Plan: | Woongebied Borne Midden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0147.BpWBM2012-vg01 |
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.
Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):
Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.
Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):
Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).
Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):
Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:
Het bestemmingsplan is conserverend van aard, er worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan leidt dan ook niet tot aantasting van beschermde soorten.
De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de Casimirlocatie is een Quickscan natuurwaardenonderzoek Flora- en Faunawet en pré-toets natuurbeschermingswet door de Natuurbank Overijssel opgesteld. Op 28 december 2012 zijn de resultaten van dit onderzoek onder projectnummer 237, versie 1.0 beschikbaar gesteld. Dit rapport is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.
Dit plangebied is niet gelegen in de invloedsfeer van een beschermd natuurgebied of de EHS. Er hoeft op basis daarvan geen nader onderzoek uitgevoerd te worden, er hoeft geen natuurbeschermingsvergunning (Natuurbeschermingswet 1998) aangevraagd te worden. De inrichting en het beheer van de locatie maken het plangebied tot een ongeschikt leefgebied van beschermde soorten. Door de uitvoering van de voorgenomen activiteit worden geen beschermde soorten verstiird, beschadigd of gedood en er wordt geen beschermd functioneel leefgebied van bepaalde soorten aangetast. Op basis van de inrichting en het toegepaste beheer van de locatie kan geconcludeerd worden dat uitvoering van de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op het functionele leefgebied van vleermuizen, specifiek foerageergebieden en migratieroutes. De betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen is zeer beperkt. Het plangebied heeft ook geen betekenis als migratieroute voor vleermuizen.
In het bestemmingsplan worden geen grootschalige ingrepen mogelijk gemaakt en het plangebied is niet gelegen binnen een gebied met een beschermde natuurstatus. Voor wat betreft de ontwikkeling van de Casimirlocatie wordt de bossage aan de kant van het Zoutmanplein gehandhaafd en als zodanig bestemd. Uit de quickscan blijkt dat er zeer waarschijnlijk geen beschermde soorten voorkomen in het plangebied. Er is geen geschikt habitat om zich te vestigen in het plangebied. Vervolgonderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk. Het bestemmingsplan is op het gebied van flora en fauna uitvoerbaar.