Artikel 4 Bedrijf - Garage
4.1 Bestemmingsomschrijving
de voor “Bedrijf- Garage” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a.
garagebedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen en risicovolle bedrijven;
-
b. niet-zelfstandige kantoorfunctie als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten tot een bruto-vloeroppervlak per bedrijf van maximaal 30% van het bruto-vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;
-
c. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
-
a. Op de voor “Bedrijf-Garage” aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 4.1;
-
b. geen bebouwing mag worden opgericht binnen een afstand van 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij het oprichten van bebouwing uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
4.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
b. ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
-
c. ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage'' mag het bebouwingspercentage niet worden overschreden;
-
d. ter plaatse van de combi-aanduiding "maximale bouwhoogte" en "maximum bebouwingspercentage" mag de bouwhoogte en het bebouwingspercentage niet worden overschreden.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
-
a. bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat in het achtererfgebied buiten het bouwvlak maximaal 50 m² aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan;
-
b. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 4,5 meter bedragen.
4.2.4 Overige bouwwerken
Voor het bouwen van niet eerder genoemde overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 3 meter bedragen;
- de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
- de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 7 meter bedragen.
4.2.5 Nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
-
a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
-
b. de goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
-
c. nutsvoorzieningen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
a. lid 4.2.1, onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een garagebedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand garagebedrijf in een garagebedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat garagebedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder a, op die locatie toegestane garagebedrijven;
-
b. lid 4.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%.
De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
-
a. opslag op onbebouwde gronden ten dienste van garagebedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel;
-
b. geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert;
-
c. tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:
-
1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
-
2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige horeca;
-
3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behove van een praktijkruimte;
-
4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een garagebedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand garagebedrijf in een garagebedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat garagebedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder a, op die locatie toegestane garagebedrijven.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het wijzigen van de bestemming “Bedrijf-Garage” in de bestemming “Bedrijf” ten behoeve van de vestiging van een bedrijf, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met dien verstande dat het bepaalde in artikel 3 ten aanzien van de bestemming “Bedrijf” van overeenkomstige toepassing is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.