direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Borne, herziening Hoge Horst 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Er is binnenkort sprake van bedrijfsbeëindiging van het agrarisch bedrijf ter plaatse van Hoge Horst 2 in Hertme. Niet alle bedrijfsgebouwen hebben op dat moment nog een functie, kunnen deels beschouwd worden als landschapsontsierend en de initiatiefnemer is daarom voornemens om schuren te slopen.

Hiermee is het plan opgevat om de schuren, in totaal 1483,5 m2, te saneren en in te brengen in het kader van het Rood voor Rood beleid van het samenwerkingsverband Groene Metropool Twente (GMT). Het plan omvat de sloop van een deel van de bestaande gebouwen en het terugbouwen met een compensatiewoning (inclusief bijgebouwen) op het erf.

De plannen passen niet in het huidig bestemmingsplan. Daarom is met behulp van voorliggend plan een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Dit bestemmingsplan verschaft een goed juridisch en ruimtelijk kader voor de ontwikkeling.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Hoge Horst 2 in Hertme, in het noordelijk deel van het buitengebied van de gemeente Borne. De locatie staat kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie B met perceelnummers 68 en 2924. Een topografische kaart met daarop het plangebied rood aangegeven is onderstaand zichtbaar. De begrenzing van het plangebied is zichtbaar op de digitale verbeelding en komt overeen met het huidig bedrijfsperceel, de gewenste ontwikkeling van het erf en de landschappelijke investeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01_0001.png"

Afbeelding 1.1: topografische kaart met plangebied (in rood) ten opzichte van omliggende plaatsen (bron: Map5 kaarten)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Borne". Dit bestemmingsplan is op 03-10-2017 vastgesteld door de gemeenteraad.

Op basis van dit bestemmingsplan heeft het huidig erf de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden', voorzien van een bouwvlak. Daarnaast zijn meerdere functieaanduidingen van toepassing, onder meer voor hoogteverschillen, beplantingselementen en openheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01_0002.png"

Afbeelding 1.2: uitsnede geldende verbeeldingen, huidig erf aangeduid (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de bestemming geldt dat deze hoofdzakelijk is bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf en/of een niet grondgebonden agrarisch bedrijf. Binnen deze bestemming is daarnaast wonen in de vorm van maximaal 1 bedrijfswoning per agrarisch bouwvlak toegestaan. In voorliggend geval is er reeds sprake van 1 bedrijfswoning binnnen het plangebied. Regulier wonen is binnen de bestemming niet toegestaan, daarnaast is het toevoegen van extra woningen ook niet toegestaan.

Zoals in de aanleiding reeds aangegeven past het bouwen van de compensatiewoning niet binnen de huidige bestemmingsplanregels ter plaatse van de locatie. Een aanpassing van het bestemmingsplan is daarvoor noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Borne, herziening Hoge Horst 2" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • bijlagen bij de toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek.no. NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01)
  • regels;
  • bijlagen bij de regels.


De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan wordt daarnaast vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot in hoofdstuk 7 wordt de procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Aan de Hoge Horst 2 in Hertme is het erf van de initiatiefnemer gelegen. Het erf is al vanaf de 19e eeuw in de familie van de initiatiefnemer. Het erf spreidt zich uit aan zowel de oost- als de westzijde van de straat. Aan de oostzijde van de straat bevindt zich de oude woonboerderij die met de achterkant richting de straat gepositioneerd is. Dit is van vroeger uit een logische indeling, zodat de oogst vanaf de essen gemakkelijk naar de boerderij gebracht kon worden en het vee gemakkelijk richting de weiden kon. De voorkant bevindt zich aan de oostzijde, aan de zijden van de weilanden. De voorkant was het domein van de boerin die zich bezig hield met de moestuin, siertuin en fruitboomgaard. De woonboerderij dient inmiddels als schuur en inwoningsdeel.

De achterkant van de boerderij is in het verleden ingezakt en weer hersteld. De initiatiefnemer is voornemens op termijn de achterkant weer in de oude staat terug te brengen. In het verleden is aan de voorkant van de boerderij een woning aangebouwd. De woning aldaar wordt momenteel opnieuw gebouwd.

Het agrarisch erf met melkvee bevindt zich aan de westzijde van het erf. Het bedrijf wordt nog gerund door de vader van de initiatiefnemer, waarbij sprake is van een eigendom van 21,35 hectare agrarische gronden en 50 melkoeien gehouden worden. De bedrijvigheid wordt momenteel afgebouwd. Het erf bevindt zich in het oude hoevenlandschap waarvan nog kenmerken terug te vinden zijn in de omgeving van de planlocatie, zoals de bochtige wegen en robuuste houtopstanden in de vorm van boomsingels en houtwallen. Het landschap is in de loop van de tijd meer open geworden wat ook terug te vinden is op de planlocatie en omgeving. Een weergave van het huidig erf is onderstaand zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01_0003.png"
Afbeelding 2.1: recente luchtfoto planlocatie (bron: PDOK.nl)

2.2 Toekomstige situatie

Aan de Hoge Horst 2 in Hertme is sprake van een agrarisch erf aan de west- en oostzijde van de weg. De opstallen die bedoeld waren voor het agrarisch gebruik en landschapsontsierend zijn zullen gesloopt worden, omdat het agrarische bedrijf op korte termijn beëindigd zal worden. Om te voorkomen dat de schuren in verval raken heeft de initiatiefnemer het voornemen om de landschap ontsierende schuren te slopen. Op de plek van de te slopen schuren wordt een nieuwe compensatiewoning gebouwd in een schuur model. De voormalige woonboerderij en enkele bijgebouwen zullen blijven bestaan. Op basis van de Rood voor Rood regeling kan een nieuw woonrecht toegekend worden. Er wordt ongeveer 1.483,5 m2 gesloopt, waarmee ruimschoots voldaan wordt aan de vereiste 1.000 m2 aan sloop. Voor de overige 483,5 m2 geldt een verdeelsleutel 1 op 3 om extra oppervlakte bijgebouwen mogelijk te maken.

Het erf blijft aan beide kanten van de weg georiënteerd. De voormalige woonboerderij (B op de tekening) is landschappelijk gezien het hoofdgebouw. De achterkant van de boerderij ligt aan de straatzijde. Hier is ook een bijgebouw gepositioneerd dat diende als schuur voor opslag van machines en grondstoffen. De voorkant van de woonboerderij is naar de weilanden gericht.

De woonboerderij (B) wordt behouden, maar de achterkant wordt gerenoveerd en zodoende in zijn oude luister hersteld. Ook enkele bijgebouwen zullen behouden worden (C). Op dit moment is een nieuwe woning (A) in aanbouw die gekoppeld is aan de voormalige woonboerderij. Aan de westzijde van de straat wordt een groot deel van de voormalige agrarische gebouwen gesloopt (I) en de kuilplaten zullen worden gesaneerd (N). Ten oosten van het erf liggen ook nog kuilvoerplaten, die ook verwijderd worden. Op dat deel van het erf wordt een nieuwe compensatiewoning gerealiseerd (D) in de vorm van een schuurwoning. Het erf zal worden ingepast in het bestaande kampenlandschap. Dat betekent dat robuuste elementen uit het kampenlandschap weer worden terug gebracht. Er wordt een nieuwe boomgaard (K) aangeplant met zomerlindes en/of zomereiken. Ook zullen enkele beeldbepalende, solitaire bomen worden aangeplant, zoals lindes of walnoot (L). In de directe omgeving zal nieuwe aanplant van bomen plaatsvinden (P en Q) ter versterking van landgoed 'Weleveld' aan de westzijde van het erf.

In de toekomstige situatie blijft bebouwing behouden. Het gaat om de voormalige boerderij (B), de daaraan gebouwde schuur (C) en de schuur aan de overzijde van de weg (tevens met C aangegeven). De te behouden bebouwing heeft een gezamenlijke oppervlakte van circa 840 m2. De milieuvergunning wordt in overeenstemming met de nieuwe situatie ingetrokken.


Maatregelen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit

  • Slopen van landschap ontsierende gebouwen (I);
  • Behoud van bestaande houtopstanden (H);
  • Aanplant nieuwe fruitboomgaard (J);
  • Herstel achterzijde woonboerderij (B);
  • Nieuw aan te planten boomgaard met zomereiken en/of zomerlindes (K);
  • Nieuw aan te planten beeldbepalende bomen: linde of walnoot (L);
  • Nieuw aan te planten hagen (M);
  • Saneren van aanwezige kuilvoerplaten (N);
  • Nieuwe aanplant van naastgelegen landgoed (P);
  • Nieuwe aanplant houtsingels als KGO-investering (Q).

Met voorgenoemde inpassing voldoet het plan aan de gestelde voorwaarden.Een weergave van de beoogde situatie is zichtbaar in afbeelding 2.2 en opgenomen in de Bijlage 1 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01_0005.png"

Afbeelding 2.2: nieuwe landschappelijke situatie Hoge Horst 2 (bron: N+L Landschapsontwerpers)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Vrijkomende Agrarische Bebouwing en de provinciale ruimte-voor-ruimteregelingen waardoor VAB-locaties omgevormd kunnen worden tot aantrekkelijke nieuwe woonlocaties. Ook wordt ingegaan op de aspecten 'economie en landschap'. Landschap is immers een belangrijk onderdeel van het vestigingsklimaat, zowel voor de meer verstedelijkte gebieden als voor de landelijke regio's. Voor een hoogwaardige kenniseconomie als de Nederlandse, is de bereikbaarheid en aantrekkelijkheid van het omringende landschap van groot belang in de concurrentie met andere landen. Een aantrekkelijke leefomgeving is tevens een randvoorwaarde voor toerisme.

De aantrekkelijkheid van de leefomgeving is immers vaak de reden dat bezoekers naar een regio komen. Een aantrekkelijk landschap maakt dat mensen daar willen wonen, werken en recreëren. Vrijkomende agrarische bebouwing kan bijvoorbeeld met provinciale ruimte-voor-ruimteregelingen omgevormd worden tot aantrekkelijke nieuwe woon- of werklocaties, waarbij de vrijkomende agrarische grond zo veel mogelijk kan worden ingezet voor een grotere grondgebondenheid van de omliggende agrarische bedrijven, of worden gebruikt voor agrarisch natuurbeheer. Rijk en regio's werken samen uit hoe kan worden omgegaan met de opgave van agrarische leegstand en herbestemming in relatie tot het combineren van functies in het landelijke gebied, behoud en versterking van de leefbaarheid op het platteland en het voorkomen van verdere aantasting van het landschap.

Beoordeling van het plan:

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en waarbij geen sprake is van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Juist kan het plan een bijdrage leveren aan de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied en goede invulling van een VAB-locatie, omdat een voormalig agrarische erf wordt omgevormd naar regulier woonerf met behoud van de (voormalig agrarische) karakteristieken en een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Geconstateerd is dat een woning op deze locatie een logische functie betreft. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld, hierbij wordt onder meer verwezen naar Bijlage 1 behorende bij de toelichting en de toetsing aan het provinciaal en gemeentelijk beleid. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. In voorliggend plan is niet sprake van een stedelijke ontwikkeling, maar gaat het om een recreatieve functie.

Beoordeling van de plannen:

Wat betreft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij "nieuwe stedelijke ontwikkelingen" (3.1.6 Bro).

Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang (toename van bebouwing of ruimtegebruik) van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Uit afdelingsjurisprudentie blijkt dat voor het realiseren van woningen geldt, dat woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen worden beoordeeld als zijnde een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' die ladderplichtig is. Hieronder worden deze uitspraken weergegeven:

  • 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Belangrijk uitgangspunt van de Ladder is het aspect zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In de Nota van toelichting wordt onder het begrip stedelijke ontwikkeling expliciet vermeld dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen zoals de Ruimte voor ruimteregelingen niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

In voorliggend geval wordt een bestaand agrarisch bedrijfsperceel opgeheven, waarbij de in onbruik rakende bebouwing gesaneerd wordt en conform de rood voor rood regeling één compensatiewoning gebouwd mag worden. De ontwikkeling blijft ruim over de 12 woningen, de grens waarbij sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bovendien geeft het plan invulling aan een ruimte voor ruimte-regeling. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet noodzakelijk.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De omgevingsvisie is het overkoepelende provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan en/of passend is binnen de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes (themagerichte artikelen met criteria waaraan (bestemmings)plannen dienen te voldoen)
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken (conform lagenbenadering: natuurlijke laag, agrarische laag, stedelijke laag)


Doorwerking plan:

In voorliggende geval zijn in het kader van de generieke beleidskeuzes de volgende artikelen relevant:

  • artikel 2.1.2 (Principe van concentratie)
  • artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
  • artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)
  • Artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving)
  • Artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen)

Onderstaand worden de beleidskeuzes benoemd en beoordeeld op welke wijze in het plan hiermee rekening is gehouden.


Artikel 2.1.2, lid 1: Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Beoordeling van het plan:

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt op gronden die momenteel in gebruik zijn als agrarische bedrijfslocatie. De bedrijfsactiviteiten gaan beëindigd worden en daarom wordt de bedrijfsbebouwing deels gesaneerd. Hier in de plaats mag een woning gebouwd worden, waarin de zoon van de huidige eigenaren wil gaan wonen. Daarmee is sprake van een lokale behoefte en een goede invulling aan het principe van concentratie.


Artikel 2.1.3, Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpenwanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "groene omgeving" nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "bestaand bebouwd gebied" nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;

Beoordeling van het plan:

De locatie ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van een herontwikkeling, waarbij bestaande agrarische bebouwing wordt gesaneerd en een compensatiewoning wordt gebouwd. Er is daarom sprake van nieuwbouw, maar wel op het bestaande bouwperceel. Er wordt daarmee nut gemaakt van een bestaand erf. Er is geen sprake van nieuwe bebouwing in de groene omgeving.

De ontwikkeling wordt zorgvuldig ruimtelijk en landschappelijk ingepast. Er is hiermee sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik passend binnen dit artikel van de omgevingsverordening.


Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting bij bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, past binnen het ontwikkelingsperspectief, inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze toepassing wordt gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering).

Beoordeling van het plan:

Voor het plangebied is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld dat gebaseerd is op de toegekende gebiedskenmerken. Deze worden later in deze paragraaf afzonderlijk behandeld en getoetst. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.1.5.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Beoordeling van het plan:

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Borne. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Sloop van 1.483,5 m2 aan landschapsontsierende bebouwing;
  • de verwijdering van overtollige erfverhardingen, kuilvoerplaten e.d.;
  • Het landschappelijk inpassen van het nieuwe erf;
  • de aanplant c.q. herstellen van houtsingels in de omgeving van het erf, herstel van voorheen aanwezige landschapstructuren.

In het onderhavig geval betreft het de beeindiging van een agrarisch bedrijf, sanering van de voormalige bedrijfsgebouwen en de realisatie van één compensatiewoning met bijgebouwen. Dit is in Bijlage 1 nader uitgewerkt en akkoord bevonden door de gemeente Borne. Met inachtneming van dit ruimtelijk kwaliteitsplan wordt voldaan aan artikel 2.1.6.


Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Beoordeling van het plan:

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van één compensatiewoning met bijbehorende bouwwerken op basis van de rood-voor-rood-regeling. Door de sloop van landschapsontsierende bebouwing wordt het recht voor één extra wooneenheid verkregen. De woning voldoet aan de kwalitatieve behoefte en wordt gebouwd voor de lokale behoefte. De toekomstige bewoners zijn kinderen van de initiatiefnemers. Zoals uit paragraaf 3.3.2 blijkt is er in de gemeente Borne ruimte voor het toevoegen van extra woningen. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.


Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Voor het voorliggende plan is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01_0006.png"

Afbeelding 3.1: ontwikkelingsperspectief, plangebied is lichtgroen wat betekent "Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap. (Bron: overijssel.tercera-ro.nl)

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden - net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven - de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

De ontwikkeling van de woonfunctie binnen dit ontwikkelingsperspectief is mogelijk met inachtneming van Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.Het omvormen van de agrarische bedrijfsfunctie naar een reguliere woonfunctie na beeindiging van het agrarisch bedrijf is een passende activiteit in het mixlandschap. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan het agrarisch cultuurlandschap door een goede landschappelijke inpassing van de plannen. Bovendien worden omliggende functies niet geschaad in de mogelijkheden.


Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag.
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap.
  • 3. Stedelijke laag.
  • 4. Laag van de beleving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01_0007.png"

Afbeelding 3.2: uitsneden kaarten natuurlijke laag, laag van cultuurlandschap en laag van de beleving (bron: provincie Overijssel)


Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is aanvankelijk ontstaan zonder toedoen van de mens door onder andere invloeden van abiotische processen als ijstijden, wind en water. Het plangebied ligt in een dekzandgebied dat doorsneden werd door beekdalen. Door de uitgestrekte open gebieden was er minimaal sprake van hoogteverschillen, hoogstens wat dekzandwelvingen. Door de jaren heen zijn hoogteverschillen verder geërodeerd door de wind, soms juist weer versterkt door de wijze van agrarisch gebruik, maar uiteindelijk weer verminderd door de schaalvergroting in de landbouw. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Vanuit deze laagtes sijpelde het water naar de lager geleden delen, naar de beken en rivieren. Het landschap is hier dynamisch met een open karakter.

Het plangebied ligt in een landschap dat omschreven kan worden als dekzandvlakte. Het landschap dat is ontstaan tijdens de laatste ijstijd waarbij hoogteverschillen zijn bepaald door het landijs en de wind. Rondom het plangebied is er sprake geweest van hoogteverschillen door verschillende dekzandkopjes, maar rondom het plangebied is er een relatief egaal gebied met geen of geringe hoogteverschillen. Verschillen die er waren zijn minder geworden of verdwenen door de grootschalige ontginningen, ruilverkaveling en/of de moderne landbouw. Het voorliggend plan doet geen afbreauk aan de kenmerken van de natuurlijke laag, aangezien bebouwing enkel op het huidige erf gaat plaatsvinden.

Laag van cultuurlandschap

Door menselijk ingrijpen in de natuurlijke omstandigheden ontstaat er een (agrarisch) cultuurlandschap. Het landschap werd functioneel ingericht waarbij men nooit heeft nagedacht over de schoonheid ervan. Nu waarderen wij juist de ingrepen van destijds. De eerste nederzettingen in Nederland werden gesticht op de rand van de hogere stuwwallen en dekzandruggen naar de overgang met de lagere gronden zoals het plangebied. De akkers op de hogere gronden werden intensief gebruikt en bemest met heideplaggen uit het voormalige potstal systeem. De heideplaggen kwamen van de grootschalige open heidecomplexen die pas laat zijn ontgonnen door - in eerste instantie - gebrek aan kennis.

De open essen en eenmansesjes kwamen door het potstalsysteem hoger in het landschap te liggen met veelal scherpe randen. Al dan niet werden randen van de es beplant met houtsingels (steilrand beplanting) of houtwallen met een - langs de randen van de es - kleinschaliger landschap tot gevolg. Afhankelijk van de grootte van de es werden meerdere boerderijen rondom een es gebouwd zoals dit het geval is rondom het plangebied. Bij de essen- en kampenlandschap is er vaak sprake van grillige wegenpatronen met een aaneenschakeling van landschapselementen rondom de kampen of essen en verspreid liggende erven.

De ontwikkeling moet bijdragen aan de herkenning van het landschap. De mate van herstel is afhankelijk van meerdere factoren. In beginsel moet ervoor gezorgd worden dat het bestaande behouden blijft en dat erven op een juiste manier ingepast zijn en blijven.

Het plangebied ligt in het oude hoevelandschap (kampenlandschap). Het kampenlandschap is een kleinschaliger dan het aangrenzende heide ontginningslandschap. Het kampenlandschap heeft een onregelmatig verkavelingspatroon. In de loop van de tijd is het landschap grootschaliger geworden, waarbij ook de verkaveling wat rechtlijniger is geworden en de kavels groter. De voorgenomen ontwikkeling is mogelijk als de bestaande indeling van het landschap wordt gerespecteerd.

De voorgenomen ontwikkeling biedt kansen om elementen uit het kampenlandschap weer terug te brengen. Zo zullen nieuwe bomen aangeplant worden, zoals zomerlindes en zomereiken en enkele solitaire bomen in de soort linde of walnoot. Ook zal een fruitboomgaard worden aangeplant die dient als verbinding tussen beide delen van het erf.

Ten westen van de planlocatie zal nieuwe aanplant plaatsvinden die bedoeld is ter versterking van het landgoed ‘Weleveld’ dat aan de westzijde ligt. Deze aanplant zorgt ervoor dat er een grote, landschappelijke ‘kamer’ ontstaat.


Laag van de beleving

Het plangebied is omschreven als donkerte. De donkere gebieden zijn veelal de buitengebieden van onder andere Overijssel. Waar elders dorpen, autowegen, kassengebieden en attractieparken zorgen voor licht, is het buitengebied een plek waar men nog de sterrenhemel kan waarnemen. De ambitie is om donkere plekken te behouden en deze waar mogelijk nog donkerder te maken. Er mag geen onnodig licht worden toegevoegd. De voorgenomen ontwikkeling past goed bij de gestelde ambities.


Conclusie

Het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan is gebaseerd om de toegekende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Met inachtneming hiervan wordt geconcludeerd dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne

De gemeente Borne heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (23 juni 2015). Binnen de structuurvisie Borne is onder andere de ontwikkelingsvisie buitengebied opgenomen. Belangrijkste aanknopingspunten zijn:

  • Borne biedt ruimte aan het ontwikkelen en mogelijk maken van nieuwe functies in het buitengebied, mits zij ook in kwalitatief opzicht iets bijdragen. De gemeente wil deze ontwikkelingen beïnvloeden en waar mogelijk een Borns profiel meegeven.
  • Specifiek worden de volgende speerpunten benoemd voor het landelijk gebied: behoud en versterken kwaliteiten landelijk gebied, benutten van potenties en ontwikkelingsmogelijkheden landelijk gebied volgens bestaand beleid (VAB, recreatie en toerisme) en nieuw beleid.

Binnen de Structuurvisie Borne zijn er voldoende aanknopingspunten voor de beoogde ontwikkeling. Er is in voorliggend plan sprake van Rood voor Rood waarbij maatwerk wordt toegepast. 1483,5 m2 aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en op basis van de beleidsnota Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente één nieuwe woning als compensatie mogelijk gemaakt. Middels KGO wordt daarvoor extra geïnvesteerd in het landschap. Zo draagt de ontwikkeling bij aan de kwaliteit van het landelijk gebied en worden de ontwikkelingsmogelijkheden volgens bestaande beleidskaders benut.

3.3.2 Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente

Nieuwe ontwikkelingen moeten leiden tot een verbetering van ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit laat zich moeilijk vangen in een definitie. Dit beleidsstuk gaat uit van de volgende definitie: ''Een omgeving of een bouwwerk met een hoge gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde''.

De omgeving of het bouwwerk dient optimaal gebruikt te worden voor het beoogde doel. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de ruimtelijke kwaliteit te worden beschreven, waarbij ook wordt aangegeven op welke manier deze kwaliteit wordt verbeterd. De kwaliteiten in een gebied kunnen op de volgende manier worden versterkt:

  • Bestaande kwaliteiten behouden en waar mogelijk versterken door deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen.
  • Samenhang aanbrengen of waar nodig herstellen.
  • Contrasten opvoeren en afwisseling vergroten.
  • Versterken van ruimtelijke uitstraling en de beleefbaarheid en toegankelijkheid vergroten.
  • Landschappelijke versterkingen in het kader van biodiversiteit en natuurwaarden.

Bij alle ontwikkelingen die in dit beleidsdocument worden beschreven dient te allen tijde een ruimtelijk kwaliteitsplan/erfinrichtingsplan aangeleverd te worden. Een dergelijk plan gaat uit van de gebiedskenmerken zoals genoemd in de Catalogus Gebiedskenmerken Overijssel (en/of de eigen gemeentelijke gebiedsanalyse) en wordt opgesteld door een landschapsdeskundige en/of landschapsarchitect. In het ruimtelijk kwaliteitsplan/erfinrichtingsplan worden de kwaliteiten van de ontwikkellocatie(s) beschreven en aanbevelingen voor verbetering hiervan gedaan.

Rood voor rood

Bij Rood voor Rood gaat het om de sloop van landschapsontsierende gebouwen in ruil voor een bouwkavel voor één of meer (compensatie-) woningen. Hoofdzaak hierbij is dat het belang van de initiatiefnemer (waarde bouwkavel) en het maatschappelijke belang (betere ruimtelijke kwaliteit) in evenwicht zijn met elkaar. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

Bij de sloop van minimaal 1.000 m² aan landschapsontsierende bebouwing kan één nieuwe woningbouwkavel worden uitgegeven. De nieuwe woning en bijbehorend bijgebouw mogen respectievelijk maximaal 750 m³ en 150 m² zijn.

Naast de sloop van de genoemde 1.000 m² (voor 1 woning) is het uitgangspunt dat alle landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van de (bedrijfs)woning of karakteristieke, beeldbepalende of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Maatwerk

In uitzonderlijke gevallen past een wenselijke ontwikkeling niet binnen de in dit document beschreven beleidsregels. Wanneer de beleidsregels niet voldoende ruimte bieden om een gewenste ontwikkeling, waarbij bijvoorbeeld een milieutechnisch- of ruimtelijk probleem wordt opgelost, mogelijk te maken dan kan maatwerk worden toegepast. Afwijken van de beleidsregels gebeurt op basis van kwalitatieve criteria, bijvoorbeeld een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit.


Beoordeling van het plan:

De nieuwe bouwkavel ten behoeve van de Rood voor Rood regeling wordt op de slooplocatie gesitueerd, aan de noordzijde van de Hoge Horst. Er wordt ter plaatse 1.483,5 m2 bruto vloer oppervlakte (bvo) aan voormalige agrarische bebouwing gesloopt. Daarmee voldoet de ontwikkeling ruimschoots aan de sloopeis van 1.000 m2 bvo.

In voorliggend plan wordt aan de zuidzijde van de Hoge Horst de woonboerderij behouden en de woning die aan de boerderij geschakeld is wordt op dit moment opnieuw gebouwd. De erfgoedcommissie heeft geoordeeld dat deze voormalige woonboerderij karakteristieke elementen bevat. Aan de noordzijde van de Hoge Horst wordt door middel van het doorlopen van de Rood voor Rood regeling een nieuw bouwrecht verkregen. Op basis van de reguliere bouwmogelijkheid o.b.v. rood voor rood mag een woning van 750 m3 met een bijgebouw van 150 m2 worden teruggebouwd.

Op basis van het rood voor rood beleid mag bij recht op een deelnemend erf 300 m2 aan bijgebouwen behouden blijven. Het karakteristieke (te behouden) boerderijgebouw is daarnaast 245 m2 groot en er wordt 483,5 m2 extra gesloopt. Op basis van de extra sloop kan 161 m2 gebouwd worden (verdeelsleutel 1:3). Totaal zou je daarmee op 706 m2 aan toegestane oppervlakte bijgebouwen komen op locatie Hoge Host 2. De wens is echter om 900 m2 aan bijgebouwen mogelijk te maken. Dat betekent dat over 184 m2 vooralsnog geen compensatie plaats vindt.

In voorliggend geval is er sprake van maatwerk. Er is behoudenswaardige bebouwing op het erf aanwezig in de vorm van karaktistieke bebouwing aan de zuidzijde van de weg (voormalige boerderij en naastgelegen schuur). Aan de noordzijde staat nog een stal van recent bouwjaar. Van deze schuur wordt een deel gesaneerd en de rest behouden om dienst te doen als stalling en opslag van werktuigen, benodigdheden voor onderhoud van erf en bewerken van omliggende gronden (ruim 21 hectare) en voor privé-doeleinden. Het volledig saneren van deze schuur is niet gewenst, aangezien deze niet direct als landschapsontsierend aangemerkt wordt. Bovendien wordt de gevel van deze schuur aangepast om een goede uitstraling te garanderen en daarom is gekozen om via maatwerk een deel in stand te houden. In totaal is het daarmee geoorloofd om 900 m2 aan bebouwing op de toekomstige woonerven binnen het plangebied toe te kunnen staan, onderverdeeld in 545 m2 aan de noordzijde en 355 m2 aan de zuidzijde.

Extra investering in de ruimtelijke kwaliteit

Dit wordt derhalve gecompenseerd door aanvullende investering in het landschap. Om een goed evenwicht te houden tussen investeringen in de ruimtelijke kwaliteit en tegenprestatie in de vorm van bebouwingsmogelijkheden wordt ervoor gekozen om voor dit plan ook om het erf landschappelijke verbeteringen aan te brengen. Op in eigendom zijnde gronden ten noorden van de planlocatie wordt daarom aan landschapsherstel gedaan. Van oudsher karakteristieke groenelementen worden hierbij hersteld.

Er blijft een grotere oppervlakte aan bijgebouwen staan / er blijft een grotere mogelijkheid aan herbouw aan bijgebouwen dan is toegestaan volgens het beleid. Er wordt aanvullend geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit om het extra aantal aan bijgebouwen toe te kunnen staan. Formeel is er sprake van 184 m2 teveel oppervlakte aan bijgebouwen. Er geldt daarvoor normaliter een sloopverplichting van 1:3. Een sloopmeter kost in de praktijk circa € 50,- exclusief btw. 184 x 3 = 552. 552 x € 50,- = € 27.600 exclusief btw.

De aanvrager legt in dit plan extra landschapselementen aan met een oppervlakte van 3.118 m2. Ter plekke kan de strook niet langer ingezet worden als landbouwgrond. De afwaardering als ook de kosten voor aanleg zijn daarom een investering. De totale investering komt neer op € 31.068,50 exclusief btw. Dat is een hoger bedrag dan voor de aankoop van sloopoppervlakte noodzakelijk zou zijn. Op die manier is er sprake van een alternatieve compensatie van de extra 184 m2 aan bijgebouwen. Bovendien blijft er alsnog sprake van een forse vermindering van bebouwingsvolume op het erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01_0008.png"

Resumerend

Al met al kan gesteld worden dat de ontwikkeling van het perceel aan de Hoge Horst 2 in Hertme door middel van Rood voor Rood invulling geeft aan het door de regio gestelde ruimtelijk beleid. Het voornemen levert een bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied en daarnaast zorgt de ontwikkeling ervoor dat landschap ontsierende bebouwing wordt gesaneerd.

De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plekke blijkt uit een reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke inpassing. Bovendien worden extra investeringen gedaan in de directe omgeving die het van oudsher aanwezige agrarische landschap mede herstellen. Medewerking aan de realisatie van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de agrarische bebouwing voldoende is gewaarborgd. Het vrijkomende agrarische of woonperceel dient een passende herbestemming te krijgen in een herziening van het bestemmingsplan.

De milieuvergunning dient in overeenstemming met de nieuwe situatie te worden gebracht c.q. ingetrokken te worden zover dit nog niet het geval is. De compensatiewoning mag geen onevenredige aantasting van agrarische en andere belangen in de omgeving veroorzaken.

De aanvraag voldoet aan het gestelde beleid.

3.3.3 Woonvisie 2022+

De Woonvisie gaat uitgebreid in op volkshuisvesting binnen de gemeente Borne voor de komende periode. We kijken daarbij vooruit naar het jaar 2030 en soms al naar 2040. Duidelijk is dat de huizenmarkt onder druk staat. Met name jongeren hebben grote moeite om een woning te vinden maar ook voor andere doelgroepen wordt het steeds lastiger om aan geschikte woonruimte te komen. Daar wil de gemeente Borne wat aan doen.

De belangrijkste punten op een rij:

  • Borne gaat inzetten op meer koopwoningen, met name voor ouderen en starters;
  • In samenwerking met woningbouwcorporaties gaat Borne het aantal huurwoningen vergroten;
  • In zowel de koop- als huursector probeert Borne doorstroming te bevorderen;
  • Om de directe woningnood op te vangen wordt op zoek gegaan naar locaties voor flexwonen;
  • Een verhoging in aantallen betekent niet dat ingeleverd gaat worden op kwaliteit;
  • Ontwikkelingen moeten de omgevingskwaliteit waarborgen en, waar mogelijk, versterken;
  • De gemeente pakt een faciliterende rol ten aanzien van het duurzaamheidsvraagstuk;
  • Samen met de zorgpartners wordt ernaar gestreeft dat ouderen en andere kwetsbare doelgroepen meteen zorgvraag zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen laten wonen;
  • De gemeente doet er samen met inwoners, marktpartijen en corporaties alles aan om ook in de toekomst de beste woongemeente van Twente te zijn!

Buitengebied

Het buitengebied is een plek om te leven, te wonen, te werken en te genieten. Het is dynamisch ontwikkeld en is voor iedereen belangrijk vanwege het bijzondere karakter. Het Bornse landschap, dat we sinds enige tijd met trots ‘De Groene Poort’ noemen, behoort tot het DNA van elke Bornenaar. Een prachtig landschap met hoge landschappelijke, cultuurhistorische belevingskwaliteit en veel diversiteit: de openheid van de Zenderse Es, de diverse beken en het fraaie coulisselandschap tussen Hertme en Zenderen. Een landschappelijke kwaliteit die we willen behouden en waar mogelijk versterken. Wel is er een groeiende behoefte om te wonen in het buitengebied. Nieuwe woningen in het buitengebied kunnen onder voorwaarden toch worden toegestaan.

Allereerst zijn nieuwe woningen in het buitengebied toegestaan als dit op grond van het geldende bestemmingsplan mogelijk is. Op grond van het bestemmingsplan voor het buitengebied is woningsplitsing toegestaan om een bijdrage te leveren aan het behoud van karakteristieke bebouwing (woonboerderijen). Woningsplitsing heeft betrekking op het bouwkundig en functioneel in tweeën delen van een gebouw, zodanig dat in het gebouw een extra woning kan worden gerealiseerd. Door woningsplitsing worden kleinere en dus beter betaalbare woningen gecreëerd. Hierdoor wordt het onderhoud van waardevolle boerderijen beter betaalbaar en wordt de bestaande bebouwing efficiënt gebruikt. Om voor woningsplitsing in aanmerking te komen geldt onder andere de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een boerderij met een inhoud van meer dan 1.000 m3.

Daarnaast zien we een sloop en/of transformatieopgave van leegstaande of vrijkomende agrarische bebouwing, onder andere vanwege de steeds strenge wet- en regelgeving. De verwachting is dat de komende jaren agrarische bedrijven (gedeeltelijk) zullen stoppen en dat er agrarische bedrijfsgebouwen vrij komen te staan. Via de Rood-voor-Rood regeling wordt het financieel mogelijk om vrijkomende agrarische bebouwing te slopen in ruil voor het verkrijgen van één of meer (compensatie)woningen.

Bij Rood voor Rood gaat het om de sloop van landschapsontsierende gebouwen in ruil voor het verkrijgen van een bouwkavel voor één of meer (compensatie)woningen.

Beoordeling van de plannen:

In de gemeente Borne is het mogelijk om nieuwe woningen, zoals beschreven in onderhavig plan, in het buitengebied mogelijk te maken. Dit kan mits er in het kader van rood voor rood een tegenprestatie (sloop van landschapsontsierende bebouwing) wordt geleverd. Hieraan wordt in dit geval voldaan.

Het is daardoor mogelijk om het vrijkomende agrarische erf te transformeren naar een woonlocatie, met in dit geval één extra woning. Voorliggende ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de woonvisie van de gemeente Borne.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Besluit milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor een herontwikkeling van het erf aan de Hoge Horst 2 in Hertme en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Het erf betreft een agrarische erf met daarop diverse karakteristieke en landschap ontsierende bebouwing. De boerderij kent binnenkort geen agrarisch gebruik meer en de landschap ontsierende bebouwing wordt daarmee gesloopt. Het is de bedoeling om de voormalige boerderij en twee schuren te behouden, tevens is de huidige bedrijfswoning momenteel in herbouw. Het plan bestaat uit de sloop van schuren en de bouw van een compensatiewoning conform rood voor rood.

Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Gekeken is of er sprake is van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r.. De plannen vinden in dat geval de meeste aansluiting bij de activiteit: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

In het geval sprake is van deze activiteit dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Juist de afname van bebouwing en verharde oppervlak in relatie tot beëindigen van een agrarisch bedrijf maakt de conclusie dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

Tevens blijkt uit dit Hoofdstuk 4 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Het besluit milieueffectrapportage staat de uitvoerbaarheid van de plannen niet in de weg.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In afbeelding 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01_0009.png"

Afbeelding 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Beoordeling van de plannen:

Het plangebied is gelegen aan de Hoge Horst 2 in Hertme in het buitengebied van de gemeente Borne. De richtafstanden die tot het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' behoren, dienen dus als uitgangspunt genomen te worden in de onderstaande toetsing.

Externe werking

Onderhavig bestemmingsplan beëindigt de agrarische bedrijvigheid in het plangebied en zet de planlocatie om naar een woonerf. Daarmee vervallen milieubelastende activiteiten binnen het plangebied. Voor de milieugevoelige objecten in de omgeving is daarmee enkel sprake van een verbetering voor wat betreft milieuzonering. Met inachtneming van de bevindingen wordt voldaan voor wat betreft de externe werking.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Het plangebied wordt bestemd ten behoeve van de woonfunctie en er wordt een nieuwe woning opgericht. Dit is aangemerkt als milieugevoelige functie.

Nabij het plangebied, in de directe nabijheid zijn milieubelastende functies aanwezig, namelijk een grondgebonden agrarisch bedrijf. Deze bedrijvigheid maakt onderdeel uit van een milieubelastende activiteit, namelijk de activiteit 'Akker-en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief)'.

Op basis van deze activiteit geeft de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 100 m voor geur en 30 m voor geluid en stof. De afstand tussen nieuwe compensatiewoning en het bouwvlak van naastgelegen agrarisch bedrijf (Hoge Horst 4) bedraagt in de nieuwe situatie minimaal 110 meter. Er wordt voldaan aan de benodigde richtafstanden. Er zijn geen problemen te verwachten vanuit de interne werking.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Beoordeling van de plannen:

Er wordt een nieuwe burgerwoning gerealiseerd binnen het plangebied. Daarmee geniet de nieuwe woning bescherming ten opzichte van omliggende agrarische bedrijven, andersom moeten de bedrijven beschermt worden in de gebruiksmogelijkheden. Er is zoals in paragraaf 4.2 al is behandeld sprake van minimaal 110 meter afstand tussen het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf Hoge Horst 4 (melkveehouderij) en de compensatiewoning. Bovendien geldt dat op basis van artikel 14, lid 2 van de Wgv het volgende:

"Voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 (van de Wgv red.) bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd:

  • a. op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij;
  • b. in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij, en;
  • c. in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij;

ten minste 100 meter indien de woning binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen."

Op basis hiervan moet de vaste afstand van 50 meter tussen beide objecten gerespecteerd worden. Hieraan wordt ruim voldaan en daarmee voldoet de planvorming aan de benodigde afstanden vanuit de Wet geurhinder en veehouderij. In de verdere omgeving van het plangebied bevinden zich, binnen een straal van 300 meter, geen inrichtingen die op grond van de Wgv beoordeeld moeten worden.

Gelet op vorenstaande is er ter plaatse van de nieuwe woning sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en omgekeerd worden agrarische bedrijven niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor in dit plan besloten ontwikkeling.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  • Als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  • het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
  • als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan 2 uur gehanteerd;
  • als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).

Beoordeling van de plannen:

Op een locatie gelegen aan Hoge Horst 2 te Hertme, kadastraal bekend gemeente: Borne, Sectie: B, nummer(s): 2924 is op 11 juli 2023 een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 en 5707 uitgevoerd. Het rapport is bijgevoegd in Bijlage 2.

De locatie aan de Hoge Horst 2 te Hertme betreft een agrarisch erf. Op de locatie is een melkveehouderij met een woning en vijf bedrijfsgebouwen aanwezig. Initiatiefnemer is voornemens om de bestemming te wijzigen, de schuren te slopen en er nieuwe woningen te realiseren. Naar aanleiding van de bevindingen van het historisch vooronderzoek wordt de locatie als verdacht beschouwd.

Verkennend bodemonderzoek NEN5740

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.

Gehele locatie

In het bovengrondmengmonster BM1 is een lichte verhoging PAK 10 VROM aangetroffen. In het bovengrondmengmonster BM2 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het bovengrondmengmonster BM3 is een lichte verhoging PAK 10 VROM aangetroffen. In het ondergrondmengmonster OM1 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb7wm1 is een lichte verhoging barium aangetroffen.

Dieseltank

In het bovengrondmengmonster BM4 is een lichte verhoging minerale olie aangetroffen. In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn geen verhogingen aangetroffen.

Spoelplaats

In het bovengrondmengmonster BM5 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb4wm1 is een lichte verhoging barium aangetroffen.

Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"

Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.

Gehele locatie

Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In de mengmonsters is analytisch geen asbest aangetoond.

Druppelzone

In het mengmonster DZ1 is analytisch geen asbest aangetoond.

Algemeen

Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Eindconclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'bodem' geen belemmering oplevert voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan, een motivering worden verstrekt aangaande geluidshinder, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • in stedelijk gebied:

- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;

- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;

  • in buitenstedelijk gebied:

- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;

- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;

- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Beoordeling van de plannen:

De Hoge Horst betreft een weg die enkel wordt benut door bestemmingsverkeer. Er is sprake van lage intensiteiten en de geluidskaart in de Atlas Leefomgeving laat zien dat er geen waarden boven de 48 dB zijn te verwachten ter hoogte van het plangebied. Voor de compensatiewoning bedraagt de geluidsbelasting daarmee minder dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Zie onderstaande fragment uit de geluidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01_0010.png"

Afbeelding 4.2: fragment geluidskaart wegverkeerslawaai, plangebied aangepijld (bron: Atlas Leefomgeving)

Een goed woon- en leefklimaat wordt hierbij gegarandeerd doordat de verkeersintensiteiten op de Hoge Horst laag zijn, de woning op minimaal 30 meter uit de weg gesitueerd zijn en er geen metingen boven de voorkeurgrenswaarde gedaan zijn volgens de geluidskaarten uit de Atlas leefomgeving. Voor wat betreft industrielawaai wordt geconstateerd dat er geen geluidgezoneerde industrieterreinen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Met inachtneming van het voorgaande blijft sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.


Beoordeling van de plannen:

Het voorliggend plan voorziet in de beëindiging van het agrarisch bedrijf ter plaatse en de bouw van een compensatiewoning op de locatie van de stallen. Daarmee is geen sprake van nieuwe extra verkeersbewegingen. In tegendeel kan gesteld worden dat het verwijderen van de agrarische bedrijfsbestemming op het plangebied juist zorgt voor een afname, doordat er geen bedrijfsmatige verkeersbewegingen meer te verwachten zijn voor deze functie. Desondanks is wel bekeken wat de effecten van verkeersbewegingen vanuit een vrijstaande woning bijdraagt. Zie onderstaand de NIBM-tool voor de verkeersbewegingen vanuit het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01_0011.png"

Afbeelding 4.3: NIBM-tool worst-case berekening vanwege de ontwikkeling (bron: infomil.nl)

De NIBM-tool laat zien dat er geen sprake is van gevolgen voor de luchtkwaliteit. De gevolgen van het plan op de luchtkwaliteit is daarmee 'niet in betekende mate'.

Conclusie

Het voorliggende plan draagt niet bij aan een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beoordeling van de plannen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01_0012.png"

Afbeelding 4.4: uitsnede risicokaart met afstand plangebied tot dichtstbijzijnde risicobron (bron: Atlas Leefomgeving, bewerkt)

Bovenstaande afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart. Uit de kaart volgt dat zich op minstens 2,5 km van het plangebied de dichtstbijzijnde risicobron bevindt. Het betreft een buisleiding van de Gasunie. Deze onderlinge afstand is dermate groot dat deze risicobron geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Het aspect externe veiligheid is daarmee geen belemmering voor het initiatief.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Water

Algemeen

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watertoetsproces

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is op 16-08-2023 de digitale watertoets uitgevoerd. De korte procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen, daaruit is gebleken dat de standaard waterparagraaf volstaat voor dit plan.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebied

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Er is geen toename van het verharde oppervlak. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel. Hemelwater wordt geïnfiltreerd. Afvalwater wordt verwerkt via het afvalwaterriool dan wel een IBA.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.9 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Onderstaand wordt op deze aspecten ingegaan voor wat betreft de plannen.

Beoordeling van de plannen:

4.9.1 Quickscan natuurwaarden

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd, bijgevoegd in Bijlage 4. In navolgende alinea's volgen de bevindingen hieruit.

Aan de Hoge Horst 2 in Hertme zijn plannen om mee te doen aan de rood-voor-rood regeling van de gemeente Borne. In het voorliggende plan worden de melk- en jongveestallen en kuilvoerplaten op het erf gesloopt en wordt er op de vrijgekomen plek van de stallen een schuurwoning en een nieuw bijgebouw geplaatst. Het erf wordt landschappelijk ingepast door vóór de nieuwe schuurwoning een boomgaard aan te planten. Achter de schuurwoning wordt op twee plaatsen een linde of walnoot en een haag aangeplant.

Aan de noordkant van het erf wordt nieuwe aanplant gerealiseerd in het kader van de regeling kwaliteitsimpuls groene omgeving. Aan de oostkant van het erf wordt een nieuwe bomenrij aangeplant op het naastgelegen landgoed.

Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In voorliggend rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.\

Het plangebied is op 20 juni 2023 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:

Het plangebied behoort niet tot Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan beleidsregels voor de bescherming van het NNN (geen externe werking). Het plangebied ligt op ruime afstand (7,55 kilometer) van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Daarnaast neemt door het beëindigen van de melkveehouderij en het terugbouwen van een woonhuis, de uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak sterk af ten opzichte van de huidige situatie. Initiatiefnemer dient de geldende milieuvergunning voor het agrarisch bedrijf als gevolg van voorliggende bestemmingsplanherziening in te laten trekken. Op dat moment mogen bedrijfsmatig geen dieren meer mogen gehouden. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan op voorhand uitgesloten worden.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten:

Het plangebied is geen geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

In de te slopen bebouwing nestelen vogels. Van deze soorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet de oude nesten of nestplaats. Voor het verstoren, beschadigen of vernielen van een bezet vogelnest kan geen ontheffing verleend worden. Indien vogels in te slopen bebouwing nestelen, dient de bebouwing gesloopt te worden buiten de voortplantingsperiode. Initiatiefnemer mag voorkomen dat vogels gaan nestelen in de te slopen bebouwing.

Door het onvoorbereid uitvoeren van de voorgenomen activiteiten kan niet uitgesloten worden dat beschermde grondgebonden zoogdieren gedood worden en dat vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen beschadigd of vernield worden. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren, waarvan mogelijk de vaste rust- en/of voortplantingsplaats negatief beïnvloed worden geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voorplantingsplaats’. Voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren geldt echter geen vrijstelling. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden opzettelijk gedood worden, dienen ze weggevangen te worden, of dient het werkterrein ongeschikt gemaakt te worden, zodat de dieren op eigen beweging vertrekken. Dat kan door het werkterrein te ontdoen van strooisel en bladeren en de spullen/materialen buiten de voortplantingsperiode. Voor het ongeschikt maken van het werkterrein is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist. De betekenis van het plangebied als foerageergebied is niet beschermd.

Aantasting leidt niet tot wettelijke consequenties.

Gevolgen van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:

  • Geen bezette vogelnesten negatief beïnvloeden;
  • Geen grondgebonden zoogdieren doden;
4.9.2 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Beoordeling van de plannen

:afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz021-vg01_0014.png"

Afbeelding 4.5: uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Borne, planlocatie aangegeven met lage en voor klein deel middelmatige verwachting (bron: gemeente Borne)

Voor de gronden met een lage verwachting geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek.Wanneer een plangebied in twee of meerdere verwachtingszones ligt, is met betrekking tot de vrijstelling de zone met de hoogste verwachting maatgevend.

In de middelmatige verwachtingszone geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 5000 m2 en dieper dan 40 cm. De bodemingrepen binnen het plangebied blijven ruim beneden de 5.000 m2. Het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van een vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.10.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Beoordeling van de plannen:

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de directe omgeving van de plangebieden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn waarop het voorliggende plan mogelijk een negatieve impact heeft.

In aanvulling hierop zijn binnen het plangebied karakteristieke gebouwen aanwezig. De voormalige boerderij en een daaraan gekoppelde stal worden behouden. De betreffende gebouwen zijn kenmerkend voor de agrarische historie op de locatie, bovendien vervullen de gebouwen een waardevolle rol in het erfensemble. Daarom is gekozen om deze bebouwing te behouden. Initiatiefnemer is voornemens om in de toekomst deze bebouwing op te knappen. Dit maakt echter geen onderdeel uit van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan, gezien het behoud van de aanwezige cultuurhistorische bebouwing, geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Verkeer

Het voorliggend plan voorziet in het beëindigen van het agrarisch bedrijf en de nieuwbouw van een compensatiewoning. Er zal sprake zijn van een vermindering van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van beëindigen van het bedrijf. Het aantal verkeersbewegingen neemt zodoende als gevolg van de plannen niet toe. Het bestaande wegennet is voldoende toegerust op de ontsluiting van het plangebied ten behoeve van één extra woning.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.11.2 Parkeren

Het plangebied ligt in een gebied met de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' in een deel van de gemeente Borne dat behoort tot het gebiedstype 'buitengebied'. In voorliggend geval wordt in de nieuwe situatie een vrijstaande woning gebouwd. Hiermee is sprake van een parkeerbehoefte van (gemiddeld 2,4) afgerond drie parkeerplaatsen. Gelet op de omvang van het toekomstige woonerf is er ruim voldoende ruimte om op eigen erf in de parkeerbehoefte te voorzien. Overigens is er geen toename van de parkeerdruk in de omgeving, doordat er op eigen erf wordt voorzien in de parkeervoorziening.

Conclusie

Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.


Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.


Opzet planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

'Agrarisch met waarden'

De bestemming 'Agrarisch met waarden' is overgenomen van het geldend bestemmingsplan. Het betreffen gronden die monenteel binnen het agrarisch bouwvlak liggen maar worden teruggebracht naar agrarische gronden zonder bouwmogelijkheden.


'Wonen'

Het resterend erf dat in de toekomstige situatie een woonbestemming zal krijgen wordt bestemd met 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, de uitoefening van een beroep-aan-huis, inwoning in de woning en de aangebouwde bijgebouwen en hobbymatig agrarische medegebruik. Aan de zuidzijde is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - medegebruik' toegekend, zodat de karakteristieke bebouwing benut kan worden voor meerdere doeleinden en een passende invullling kunnen krijgen. Dit versterkt de kansen voor (goed) behoud van deze bebouwing.

Aan de Hoge Horst worden (agrarische) opstallen gesaneerd en de agrarische bedrijfsactiviteiten - voor zover nog aanwezig - gestaakt, zodoende vindt er een omschakeling naar een regulier woonerf plaats en wordt de bestemming 'Wonen' toegekend. Aan de Hoge Horst 2 mag op basis van het rood voor rood-beleid een compensatiewoning gerealiseerd worden (inclusief bijgebouwen) en deze wordt conform het beleid voorzien van een passende woonbestemming.

De nieuw te bouwen woning mag alleen binnen het bouwvlak worden gesitueerd. De inhoud van de compensatiewoning mag niet meer bedragen dan 750 m³. Bij de compensatiewoning is maximaal 545 m2 aan bijgebouwen toegestaan. Bij de bestaande woning is maximaal 355 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De oppervlakte aan bijgebouwen bij de woningen is middels een specifieke maatvoering bepaalt en waar situering conform bouwregels normaliter niet mogelijk is, is een bouwaanduiding toegekend.


Hoofstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

Algemene gebruiksregels

Onder dit artikel wordt ter verduidelijking van het plannen aangegeven wat algemene gebruiksregels betreffen die gelden in het plangebied, dit kan zowel strijdig als toegestaan gebruik omvatten.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Overige regels

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en parkeren en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Hoofstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een rood voor rood project. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

In voorliggend geval is er een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Wettelijk (voor)overleg

In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. De bevindingen hieruit worden in Hoofdstuk 7 verder toegelicht.

Hoofdstuk 7 Procedure en overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in deze bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan.

7.1 Procedurestappen

Dit bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

7.1.2 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

7.1.3 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Daarom is het bestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd.

De provincie Overijssel heeft in april 2023 een uitzonderingslijst geplubliceerd van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten waarvoor vooroverleg wel of niet noodzakelijk is. Het plan valt onder een plan op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Hiervoor dient de gemeente een kennisgevingsformulier te sturen aan de provincie, waarop de provincie zal reageren. Hiermee wordt voldaan aan het vooroverleg.

Het Waterschap Vechtstromen is middels de Digitale Watertoets over de ontwikkeling geïnformeerd, omdat de korte procedure van toepassing is wordt gesteld dat met de ontwikkeling geen waterschapsbelangen gemoeid zijn. Een vooroverleg is daarom niet noodzakelijk geacht.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft vanaf 21 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon eenieder een zienswijze indienen. Er zijn geen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.