Plan: | Bestemmingsplan Bornsche Maten, Uitwerkingsplan De Veste 1e fase |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0147.BpBMuw008-oh01 |
Het bestemmingsplan Bornsche Maten is op 28 oktober 2004 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Borne. Het bestemmingsplan Bornsche Maten voorziet onder andere in de realisatie van circa 2300 woningen in de vorm van een integraal ontworpen woonwijk waar kwaliteit en duurzaamheid van de menselijke leefomgeving centraal staan. Een aanzienlijk deel van de woonwijk Bornsche Maten is inmiddels gerealiseerd binnen de kaders van het bestemmingsplan 'Bornsche Maten', en de bij het bestemmingsplan behorende herzieningen en uitwerkingsplannen.
Onderdeel van de ontwikkeling van de Bornsche Maten betreft de centraal in de wijk gelegen ontwikkeling van het kleinschalige woon- en voorzieningengebied De Veste. De Veste zal ontwikkeld worden in diverse fasen met een divers programma (onder andere een basisschool, sport, voorzieningen tot en met appartementen en grondgebonden woningen).
Dit uitwerkingsplan voorziet in de uitwerking van het westelijk gebied van De Veste, dit betreft de 1e fase van De Veste. Binnen dit gebied worden maatschappelijke voorzieningen zoals een school en/of kinderopvang toegestaan, sportvoorzieningen met de daarbij behorende ondergeschikte horeca en horeca in maximaal de categorie 1a (lichte horeca).
Het plangebied maakt onderdeel uit van de buurt De Veste en is centraal gelegen in de wijk Bornsche Maten, in het oosten van de kern Borne. In afbeelding 1.1 wordt de ligging van het plangebied (in de kern Borne) weergegeven. Het blauw omlijnde gebied behoort niet tot het plangebied van dit uitwerkingsplan.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: ArcGIS)
Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan Bornsche Maten. Dit bestemmingsplan is op 28 oktober 2004 door de gemeenteraad vastgesteld en op 31 oktober 2006 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. Het bestemmingsplan Bornsche Maten betreft de juridische vertaling van het Masterplan Bornsche Maten (zie ook 4.3.3).
De plankaart behorende bij dit bestemmingsplan is opgenomen in afbeelding 1.2. Het plangebied van dit uitwerkingsplan is weergegeven in deze plankaart. Het blauw omlijnde gebied behoort niet tot het plangebied van dit uitwerkingsplan.
Afbeelding 1.2: Plankaart bestemmingsplan Bornsche Maten (Bron: Gemeente Borne)
De invulling van de wijk Bornsche Maten stond ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan Bornsche Maten nog niet helemaal vast. Het bestemmingsplan heeft daardoor een globaal karakter gekregen waarbij de gronden binnen het bestemmingsplangebied, met het oog op flexibiliteit, voor een groot deel voorzien werden van een uitwerkingsplicht.
Ter plaatse van het plangebied van dit uitwerkingsplan geldt de uit te werken bestemming 'Uit te werken wonen'. Gronden met deze bestemming zijn na uitwerking onder andere bedoeld voor wonen in gestapelde en niet gestapelde vorm, lichte bedrijvigheid in de categorieën 1 en/ of 2, detailhandel, zakelijke dienstverlening, horeca passend in een woonbestemming, maatschappelijke dienstverlening en buiten- en binnensportvoorzieningen.
Middels dit uitwerkingsplan wordt het juridisch-planologisch kader geboden voor de realisatie van maatschappelijke dienstverlening, sportvoorzieningen met de daarbij behorende ondergeschikte horeca en horeca in maximaal de categorie 1a (lichte horeca) in de 1e fase van de realisatie van De Veste. Hierbij zijn de regels behorende bij deze uit te werken bestemming, rekening houdend met de SVBP2012, doorvertaald in voorliggend uitwerkingsplan.
Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. In Hoofdstuk 4 wordt het relevante beleid besproken. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het planvoornemen. De verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn bij elk ruimtelijk plan worden besproken in Hoofdstuk 5. In Hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en gaat Hoofdstuk 8 in op de inspraak en het vooroverleg.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de woonwijk Bornsche Maten. De woonwijk Bornsche Maten is opgebouwd uit 7 woonbuurten met elk een eigen woonsfeer. De zeven woonbuurten, waarvan De Veste één buurt betreft, zijn gelegen om een centraal park (Bornsche Beekpark), dat oostelijk van de Bornsebeek is gelegen.
De Veste is centraal gelegen binnen de woonwijk Bornsche Maten. Ten oosten van De Veste bevindt zich het Bornsche Beekpark, ten zuiden bevindt zich de woonbuurt Tuinstad en ten noorden de toekomstige woonbuurt Boswonen. De gronden ten westen van het plangebied maken geen onderdeel uit van de Bornsche Maten. Deze gronden zijn overwegend semi-agrarisch in gebruik.
De Deurningerweg behoort deels tot het plangebied en vormt de noordelijke grens van het plangebied. De (verlegde) Mekkkelhorstweg behoort deels tot het plangebied van dit uitwerkingsplan en vormt de zuidelijke grens van het plangebied.
Momenteel zijn de gronden behorende tot het plangebied onbebouwd. Opgaande groenstructuren zijn eveneens niet aanwezig in het plangebied. De luchtfoto in afbeelding 2.1 geeft een beeld van de huidige situatie in het plangebied. Het blauw omlijnde gebied behoort niet tot het plangebied van dit uitwerkingsplan.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto Bornsche Maten met daarin weergegeven het plangebied (Bron: Gemeente Borne)
Een belangrijk uitgangspunt voor de realisatie van De Veste is dat de Veste, net als de andere buurten in deze wijk, een herkenbare, samenhangende buurt wordt met een eigen karakter/identiteit. De Bornse maat en schaal wordt daarbij niet uit het oog verloren.
Aan de hand van het voor de 1e fase van De Veste opgestelde beeldkwaliteitsplan wordt hierna een beschrijving gegeven van de beoogde ontwikkeling. Hierbij wordt, om een goed beeld te kunnen schetsen van de ontwikkeling van De Veste, in paragraaf 3.1 eerst een algemene beschrijving gegeven van het eindbeeld van De Veste. In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op De Veste, 1e fase. De fase waarvoor dit uitwerkingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders.
Programmatisch gezien wordt in De Veste een tweedeling gemaakt. Het westelijk deel is het voorzieningendeel; in het oostelijk deel kunnen grondgebonden woningen gerealiseerd worden. Opvallendste element vormt een gebouw voor het basisonderwijs inclusief een royale sporthal.
De Veste is als buurt in twee helften verdeeld. Het oostelijke deel kan meer monofunctioneel met grondgebonden woningen worden ontwikkeld. Het westelijke deel van De Veste, grenzend aan de Bornsche Beeklaan, is het meest stedelijke deel met voorzieningen en appartementen; een plek met een hogere bebouwingsdichtheid en waar veel mensen samenkomen. Centraal binnen dit gedeelte is een openbare ruimte gesitueerd, het stedelijk plein, met diverse functies zoals parkeren en fietsenstallingen ten behoeve van de voorzieningen. Vanuit het midden van dit plein loopt een verbindende as naar het oostelijke deel, dat de samenhang tussen de 2 helften van De Veste moet versterken. Vanuit deze openbare ruimte wordt ook een verbinding gelegd met het aan de overzijde van de Bornsche Beeklaan gelegen Bornsche Beekpark. Dit park is een plek waar gespeeld, gesport en op andere wijze gerecreëerd kan worden. Ook is daar een schoolgebouw gesitueerd, De Vonder.
In afbeelding 3.1 wordt het beoogde stedenbouwkundig concept van De Veste weergegeven.
Afbeelding 3.1: Stedenbouwkundig concept De Veste (Bron: Gemeente Borne)
De Veste zal gaan bestaan uit diverse bouwblokken van verschillende maat en schaal. De grondgebonden woningen in maximaal 3 lagen in het oostelijk deel zullen een andere uitstraling krijgen dan een schoolgebouw met vooralsnog bijna 20 lokalen en een sporthal in het westelijk deel. Om de herkenbare eenheid van de buurt te borgen dienen in De Veste daarom alle bouwblokken (waarschijnlijk ontworpen en ontwikkeld door verschillende partijen) architectonisch op elkaar afgestemd te worden tot een samenhangende stedelijke eenheid. In het beeldkwaliteitsplan zijn daarvoor eisen en wensen vastgelegd. Om het bijzondere karakter langs de Bornsche Beeklaan te laten opvallen, wordt er hier gestreefd naar wandvorming (indien mogelijk met gestapelde woningbouw), afgewisseld met een, in de zichtlijn vanuit het Watertorenpark staand, ruimtelijk accent, bijvoorbeeld een appartemententoren.
De Veste is gelegen aan en wordt voor de auto ontsloten vanaf de Bornsche Beeklaan. Zowel ten zuiden als ten noorden van dit plangebied is er een aansluiting op deze laan, respectievelijk de Mekkelhorstweg en de Deurningerweg. Rondom De Veste is een woonstraat gesitueerd, waar deze wegen onderdeel van uitmaken. Vanaf deze weg worden de aangrenzende woningen direct ontsloten. Halverwege is er een dwarsstraat geprojecteerd tussen beide wegen. Deze dwarsstraat vormt de scheiding tussen het westelijke voorzieningendeel van De Veste en het oostelijke woondeel met (in principe) grondgebonden woningen. Deze route vormt tevens de laad- en losroute voor te ontwikkelen voorzieningen (zoals een sporthal en eventueel een detailhandel/commerciële ruimte). Derhalve is deze ook geschikt als parkeerroute voor de grondgebonden woningen.
Voor fietsers en voetgangers langs de Bornsche Beeklaan wordt de parallelweg als routing doorgetrokken voor De Veste langs. Doordat de Mekkelhorstweg en Deurningerweg onderdeel uitmaken van de doorgaande fietsroutes, zijn de voorzieningen in De Veste zeer goed voor fietsers bereikbaar.
Op termijn wordt er mogelijk een bushalte gerealiseerd langs de Bornsche Beeklaan ter hoogte van De Veste.
Ondanks de goede bereikbaarheid van deze locatie, zijn er ook parkeerplaatsen en een zoen- en zoefzone voor de school noodzakelijk. Het parkeren in het westelijk deel wordt op twee plekken geconcentreerd. In de centraal geprojecteerde openbare ruimte (het 'stedelijk plein') wordt het parkeren voor een deel van de school, de sporthal en de overige voorzieningen (detailhandel/commerciële ruimte en gezondheidszorg) gesitueerd. Langs de Bornsche Beeklaan wordt in combinatie met een zoen- en zoefzone voor de school, de andere grotere parkeerplaats gesitueerd. Dit vindt plaats op het zogenaamde 'voorplein'; een groot plateau ter hoogte van De Veste geplaatst over het tracé van de Bornsche Beeklaan en de ventweg en van de gevels van De Veste tot en met het park. Door slim inrichten van dit voorplein en gebruik van deze parkeerplaatsen is het mogelijk deze tijdens schooltijden ook als speelplek te gebruiken. Rondom de gebouwen dienen de overige parkeerplaatsen ingepast te worden. In het oostelijk deel wordt het parkeren deels opgelost door 'parkeerstraten' (straten met veel parkeerplaatsen zonder dat er woningen aan gelegen zijn) en langs (en/of) haaksparkeren in de woonstraten rondom het plangebied.
In de indicatieve stedenbouwkundige verkaveling zijn langs de Bornsche Beeklaan de school, de zorgvoorzieningen met appartementen erboven en op de hoek het appartementencomplex in de vorm van een landmark geprojecteerd. Langs de Deurningerweg is tegen de school aan de sporthal gepland. Aan de zuidzijde is, grenzend aan het stedelijk plein centraal in het plandeel, de detailhandel/commerciële ruimte met appartementen erboven gepland. In een nadere uitwerking van deze indicatieve opzet, zijn afwijkingen mogelijk.
In de indicatieve stedenbouwkundige verkaveling vormt een groen hof het centrale hart van de grondgebonden woningen. Dit hof heeft een ruimtelijke en functionele relatie met het stedelijk plein door middel van een verbindende as. De woningen die grenzen aan het voorzieningen deel, zijn niet direct georiënteerd op dit deel. Waarschijnlijk zullen aan deze zijde het laden en lossen van zowel de sporthal als de detailhandel/commerciële ruimte een plek krijgen.
Voor De Veste, 1e fase, de fase waar dit uitwerkingsplan in voorziet, zijn de gewenste plannen reeds concreter uitgewerkt. Deze plannen omvatten de realisatie van de (brede) school, de sporthal, parkeervoorzieningen, een zoen- en zoefzone, speelpleinen, fietsenstallingen en wegen. Het resterende beoogde programma voor het voorzieningendeel van De Veste, zijnde een mogelijke detailhandel/commerciële ruimte, zorgvoorzieningen en appartementen, wordt in de volgende fases gerealiseerd.
Bouwen in rooilijn Bornsche Beeklaan
De Bornsche Beeklaan krijgt over de gehele lengte van de laan ter hoogte van de verschillende buurten een begeleidende wand in de vorm van woningbouw. In De Veste krijgt deze wandvorming een onderbreking. De 'gaten' in deze wandvorming vormen de plekken waarin De Veste het ruimtelijk/functioneel contact legt met het Bornsche Beekpark. Om niet helemaal 'ad random' te bouwen op deze plek, is een deel van het gebouw wel degelijk verplicht in deze rooilijn gesitueerd. Het bijbehorend schoolplein aan de noordzijde en de wijze waarop de toekomstige ontwikkelingen aan de zuidzijde zijn gesitueerd, bieden de mogelijkheid voor de ruimtelijke en functionele verweving met het park.
Aan de zuidzijde van De Veste, tevens de zuidzijde van het bouwblok van de school/sporthal, zullen parkeerplaatsen, fietsenstallingen, de entrees van mogelijke commerciële ruimten en zorgvoorzieningen en die van de appartementen een plek gaan krijgen. Daarbij is het wel van belang dat de hoofdentree's van de verschillende gebouwen, dus ook van de school/sporthal, aan deze ruimte worden gesitueerd.
Om de ruimtelijke maar ook functionele verweving mogelijk te maken tussen De Veste enerzijds en de Bornsche Beeklaan/Bornsche Beekpark anderzijds is het noodzakelijk deze verweving vanaf de Bornsche Beeklaan/park zijde te kunnen ervaren. Deze zogenaamde 'gaten' in de wandvorming langs de laan die hierdoor worden gerealiseerd, maken het mogelijk open de ruimtes (het park en het plein) maar ook programma (verblijven en spelen) met elkaar te verbinden. Dit vergt in de uitwerking/inrichting wel goede afstemming; tot aan de gevels van de school, ook op het schoolplein, dient sprake te zijn van een eenduidige, samenhangende inrichting van de openbare ruimte.
De hoofdmassa van de sporthal langs de Deurningerweg kent een gelede opbouw. Dit wil zeggen dat de hoofdmassa van de sporthal door lagere aan- en uitbouwen of andere 'de hoofdmassa brekende ingrepen' zoveel mogelijk aansluit bij de maat en schaal van de aan de noordzijde van deze weg geplande grondgebonden woningbouw. In combinatie met ingrepen aan en detailleringen van de gevel, wordt op deze wijze een grootschalig bouwwerk ingepast in een woonwijk met vooral grondgebonden woningen.
De Bornse maat en schaal is met name kleinschalig; veel grondgebonden woningen met een voor- en achtertuin en ook nog eens veel individuele bouw. In De Veste komen grotere bouwblokken dan elders in de wijk. Om dergelijke grotere bouwblokken toch een maat en schaal mee te geven die hier enigszins bij aansluit, is gekozen om de verticaliteit van het gebouw en de gevels als belangrijk criterium op te stellen. Hierdoor wordt de maatvoering van gevels in de breedte beperkt en juist de hoogte van gevels iets benadrukt. En dat is met name richting de Bornsche Beeklaan een zeer gewenst ruimtelijk effect.
Langs de Bornsche Beeklaan en het stedelijk plein dienen de gevels 'mededeelzaam' te zijn. Er moet contact zijn tussen binnen en buiten. De gevels moeten zich oriënteren op de openbare ruimte. Het belangrijkste doel hiervan is het niet onnodig plaatsen van blinde of onaantrekkelijke gevels langs ruimtes waar zich veel mensen bevinden, wat de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van het centrum niet ten goede zou komen; dit moet uiteraard niet ten koste gaan van gebruikskwaliteiten van de school en/of sporthal.
De noord- en oostgevel van de sporthal wordt voorzien van verbijzonderingen zoals (indien mogelijk) raampartijen, reliëf of texturen in de wand of andersoortige toevoegingen aan de gevel. Hiermee wordt voorkomen dat er grote, blinde, eentonige gevelwanden ontstaan. Deze sporthal staat immers in een woonomgeving waarbij op korte afstand van de sporthal gewoond wordt. De uiteindelijke kwaliteit van de woonomgeving worden mede bepaald door de kwaliteit van de gevels van de sporthal.
De hoofdentree van een gebouw geeft aan bezoekers aan waar men naar binnen moet, dat daar in de buurt het parkeren dient plaats te vinden en dat daar sprake is van de meeste drukte en dynamiek. Om bezoekersstromen in goede banen te leiden is het noodzakelijk dat het gebouw 'leesbaar' is. Dat men zich kan oriënteren. De hoofdentree speelt daarin een belangrijke rol.
Daarnaast is deze gevel gelegen aan het stedelijk plein in De Veste. Rond dit plein zullen ook andere voorzieningen gerealiseerd gaan worden. De hoofdentree van de school en de sporthal vormt daarbij (vooralsnog) de belangrijkste entree. Een goed vormgegeven en herkenbare entree zal dan ook bijdragen aan de uiteindelijke ruimtelijke kwaliteit van dit plein.
Als basis materiaal is gekozen voor een helder oranje-rode gebakken steen. Om het beeld levendiger te maken wordt het gevel vlak onderbroken door het toevoegen van ongeveer 10% gesinterde stenen (of stenen die daar op lijken of dat zelfde beeld oproepen). De structuur van de stenen wordt vrijgelaten.
Voor de grotere, met name blinde gevels van de sporthal mag een afwijkend materiaal worden gebruikt. De kleur en materiaalkeuze hiervan is wel in samenhang met het ontwerp, de kleur en de uitstraling van het totale gebouw.
In de gevels worden lichte accenten opgenomen in het gevelvlak die de massaliteit van het gebouw/de gebouwen doen afnemen en de leesbaarheid van de gevels vergroten. Bij voorkeur worden deze accenten gekeimd uitgevoerd.
Het is wenselijk de hoofdentree aan de zuidzijde te accentueren met een luifel. Door het extra accentueren van de hoofdentree wordt duidelijk waar deze is gesitueerd. Een belangrijke meerwaarde ontstaat, door ook de andere 2 beoogde bouwblokken aan deze zijde van De Veste te voorzien van dergelijke luifels. Hierdoor ontstaat een vergelijkbaar element aan de gevels waardoor het samenhangend beeld van De Veste wordt versterkt
De Veste onderscheidt zich in inrichting en functies van de overige buurten. Het is de bedoeling dat het gehele voorzieningendeel van De Veste in principe komt te liggen op of aan een herkenbaar plateau. Dit moet nader onderzocht en uitgewerkt worden. De wens is om hier als belangrijkste materiaal een gebakken klinker voor te gebruiken en de kleur af te stemmen op de uiteindelijk gekozen steen voor het bouwplan uit de eerste fase. Deze steen zal namelijk ook het voorbeeld zijn voor de ontwikkeling van de overige complexen die gebouwd gaan worden. Dit plateau strekt zich uit tot in het Bornsche Beekpark. Hierop liggen achtereenvolgens het voorplein met daarop de Bornsche Beeklaan, de parkeerkoffers en de ventweg parallel aan de Bornsche Beeklaan en daarachter alle bouwblokken. De beide bestaande landschappelijke routes, de Deurningerweg en Mekkelhorstweg, krijgen tot aan of tot over het voorplein over de Bornsche Beeklaan een eigen profiel. In ieder geval vormen zijn beide routes (met primair een langzaamverkeersfunctie) zichtbaar aanwezig op het voorplein.
Het voorplein vormt het accentvlak in de Bornsche Beeklaan. Dit accent wijst de weggebruikers op de ligging van het centrumgebied van de Bornsche Maten op deze plek. Tevens zorgt dit accent door de vormgeving als plateau met hoogteverschil voor een snelheid remmend effect.
Door ook de beide gescheiden rijbanen van de Bornsche Beeklaan kort voor of op dit plateau samen te voegen en het asfalt over te laten gaan in klinkers, ontstaat ter hoogte van De Veste een duidelijk andere verkeerssituatie en daarop aangepast verkeersgedrag. Dit vergemakkelijkt de oversteekbaarheid voor het langzaamverkeer van oost naar west en omgekeerd. Ook de bestaande ventweg ter hoogte van Tuinstad zal doorgetrokken worden over het voorplein. Aan de ventweg zal tevens de zoen- en zoefzone voor de school gerealiseerd worden. Tussen de ventweg en de rijbanen van de Bornsche Beeklaan is ruimte voor parkeerkoffers, in ieder geval tegenover de school. Deze parkeerkoffers worden integraal mee ontworpen in de vormgeving van het voorplein. Door hagen rondom deze parkeerplekken te plaatsen en over het voorplein een bomendak te realiseren in een rasterpatroon, krijgt het plein ook een derde dimensie en groene aankleding. Deze is noodzakelijk om de stenigheid van het plein te verzachten en de enorme maten van het voorplein te laten passen in het beeld van de Bornsche Beeklaan en de aangrenzende bebouwing.
Deze oude landschappelijke route verbindt oost (Hengelo) met west (Borne). Deze doorgaande fiets- en wandelroute is onderdeel van de groene onderlegger van de Bornsche Maten als geheel en vormt de ruimtelijke en functionele scheiding tussen de verschillende buurten. Plaatselijk wordt deze ook gebruikt en ingericht als woonstraat en dan ook voor auto's toegankelijk gemaakt. Het profiel van de Deurningerweg is voorzien van een berm met bomen (passend in het beeld van de lange landschappelijke lijnen) en een trottoir aan de woningzijde/gebouwenzijde van de weg. Aan de andere zijde is sprake van een groene ruimte met wadi en een parallel aan de Deurningerweg op termijn aan te leggen woonstraat voor de aangrenzende buurt Boswonen. De weg wordt verbreedt tot vijf meter en uitgevoerd in asfalt als onderdeel van de doorgaande fietsstructuren in de wijk Bornsche Maten.
De oorspronkelijke Mekkelhorstweg vormt een oude landschappelijke route die oost (Hengelo) met west (Borne) verbindt. Deze doorgaande fiets- en wandelroute is onderdeel van de groene onderlegger van de Bornsche Maten als geheel en vormt de ruimtelijke en functionele scheiding tussen de verschillende buurten. Plaatselijk wordt deze ook gebruikt en ingericht als woonstraat en dan ook voor auto's toegankelijk gemaakt. Ter hoogte van De Veste is het tracé van de weg verlegd maar het principe blijft gelijk. Het profiel van de Mekkelhorstweg is voorzien van een berm met bomen (passend in het beeld van de landschappelijke (herkenbare) lijnen) en trottoir aan de woningzijde/gebouwenzijde van de weg. Aan de andere zijde is sprake van een groene ruimte met wadi en de Tuinlaan als randweg van de buurt Tuinstad. De weg, vijf meter breed, wordt uitgevoerd in asfalt als onderdeel van de doorgaande fietsstructuren in de wijk Bornsche Maten.
Het bijzondere karakter van De Veste en de bijbehorende openbare ruimte kan benadrukt worden met de toepassing van bijzonder straatmeubilair: banken, afvalbakken, fietsvoorzieningen en vooral verlichtingsarmaturen. Functies in De Veste zullen ook vaak in de avonduren gebruikt worden. De toepassing van verlichting aan gevels en palen moet bijdragen aan een overzichtelijke en (sociaal) veilige buitenruimte.
Er wordt gestreefd naar eenheid en afstemming in fietsvoorzieningen op en aan het plein. De materialisering wordt afgestemd op het straatmeubilair. Overkappingen, met uitzondering van een luifel, zijn buiten de bouwblokken niet toegestaan. Er mogen eveneens geen (houten of kunststof) schuttingen, bergingen, opbergruimtes, etc. in de openbare ruimte worden geplaatst.
Op basis van het programma voor De Veste 1e fase is een parkeerbehoefteberekening gemaakt. Hierbij is ook rekening gehouden met parkeerplaatsen die benodigd zijn voor de zogenoemde zoen- en zoefzone. Uit de parkeerbehoefteberekening blijkt dat voor de functies in De Veste 1e fase in totaal 83 parkeerplaatsen benodigd zijn. In het voornoemde aantal parkeerplaatsen zal met de ontwikkeling van De Veste 1e fase worden voorzien.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 4.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
De SVIR en het Barro laten zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De ontwikkeling van de locatie raakt dan ook geen rijksbelangen.
Ten aanzien van de ladder van duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:
Trede 1: Dit uitwerkingsplan voorziet in de uitwerking van een beperkt deel van de buurt De Veste. Vanwege het aanbod van voorzieningen in het centrum van Borne en de beperkte afstand van de Bornsche Maten tot het centrum wordt een pakket van basisvoorzieningen (zoals een basisschool) voldoende geacht voor de wijk Bornsche Maten.
Middels dit uitwerkingsplan wordt hier invulling aangegeven en worden binnen het plangebied maatschappelijke voorzieningen zoals een school en/of kinderopvang toegestaan, sportvoorzieningen met de daarbij behorende ondergeschikte horeca en horeca in maximaal de categorie 1a (lichte horeca). Ten aanzien van deze voorzieningen wordt opgemerkt dat binnen Borne geen sprake is van vrijstaande of vrijkomende scholenlocaties of een overschot aan sportvoorzieningen. Gezien de bevolkingsopbouw van de wijk Bornsche Maten ((jonge) gezinnen met kinderen) en de vraag naar een voorziening als een basisschool, kinderopvang en een sportvoorziening binnen de wijk, wordt gesteld dat middels dit uitwerkingsplan wordt voorzien in de lokale behoefte van de bewoners van de Bornsche Maten.
Trede 2: De beoogde locatie voor het project is opgenomen in het bestemmingsplan 'Bornsche Maten'. Dit bestemmingsplan is opgesteld voor de gronden waarop de stedelijke uitbreiding van de kern Borne in de vorm van de realisatie van de woonwijk Bornsche Maten plaatsvindt. Gezien het feit dat dit uitwerkingsplan voortkomt uit het bestemmingsplan 'Bornsche Maten' is hier sprake van een uitbreiding binnen 'bestaand stedelijk gebied'.
Trede 3: Niet van toepassing.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit project voldoet aan de ladder van duurzame verstedelijking.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Uit de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” blijkt dat met name artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang is. Op dit artikel zal hierna nader worden ingegaan.
Artikel 2.1.3: SER-ladder voor de Stedelijke omgeving
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
Het begrip 'bestaand bebouwd gebied' is gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het voorliggende uitwerkingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de ontwikkeling van de 1e fase van De Veste met voorzieningen als een school en een sporthal. Dit uitwerkingsplan vloeit voort uit het bestemmingsplan 'Bornsche Maten. In dit bestemmingsplan, dat op 31 oktober 2006 door Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel is goedgekeurd, is uitgebreid onderbouwd dat de ontwikkeling van de Bornsche Maten in overeenstemming is met het provinciaal beleid (destijds het Streekplan Overijssel 2000+). Dat de ontwikkeling van de woonwijk 'Bornsche Maten' ook in overeenstemming is met het beleid voortkomend uit de Omgevingsvisie Overijssel blijkt wel uit het feit dat de gehele 'Bornsche Maten' is aangeduid met het ontwikkelingsperspectief 'geplande woonwijk'.
Gezien het vorenstaande en het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief wordt geconcludeerd dat de in dit uitwerkingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus - Geplande woonwijk'. Afbeelding 4.2. bevat een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart.
Afbeelding 4.2: Uitsnede Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
'Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus Geplande woonwijk'
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus', met als aanduiding 'geplande woonwijk'. De nadruk in dit ontwikkelingsperspectief komt steeds meer te liggen op het creëren van een breed spectrum aan gemengde milieus van woningen, werkruimtes, bedrijven, voorzieningen en recreatieve mogelijkheden die voortbouwen op de karakteristieke opbouw van dorp of kern. Voor wat betreft de 'Geplande woonwijken' dient de behoefte te worden onderbouwd middels een woonvisie en de SER-ladder.
Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'
Zoals al gebleken uit paragraaf 4.2.4.1is de ontwikkeling van de woonwijk Bornsche Maten, en daarmee de ontwikkeling van De Veste 1e fase, in overeenstemming met het provinciaal beleid. In 4.2.3.1is reeds ingegaan op de ontwikkeling in relatie tot de SER-ladder. Binnen dit ontwikkelingsperspectief wordt ingezet op een breed spectrum van onder andere woningen en voorzieningen. Met de ontwikkeling van De Veste 1e fase worden de bij de woonwijk Bornsche Maten behorende voorzieningen als een basisschool en een sporthal gerealiseerd. De realisatie van woningen maakt onderdeel uit van De Veste, dit uitwerkingsplan voorziet hier echter niet in.
Hier wordt geconcludeerd dat het ontwikkelingsperspectief 'Geplande woonwijk' zich niet verzet tegen de invulling van het plangebied met voorzieningen als een sporthal en een school.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
1. De 'Natuurlijke laag'
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen kan dit bijvoorbeeld worden vormgegeven in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de ´Natuurlijke laag' deels aangeduid met het gebiedstype 'Beekdalen en natte laagtes' en voor een deel als 'Dekzandvlakte en ruggen'. In afbeelding 4.3. is dat aangegeven.
Afbeelding 4.3: De natuurlijke laag: Beekdalen en natte laagtes en dekzandvlakte en ruggen (Bron: Provincie Overijssel)
'Beekdalen en natte laagtes'
De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water en continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.
'Dekzandvlakte en ruggen'
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Als ontwikkelingen plaatsvinden, dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beide zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
In het plangebied is sprake van een stedelijke ontwikkeling met voorzieningen als een school en een sporthal. Zoals in het voorgaande is aangegeven is het plangebied aangemerkt met het ontwikkelingsperspectief 'Geplande woonwijk'. In een geplande woonwijk kan in alle redelijkheid niet verwacht worden dat men bijdraagt aan een versterking van de oorspronkelijk voorkomende natuurlijke laag. Overigens is met het ontwerp van de gehele woonwijk Bornsche Maten wel ruimschoots aandacht besteed aan ondermeer het creëren van een goed functionerend watersysteem dat bijdraagt aan de beleefbaarheid van de nieuwe wijk.
2. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Maten en flierenlandschap' en het 'Oude hoevenlandschap'. In afbeelding 4.4. is dat aangegeven.
Afbeelding 4.4: De laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)
'Maten en flierenlandschap'
Het maten en flierenlandschap is het laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding – daar, waar de ontwateringssloot niet altijd watervoerend was– in geval van beweiding. Rond de beek ontstond een lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Het Maten en Flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het Maten en Flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open 'kamers' en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water.
'Oude hoevenlandschap'
Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
Ook hier wordt opgemerkt dat sprake is van een ontwikkeling in een gebied aangeduid met het ontwikkelingsperspectief 'geplande woonwijk'. Het versterken van landschappelijke elementen en de ontwikkeling van een kleinschalig landschap is dan ook niet aan de orde. Wel is met het ontwerp voor de gehele woonwijk Bornsche Maten rekening gehouden met de kenmerkende structuren van het landschap door de landschappelijke structuren in de woonwijk hierbij aan te laten aansluiten. Dit is ook deels terug te vinden in de verkavelingsstructuren.
3. De 'Stedelijke laag'
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
4. De 'Lust- en leisurelaag'
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Lust- en leisurelaag' niet aangemerkt. Dat er sprake is van de realisatie van een nieuwe woonwijk en dat hier in het provinciaal beleid al rekening mee is gehouden blijkt wel uit het feit dat langs de randen van de woonwijk Bornsche Maten, zo ook langs de woonbuurt De Veste, het gebiedskenmerk 'Stads- en dorpsranden' is neergelegd. De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van twee overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de ‘best of both worlds’; stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. In deze gebieden komen veel opgaven en belangen samen zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur
In afbeelding 4.5 is de ligging van het plangebied binnen de 'Stads- en dorpsrand' weergegeven.
Afbeelding 4.5: Lust- en leisurelaag (Bron: Provincie Overijssel)
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende uitwerkingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het Structuurplan Uitbreiding Borne is in 2002 vastgesteld, waarna in 2004 een verkeersparagraaf (Verkeersstructuur Uitbreiding Borne; nut en noodzaakstudie) is toegevoegd. Het structuurplan is opgesteld om op (korte) termijn de ontwikkeling van woningbouw- en bedrijvenlocaties mogelijk te maken en een samenhangende en integrale ruimtelijke visie voor het te voeren ruimtelijk beleid voor het gemeentelijk grondgebied te hebben. Het structuurplan heeft een looptijd tot 2020.
Aan de hand van een uitgebreid vooronderzoek is uiteindelijk een voorkeursmodel gekozen. Dit model vormt de basis voor het structuurplan. In dit voorkeursmodel staat de kwaliteit van het landschap voorop. Het programma voor onder andere woningbouw is daarop aangepast.
Ten aanzien van de woonwijk Bornsche Maten is in het structuurplan het volgende bepaald:
Het wonen in de Bornsche Maten kenmerkt zich door de vele uitloopmogelijkheden naar het buitengebied. Het aantrekkelijke landschap is op vele plaatsen vanuit de wijk te zien. In dit gebied is tevens de Bornsebeek geïntegreerd in de geleding van de verschillende buurten. De nieuwe woonwijk heeft een landelijk karakter, doordat de natuur zichtbaar is gemaakt. Naast geleding van de wijk heeft dit water ook een natuurontwikkelings-, een recreatieve en een visueel-ruimtelijke functie. De beken maken onderdeel uit van een brede groenstructuur. Op deze wijze zijn herkenbare woonbuurten van een beperkte omvang gecreëerd die optimaal gebruik maken van de aanwezige landschappelijke kwaliteiten. Het nieuwe woongebied kenmerkt zich doordat het oppervlakte 'niet-uitgeefbaar' verhard terrein (straten en pleinen) relatief laag is ten opzichte van het onverharde terrein (openbaar groen, tuinen en oppervlaktewater).
De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied een ‘Borns’ karakter gegeven kan worden.
Realisatie van de woonwijk Bornsche Maten, en daarmee ook de realisatie van De Veste, maakt onderdeel uit van de in de structuurvisie benoemde ontwikkelingen. Hierna wordt, aan de hand van de ontwikkelingsvisie voor het stedelijk gebied, een beschrijving gegeven van de woonwijk Bornsche Maten en de ontwikkelingen/ maatregelen die een direct raakvlak hebben met, en van belang zijn voor de woonwijk.
Met de woonwijk Bornsche Maten wordt ruimte geboden aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte. De gemeentelijke ambitie was om in 2030 de wijk Bornsche Maten afgerond te hebben waarbij ruimte wordt geboden aan in totaal 2.700 woningen. In het vigerende bestemmingsplan Bornsche Maten zijn circa 2.300 woningen opgenomen waarmee in elk geval kan worden voorzien in de behoefte tot en met 2025. Het uitgangspunt blijft echter de realisatie van 2.700 woningen, deze overige 400 woningen zijn gepland in een reservelocatie.
Ten aanzien van de ambitie om in 2030 de woonwijk Bornsche Maten afgerond te hebben wordt opgemerkt dat door de huidige economische crisis het oorspronkelijk geplande uitgiftetempo van 250 woningen op jaarbasis niet langer realistisch is. De gemeente heeft daarom besloten tot een tijdelijke temporisering van de woningbouw in Bornsche Maten, waarbij wordt uitgegaan van een uitgiftetempo van circa 105 woningen per jaar. Dit leidt tot een latere voltooiing van de wijk dan oorspronkelijk is gepland.
Het eindbeeld van de Bornsche Maten is een wijk die past binnen de identiteit en het karakter van de gemeente Borne. De woningen in de wijk zijn van hoge kwaliteit en geschikt voor alle doelgroepen. In de wijk wordt voldoende ruimte geboden aan water (met name de Bornsebeek) en groen en de wijk kent goede uitloopmogelijkheden naar het aangrenzende buitengebied.
Het planconcept voor de Bornsche Maten is vastgelegd in het Masterplan Bornsche Maten (zie afbeelding 3.6). De hoofdstructuur bestaat uit een duurzaam raamwerk dat is samengesteld uit het centraal gelegen Bornsche Beekpark, het Park Oud Borne als overgang naar het landschap, een bufferzone tussen Hengelo en Borne en een combinatie van waterlopen, groenzones, oude landwegen, nieuwe fietsroutes en bebouwingswanden. De hoofdstructuur begeleidt de verstedelijking en omkadert de zeven verschillende woonbuurten die in de Bornsche Maten worden gerealiseerd.
Afbeelding 4.6: Planconcept Bornsche Maten (Bron: Gemeente Borne)
De stedenbouwkundige hoofdstructuur zoals beschreven in het Masterplan Bornsche Maten is juridisch doorvertaald in het bestemmingsplan 'Bornsche Maten'. Hierna wordt kort ingegaan op de onderdelen uit het Masterplan in relatie tot de buurt De Veste.
De buurt 'De Veste' is de centraal gelegen woon- en voorzieningenbuurt binnen de Bornsche Maten. Vanwege het aanbod van voorzieningen in het centrum van Borne en de beperkte afstand van de Bornsche Maten tot het centrum wordt een pakket van basisvoorzieningen in De Veste voldoende geacht voor de wijk Bornsche Maten. Binnen de woonbuurt wordt voorzien in 150-200 woningen in de vorm van een compact stedelijk milieu op en om de voorzieningen.
Overigens voorziet dit uitwerkingsplan niet in de realisatie van woningen. Dit uitwerkingsplan voorziet uitsluitend in juridisch-planologische kaders om enkele voorzieningen zoals een school en een sporthal te realiseren.
Dit uitwerkingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van de 1e fase van de buurt De Veste. De Veste maakt onderdeel uit van de gemeentelijke ambitie en beleidsuitgangspunten om de wijk Bornsche Maten tot ontwikkeling te brengen. Geconcludeerd wordt dat dit uitwerkingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.
Dit uitwerkingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van voorzieningen als een school, een kinderopvang, sportvoorzieningen met de daarbij behorende ondergeschikte horeca en horeca in maximaal de categorie 1a (lichte horeca). Een sportvoorziening, in dit geval een sporthal, met de daarbij behorende horeca en een horecavoorziening worden op basis van de Wgh niet gezien als geluidsgevoelig object. Een school en een kinderopvang worden op basis van de Wgh wel aangemerkt als geluidsgevoelige objecten.
Dit uitwerkingsplan voorziet niet in de realisatie van een nieuwe geluidsbron (gezoneerde weg).
Algemeen
Alcedo heeft in dit geval onder andere het aspect wegverkeerslawaai onderzocht. De conclusie uit het onderzoek ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai is hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage die is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.
Conclusie akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Uit het onderzoek blijkt dat vanwege de wegvakken waarop de Wet geluidhinder van toepassing is (de 50 km/uur delen van de Bornsche Beeklaan), de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden ter plaatse van de nieuw te realiseren school, appartementen en woningen. Ook wordt voldaan aan de ambitiewaarde van 48 dB volgens het gemeentelijke geluidsbeleid. Er is daarom geen hogere grenswaarde procedure nodig.
Vanwege 30 km/uur wegen is bij de nieuw te realiseren school en de appartementen wél sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Aangezien de Wet geluidhinder niet van toepassing is, is hiervoor geen hogere grenswaarde procedure nodig.
Geadviseerd wordt om de geluidswering van de gevels van het schoolgebouw en de appartementengebouwen af te stemmen op de cumulatieve geluidsbelasting zoals aangegeven in bijlage 2 van de in Bijlage 1 opgenomen onderzoeksrapportage. De cumulatieve geluidsbelasting (exclusief de aftrek van 5 dB volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder) bedraagt ten hoogste:
Railverkeerslawaai is in het voorliggende geval niet van toepassing aangezien spoorwegen zijn gelegen op ruime afstand van het plangebied.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op industrielawaai als gevolg van individuele bedrijven. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt.
De aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Voor het schoolgebouw en de toekomstige appartementgebouwen worden in de omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen voorwaarden opgenomen voor wat betreft de noodzakelijke geluidswering. Hiermee vormt ook het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor het planvoornemen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden behorende bij de te onderscheiden omgevingstypen worden in de navolgende tabel inzichtelijk gemaakt.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De feitelijke situatie betreft de realisatie van woningbouw in het plangebied. Woningen zijn milieugevoelige objecten. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
In dit geval worden binnen het plangebied voorzieningen als een school, een kinderopvang, een sporthal met de daarbij behorende ondergeschikte horeca en horeca in maximaal de categorie 1a (lichte horeca) gerealiseerd.
Aanvullend wordt hierbij opgemerkt dat de binnen de sporthal toegestane horeca onderdeel uitmaakt van de sporthal en niet separaat beoordeeld wordt. De toegestane horeca betreft horeca in maximaal de categorie 1a. Voorbeelden van dergelijk lichte vormen van horeca zijn onder andere een broodjeszaak, cafetaria, koffiebar en een lunchroom.
In de onderstaande tabel wordt inzichtelijk op welke wijze een dergelijke functie is omschreven in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering, tot welke categorie een dergelijke functie behoort en welke richtafstanden tot milieugevoelige objecten (zoals woningen) moet worden aangehouden.
Functie | Omschrijving Bedrijven en milieuzonering | Cat. | Grootste richtafstand 'rustige woonwijk' | Grootste richtafstand 'gemengd gebied' |
School | Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs | 2 | 30 meter | 10 meter |
Kinderopvang | Kinderopvang | 2 | 30 meter | 10 meter |
Sporthal | Sporthallen | 3.1 | 50 meter | 30 meter |
Horeca categorie 1a | Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. | 1 | 10 meter | 0 meter |
Binnen het plangebied wordt uitsluitend binnen het bestemmingsvlak 'Gemengd' de bovengenoemde functies toegestaan. De afstand van de rand van het bestemmingsvlak 'Gemengd' tot de dichtstbijzijnde bestaande milieugevoelige functies, woningen aan de Tuinlaan, bedraagt circa 85 meter. Hiermee wordt voldaan aan de hiervoor genoemde richtafstanden en is het te verwachten dat ter plaatse van omliggende milieugevoelige functies sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Aanvullend wordt opgemerkt dat ten noorden van het plangebied zich de woonbuurt Boswonen bevindt. Met de uitwerking van deze woonbuurt zal rekening gehouden moeten worden met voldoende afstand tot de voorzieningen binnen het plangebied.
Akoestisch onderzoek
Hoewel wordt voldaan aan de hiervoor genoemde richtafstanden is de geluidsbelasting als gevolg van de activiteiten binnen het plangebied onderzocht door Alcedo. Hierbij is zowel rekening gehouden met de bestaande woningen buiten De Veste als met de toekomstige woningen in het gebied De Veste. De resultaten en conclusie van het akoestisch onderzoek worden hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze toelichting.
Activiteiten school
Bij de toetsing aan de voorschriften volgens het Activiteitenbesluit (waarbij stemgeluid buiten beschouwing wordt gelaten) blijkt dat de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) gedurende de dagperiode niet wordt overschreden. Het ambitieniveau van 45 dB(A) (zoals aangegeven in het geluidsbeleid) wordt ook niet overschreden.
Indien stemgeluid wel bij de beoordeling wordt betrokken, blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de bestaande woningen en de bestaande school ten hoogste 51 dB(A) bedraagt. Uitgaande van een gemiddelde geluidsisolatie van de gevels voor bestaande gebouwen van circa 17 tot 22 dB(A), is een aanvaardbaar binnenniveau van 35 dB(A) gewaarborgd.
Indien stemgeluid wel bij de beoordeling wordt betrokken, blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de nieuw te realiseren appartementen ten hoogste 56 dB(A) bedraagt. Teneinde een aanvaardbaar binnenniveau van 35 dB(A) te waarborgen dient bij de realisatie een geluidswering van minimaal 21 dB(A) te worden gehaald. Dit is voor nieuwbouwsituaties zonder wezenlijke aanvullende geluidsisolerende maatregelen mogelijk.
De grenswaarde van 70 dB(A) gedurende de dagperiode voor het maximale geluidsniveau wordt niet overschreden. Bij toetsing van het inrichtingsgebonden verkeer aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde volgens de circulaire “Beoordeling geluidshinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wet milieubeheer”, blijkt dat deze ter plaatse van bestaande woningen en de bestaande school niet wordt overschreden. Ter plaatse van het nog te realiseren appartementen is sprake van een overschrijding van ten hoogste 3 dB(A). Teneinde een aanvaardbaar binnenniveau van 35 dB(A) te waarborgen dient bij de realisatie een geluidswering van minimaal 18 dB(A) te worden gehaald. Dit is voor nieuwbouwsituaties zonder aanvullende geluidsisolerende maatregelen mogelijk.
Sporthal
Bij de toetsing aan de voorschriften volgens het Activiteitenbesluit blijkt dat de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) etmaalwaarde niet wordt overschreden. Het ambitieniveau van 45 dB(A) (zoals aangegeven in het geluidsbeleid) wordt met 5 dB(A) overschreden.
De grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde voor het maximale geluidsniveau wordt niet overschreden.
Bij toetsing aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde volgens de circulaire “Beoordeling geluidshinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wet milieubeheer”, blijkt dat deze ter plaatse van bestaande woningen en de bestaande school niet wordt overschreden. Ter plaatse van het nog te realiseren woningen en appartementen is sprake van een overschrijding van ten hoogste 6 dB(A). Teneinde een aanvaardbaar binnenniveau van 35 dB(A) te waarborgen dient bij de realisatie een geluidswering van minimaal 21 dB(A) te worden gehaald. Dit is voor nieuwbouwsituaties zonder aanvullende geluidsisolerende maatregelen mogelijk.
Totaal
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat vanwege de activiteiten in de sporthal, het ambitieniveau voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 45 dB(A) wordt overschreden met ten hoogste 5 dB(A). Volgens het geluidsbeleid kan van het ambitieniveau worden afgeweken. Bij de afweging daarvan, dient de eventuele cumulatie van geluid door twee of meer bedrijven te worden betrokken.
De basisschool, de buitenschoolse opvang, het kinderdagverblijf en de sporthal bevinden zich in één gebouw. Er wordt gezamenlijk gebruik gemaakt van verschillende ruimten, faciliteiten en installaties. Er is daarom sprake van één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. De activiteiten overlappen elkaar qua tijd niet of vrijwel niet. Daarom is er geen sprake van cumulatie. De gemeente kan bij de afweging betrekken dat de geluidsvoorschriften volgens het Activiteitenbesluit worden gerespecteerd.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Een school en een kinderopvang kunnen worden aangemerkt als milieugevoelige functies.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich diverse woningen die onderdeel uitmaken van de woonwijk Bornsche Maten. Wonen wordt gezien als een niet-milieubelastende functie voor de omgeving en levert derhalve geen hinder op voor de milieugevoelige functies in het plangebied.
Daarnaast bevindt zich op een afstand van circa 60 meter een basisschool en op een afstand van ruim 100 meter wordt het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening toegestaan. Een basisschool behoort tot de milieucategorie 2. De sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening activiteiten behoren over het algemeen ook tot maximaal de milieucategorie 2. Gezien de afstand van het plangebied tot aan de voornoemde (toegestane) functies wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden waardoor geen hinder als gevolg van deze (toegestane) functies is te verwachten.
Op een afstand van meer dan 550 meter bevindt zich tot slot het Bedrijventerrein Westermaat van de gemeente Hengelo. Met de zonering van dit bedrijventerrein is rekening gehouden met de realisatie van de woonwijk Bornsche Maten, waaronder de dichtstbijzijnde woningen en aanzienlijk dichter bij het bedrijventerrein gelegen woningen in de woonbuurt Tuinstad. De op dit bedrijventerrein aanwezige bedrijven veroorzaken derhalve geen hinder op de binnen het plangebied toegestane functies.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling waar dit uitwerkingsplan in voorziet.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Het gebied van De Veste is al in 2000 verkennend onderzocht en daarover is toen gerapporteerd in het “Verkennend bodemonderzoek “Bornse Maten” te Borne”, rapportnr. 3315001, Tebodin, 21-03-2000. Uit het verkennend bodemonderzoek kwam naar voren dat ter plaatse van het plangebied geen sprake was van verontreinigingen en dat geen nader onderzoek noodzakelijk was.
Omdat dit onderzoek niet meer actueel is zal in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning een nieuw verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Gezien de resultaten van het in 2000 uitgevoerde verkennende bodemonderzoek en gezien het feit dat sindsdien geen risicovolle activiteiten voor de bodem hebben plaatsgevonden, wordt verwacht dat de bodem geschikt is voor het toekomstige gebruik.
Geconcludeerd wordt dat het uitwerkingsplan op het gebied van bodem uitvoerbaar is.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Algemeen
De gemeente Borne heeft op 18 november 2002 RAAP Archeologisch Adviesbureau opdracht gegeven voor het opstellen een gespecificeerd verwachtingsmodel voor onder andere het plangebied van de Bornsche Maten. Het onderzoek bestond uit het vervaardigen van een verwachtingskaart (bureauonderzoek) en een beknopte veldinspectie om de verwachtingskaart te toetsen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting. De uitgevoerde verwachtingskaart is achter het onderzoek gevoegd.
Op basis van de resultaten van dit archeologisch onderzoek zijn er aanbevelingen gedaan voor een nader inventariserend archeologisch onderzoek door middel van kartering (boringen) en proefsleuven.
Archeologisch vooronderzoek: kartering en proefsleuven Bornsche Maten
Tussen 2004 en 2006 heeft in de gehele Bornsche Maten, dus ook in De Veste, een inventariserend veldonderzoek plaatsgevonden (opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting). Dit onderzoek (projectcode: BOWW2 - datum: mei 2006), dat voortborduurde op de resultaten van de veldinspectie uit 2003, bestond in eerste instantie uit een combinatie van karterend booronderzoek en oppervlaktekartering.
Uitkomst van het onderzoek, voor zover relevant, was dat in twee gebieden, Zuid-Esch en Grutterskamp, sprake was behoudenswaardige vindplaatsen die in aanmerking kwamen voor opgraving. De Veste is voor het overgrote deel gelegen binnen het gebied Grutterskamp. Hierna wordt nader ingegaan op de opgraving die in dit gebied heeft plaatsgevonden.
Opgemerkt wordt dat de gemeenteraad op 30 juni 2009 een archeologische verwachtingskaart voor het gehele grondgebied van de gemeente heeft vastgesteld. De resultaten van de hiervoor genoemde onderzoeken zijn verwerkt in deze archeologische verwachtingskaart. De resultaten van de hierna genoemde onderzoek of opgravingen zijn niet meegenomen in de archeologische verwachtingskaart.
Opgraving Grutterskamp
Op de locatie Grutterskamp heeft een opgraving plaatsgevonden. In de rapportage Bornsche Maten - Grutterskamp (projectcode: BOWW7 - datum: 4 juli 2009 ) worden onder andere de resultaten en de vondsten beschreven. Voor een nadere toelichting op deze resultaten en vondsten wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting.
Door de verrichte opgraving zijn de voorheen aanwezige waardevolle archeologische waarden veilig gesteld en zijn ter plaatse van de locatie Grutterskamp, waartoe ook De Veste behoort, geen archeologische waarden meer aanwezig.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving van het plangebied komen eveneens geen monumenten of cultuurhistorische waarden voor.
Door de opgraving ter plaatse van het plangebied is geen sprake meer van archeologische waarden. In het plangebied en in de omgeving van het plangebied komen geen cultuurhistorische waarden voor.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Nationaal Waterplan (december 2009) geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Waterschap Vechtstromen (ontstaan door een fusie van de waterschappen Regge en Dinkel en Vecht en Velt) beschikt over een waterbeheerplan. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van het waterschap en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:
Het gemeentelijk rioleringsplan 2011-2016 is gericht op het creëren van een gezond en veerkrachtig watersysteem en een duurzame waterketen. Concreet houdt dit onder meer in dat hemelwater niet wordt vermengd met vuil water, maar afzonderlijk wordt verwerkt. Het schone hemelwater wordt bij voorkeur op de locatie waar het valt vastgehouden of geborgen. Als dat niet kan, wordt het afgevoerd naar oppervlaktewater.
In het beleid is de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater uitgewerkt.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Voor de Bornsche Maten is een waterstructuurplan opgesteld. Het waterstructuurplan Bornsche Maten ondersteunt het planproces voor het aspect waterhuishouding. Het waterstructuurplan Bornsche Maten geeft ten aanzien van de waterhuishouding uitgangspunten en randvoorwaarden, waarmee bij de nadere uitwerking en ontwikkeling van de deelgebieden rekening wordt gehouden.
Het hemelwater dat afstroomt van niet vervuilende oppervlakken wordt zoveel mogelijk binnen het plangebied in de bodem geïnfiltreerd (vasthouden). Wanneer de infiltratiecapaciteit van de bodem tekort schiet, zal het water worden vastgehouden (bergen). Bij hevige en/of langdurige regenval zal het hemelwater dat niet verwerkt kan worden door infiltratie en berging, overstorten op oppervlaktewater (afvoeren).
Het waterschap Vechtstromen is ook geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'normale procedure' van toepassing is. Dit betekent dat het uitwerkingsplan in het kader van vooroverleg voorgelegd moet worden aan het waterschap Regge en Dinkel. De bij deze 'normale procedure' behorende uitgangspuntennotitie is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.
Algemeen
In 2003 is uitgebreid natuuronderzoek verricht in het gebied de Bornsche Maten te Borne. In oktober 2011 heeft Adviesbureau Mertens B.V. in het plangebied een actualiserende quickscan flora- en faunawet uitgevoerd. De resultaten van deze actualiserend quickscan worden hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar Bijlage 6 bij deze toelichting.
Actualiserende quickscan flora- en faunawet
In 2003 is uitgebreid natuuronderzoek verricht in het gebied de Bornsche Maten te Borne. In verband met de afronding van de Bornsche Maten is aan onderhavig bureau gevraagd om een actualiserend onderzoek Flora- en faunawet. Van de in 2003 aangetroffen beschermde soorten waarvoor ontheffing is verleend (zie bijlage 2 van de in Bijlage 6 opgenomen onderzoeksrapportage) bestaat voor de licht beschermde soorten een algemene vrijstelling. Bermpje en steenmarter zijn matig beschermd. Bermpje is echter sinds halverwege 2010 ondergebracht onder de Visserijwet en is daardoor niet meer beschermd. De steenmarter is niet vastgesteld; vermoedelijk door de vele activiteiten binnen de Bornsche Maten en het zeer weinig beschikbaar zijn van rustplaatsen. Het voorkomen van andere matig beschermde soorten wordt uitgesloten.
Vleermuizen zijn de enige zwaar beschermde soorten die voorkomen in de Bornsche Maten. De Bornsche Maten zijn foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis en de Bornsebeek voor de watervleermuis. Er bevinden zich daarnaast enkele baltsplaatsen van gewone dwergvleermuis. Bij een baltsplaats vliegt een vleermuis rond en zendt ondertussen sociale geluiden uit. Gedurende en na de reconstructie is het mogelijk dat de vleermuizen er blijven foerageren en baltsen. In de reeds gerealiseerde deelgebieden werden namelijk gelijke aantallen aangetroffen. Effecten op vleermuizen worden derhalve niet voorzien.
Binnen de te realiseren delen komen algemene broedvogels voor als broedvogel. Voor deze vogels geldt dat op een manier moet worden gewerkt dat gebruikte nesten niet verloren gaan. Dit betekent dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd buiten het broedseizoen of er moet worden voorkomen dat vogels tot nestelen komen.
Geconcludeerd kan dan ook worden dat de verdere afbouw van de Bornsche Maten kan plaats vinden zonder ontheffing van de Flora- en faunawet als rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels. De Flora- en faunawet staat de verdere afbouw en het gebruik van de Bornsche Maten derhalve niet in de weg.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Natura 2000-gebieden
Er is geen sprake van een Natura 2000-gebied ter plaatse of in de directe omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Lonnekermeer. Gezien de grote afstand van het plangebied tot aan dit Natura 2000-gebied, de invulling van het tussenliggende gebied met infrastructuur en bebouwing en de aard van de ontwikkeling mag aangenomen worden dat het uitvoeren van de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op Natura 2000-gebieden. Toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 is niet aan de orde.
Ecologische Hoofdstructuur
Het plangebied ligt buiten de concreet begrensde EHS, op een afstand van ruim 900 meter. Gezien de afstand van het plangebied tot de EHS, de invulling van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake is van de aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS.
Voor de ontwikkeling van de 1e fase van De Veste is geen nader onderzoek in het kader van de Flora- en Faunawet noodzakelijk. Tevens is geen sprake van negatieve effecten op beschermde gebieden.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Alleen projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.
De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het Bornsche Beekpark en de woonbuurten Singelwonen en De Veste is onderzocht of de voorgenomen ontwikkelingen voldoen aan de gestelde eisen voor wat betreft luchtkwaliteit.
Hierbij is door middel van verspreidingsberekeningen met het CAR II rekenmodel de concentraties langs de beschouwde wegen berekend en getoetst aan de grenswaarde uit de 'Wet luchtkwaliteit'. De toetsing heeft aangetoond dat in alle beschouwde jaren voor alle beschouwde componenten geen overschrijdingen van de grenswaarden worden berekend.
Voor een nadere toelichting op het vorenstaande wordt verwezen naar het luchtkwaliteitsonderzoek welke is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van De Veste, 1e fase.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het blauw omlijnde gebied behoort niet tot het plangebied van dit uitwerkingsplan.
Afbeelding 5.2: Uitsnede Risicokaart Nederland (Bron: Risicokaart.nl)
Binnen het plangebied zelf komen geen risicobronnen voor. Buiten het plangebied is sprake van diverse risicobronnen. In verband hiermee is in het kader van het bestemmingsplan Bornsche Maten uitgebreid onderzoek verricht naar de aanvaardbaarheid van de gehele woonwijk Bornsche Maten in relatie tot het aspect externe veiligheid. Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan 'Bornsche Maten' zijn er, met uitzondering van benzineservice station Shell 'Het Plein', geen nieuwe risicobronnen bijgekomen. In het kader van het destijds verrichte onderzoek is geconcludeerd dat er voor wat betreft externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de realisatie van de woonwijk Bornsche Maten.
Ten aanzien van het benzineservice station Shell 'Het Plein' (met LPG) wordt opgemerkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van meer dan 950 meter. Hiermee is het plangebied ruimschoots gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontouren (maximaal 45 meter) en het invloedsgebied voor het groepsrisico (maximaal 150 meter) en vormt deze inrichting geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
De dichtstbijzijnde risicobron is gelegen op circa 450 meter afstand. Dit betreft een buisleiding voor brandstof (Defensie Pijpleiding Organisatie) van het ministerie. Uitsluitend binnen een zone van 12 meter van deze leiding gelden belemmeringen voor de bouw van (beperkt) kwetsbare objecten. Aangezien het plangebied ruimschoots buiten deze zone is gelegen vormt deze leiding geen belemmering.
Overige risicobronnen zijn gelegen op een afstand van bijna 1 kilometer en vormen daarmee eveneens geen belemmering voor de realisatie van De Veste, 1e fase.
Het uitwerkingsplan is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.
Wanneer de fysieke veiligheid in gevaar komt, is directe hulpverlening vaak noodzakelijk. Door het vooraf treffen van de juiste infrastructurele, bouwkundige en technische maatregelen kunnen ongelukken zoveel mogelijk worden voorkomen of kan, in geval van een incident, zo goed mogelijk hulp worden geboden. Een goede bereikbaarheid van gebieden alsmede de aanwezigheid van voldoende bluswater is een voorwaarde voor een snelle hulpverlening. Een goede bereikbaarheid van inwoners van een wijk is ook nog op een andere manier van belang. In geval van een zwaar ongeval of ramp, is het noodzakelijk om de bevolking in de omgeving zo snel mogelijk te kunnen informeren en adviseren ('ramen en deuren sluiten'). Via het sirenenet kan de bevolking worden bereikt en erop worden geattendeerd om de radio of televisie in te schakelen (de zogenaamde 'rampenzender').
Om branden te kunnen blussen maakt de brandweer doorgaans gebruik van water. Om in geval van een brand voldoende bluswater beschikbaar te hebben of te krijgen, moeten van tevoren maatregelen getroffen worden. Deze maatregelen worden aangeduid als 'de bluswatervoorziening'. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen:
Het realiseren van voldoende bluswatervoorzieningen maakt onderdeel uit van het bouwrijp maken van het plangebied. Hierbij zal worden voldaan aan de (wettelijk) normen.
Aan de hand van een analyse van enige honderden branden in woningen in Nederland zijn gegevens verkregen over de relatie tussen de opkomsttijd van de brandweer en het verloop (en de gevolgen) van branden. In de Handleiding brandweerzorg (Ministerie van Binnenlandse Zaken, Den Haag, mei 1992) zijn de resultaten opgenomen van onderzoek naar de relatie tussen opkomsttijd en de volgende onderwerpen:
Kort samengevat blijkt de opkomsttijd van de brandweer sterk van invloed te zijn op de schade die ontstaat bij brand, de kans op dodelijke slachtoffers door brand en op het slagen van reddingen bij brand. Dit geldt ook voor hulpverleningen (verkeers- en bedrijfsongevallen met veelal beknellingen) en voor ongevalbestrijding: een korte opkomsttijd geeft de grootste kans op het beperken van het aantal, het overleven en het herstel van slachtoffers. Een goede bereikbaarheid van branden en ongevallen heeft dan ook een belangrijke invloed heeft op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers.
De aspecten bereikbaarheid en opkomsttijd vormen geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.
Op grond van de Brandweerwet 1985 is de regionale brandweer, in geval van een calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringsstelsel (WAS)°.
De sirenes zijn dusdanig gepositioneerd dat een optimale dekking is gerealiseerd binnen de gemeente. Het plaatsen van een sirene is met name afhankelijk van de geïdentificeerde risico's in het gebied en de directe omgeving.
Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van sirenes.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen is in Nederland via de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), waarin voorschriften en regels zijn opgenomen om dit vervoer zo veilig mogelijk te laten verlopen. In deze wet is onder meer omschreven welke maatregelen een gemeente moet nemen om de stoffen veilig door de gemeente te transporteren en welke stoffen wel en niet zijn aangemerkt als gevaarlijke stoffen.
Niet alle gevaarlijke stoffen komen in aanmerking voor of nadere regelingen of een routering. Dit geldt alleen voor de stoffen die in de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen benoemd zijn als gevaarlijke stoffen. Het gaat dan bijvoorbeeld om brandbare gassen (zoals LPG), giftige en bijtend gassen (zoals chloor) en ontploffingsgevaarlijke stoffen (munitie en vuurwerk). Voor dit vervoer moeten dus door de gemeente nadere regelingen worden getroffen. Benzine valt niet onder de stoffen waarvoor nadere regelingen moeten worden getroffen, omdat het geen gevaarlijke stof is in de zin van de WVGS.
Het plangebied is niet gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen.
In het plangebied zijn geen ruimtelijk relevante kabels en of leidingen aanwezig die eventueel een belemmeringen zouden kunnen vormen voor het project. Leidingen buiten het plangebied, zoals de Defensie Pijpleiding Organisatie, vormen eveneens geen belemmering (zie ook 5.8.2).
De vliegbasis Twente heeft een viertal invliegfunnels. Eén van de invliegfunnels is gedeeltelijk gelegen boven het plangebied de Bornsche Maten. De invliegfunnel stelt eisen aan de maximale bouwhoogte. Binnen de buitenste ring van de invliegfunnel geldt een maximum bouwhoogte van 182 meter. Binnen de binnenste ring van de invliegfunnel geldt een maximum bouwhoogte van 100 meter. De maximale bouwhoogte binnen het plangebied is beperkt tot 11 meter. Derhalve zijn in het uitwerkingsplan geen beperkingen opgenomen ten aanzien van de hoogte in relatie tot de invliegfunnels.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt primair het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Tevens moet bij de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten (zoals woningen) worden getoetst aan de normen zoals die gelden in de Wgv. De Wgv beschermt de burger tegen geurhinder afkomstig van veehouderij
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom 14 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom bedraagt deze 3 odour units per kubieke meter lucht.
De Wgv biedt de mogelijkheid aan gemeenten om andere dan de wettelijke normen te stellen, mits dit gewenst is vanwege de geursituatie. Wanneer er afwijkende normen worden vastgesteld moet dit gebeuren in een gemeentelijke geurverordening. Bij het opstellen van deze geurverordening worden de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen en de mogelijkheid om op relatief korte afstand van deze bedrijven woningen en andere geurgevoelige objecten te kunnen realiseren, afgewogen tegen de geurhinder voor geurgevoelige objecten.
De gemeente Borne heeft er voor gekozen uitsluitend voor melkveehouderijen een geurverordening vast te stellen. Het doel van deze gemeentelijke geurverordening is om op een verantwoorde wijze zowel ruimte voor groei te bieden voor melkrundveebedrijven en voor de inpassing van nieuwe gevoelige functies, als voldoende bescherming te garanderen tegen geurhinder voor de huidige en toekomstige geurgevoelige objecten.
Met het vaststellen van de gemeentelijke geurverordening dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 50 meter (i.p.v. 100 meter) en buiten de bebouwde kom een afstand van 25 meter (i.p.v. 50 meter) te worden aangehouden.
Binnen het plangebied worden diverse geurgevoelige objecten gerealiseerd. De afstand van het plangebied tot aan de dichtstbijzijnde veehouderij, de intensieve veehouderij aan de Deurningerweg 51 te Borne, bedraagt meer dan 600 meter. Gezien de ruime afstand tot aan deze veehouderij is het niet te verwachten dat de norm van 3 odour units per kubieke meter lucht binnen het plangebied wordt overschreden.
Overigens wordt dit agrarisch bedrijf ook niet extra in haar bedrijfsvoering belemmerd als gevolg van de ontwikkeling van De Veste, 1e fase.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.
Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
het kader van het bestemmingsplan Bornsche Maten is een MER opgesteld. Deze MER is gebruikt om op inzichtelijke wijze de te maken ruimtelijke keuzes in beeld te brengen, afgezet tegen de relevante milieugevolgen, waarbij uiteindelijk op basis van één van de uitgewerkte inrichtingsvarianten gekomen is tot een meest milieuvriendelijk alternatief. De uitgewerkte inrichtingsvariant is uiteindelijk juridisch-planologisch verankerd in het bestemmingsplan Bornsche Maten. Het voorliggend bestemmingsplan betreft een uitwerking van dit bestemmingsplan. Desalniettemin wordt dit uitwerkingsplan hierna getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage.
Gezien de aard en omvang van de in dit uitwerkingsplan besloten ontwikkeling en de ruime afstand tot aan Natura 2000-gebieden (zie ook 5.6.3) wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit uitwerkingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Omdat een uitwerkingsplan wordt genoemd in kolom 4 van het Besluit m.e.r., dient een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat dit uitwerkingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er dat sprake is van een wezenlijk schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast is uit dit hoofdstuk gebleken dat dit uitwerkingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken.
Dit uitwerkingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit uitwerkingsplan.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
Het voorliggende plan vormt een uitwerking van de bestemming 'uit te werken wonen (UW)' uit het bestemmingsplan 'Bornsche Maten'.
Artikel 9.1.5, tweede lid, van de Invoeringswet Wro wet geeft aan dat in een uitwerkings- of wijzigingsplan dat binnen 1 jaar na inwerkingtreding van het nieuwe ruimtelijke ordeningsstelsel in ontwerp ter inzage is gelegd, nog volgens het oude recht wordt behandeld. Dit geldt zowel voor de procedure, geregeld bij de WRO als voor de inrichtings- en vormvereisten, vastgelegd in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985.
Een uitwerkings- of wijzigingsplan dat na genoemd tijdstip in ontwerp ter inzage wordt gelegd zoals voorliggend uitwerkingsplan – moet aan het nieuwe stelsel voldoen, dat wil zeggen het wordt onderworpen aan de nieuwe procedure zonder goedkeuring van gedeputeerde staten, met de mogelijkheid van een grondexploitatieplan en ingericht en vormgegeven volgens de eisen gesteld bij of krachtens het nieuwe Bro, waaronder de eisen ten aanzien van de digitalisering (vormgevings- en inrichtingsvereisten).
De wetgever maakt het voor uitwerkingsplannen voorlopig nog mogelijk deze overeenkomstig het moederplan vorm te geven en in te richten. Artikel 8.2.1 van het Bro ziet toe op de digitaliseringseisen voor ruimtelijke plannen. Ondanks dat er voor dit uitwerkingsplan geen verplichting bestaat voor het digitaliseren is voor het uitwerkingsplan 'Bestemmingsplan Bornsche Maten, Uitwerkingsplan De Veste 1e fase' gekozen te voldoen aan de digitale vereisten ten aanzien van de vormgeving van het plan. Hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels (SVBP2012) en een digitale verbeelding, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012).
De gemeente Borne onderkent het probleem dat hiermee de vergelijkbaarheid en uitwisselbaarheid tussen het moederplan (bestemmingsplan 'Bornsche Maten) en het uitwerkingsplan niet optimaal is. Zo is de naamgeving van de bestemmingen in het moederplan en in het uitwerkingsplan verschillend.
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het uitwerkingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
Door de mix van functies binnen De Veste 1e fase zijn de gronden binnen het plangebied bestemd als 'Gemengd'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor maatschappelijke dienstverlening, sportvoorzieningen en horeca uit ten hoogste categorie 1a zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten. Een en ander met de daarbij behorende ondergeschikte horeca ten behoeve van sportvoorzieningen, groenvoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen, voorzieningen van algemeen nut, fietsenstallingen en verhardingen.
Hoofdgebouwen mogen binnen deze bestemming enkel worden opgericht binnen het bouwvlak. De maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen wordt weergegeven op de verbeelding. Bepaald is dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' gebouwen dienen te worden gebouwd in de gevellijn waarbij een minimale bouwhoogte van 8 meter geldt.
Bijgebouwen mogen in principe binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht. Hierbij is wel bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 130 m2. Voor het overige zijn onder andere regels opgenomen ten aanzien van de goot- en bouwhoogte.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht. Eén en ander verbonden aan een maximale maatvoering.
Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 4)
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan de wegen in het plangebied waar sprake is van openbaar gebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen (zoals de buurtontsluitingswegen). Tevens is deze bestemming bedoeld voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en kunstwerken, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd. Hierbij is bepaald dat de bouwhoogte van speelvoorzieningen en kunstwerken maximaal 5 meter mag bedragen. Uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel' is een luifel toegestaan met een maximale bouwhoogte van 11 m. Tot slot zijn nog overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 3 m bedragen.
Het uitwerkingsplan Bestemmingsplan Bornsche Maten, Uitwerkingsplan De Veste 1e fase maakt onderdeel uit van de Bornsche Maten. Voor de gehele Bornsche Maten is een grondexploitatie opgesteld. In deze grondexploitatie zijn op basis van normen en kengetallen de kosten en opbrengsten bepaald. De grondexploitatie is op 21 mei 2013 voor het laatst vastgesteld door de gemeenteraad van Borne en laat een positief resultaat zien. Middels het positieve resultaat van de gehele Bornsche Maten is tevens de economische uitvoerbaarheid aangetoond van het deelgebied De Veste.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit uitwerkingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
De provincie Overijssel heeft op 3 maart 2014 aangegeven dat dit uitwerkingsplan past binnen het provinciaal beleid. Hiermee is, voor zover het de provinciale diensten betreft, voldaan aan het vooroverleg als bedoeld in het artikel 3.1.1 Bro.
Daarnaast heeft de provincie middels een zienswijze nogmaals aangegeven geen opmerkingen te hebben op het voorliggende plan.
Op 20 februari 2014 is het Waterschap in de gelegenheid gesteld om te reageren op het plan. In het kader van het vooroverleg heeft het waterschap niet gereageerd. Wel heeft het waterschap middels een zienswijze aangegeven dat het plan in overeenstemming is met het vigerende beleid van het waterschap.
Een bestuursorgaan kan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Voor het Bestemmingsplan Bornsche Maten, Uitwerkingsplan De Veste 1e fase zal geen inspraak worden verleend. In het kader van het moederplan Bornsche Maten heeft al inspraak plaatsgevonden.