/of overslaan en/of be-/verwerken, gewijzigd in 2009;
  • b. Het besluit 'Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999' (BRZO), bedrijven die onder het BRZO vallen, vormen een aparte categorie bedrijven met een verhoogd toezichtprotocol, deze bedrijven vallen sowieso onder het BEVI;
  • c. De 'circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (cRNVGS) voor transportroutes van gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor, gewijzigd en verlengd in 2008;
  • d. Het 'Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen', 2011.
4.1.4.1 Algemeen

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent en zonder bescherming op de betreffende plek bevindt, dodelijk verongelukt door een calamiteit. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.1.4.2 Gemeentelijk beleid

De Externe Veiligheidsvisie (EV-visie) van de gemeente Enschede, vastgesteld op 8 juni 2007 (stuknr. 12738), maakt onderscheid in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Een van de uitgangspunten binnen het gemeentelijk beleid is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid (wegnemen knelpunten). Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'.

Naast de Bevi-inrichtingen (die als prioritaire bedrijven worden aangewezen binnen de gemeente) kunnen middels een checklist, opgesteld door de Gemeente Enschede, ook andere inrichtingen als "aandachtsbedrijf" worden aangewezen. Bij deze inrichtingen zouden risicocontouren buiten de terreingrens mogelijk kunnen zijn. Deze bedrijven vallen niet onder het Bevi, maar worden wel met name in deze paragraaf genoemd als zijnde bedrijven waar in het kader van de externe veiligheid rekening mee gehouden dient te worden. Deze bedrijven komen indien van toepassing in de paragraaf "Overige aspecten waarvoor het Bevi niet van toepassing is" aan de orde.

Een ander aspect van het gemeentelijke beleid is de verantwoording van het groepsrisico onder de 25% van de oriënterende waarde (OW). Conform wet- en regelgeving is het verplicht iedere wijziging van het groepsrisico uitgebreid te verantwoorden met daarbij een advies van de regionale brandweer. In Enschede is in overeenstemming met die regionale brandweer overeengekomen dat er bij wijzigingen onder de 25% van de OW, geen advies wordt gevraagd en/of gegeven. Er kan in deze situaties worden verwezen daar deze "algemene verantwoording".

4.1.4.3 BEVI bedrijven

De risicokaart is een plattegrond met informatie over risicolocaties. Bij het raadplegen van de risicokaarten van de Gemeente Enschede en provincie Overijssel, is gebleken dat er binnen van het plangebied een bedrijf voorkomt die onder het BEVI valt, namelijk het benzinestation aan de Kuipersdijk 420.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20100737-0003_0009.jpg"

Afbeelding 4.1: Risicokaart

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico zijn de standaard afstanden uit het REVI van toepassing (LPG vulpunt (45 meter), de ondergrondse LPG tank (25 meter) en de LPG afleverzuil (15 meter). De met betrekking tot dit bedrijf relevante ontwikkeling, de beoogde 2 woningen, liggen buiten deze PR-contouren. In de rapportage "Groepsrisico LPG-tankstation BP Kuipersdijk te Enschede" van 22 juli 2011 zijn de consequenties met betrekking tot het groepsrisico voor het relevante deel van het plangebied in beeld gebracht.

Conclusie van deze rapportage is dat, ten gevolge van het reeds bestaande LPG-tankstation, het groepsrisico rekentechnisch niet toeneemt en onder de 25% blijft van de oriënterende waarde.

Op basis van voorgaande zijn er geen beperkingen voor de aangegeven planontwikkelingen. Voorgaande betekend dat, vanwege het ontwikkelen van de 2 woningen buiten de PR-contouren en het ruim onder de 25% van de oriënterende waarde blijven van het groepsrisico er overeenkomstig de beleidsvisie van de Gemeente Enschede geen belemmeringen zijn met betrekking tot het LPG-tankstation.

4.1.4.4 Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de gewijzigde en verlengde circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Ministeries van V&W, VROM en BZK, 2008). In de circulaire gaat uit van een risicobenadering. De risicobenadering bestaat uit een drietal stappen:

  • a. identificatie van risico's;
  • b. normstelling en toetsing aan normen;
  • c. indien noodzakelijk risicoreductie bij overschrijding van normen.

De identificatie van de risico's vormt de eerste stap. Als er geen (verhoogd) risico blijkt, kunnen de volgende stappen worden overgeslagen.

Voor het inventariseren van de risico's is gebruik gemaakt van de resultaten uit de inventarisatie inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water van het project 'Anker', (november 2005).

Omdat er thans wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving is tevens de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen bij de beoordeling betrokken. In de nota zijn de kaders van het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen beschreven en wordt de ontwikkeling van een basisnet aangekondigd.

Anticiperen op het basisnet

In dit kader wordt het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen genoemd. In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2006) die is toegezonden aan de Tweede Kamer, wordt het basisnet aangekondigd, waarin voor alle hoofdverbindingen over de weg, het water en het spoor wordt bepaald welk vervoer mag plaatsvinden en hoe de ruimte erom heen kan worden gebruikt. Het basisnet maakt duidelijk over welke verbindingsassen het vervoer van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden en welke gevolgen dit heeft voor andere ruimtelijke functies (zoals wonen, werken en natuur) van een gebied. Bestuurders, bedrijfsleven, omwonenden, en hulpverleners en rampenbestrijding weten zo waar ze aan toe zijn.

Het in ontwikkeling zijnde basisnet bestaat uit drie typen verbindingen:

  • 1. verbindingen waar ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 1);
  • 2. verbindingen waar ruimtelijke beperkingen en beperkingen voor het vervoer gelden (categorie 2);
  • 3. verbindingen met beperkingen voor het vervoer waar geen ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 3).

Beperking van de ruimtelijke ontwikkeling komt tot uitdrukking in een vaste veiligheidszone rond de verbinding (categorie 1). Beperkingen voor het vervoer worden uitgedrukt in gebruiksruimte, die aangeeft hoeveel en welke gevaarlijke stoffen over de verbinding mogen worden vervoerd (categorie 3). Het basisnet is nog niet ingevuld, maar zal in ieder geval de belangrijkste haven- en (petrochemische) industrielocaties uit de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte met elkaar verbinden door spoor-, water- en autowegen uit de categorieën 1 en 2. Bij de inventarisaties van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van het op te stellen nieuwe 'basisnet vervoer van gevaarlijke stoffen', is rondom het plangebied vooralsnog geen knelpunt geïnventariseerd.

De normen voor het plaatsgebonden risico en/of groepsrisico worden, door vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, ter plaatse van de planlocatie dan ook niet overschreden. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed hebben op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van risico's en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving bij uitvoering van het plan.

Wegverkeer

Het plangebied is gelegen nabij de N35, een weg die is aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. De N35 kent geen plaatsgebonden risicocontour. Met betrekking tot het groepsrisico is een zone van 200 meter aan weerszijden van de weg relevant. Binnen deze zone worden middels dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De meest relevante ontwikkeling, de bouw van twee woningen, is op ca. 450 meter van de N35 gelegen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert thans en na vaststelling van onderhavig plan geen veiligheidsknelpunten op aangezien het plangebied.

Railverkeer

Het plangebied ligt op circa 600 meter van de spoorweg Hengelo - Enschede - Gronau (Westf.). Over dit spoortraject worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. De normen voor het plaatsgebonden risico en groepsrisico zijn geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Scheepvaart

Bevaarbaar water, waarover scheepvaartverkeer plaatsvindt, bevindt zich niet in de nabijheid van de projectlocatie. Dit aspect vorm dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Buisleidingen

Binnen en in de nabijheid van het plangebied zijn de volgende hogedruk aardgasleidingen gelegen: A670, A646, N569-69, N528-50, N528-52, N528-57, N528-75 en N528-79. In de rapportage “QRA Hogedruk aardgasleidingen (Carola), Hogeland Zuid, Varvik en Diekman Enschede” van 21 november 2012 zijn de consequenties voor het plangebied in beeld gebracht.

Conclusie van deze rapportage is dat de leidingen geen PR 10-6/jaar contour (PR 10-6 ligt op de leidingen) hebben. Het groepsrisico neemt rekentechnisch niet toe en blijft op maximaal 0,0089 van de oriënterende waarde.

Op basis van voorgaande zijn er geen beperkingen voor de aangegeven planontwikkelingen. Voorgaande betekend dat, vanwege het ontbreken van een PR-contour en het ruim onder de 25% van de oriënterende waarde blijven van het groepsrisico er overeenkomstig de beleidsvisie van de Gemeente Enschede geen belemmeringen zijn met betrekking tot de hogedruk aardgasleidingen.

Het plan is ter advisering voorgelegd ter advisering aan de regionale brandweer; ex art. 13 Bevi.

Een en ander wel met als kanttekening dat:  

Naast de berekende GR en PR contouren geldt voor de leidingen een Belemmerde Strook (BS) van 5 m weerszijden van de leiding. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding(en), zijn onderstaande activiteiten in de BS niet toegestaan zonder voorafgaand overleg en schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder:

  • het oprichten van enig bouwwerk;
  • het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting. Hieronder valt onder andere rietbeplanting;
  • het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage), anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • diepploegen;
  • het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • het indrijven van voorwerpen in de bodem.
4.1.4.5 Overige bedrijvigheid

In de directe omgeving van de planlocatie zijn geen andere bedrijven gelegen welke in het kader van de externe veiligheidsbeoordeling aandacht behoeven.

4.1.4.6 Conclusie

Ter plekke van het plangebied van het bestemmingsplan wordt voldaan aan de eisen van de externe veiligheid en is het plan wat betreft externe veiligheid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening, en vormt het geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Inleiding

In het kade van de actualisatie van het bestemmingsplan “Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman” dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin onder andere de milieugevolgen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Het plan voorziet in de volgende zaken:

  • Realisatie van 2 nieuwe woningen aan de Kuipersdijk;
  • Realisatie van een fastfoodrestaurant aan het Spaansland.
  • Vestiging van een zorginstelling in het pand aan de Hogelandsingel 21 met zorgappartementen.

Voor het overige is het plan conserverend van aard en is er op gericht de bestaande situatie ter plaatse vast te leggen. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

Wettelijk kader

De Europese regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit is in Nederland geïmplementeerd in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor de in art. 5.16 lid 2 opgenomen besluiten en bevoegdheden indien:

  • Geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • Een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.


De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:

  • Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • De Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • De Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
  • De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • Het Besluit gevoelige bestemmingen.


Verder is in de 'Wet Luchtkwaliteit' het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 vastgesteld.

Overwegingen

Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat de realisatie van twee woningen kan worden aangewezen als zijnde een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

De realisatie van een fastfoodrestaurant is (nog) niet aangewezen in de Ministeriële Regeling NIBM in de categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Derhalve is een berekening nodig om te bepalen of de ontwikkeling binnen de getalsmatige begrenzing van het criterium 'niet in betekenende mate' valt.

De luchtkwaliteit in het plangebied zal worden bepaald door de achtergrondconcentratie en de ter plaatse aanwezige voertuigbewegingen. De verkeersgeneratie is door de afdeling Ontwerp geschat, waarbij gebruik is gemaakt van de CROW-publicatie 272. Uitgangspunt is een restaurant met een oppervlak van 430 m2. Gezien de aanwezigheid van een 'drive-in' gedeelte is de via de CROW publicatie berekende verkeersgeneratie van 983 mvt/etmaal met 500 mvt/etmaal verhoogd, waarmee een zogenaamde worst-case benadering is gehanteerd. Via de door het Ministerie beschikbaar gestelde rekentool NIBM (versie 8 juni 2011) blijkt dat het initiatief als NIBM kan worden beschouwd. De berekening is als bijlage opgenomen.

Met betrekking tot de zorginstelling in het pand aan de Hogelandsingel 21 kan worden opgemerkt dat ten gevolge van deze ontwikkeling geen extra verkeergeneratie wordt verwacht. In het huidige bestemmingsplan rust op deze locatie een kantoorbestemming. De realisatie van een beperkt aantal (in het onderzoek is uitgegaan van een maximum van ca. 25) zorg-appartementen en de hiermee gepaard gaande verkeersgeneratie zal niet hoger zijn dan de verkeersgeneratie die samenhangt met de kantoorbestemming uit het bestaande plan.

Conclusie

De ontwikkelingen binnen het plan vallen binnen de in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' genoemde kaders waardoor er uit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering ligt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.1.6 Kabels, leidingen en straalpaden

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de diverse functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels, leidingen en straalpaden voor telecommunicatie. Dit houdt verband met de mogelijke beperkingen aan het gebruik en/of bebouwing als gevolg van aan te houden afstanden tot gevoelige functies en maximale hoogten. Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding vastgelegd en in de planregels nader geregeld. Dit betreft de hoofdtransportleidingen voor gas en brandstof, leidingen voor het vervoer van risicovolle stoffen, bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleidingen en straalpaden.

4.1.6.1 Hoogspanningslijnen en/of -leidingen

In onze leefomgeving komen allerlei vormen van straling en elektromagnetische velden voor. De manier waarop mensen worden blootgesteld, de gezondheidseffecten en de wet en regelgeving verschillen voor de verschillende stralingsbronnen. Hoogspanningslijnen zijn een bron van elektromagnetische straling (laagfrequente elektromagnetische velden). Het landelijk beleid ten aanzien van hoogspanningslijnen is weergegeven in een brief van de staatssecretaris van oktober 2005 aan gemeenten, provincies en netbeheerders. Dit beleid richt zich op nieuwe situaties. Er is sprake van nieuwe situaties:

  • bij aanleg of wijziging van nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen;
  • bij nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van bestaande hoogspanningslijnen.

Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het wijzigen van bestaande bestemmingsplannen moet met dit nieuwe beleid rekening worden gehouden.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is de indicatieve zone van de hoogspanningslijnen binnen het plangebied aangegeven. De zogenaamde netkaart geeft de breedte van deze indicatieve zone weer. Als het nieuwe bestemmingsplan niet overlapt met de indicatieve zone, dan heeft het hoogspanningslijnenbeleid geen gevolgen voor de verdere planvorming. Overlapt het bestemmingsplan wel met de indicatieve zone, dan is het van belang de zogenaamde specifieke zone te bepalen. Die specifieke zone bepaalt het ruimtebeslag van de bovengrondse hoogspanningslijn. Overlapt een nieuw bestemmingsplan de indicatieve zone, dan wordt geadviseerd, in overleg met de netbeheerder, de specifieke zone op die locatie te berekenen. Voor die berekening bestaat een handreiking. Overlapt het nieuwe bestemmingsplan ook met de specifieke zone, dan wordt geadviseerd om binnen die zone geen gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) te realiseren. Voor een nieuwe hoogspanningslijn wordt direct uitgegaan van de specifieke zone. Doel van het advies is dan om het tracé zodanig te kiezen dat er zo weinig mogelijk gevoelige bestemmingen binnen die zone liggen.

Bij het wijzigen van een bestaand bestemmingsplan of wijzigingen aan een bestaande hoogspanningslijn is het aantal gevoelige bestemmingen in de specifieke zone (voor en na wijziging) maatgevend. Als dit door de voorgenomen wijziging niet toeneemt, dan is die wijziging niet bezwaarlijk. De gemeente Enschede volgt voor hoogspanningslijnen het landelijke beleid.

In het plangebied bevindt zich een bovengrondse hoogspanningsleiding van 380 KV. Deze leiding ligt in het zuidelijk deel van het plangebied, parallel aan de rijksweg A35. Gemeten vanuit de as van deze hoogspanningsleiding bevindt zich aan weerszijden van die as een zone van 30 meter waar geen woningbouw is toegestaan.

Dwars door het plangebied van noord naar zuid loopt een ondergrondse hoogspanningsleiding van 110 KV. De leiding loopt vanuit zuidelijke richting over de Walmink Es, via de J.J. Van Deinselaan in noordelijke richting naar de Malangstraat en Brinkstraat. Buiten het plangebied loopt de leiding verder naar het noorden via de Molukkenstraat. Binnen 2,5 meter aan weerszijden van de hoogspanningsleiding geldt een bouwverbod. Voor de aanwezige of te realiseren bebouwing vormt deze bepaling geen belemmering.

4.1.6.1.1 Toestemmingen Tennet

In het plangebied bevindt zich een hoogspanningsverbinding van TenneT die als dubbelbestemming op de verbeelding en in de regels is opgenomen. De verbinding heeft een indicatieve zone van 2x60 meter. Omdat binnen deze zone geen nieuwe gevoelige functies kunnen worden gerealiseerd, kan op de verbeelding volstaan worden met opname van de zakelijk rechtstrook. Deze meet voor deze verbinding 2x 30 meter. Binnen deze zone mag alleen gebouwd worden ten behoeve van de verbinding, of anders uitsluitend na toestemming van de leidingbeheerder.

4.1.6.2 Aardgastransportleidingen

In het plangebied zijn tevens vier aardgastransportleidingen aanwezig. Eén van de aardgasleidingen is verlegd in het kader van de woningbouwonwikkeling ten zuiden van Het Diekman. Voor de overige leidingen is een zone opgenomen waarbinnen niet gebouwd mag worden. Beide leidingen vormen geen belemmering voor bestaande en te realiseren bebouwing in het bestemmingsplan.

Meer over de leidingen in het plangebied is terug te vinden in paragraaf 4.1.4 (Externe Veiligheid).

4.1.7 Milieueffectrapportage

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij verschillende procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten het doorlopen van een m.e.r. verplicht is. Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit m.e.r. in werking getreden. Belangrijke wijziging is dat voor activiteiten uit de D-lijst van de bijlage bij het Besluit m.e.r., die onder de (indicatieve) drempelwaarden liggen, toch moet worden bekeken of er nadelige gevolgen voor het milieu zijn. Dit wordt aangeduid met de term vormvrije m.e.r.-beoordeling.


De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot een tweetal conclusies leiden. Belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten of belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is een bepaalde activiteit niet m.e.r-(beoordelings)plichtig, in het tweede geval dient er een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Pas wanneer belangrijke gevolgen voor het milieu uitgesloten kunnen worden, is de activiteit niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.


De aanpassing van het Besluit m.e.r. was het gevolg van een uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Ingevolgde deze uitspraak dient een activiteit niet alleen te worden getoetst aan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., maar ook aan de andere factoren, zoals opgenomen in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG, die mogelijk aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een milieueffectrapportage.

4.1.7.1 Onderzoek

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Slechts enkele ontwikkelingen worden meegenomen, waaronder de mogelijkheid om aan de Kuipersdijk twee woningen te realiseren. Uit de onderzoeken, die in het kader van dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd en in dit bestemmingsplan zijn beschreven, blijkt niet dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het milieubelang in voldoende mate is meegewogen en dat er geen belangrijke nadelige effecten te verwachten zijn.

4.1.7.2 Conclusie

De ontwikkelingen in het plan zijn niet gelegen binnen een kwetsbaar of waardevol gebied, en er zijn ook geen belangrijke nadelige effecten voor het milieu te verwachten. Het bestemmingsplan is derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.