Als het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat het volgende beeld.
1. Generieke beleidskeuzes
De provinciale beleidskeuzes bepalen onder andere of een initiatief mogelijk is. In de provincie Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn de volgende:
- integraliteit
- toekomstbestendigheid
- concentratiebeleid
- (boven)regionale afstemming
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
1. Integraliteit
De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Met deze wettelijke eis uit het Besluit ruimtelijke ordening wordt verzekerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Toets aan initiatief
In het geval van onderliggend initiatief zijn alle omwonenden geïnformeerd over het plan. Hieruit zijn geen bezwaren voortgekomen. Bovendien beperkt dit initiatief de omliggende agrarische bedrijven niet in de ontwikkeling.
2. Toekomstbestendigheid
De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft.
Toets aan initiatief
Het bestaande agrarische erf heeft op deze plek geen tot weinig toekomstperspectief. Door onderliggend initiatief wordt een nieuwe functie toegekend aan het plangebied. Met deze toevoeging wordt een tweede tak op het erf mogelijk gemaakt. Het landbouw mechanisatie en constructiebedrijf op deze locatie is een passende nieuwe functie welke gerealiseerd wordt in zowel bestaande als nieuwe gebouwen. De activiteiten behorende bij de nieuwe functie, zijn bovendien verwant aan de agrarische activiteiten van het buitengebied. Deze functietoevoeging past in het landschap, zowel ruimtelijk als functioneel, omdat de nieuwe bebouwing aansluit bij de moderne bebouwing in het buitengebied, de karakteristieke oude bebouwing in het plangebied behouden blijft en het erf passend in de omgeving wordt ingericht. Bovendien is op het erf voldoende ruimte om te voldoen aan de functionele kenmerken als parkeren en laden en lossen.
Het mechanisatie en constructiebedrijf draagt (indirect) bij aan toekomstig duurzaam onderhoud van het agrarisch landschap en de bijhorende erven.
3. Concentratiebeleid
Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech regio Deventer. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.
Toets aan initiatief
Het onderliggende initiatief betreft geen stedelijke ontwikkeling. Dit maakt dat het concentratiebeleid niet van toepassing is op dit initiatief.
4. Bovenregionale afstemming
De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.
Toets aan initiatief
Het onderliggende initiatief betreft geen stedelijke ontwikkeling. Dit maakt dat een bovenregionale afstemming niet van toepassing is.
5. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;.
Toets aan initiatief
Onderliggend initiatief biedt de mogelijkheid om bestaande bebouwing te behouden en het agrarische landschap in stand te houden. Daarnaast draagt het plan om de volgende redenen bij aan zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik:
- De locatie aan de Molenhoekweg 2 bestaat al uit gebouwen welke ingezet kunnen worden ten behoeve van het landbouwmechanisatie bedrijf;
- Het plan betreft een landbouwmechanisatiebedrijf in combinatie met vleesvee. De beoogde locatie heeft al diverse stallen, welke hiervoor ingezet kunnen worden
- Een landbouwmechanisatiebedrijf trekt grote machines aan, hier is in het buitengebied meer ruimte voor dan binnen de bebouwde kom.
- Het aantal verkeersbewegingen is klein en ontsluiting naar uitvalswegen is kort.
Hiermee past het landbouwmechanisatiebedrijf niet binnen bestaand bebouwd gebied en is de Molenhoekweg 2 een geschikte locatie voor het landbouwmechanisatiebedrijf. Naast het landbouwmechanisatiebedrijf willen initiatiefnemers op deze locatie ook vleesvee gaan houden. Hierbij is er sprake van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik.
2. Ontwikkelperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven. In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, het toerisme en andere economische dragers. In figuur 4 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Het plangebied is op de Ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt als ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’.
![](i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz16-vs01_afbeelding42.png)
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.
Toets aan initiatief
Het plangebied ligt in een gebied dat ruimte biedt voor landbouw, natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Door het toekennen van de mechanisatie- en constructiefunctie wordt vrijkomende agrarische bebouwing benut en blijft het erf en het aanwezige karakteristieke erfgoed behouden. De voorwaarden voor onderliggende ontwikkelingen wordt beschreven in het bijgevoegde inrichtingsplan (bijlage 1). Door het erfinrichtingsplan, welke als voorwaardelijke verplichting aan de regels is gekoppeld, wordt gewaarborgd dat het plan de omgevingskwaliteit en hiermee de leefbaarheid versterkt. Hiermee geeft het onderliggende initiatief invulling aan de hierboven beschreven ambities.
3. Gebiedskenmerken
De provincie wil nieuwe ruimtelijke opgaven verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De provincie onderscheidt de gebiedskenmerken in vier lagen:
- de natuurlijke laag
- de stedelijke laag
- de laag van de beleving
- de laag van het agrarisch cultuurlandschap
Voor onderliggend initiatief zijn alle lagen, met uitzondering van de stedelijke laag, van toepassing.
1. Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen.
In figuur 5 is een uitsnede van het plangebied binnen de ‘Natuurlijke Laag’ weergegeven. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Natuurlijke Laag’ aangeduid met gebiedstype ‘Dekzandvlakte en ruggen’.
De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij behorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Het is een reliëf rijk landschap, gevormd door de wind dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings-)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
![](i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz16-vs01_afbeelding43.png)
Toets aan initiatief
De gronden in het plangebied zijn hoofdzakelijk in cultuur gebracht voor de landbouw en ingericht als erf. De van oorsprong voorkomende ‘Natuurlijke laag’ is daarom niet of nauwelijks meer aanwezig. Voorafgaand aan het plan is er advies ingewonnen bij Het Oversticht. Dit advies heeft ten grondslag gelegen aan een erfinrichtingsplan. Met een erfinrichtingsplan (bijlage 1, bij deze toelichting) wordt het, in dit bestemmingsplan besloten, plan voor de Molenhoekweg 2 op een landschappelijk verantwoorde manier in het landschap gepast. Hierdoor sluit de locatie na uitvoering van het plan goed aan bij de gebiedskenmerken van het omliggende landschap.
2. De ‘laag van het agrarische cultuurlandschap”
In het agrarisch cultuurlandschap is het van belang dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die benut. Op de plaats van dit landschap is nooit sprake geweest van ideeën over schoonheid. Wel werden ze in de loop van de tijd meer gewaardeerd om de ruimtelijke kwaliteiten hiervan. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is hier gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Maten en flierenlandschap' & ‘Oude Hoevenlandschap’. In figuur 6 wordt dit weergegeven.
![](i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz16-vs01_afbeelding44.png)
Maten & Flierenlandschap
Dit landschap kenmerkt zich door een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Rond de beek ontstond een lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. De structurerende werking van de beekdalen en oeverlanden als landschap met coulissen staat onder druk door schaalvergroting in de landbouw, maar ook door natuurontwikkeling. De ambitie is om dit landschapstype weer herkenbaar te maken, en de samenhang met esdorpen en erven weer betekenis te geven. Door het erfinrichtingsplan, welke als voorwaardelijke verplichting aan de regels is gekoppeld, wordt gewaarborgd dat het plan aansluit bij de huidige kenmerken van de erfstructuren.
Oude hoevenlandschap
Dit landschap kenmerkt zich door de verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende, oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.
Toets aan initiatief
In het erfinrichtingsplan (zie bijlage 1 bij deze toelichting) is weergegeven dat het erf op een zorgvuldige manier in het landschap wordt ingepast. Hierbij is rekening gehouden met het herstel van de kleinschaligheid van het landschap, herstel van groene inbedding van de huidige boerderij en aandacht voor natuur op het erf en in het landschap. De ontwikkeling aan de Molenhoekweg 2 sluit dan ook aan bij het gebiedskenmerk van de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’.
3. Laag van de beleving
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is
de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.
![](i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz16-vs01_afbeelding45.png)
Toets aan initiatief
Het plangebied valt binnen het IJssellinie inundatieveld. In de gebiedskenmerken is dit gebied één van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Onderliggend initiatief maakt het erf toekomstbestendig, hiermee kan het karakteristieke erf met markante boerderij in stand gehouden worden.
Daarnaast maakt het gebied onderdeel uit van ‘donkerte’. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting en het rustige en onthaaste karakter behouden. Functionele verlichting op het werk-erf wordt ’s avonds uitgeschakeld met een tijd sensor.
Het erfinrichtingsplan, welke als voorwaardelijke verplichting in de regels is opgenomen waarborgt het behoud en herstel van de oude erfstructuren. Met het onderliggende initiatief worden ook nieuwe elementen toegevoegd, voorbeelden van deze nieuwe elementen zijn het aanleggen van een plas- dras en beplanting. Hiermee blijven oude bakens behouden en wordt de verbinding met het
omliggende landschap gelegd. Daarnaast wordt er terughoudend omgegaan met verlichting op het erf. Hiermee voldoet het plan aan de Laag van de beleving.