Plan: | Buitengebied Borne, herziening Hesselerweg 9 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0147.BpBG2014hz023-vg01 |
Voor de locatie Hesselerweg 9 in Borne, waar Boomkamp (hierna: Boomkamp Gardens) is gevestigd is een plan ontwikkeld. De showtuinen van het bedrijf die op deze plek van oudsher gelegen waren, zijn inmiddels geen onderdeel meer van de bedrijfsvoering. Daarnaast is het gebouw met het voormalige restaurant getransformeerd naar een logiesverblijf voor de (seizoens)medewerkers van het bedrijf. Naast het logiesverblijf is er sprake van een gegroeid hoveniersbedrijf, kantoor, opslag en kwekerijactiviteiten. De initiatiefnemer wil de bedrijfsvoering van Boomkamp Gardens duurzaam voortzetten en uitbreiden. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om een wijziging (geen vergroting) van het bouwvlak en aanpassing van de toegestane bedrijfsactiviteiten. Ook wordt de inhoud van de bedrijfswoning vergroot, waarvoor ter compensatie wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Deze ontwikkelingen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit de locatie aan de Hesselerweg in Borne. Het plangebied ligt aan de westkant van de woonwijk Bornsche Maten, op ca. 1400 meter van het hart van Borne. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie L, perceelsnummers 55, 56, 57, 180, 313, 351, 1859, 1862 (gedeeltelijk), 1865 (gedeeltelijk), 1880, 1881. Aan de noordkant van het perceel ligt de Deurningerweg. Aan de zuidelijke kant kruist de Hesselerweg de Mekkelhorstweg. In het gebied zijn woonfuncties aanwezig en een enkele bedrijfsmatige functie. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied in de gemeente globaal weergegeven met het blauwe vierkant. In figuur 1.1.2 is vervolgens van dichterbij de ligging van het perceel globaal weergegeven met een rood pipet en is het plangebied weergegeven in het groen.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron:www.kadastralekaart.com)
Figuur 1.1.2: Ligging plangebied (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven met blauw vlak. In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de huidige situatie aan de Hesselerweg te zien is. Er staat een pand ten behoeve van het hoveniersbedrijf, een kantoor, een opslag en een logiesverblijf voor (siezoens)medewerkers. Aan de linkerkant wordt het plan begrensd door agrarische percelen en aan de rechterkant wordt het plan begrensd door een aantal woningen en bedrijfspanden. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de Hesselerweg 9 in Borne geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne'. Het bestemmingplan 'Buitengebied Borne' is door de gemeenteraad van Borne op 3 oktober 2017 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 1.3.1: Uitsnede bestemmingsplan kenmerken beide bestemmingen 'Buitengebied Borne' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied zijn twee enkelbestemmingen toegekend. De grootste betreft de bestemming 'Bedrijf' met dubbelbestemming 'Waarde - Acheologische verwachting 1' en dubbelbestemming 'Waarde archeologische verwachting 2', een bouwvlak, de functieaanduiding 'tuincentrum', maximum bouwhoogte van 8 meter, een maximum goothoogte van 4,5 meter en een maximum oppervlakte aan bedrijfsgebouwen van 3200 m2. Tot slot is er maximaal één bedrijfswoning toegestaan op basis van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Het plangebied kent voor een kleiner deel de bestemming 'Horeca' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1', een bouwvlak, de functieaanduiding 'detailhandel', een maximale bouwhoogte van 8 meter en een maximale goothoogte van 4,5 meter. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor een een hoveniersbedrijf en/of detailhandel uitsluitend in de vorm van een tuincentrum met bijbehorende ondergeschikte horeca en modeltuinen, horeca (begane grondlaag, geen discotheek of bar-dancing) met ondergeschikte detailhandel.
Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om het bouwvlak aan te passen, de horecabestemming te wijzigen naar een bedrijfsbestemming, het volume van de bedrijfswoning te vergroten en extra moglijkheden te creëren voor carpots en overkappingen bij de bedrijfswoning. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk, waarbij tevens de locatie van de bedrijfswoning wordt vastgelegd.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Borne, herziening Hesselerweg 9' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het plangebied is gelegen ten oosten van de oude kern van Borne in het lager gelegen gebied tussen de essen van Borne en Hengelo. Het ligt in een dekzandgebied met verschillende landschapstypen zoals het oude hoevenlandschap, het maten- en flierenlandschap en de jonge heide- en broekontginningen. De laatste twee kenmerken zich door het van oudsher natte karakter. Het plangebied ligt in het oude hoevenlandschap, ook wel bekend als kampenlandschap (kleine essen). Opvallend in dit vaak zeer kleinschalige landschapstype is dat vrijwel niets recht is: bochtige wegen en onregelmatig gevormde perceelsgrenzen. Kenmerkend voor dit landschapstype zijn verder de verspreid liggende hooggelegen essen (bouwlanden) met daarlangs vaak nog steilranden. Ook zien we tussen de essen een dicht netwerk van houtsingels, houtwallen en loofhoutbosjes. Hierdoor was het landschap opgedeeld in kleinere ‘kamertjes’. De bebouwing lag verspreid in dit landschap, in de vorm van boerderijen. Van het oorspronkelijke kleinschalige landschap zijn in de laatste eeuw veel elementen verdwenen.
Vanuit Borne liepen verschillende uitvalswegen richting de omringende steden en dorpen. De Deurningerweg is één van die oude uitvalswegen. De wegen waaierden steeds verder uit. In de oudere landschappen, zoals het oude hoevenlandschap doorkruisten deze wegen een grillig patroon van wegen, paden en akkers.
Ten noordoosten van het plangebied ligt een natter gebied, van oudsher heide- en broekgebieden. Dit gebied is later ontgonnen en kenmerkt zich door een gelijkmatiger verkaveling. De verschillende Hemmelhorstwegen (1e Hemmelhorst t/m 5e Hemmelhorst) zijn ontginningswegen die aangelegd zijn t.b.v. de ontginning van deze natte gebieden toen de technologie daarvoor beschikbaar kwam.
Het gebied kenmerkt zich, onder druk van de uitbreiding van de gemeente Borne, door een verdichting van de bebouwing. Het gaat daarbij met name om burgerwoningen, o.a. als lintbebouwing langs de Deurningerweg. Onderhavige bedrijfslocatie vult met zijn bijbehorende bebouwingen en beplantingen het oostelijk deel van dit plangebied.
Het bijzondere van het plangebied is dat het een groene enclave binnen een verstedelijkende omgeving is. Het is een restant van het oude hoevenlandschap dat in grote lijnen verdwijnt, alhoewel enkele structurerende elementen uit het oude landschap geïntegreerd zijn in de plannen voor de Bornsche Maten.
Het plangebied is momenteel voorzien van bedrijfsbebouwing en in gebruik als bedrijfslocatie.
Aan de Hesselwerweg 9 in Borne waren van oudsher de showtuinen van Boomkamp Gardens Tuinontwerpers & Hoveniers aanwezig. Hierbij hoorde ook een winkel en een restaurant. De inrichting van het terrein is in de loop van de tijd gewijzigd. De showtuinen zijn inmiddels geen onderdeel meer van de bedrijfsvoering en het gebouw met het voormalige restaurant is getransformeerd naar een logiesverblijf voor (seizoens)medewerkers van het bedrijf. Zowel de showtuinen als de horecafunctie zijn inmiddels komen te vervallen.
Het perceel wordt ontsloten op de Hesselerweg. Aan de overkant van deze weg bevindt zich een parkeerterrein met voldoende parkeerplaatsen.
Figuur 2.1: Huidige situatie Hesselerweg 9 (bron:google maps)
Het perceel is een bestaande bedrijfslocatie met diverse functies. Tot voor kort was de locatie grotendeels ingericht met modeltuinen. Dit waren circa 50 modeltuinen met beplanting, bestrating/verharding, diverse bouwwerken en tuinmeubilair. De opkomt van internet heeft vraag naar het fenomeen modeltuinen doen verdwijnen, waardoor de laatste jaren een verrommeling is ontstaan. In voorliggend bestemmingsplan wordt de mogelijkheid voor het gebruik van het perceel als modeltuinen en restaurant weggenomen. Recent zijn de modeltuinen ook daadwerkelijk verwijderd. Daarmee is de locatie fors opgeschoond en zijn de gronden in gebruik genomen voor kleinschalige teeltactivteiten. Het perceel heeft een opgeruimde uitstraling en er is aanzienlijk geïnvesteerd in de herinrichting van het terrein ter hoogte van het voormalige restaurant. Het voormalige restaurant is eveneens opgeknapt en verbouwd tot logiesruimte voor werknemers van de kwekerijen.
Onderdeel van de bedrijfsvoering is de realisatie van een werktuigenberging. Deze wordt ingepast in een bestaande groenwal welke versterkt zal worden. Deze werktuigenberging zal worden gerealiseerd op het aangepaste deel van het bouwvlak. Door de aanpassing van het bouwvlak is het mogelijk om de bebouwing in een compacter ensemble te realiseren, hetgeen vanuit stedenbouwkundig oogpunt de voorkeur geniet. In de huidige situatie kan de bedrijfsbebouwing beduidend verder richting de woonwijk Bornsche Maten worden gerealiseerd. Met de voorliggende aanpassing van het bouwvlak is dat niet langer mogelijk.
Ten behoeve van de bedrijfswoning is een functieaanduiding op de verbeelding opgenomen. In de huidige situatie kan de bedrijfswoning overal op het bouwvlak worden gerealiseerd. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is dit niet wenselijk. Om deze reden is de locatie van de te realiseren woning planologisch vastgelegd, waardoor lintbebouwing is gegarandeerd. De bedrijfswoning zal gebruik gaan maken van de bestaande oprit naast het kantoorgebouw. Hierdoor blijven maximaal 2 uitritten voor het bedrijf gehandhaafd en wordt een rustig beeld gecreëerd. Qua rooilijn is rekening gehouden met de bestaande bebouwing in het lint. Voor wat betreft de architectonische uitgangspunten van de woning zijn enkele referentiebeelden bijgevoegd. Initiatiefnemer heeft er bewust voor gekozen om nog geen beeldkwaliteitplan op te stellen, dit aangezien de plannen voor het ontwerp van de woning nog niet concreet genoeg zijn. Dit zal terzijnertijd volgen dan wel wordt de welstandsnota als toetsingskader gebruikt. Met die toetsing wordt de samenhang tussen de bebouwing gegarandeerd.
Het betreft een relatief ruime bedrijfsbestemming. Deze is deels verhard voor en dient voor een groot deel als parkeergelegenheid voor de bedrijfsbussen en aanhangers van het hoveniersbedrijf. Daarnaast is een groot deel van de gronden onverhard als kwekerij in gebruik. De ondergeschikte detailhandel in tuin aanverwante artikelen is summier in ruimtegebruik. Daartoe zijn o.a. enkele bloembakken en voorbeelden van bestrating aanwezig. Vanuit logistiek oogpunt en een doelmatige bedrijfsvoering, worden planten, struiken, bomen en heesters die benodigd zijn voor het hoveniersbedrijf direct afgenomen bij het moederbedrijf op Hengeloos grondgebied.
De nieuw te realiseren werktuigenberging wordt groen ingepast langs een bestaande houtwal welke enigszins zal worden versterkt. De op te richten woning zal dusdanig landschappelijk worden ingepast dat er samenhang ontstaat tussen en eenheid met de tuinen rondom het kantoorgebouw. De naastgelegen retentievijver heeft een bedrijfsmatige functie. Hiervoor zal passend onderhoud worden uitgevoerd waardoor tevens een stukje openheid wordt gecreëerd wordt het groen daar waar nodig versterkt.
Kortom: op dit moment is er sprake van een gegroeid hoveniersbedrijf, een ondergeschikt kantoor, kwekerijactiviteiten, opslag en een logiesverblijf voor (seizoens)medewerkers. De wens bestaat om de bedrijfsvoering duurzaam voor te zetten en uit te breiden waardoor de volgende planologiscge ontwikkelingen noodzakelijk zijn.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Building Design Architectuur)
Figuur 2.4: Toekomstige situatie plangebied (bron: Building Design Architectuur)
Figuur 2.5: Impressie toekomstige bedrijfswoning (bron: Building Design Architectuur)
Figuur 2.6: Landschappelijke inpassing nieuwe situatie (bron: Boomkamp Gardens)
Figuur 2.5 geeft een impressie van de op te richten woning. Dit ontwerp dient ter illustratie en is niet aan eisen van welstand getoetst.
In figuur 2.6 is het landschapsplan weergegeven dat ook als bijlage 1 aan dit plan is toegevoegd. Bij het opstellen van dit landschapsplan zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De landschapsinrichting is opgedeeld in twee fases:
Fase 1: De versterking van het struweel met bomen met aanduiding “A” in het landschapsinrichtingplan, alsmede de 5 aan te planten bomen links van het logiesgebouw aangegeven met aanduiding “a1”.
Fase 2: Openheid richting vijver creëren, het aanplanten van extra bomen met aanduidingen “a2”, “b” en “c” ter plaatse van het bestaande kantoor en de nieuw op te richten bedrijfswoning, alsmede het versterken van de struwelen met bomen B) en C).
De hierboven genoemde ruimtelijke ontwikkeling biedt zodoende een passende en kwalitatieve compensatie voor de omgeving. Deze draagt bij aan het versterken van de bestaande ruimtelijke kwaliteit.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een duurzaam economisch groeipotentieel en toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Dit bestemmingsplan voorziet in een voortzetting van de huidige bedrijfsactiviteiten waarbij de ruimte efficiënter gebruikt kan worden. Hiermee kan een toekomstbendige bedrijfsvoering worden bewerkstelligd. Ter plaatse van het reeds vergunde en gerealiseerde logiesverblijf komt een horecafunctie te vervallen en vervangen door de bestemming bedrijf. Per saldo nemen de bouwmogelijkheden voor bedrijfsbebouwing af. Om het volume van de bedrijfswoning met 250 m3 te vergroten wordt 500 m2 aan bouwmogelijkheden voor bedrijfswoning ingeleverd. Het vigerende bestemmingsplan laat 3.200 m2 aan bedrijfsbebouwing toe. Daarvan vindt een afname van 500 m2 plaats en wordt het voormalig restaurant (430 m2), voor zover gelegen binnen de horecabestemming, toegevoegd aan het te bebouwen oppervlak, dit tezamen houdt in dat er 3.130 m2 aan bedrijfsbebouwing overblijft. De horecafunctie komt te vervallen, de bedrijfsfunctie blijft gehandhaaft. Op het perceel met agrarische bestemming wordt de functieaanduiding containerteelt toegevoegd waar nu boomteelt is toegestaan. Deze wijzigingen hebben geen invloed op het woon-, leef-, en ondernemingsklimaat elders. Op grond van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 16 septeber 2015 is de ontwikkeling niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder Duurzame Verstedelijking is dan ook niet van toepassing. Wel geldt op grond van deze uitspraak dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat de ontwikkeling uitvoervaar is. Hierin voorziet onderhavig bestemmingsplan.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
In onderhavig plan wordt de herontwikkeling van een bedrijfslocatie mogelijk gemaakt om een toekomstbestendige bedrijfsvoering te bewerkstelligen. Het plan vindt grotendeels plaats op een bestaand erf zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Overijssel. Onder bestaand erf wordt verstaan: bestaande en/of als zodanig bestemde bouwvlakken ten behoeve van woningen, voorzieningen en bedrijven in de Groene Omgeving, daarbij inbegrepen de bouwvlakken voor dergelijke functies die voorzien zijn in voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;
Ten aanzien van de huidige planologische situatie komen er bouwmogelijkheden in de nieuwe situatie te vervallen. Het plan legt geen extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de Groene Omgeving. Immers, de ontwikkeling vindt plaats op gronden die in het huidige bestemmingsplan reeds voorzien zijn van de bestemming 'Bedrijf' en 'Horeca'. Er is geen sprake van extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in een investering in de ruimtelijke kwaliteit. Het bedrijfsperceel wordt landschappelijk ingepast en de bouwmogelijkheden worden beperkt. De locatie bevindt zich op de overgangszone in het buitengebied en wordt als waardevol beschouwd. Door de mogelijkheden tot bouwen te berperken blijft de buffer gehandhaaft. Het plan draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Daar waar binnen de agrariche bestemming containerteelt wordt toegestaan, is boomteelt reeds toegestaan. Gelet op de ligging van dit perceel, direct aangrenzend aan de bedrijfsbestemming zorgt deze functie ruimtelijke gezien niet voor een onevenredige belemmering. Door de functie slechts op dit perceel toe te laten wordt rekening met de uiterlijke verschijningsvorm van het gebied.
artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De beoogde ontwikkeling voorziet niet in nieuwvestiging of grootschalige uitbreidingen. Het betreft onder meer een aanpassing van de vorm van het bouwvlak, welke niet wordt vergroot. Daarbij komt de bestaande horecabestemming te vervallen. Om het bouwvolume van de bedrijfswoning te vergroten worden de bouwmogelijkheden binnen de bedrijfsbestemming ingeperkt. Dit gebeurt in overeenstemming met de Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente uit 2021. De toets aan dit beleid vindt plaats in paragraaf 3.3.2.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangekruist (bron: provincie Overijssel)
De locatie is gelegen in het gebied dat aangemerkt wordt als 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en 'Stads- en dorpsrandgebieden'. Dit zijn gebieden waar ruimte is voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid. Ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw worden verbonden met het behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. In onderhavig geval is sprake van een herontwikkeling van de boomkwekerij. De nieuwe activiteiten vinden plaats op de reeds bestaande locatie, de horecafunctie komt te vervallen en de huidige bouwmogelijkheden worden ingeperkt. De nieuwe situatie wordt landschappelijk ingepast.
De plannen op de locatie Hesselerweg 9 doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de verschillende functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen.
De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken.
Onderhavig plan voorziet in uitbreiding van bedrijfsactiviteiten. Het bouwvlak wordt aangepast maar per saldo niet vergroot. De bebouwing past in de bestaande bebouwingsstructuur en doet geen afbreuk aan het landschap.
Laag van de beleving
In de laag van de beleving is het gebied gekenmerkt als 'stads- en dorpsrandgebieden'. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.5: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van 2 elkaar overlappende
invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De ambitie voor deze gebieden is om de ontwikkeling van woon-, werk- en recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden te verbinden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes. Verrommeling moet worden tegengegaan in de randzones waarbij moet worden bijgedragen aan aantrekkelijke mix woon-, werk en recreatiemilieus.
De ontwikkeling draagt er aan bij dat een een locatie compacter en doelmatiger wordt ingericht - waarbij de bouwmogelijkheden afnemen - in de dorpsrand van Borne/stadsrand van Hengelo en dat de bufferzone behouden blijft. De locatie is een mix van wonen en werken dat past binnen dit gebied.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag heeft het gebied geen kenmerken.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeente Borne heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (23 juni 2015). Binnen de structuurvisie Borne is onder andere de ontwikkelingsvisie buitengebied opgenomen. Belangrijkste aanknopingspunten zijn:
Toets
In de structuurvisie Borne staat beschreven dat boomteelt een specifieke tak binnen de landbouw in het buitengebied van Borne vormt. De boomkwekerij is naast de melkveehouderij een belangrijke economische drager in het gebied. Daarnaast wordt op grond van het structuurplan uitbreiding Borne (2002) met betrekking tot het buitengebied onder meer het volgende aangegeven:
- behoud bufferzone tussen Hengelo en Borne/stadsranden;
- concentratie boomkwekerijen aan oostzijde kern Borne.
Tevens staat beschreven dat het gebied waarbinnen boomteelt/boomkwekerijen zijn toegestaan flink is ingeperkt en dat het streven van de structuurvisie er op is gericht dit nog verder in te perken, namelijk tot het op de visiekaart Buitengebied aangegeven intensiveringsgebied.
Voorliggende locatie ligt aan de oostzijde van de kern Borne, binnen het intensiveringsgebied voor boomkwekerijen. Het voornemen heeft hoofdzakelijk betrekking op de bestaande bedrijfslocatie en zodoende ruimtelijk geen onevenredige negatieve gevolgen voor de vermelde bufferzone. Doordat het perceel daarnaast landschappelijk wordt ingepast, wordt tevens aandacht gevraagd voor de dorpsranden (overgang stad/land). Een toekomstbestendige bedrijfsvoering op de bestaande locatie draagt bovendien bij aan de economie in het buitengebied.
Al met al past de ontwikkeling in de structuurvisie Borne. Zo draagt de ontwikkeling bij aan de kwaliteit van het landelijk gebied en worden de ontwikkelingsmogelijkheden volgens bestaande beleidskaders benut.
Nieuwe ontwikkelingen moeten leiden tot een verbetering van ruimtelijke kwaliteit. De gemeente Borne heeft hiervoor spelregels vastgelegd in de Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente. Ruimtelijke kwaliteit laat zich moeilijk vangen in een definitie. Dit beleidsstuk gaat uit van de volgende definitie: ‘’Een omgeving of een bouwwerk met een hoge gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde’’. De omgeving of het bouwwerk dient optimaal gebruikt te worden voor het beoogde doel. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de ruimtelijke kwaliteit te worden beschreven, waarbij ook wordt aangegeven op welke manier deze kwaliteit wordt verbeterd. De kwaliteiten in een gebied kunnen op de volgende manier worden versterkt:
Rood voor Rood (uitgangspunten)
Bij Rood voor Rood (RvR) gaat het om de sloop van landschapsontsierende gebouwen in ruil voor een bouwkavel voor één of meer (compensatie-)woningen of andere bouwmogelijkheden (groter bijgebouw, uitbreiding woning). Hoofdzaak hierbij is dat het belang van de initiatiefnemer (waarde bouwkavel) en het maatschappelijke belang (betere ruimtelijke kwaliteit) in evenwicht zijn met elkaar.
Toets Hesselerweg 9
Voorliggend plan staat onder meer de vergroting van de inhoud van de bedrijfswoning met 250 m3, namelijk van 750 m2 naar 1.000 m3 toe. Hiervoor wordt 500 m2 aan mogelijkheden voor bedrijfsbebouwing ingeleverd. In de gemeentelijke spelregels zit in het kader van Rood voor Rood een regeling voor het uitbreiden van een woning tot een maximum van 2.000 m3, mits dit architectonisch en landschappelijk in te passen is in het gebied. Hiervoor geldt dat ter compensatie voor iedere m3 (inhoud), uitbreiding van de woning 2 m2 (oppervlakte) aan landschapsontsierende bebouwing moet worden gesloopt. Daarnaast moet hierbij landschappelijke inpassing plaatsvinden op zowel de bouw- als slooplocatie.
De locatie aan de Hesselerweg ligt aan de rand van Borne, op korte afstand van de woonwijk de Bornsche Maten, in de overgangszone van de kern naar het buitengebied. In deze omgeving bevinden zich meerdere vrijstaande woningen met een inhoud boven de 750 m3. Een woning met een inhoud van 1.000 m3 is op voorliggende locatie en gezien de directe omgeving stedenbouwkundig en ruimtelijk passend.
Echter, in voorliggend geval is geen sprake van te slopen landschapsontsierende bebouwing. Wel is sprake van relatief veel, nog te benutten, bouwmogelijkheden voor bedrijfsgebouwen op een locatie aan de rand van een woonwijk, in een overgangszone in het buitengebied. Door de huidige bouwmogelijkheden te beperken kan voor de toekomst worden vastgelegd dat op deze locatie minder bebdrijfsbebouwing kan worden gebouwd.
Op grond van het beleid kan, wanneer een wenselijke ontwikkeling niet past binnen de gestelde beleidsregels, maatwerk worden toepast. In voorliggend geval wordt maatwerk toegepast door de inhoud van de bedrijfswoning met 250 m3 te vergroten en ter compensatie de bouwmogelijkheden voor bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van 500 m2 in te perken. Daarnaast wordt het bedrijfsperceel landschappelijk ingepast.
Als gevolg van de afname van bouwmogelijkheden op de desbetreffende locatie aan de rand van een woonwijk en in de overgangszone in het buitengebied en als gevolg van de landschappelijke inpassing van het bedrijfsperceel wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Het voornemen is dan ook in lijn met de spelregels voor het buitengebied.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het voorliggend plan voorziet in de herontwikkeling van een bedrijf teneinde deze van een duurzame en toekomstbestendige bedrijfsvoering te kunnen voorzien. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Het voorgenomen plan blijft ver onder deze drempelwaarden waardoor van een m.e.r.-plichtige activiteit geen sprake is. Wel moet beoordeeld worden of er sprake is van morgelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Hierbij moeten de cirteria uit bijlage III van de Europese richtlijn in acht worden genomen. Gedacht moet worden aan criteria als:
In onderhavig plan is sprake van een herontwikkeling bij een bestaand bedrijf. De geldende horecafunctie komt te vervallen en er wordt afstand gedaan van geldende bouwmogelijkheden. Hierdoor is er geen sprake van een toename in milieunadelige gevolgen.
Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Borne. In onderhavig plan is sprake van een gemengd omgevingstype door de verscheidenheid aan functies. Dit omgevingstype wordt gekenmerkt door een matige tot sterke functiemenging. In de omgeving van het projectgebied bevinden zich voornamelijk andere bedrijven zoals een zuivelbedrijf (kaas) en enkele bedrijven (handel in auto-onderdelen en cateringbedrijf). Daarnaast zijn er woonbestemmingen en ligt het projectgebied aangrenzend aan de woonwijk De Bornsche Maten. De omgeving van het projectgebied wordt dus intensief gebruikt. Aangezien hier sprake is van omgevingstype 'gemengd gebied' kan de afstandsstap met één trede worden verlaagd. In voorliggend plan vervalt de horecabestemming.
Bij de realisatie van een nieuwe functie/bestemming dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd wordt. Daarbij gaat het om de externe werking en de interne werking:
Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuwe milieubelastende functie mogelijk gemaakt in het plangebied. Het perceel heeft immers al de 'Bedrijfsbestemming'. Op het perceel is een hoveniersbedrijf met logiesverblijven en ondergeschikt kantoor. De activiteiten voor een hoveniersbedrijf, groter dan 500 m2, vallen onder milieucategorie 3.1. Dit is de hoogste categorie binnen onderhavige locatie en wordt daarom als richtinggevend aangemerkt. Binnen gemengd gebied geldt hiervoor een richtafstand van 30 meter. De overige gebruiksactiviteiten binnen de bedrijfsbestemming, maar buiten het bouwvlak blijven onveranderd ten opzichte van de huidige situatie.
Hesselerweg 11: Dit is het dichtstbijzijnde bedrijf. Hier is eveneens een bedrijfslocatie met bedrijfswoning aanwezig. De hier aanwezige bedrijven vallen allen onder categorie 2. In de bestaande situatie zijn de bedrijfsbestemmingen reeds aangrenzend gelegen. De minimale afstand tussen de bouwvvlakken van beide percelen zijn op een minimale afstand van 30 meter gelegen en voldoet daarmee aan de norm. De nieuwe te realiseren bedrijfswoning aan de Hesselerweg 9 kan uitsluitend worden gerealiseerd binnen de functieaanduiding bedrijfswoning en is gelegen op meer dan 40 meter ten opzichte van het bouwvlak van de Hesselerweg 11.
Deurningerweg 48: Aan de Deurningerweg 48 is een bedrijfswoning aanwezig die bestemd is als tweede bedrijfswoning behorend bij het bedrijf aan de Deurningerwg 50. Dit bedrijf heeft een gemengde bestemming. Hierbij is de uitoefening van een boomkwekerijbedrijf en onder andere stalling van caravans toegestaan. De gewijzigde vorm van het bouwvlak van onderhavige projectlocatie zal verschoven worden in de richting van de Deurningerweg. De afstand tussen de bouwvlakken blijft echter meer dan 40 meter en daarmee binnen de norm.
Deurningerweg 44: Het perceel Deurningerweg 44 betreft een woonbestemming met specifieke vorm van bedrijf, kaasopslag. De huidige afstand tussen beide bouwvlakken bedraagt 48 meter en wordt met onderhavige ontwikkeling vergroot tot 52 meter.
Deurningerweg 42: Het perceel Deurningerweg 42 betreft een woonbestemming met een burgerwoning. De afstand tussen het huidige bouwvlak van de Hesselerweg 9 en de woonbestemming van de Deurningerweg 42 is 56 meter. In de nieuwe situatie wordt deze afstand vergroot tot 77 meter.
Tuinlaan 129: Naast de boomkwekerij is er sprake van een logiesverblijf en containerteelt als onderdeel van het boomkwekerijbedrijf. Een boomkwekerij (gerelateerd aan tuinbouw/akkerbouw) behoort tot milieucategorie 2. Voor een bedrijf uit deze milieucategorie, gelegen in gemengd gebied is de richtafstand 10 meter. De meest dichtbijgelegen woning betreft de woning Tuinlaan 129 welke is gelegen op een afstand van meer dan 95 meter van het containerveld. Andere woningen liggen verder verwijderd van het containerveld. Er wordt dus voldaan aan de richtsafstanden ten opzichte van de omliggende woningen.
Het plangebied heeft grotendeels een bedrijfsbestemming, waarbinnen reeds een hoveniersbedrijf is toegestaan. De bestaande mogelijkheden voor een hoveniersbedrijf, groter dan 500 m2, vallen onder milieucategorie 3.1 (30 meter). Dit is de hoogste categorie binnen onderhavige locatie en wordt daarom als richtinggevend aangemerkt. In de directe omgeving van het plangebied zijn meerdere milieugevoelige objecten gelegen. Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuwe functie met een hogere milieubelasting dan reeds bestaand mogelijk gemaakt (kwekerij gerelateerd aan tuinbouw/akkerbouw, milieucategorie 2) binnen de bedrijfsbestemming van het plangebied. Er zijn reeds activiteiten in milieucategorie 3.1 toegestaan en de (bestaande) afstand als gevolg van het voornemen wordt niet korter. De wijzigingen binnen de bedrijfsbestemming hebben dan ook geen aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg. De bedrijfswoning binnen het plangebied kan als gevolg van het voornemen op een andere locatie worden gebouwd, meer richting Deurningerweg 48/Hesselerweg 11.
Aan de Deurningerweg 48/Hesselerweg 11 is sprake van bedrijfsmogelijkheden in maximaal categorie 2 (10 meter). De nieuwe locatie voor de bedrijfswoning ligt op meer dan 10 meter afstand van deze bedrijfsmogelijkheden, waardoor deze niet worden belemmerd.
Als gevolg van het voornemen wordt ook een logiesverblijf in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Deze is echter reeds vergund en daarmee bestaand. De horecabestemming hiervan en rondom de bebouwing, wordt in voorliggend plan voorzien van een bedrijfsbestemming. Deze is gelijk aan de bedrijfsbestemming van de rest van het plangebied, waardoor hier maximaal milieucategorie 3.1 (30 meter) is toegestaan. Het meest nabij gelegen milieugevoelige object (bedrijfwoning, Hesselerweg 11) ligt op ruim 115 meter afstand van deze locatie, waardoor voldaan wordt aan de richtafstand en geen sprake is van aantasting van het woon- en leefklimaat. Als gevolg van het voornemen wordt ter plaatse van een agrarisch perceel containerteelt - gerelateerd aan tuinbouw/akkerbouw (milieucategorie 2; 10 meter) - toegestaan. De meest dichtbijgelegen woning van dit perceel betreft de woning Tuinlaan 131, deze ligt op een afstand van circa 88 meter van het containerveld op het agrarische perceel. Met deze afstand wordt ruimschoots voldaan aan de minimale afstand.
Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling en andersom worden omliggende bedrijfsmogelijkheden eveneens niet belemmerd.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
In de nabije omgeving van het plangebied aan de Hesselerweg 9 bevinden zich geen agrarische bedrijven waar rekening mee gehouden moet worden. Bij de ontwikkeling op het erf zelf is geen sprake van een geuremissie die van invloed kan zijn op woningen in de omgeving.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Het bouwvlak wordt richting de zijde van de Deurningerweg aangepast. Een deel van deze aanpassing is ten behoeve van de te realiseren werktuigenberging. Deze wordt voornamelijk gebruikt voor stalling van voertuigen, materialen en opslag. Dit betreft geen verblijfplaats waar mensen langer dan 2 uur per dag verblijven. Dit is anders voor de te realiseren bedrijfswoning. De ruimte voor het oprichten van een bedrijfswoning is afgebakend door een functieaanduiding op de verbeelding behorend bij onderhavig bestemmingsplan. Voor deze locatie is een bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1.
In opdracht van Siboldii Vastgoed BV is in een verkennend bodemonderzoek de bodem onderzocht op een terreindeel ter grootte van circa 1250 m² aan de Hesselerweg 9 in Borne. De onderzoekslocatie is geheel onbebouwd en onverhard. Het terrein is begroeid met gras en in gebruik als grasveld. De aanleiding van dit onderzoek is de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van een bedrijfswoning met bijgebouw en carport. Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie als onverdacht voor chemische componenten uit het NEN5740- standaardpakket en asbest kan worden beschouwd.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 9 boringen verricht, waarvan er 3 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er is 1 diepe boring afgewerkt tot peilbuis. De bodem bestaat globaal uit uiterst tot zeer fijn, zwak tot matig siltig, matig humeus zand. In de boven- en ondergrond zijn oer- en roesthoudende lagen waargenomen. Er zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de opgeboorde bodem waargenomen. Het freatische grondwater is aangetroffen op 0.68 m-mv.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
- de bovengrond (BG) is niet verontreinigd;
- de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
- het grondwater (PB1) is licht verontreinigd met barium.
Uit milieukundig oogpunt kan geconcludeerd worden dat er geen bezwaar is tegen de plannen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en het toekomstige gebruik. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat uitsluitend in het bestaande kantoor en de nieuw op te richten bedrijfswoning langdurig verblijf plaatsvindt. In de nieuw op te richten werktuigenberging is hiervan geen sprake.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Het plangebied ligt niet binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Het aspect industrielawaai kan dan ook buiten beschouwing worden gelaten. In paragraaf 4.2 is nader ingegaan op de relevante (individuele) bedrijvigheid. Met het plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies toegevoegd, het vigerende bestemmingsplan voorziet reeds in de realisatie van een bedrijfswoning. Er zijn daarnaast geen geluidsgevoelige functies in de nabijheid van het plangebied die worden belast door de ontwikkeling aan de Hesselerweg 9. Op basis van de VNG lijst bedrijven en milieuzonering geldt een adviesafstand van 30 meter tot aan geluidsgevoelige objecten. Het huidige bouwvlak ligt dichter bij de weg. Met het verschuiven van het bouwvlak richting de naastgelegen bedrijfswoning komt de adviesafstand niet in het geding, deze is tot aan de bestemmingsgrens van het naastgelegen bedrijfsperceel 45 meter. De betreffende weg is een rustige weg waar niet veel verkeer rijdt. De weg heeft twee snelheidsbeperkende verkeersdrempels nabij het plangebied, die een verkeersremmend effect hebben. In de huidige situatie kan de bedrijfswoning reeds worden gerealiseerd op een locatie, welke op enige afstand van de weg is gesitueerd. In de nieuwe situatie blijft deze afstand ongewijzigd.Daarnaast wordt het gebouw verbouwd conform de eisen van het geldende Bouwbesluit met een strengere norm voor de geluidwering.
Gelet op het voorgaande wordt aannemelijk geacht dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden en dat voldaan kan worden aan de binnenwaarde van 33 dB. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In de nieuwe situatie is er geen sprake van een toenname in de verkeersbewegingen ten aanzien van de huidige planologische situatie. De horecafunctie komt te vervallen en de bebouwingsmogelijkheden voor de bedrijfsbestemming worden ingeperkt. Er is dan ook geen sprake van een in betekenende mate. Volledigheidshalve is echter wel een NIBM tool uitgevoerd. Zelfs wanneer uit wordt gegaan van 500 verkeersbewegingen per dag, waarvan 10 % vrachtverkeer is de bijdrage van dit verkeer niet in betekenende mate. Nader onderzoek is dan ook niet nodig.
Figuur: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Toets
Uit de inventarisatie blijkt dat ten aanzien van het plangebied het volgende geldt:
Er ligt een leiding in de leidingstrook. Het gaat om een pijpleiding van Defensie, een DPO-208 leiding, bestemd voor kerosine.
De 'DPO-buisleiding' heeft een diameter van circa 8 inch en een druk van 80 bar. Door de leiding worden brandbare stoffen getransporteerd. Voor de DPO-leiding geldt dat de berekende 10-6-risicocontour niet buiten de leiding komt.
Deze leiding heeft een wel een belemmerende strook van 5 meter. De ontwikkeling bevindt zich buiten de belemmeringsstrook. De functie van tuincentrum, modeltuinen en horeca vervalt waardoor het huidige planologische groepsrisco afneemt. De leiding levert dan ook geen bezwaren op.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
Watertoetsproces
Op 7 december 2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 2. Naar aanleiding van de watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap Vechtstromen heeft op voorhand geen bezwaar tegen verder uitwerking van dit plan.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Het plangebied is met een rode circkel weergegeven in onderstaande figuur.
Figuur 4.4. uitsnede kaart Atlas van Overijssel
Stikstof
Doordat het dichtstbijzijnde voor stikstof gevoelig Natura 2000-gebied (Lonnekermeer) op 4,8 km afstand van het plangebied ligt en vanwege de kleinschaligheid van de plannen (verbouw) en het beperkt aantal verkeersbewegingen is geen depositie te verwachten welke de grenswaarde (0,00 mol/ha/jaar) overschrijdt. Daarbij geldt dat op het moment dat het verkeer van en naar de planlocatie zich op een weg bevindt die zich binnen 5 kilometer van een Natura 2000-gebied bevindt, dat het verkeer onderdeel uitmaakt van het heersende verkeersbeeld. Verkeersbewegingen van en naar de planlocatie hoeven niet meegenomen te worden in de berekening. Ten aanzien van de wijzigingen in het gebruik komt de horecafunctie en de functie modeltuinen te vervallen. Dit zorgt voor een forse afname in verkeersbewegingen. Om voorgaande redenen is geen AERIUS- berekening uitgevoerd.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 1kilometer afstand van het plangebied.
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 4, 7 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Het Lonnekemeer.
Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze Natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
In het kader van gebiedsbescherming en soortenbescherming zoals geregeld in de Wet natuurbescherming dient bij ruimtelijke ingrepen te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op mogelijk aanwezige beschermde soorten. In onderhavige situatie is het perceel reeds in gebruik voor bedrijfsdoeleinden. Er vinden geen sloopactiviteiten plaats. De inrichting ter plaatse van de logiesverblijven is reeds conform het landschapsinrichtingplan. Ten behoeve van de te realiseren bedrijfswoning zal te zijner tijd op een verantwoorde manier onderhoud worden gepleegd aan het aanwezige groen. Er worden in de nieuwe situatie geen andere activiteiten verricht die negatieve effecten kunnen hebben op aanwezige beschermde diersoorten.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Op grond van artikel 38 van de Monumentenwet heeft de gemeenteraad op 30 juni 2009 archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid bestaat uit een kaart met archeologische verwachtingszones en archeologische terreinen en monumenten.
Verwachtingszones en onderzoeksverplichting Op basis van de verwachtingszones wordt in het archeologiebeleid vrijstelling van de onderzoeksverplichting verleend voor:
In plangebieden met meerdere verwachtingszones is wat betreft de noodzaak tot onderzoek de zone met de hoogste verwachting maatgevend. Daar waar grenzend aan plangebieden met een lage archeologische verwachting waardevolle resten bekend zijn, dient onderzoek te worden uitgevoerd in een zone grenzend aan het archeologisch waardevol gebied.
Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart is de locatie gelegen in een laag aangemerkt als ‘Dekzandhoogten en –ruggen met een plaggendek’ (hoge verwachting, waarbij een onderzoeksplicht geldt bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm.) en ‘dekzandwelvingen en –vlakten’ (middelmatige verwachting, waarbij een onderzoeksplicht geldt bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 40 cm.). Aangezien het plan geen grotere ingrepen dan 2.500 m2 in de bodem met zich meebrengt en de ontwikkeling plaatsvindt op een bestaand bedrijfsperceel, is een onderzoek naar archeologie niet noodzakelijk. De archeologische verwachtingswaarden zijn planologisch doorvertaald middels het opnemen van archeologische dubbelbestemmingen.
Figuur 4.5. uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: Atlas van Overijssel)
Figuur 4.6. Weergave oppervlakte (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 4.7. Weergave oppervlakte (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Toets
Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Daardoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.
Zoals aangegeven zijn binnen het plangebied 2 soorten archeologische verwachtingswaarden aanwezig. Het overgrote deel van de desbetreffende gronden heeft een middelhoge verwachtingswaarde en summier onderdeel (ter hoogte van de te realiseren bedrijfswoning) heeft een hoge verwachtingswaarde. Het Bornse archeologiebeleid ziet erop toe dat in dergelijke gevallen uit wordt gegaan van de meest zware verwachting voor het gehele plangebied. Dit houdt in dit geval in dat er archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij een plangebied groter dan 2.500 m2 en bodemingrepen dieper dan 40 cm. In onderhavige situatie heeft het aangepaste bouwblok een oppervlakte van circa 2.220 m2, zie figuur 4.6. Derhalve behoeft de ontwikkeling geen archeologisch onderzoek.
Boomkamp Gardens wordt ontsloten via de Hesselerweg. De huidige planologische situatie staat een zelfstandig restaurant toe en het hebben van modeltuinen die toegankelijk zijn voor bezoekers. Met het wegvallen van de horecafunctie en de functie modeltuinen nemen ook de verkeersbewegingen fors af. Ten aanzien van de kweekfuncties is er geen sprake van een noemenswaardige toename in verkeersbewegingen, deze functie wordt in de huidige situatie ook al uitgevoerd. In de nieuwe situatie zal er alleen verkeer ten behoeve van het hoveniersbedrijf van en naar de Hesselerweg 9 gaan. Dit verkeer kan eenvoudig via de Hesselerweg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Conform het erfinrichtingsplan zijn er parkeerplaatsen toegevoegd bij het logiesverblijf. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Enkelbestemming
De reeds geldende bestemming 'Agrarisch met waarden' met bijbehorende aanduidingen blijft gehandhaafd. Hiervoor geldt:
Twee percelen binnen het plangebied heeft een agrarische bestemming. Boomteelt is in het vigerende plan reeds toegestaan op dit perceel. Het gebruik van de grond voor containerteelt doet geen afbreuk aan de waterhuishoudkundige situatie dan wel aan de hoogte van het perceel. De mogelijkheid van containerteelt wijzigt de uiterlijke verschijningsvorm van het perceel niet ten opzichte van de mogelijkheid van boomteelt en doet geen afbreuk aan de toegekende waarden aan het gebied.
Enkelbestemming
Het bestaande bestemmingsvlak 'horeca' wordt gewijzigd naar de bestemming 'bedrijf', de bestemming die reeds voor een groot deel van het overige plangebied geldt. Binnen deze bestemming wordt ook de bestaande bedrijfswoning opgenomen met een specifieke functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Voor de bedrijfsbestemming gelden de volgende regels:
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Dubbelbestemming
In het bestemmingsplan zijn ter bescherming van bekende archeologische waarden de bestemmingen Waarde – Archeologie 1 (terrein van zeer hoge archeologische waarde) en Waarde – Archeologie 2 (terrein van hoge archeologische waarde) opgenomen.
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor een ondergrondse leiding voor het transport van brandstof met een diameter van ten hoogste 8 inch en een druk van ten hoogste 80 bar met de daarbij behorende beschermingszone.
Binnen de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de andere hier voorkomende bestemmingen, met een maximale bouwhoogte van 1,5 m en een oppervlakte van ten hoogste 5 m2. Voor het overige mag uitsluitend worden gebouwd indien bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden ter bescherming van de leiding.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Met de provincie Overijssel heeft vooroverleg over dit initiatief plaatsgevonden.
Waterschap Vechtstromen
Op 24 november 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 december voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.