19.1.2 archeologisch onderzoeksgebied a
-
a. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden opgericht die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte van meer dan 250 m².
-
b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de archeologische waarden.
-
c. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a" is het verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren met een bodemverstoringsoppervlakte meer dan 250 m²:
-
1. het ophogen van de bodem;
-
2. het verlagen van het grondwaterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap.
of wanneer de hieronder genoemde werken of werkzaamheden dieper reiken dan 50 cm onder het maaiveld:
-
1. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
-
2. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
-
3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
-
5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
-
6. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
-
7. alle overige werken of werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten.
-
d. Het onder c bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gronden betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
-
e. De omgevingsvergunning als bedoeld onder c wordt slechts verleend indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
-
f. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
-
g. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
-
1. de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
2. aan gronden alsnog de aanduiding “archeologisch onderzoeksgebied a” toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie archeologische waarden te verwachten zijn.