Plan: | Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening Sportcentrum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz011-vg01 |
Op 25 mei 2021 heeft de gemeenteraad van Borne het bestemmingsplan “Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening ’t Wooldrik” vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakte een gedeeltelijke herinrichting op sportpark 't Wooldrik aan 't Wooldrik in de kern Borne mogelijk, waarbij onder meer ook sprake was van mogelijkheden voor de realisatie van een school. Op 28 maart 2023 heeft de gemeenteraad van Borne om meerdere redenen besloten om niet verder te gaan met het zogenaamde project ’t Wooldrik.
Op 11 juli 2023 heeft de gemeenteraad besloten om met een andere variant verder te gaan (Sportcentrum Borne-West). Hierbij is ter plaatse van de locatie op 't Wooldrik sprake van een zwembad en sport met alternatief programma. Volledigheidshalve wordt vermeld dat op een locatie elders in Borne een kindcentrum (inclusief school) zal worden opgericht.
Voorliggend bestemmingsplan richt zich op de locatie van 't Wooldrik en is opgesteld om de beoogde ontwikkeling van het sportcentrum aldaar mogelijk te maken.
Het plangebied bevindt zich in het westen van de kern van Borne. In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierin respectievelijk aangegeven met de rode ster en rode contour. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied binnen de gemeente Borne en t.o.v. de directe omgeving (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening Sportcentrum" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt hoofdzakelijk binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening ’t Wooldrik” en deels binnen "Algemene herziening, Borne, Hertme, Zenderen, herziening Bornerbroeksestraat 87a (horeca)" en "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen (tuin)". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 25 mei 2021 door de gemeenteraad van Borne. Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van de verbeelding behorend bij het vigerende bestemmingsplan. Hierin is het plangebied met de rode contour aangegeven.
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening ’t Wooldrik (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Op basis van bovengenoemde bestemmingsplan zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de enkelbestemmingen 'Horeca', 'Sport', 'Maatschappelijk' en 'Tuin', deels met bouwvlak en aanduidingen. Daarnaast geldt ter plaatse de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie Middel'. Hierna wordt nader ingegaan op de geldende bestemmingen.
Horeca
Op basis van het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening Bornerbroeksestraat 87a" is een deel van de gronden voorzien van de bestemming 'Horeca'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor horeca uit maximaal categorie 1a uit de Lijst van Horeca-activiteiten uitsluitend op de begane grond.
Maatschappelijk
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. De bestemming is in het geheel voorzien van een bouwvlak met een maatvoering voor de maximum bouwhoogte, deze bedraagt 9 meter. Binnen het bouwvlak mogen hoofd- en bijgebouwen worden gebouwd. Daarnaast is de bestemming voorzien van een aanduiding voor de maatvoering van de maximale hoogte van lichtmasten (18 meter).
Sport
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd sport, sportactiviteiten, sportvelden en sportverenigingen. Direct ten zuiden van de maatschappelijke bestemming ligt een bouwvlak waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd tot een maximum bouwhoogte van 10 meter en deels 12 meter. Een deel van dit bouwvlak is voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport - maatschappelijk'. Binnen deze aanduiding zijn de gronden tevens bestemd voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening.
Ten slotte bevinden zich binnen deze bestemming een functieaanduiding 'specifieke vorm van sport - tribune' en een bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - fietsenstalling' waar een tribune en een fietsenstalling mogelijk zijn. In het noordoosten van het plangebied is ten slotte een tweede bouwvlak aanwezig waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd met een maximum bouw- en goothoogte van 3,5 meter.
In de gehele bestemming zijn lichtmasten tot een maximum bouwhoogte van 18 meter toegestaan.
Tuin
Op basis van het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen" is een deel van de gronden voorzien van de bestemming 'Tuin'.
Waarde - Archeologie Middel
De voor 'Waarde - Archeologie Middel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.
Het voornemen voorziet in de herontwikkeling van het sportcomplex. Een herziening van het bestemmingsplan is benodigd om de voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken. Bij het mogelijk maken van de herontwikkeling ter plaatse van de bestemmingen 'Sport' en 'Maatschappelijk' wordt een (beperkt) deel van de aangrenzende bestemmingen 'Horeca' en 'Tuin' eveneens voorzien van een sportbestemming. Deze gronden zijn fysiek reeds onderdeel van de locatie en worden hiermee van eenzelfde bestemming als de rest van het terrein voorzien.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en gewenste situatie van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Borne beschreven. In hoofdstuk 4 passeren de relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording. Hoofdstuk 7 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg, inspraak en de zienswijzen.
Een groot deel van de sportactiviteiten in Borne, zowel individueel als in verenigingsverband als onderwijs gerelateerd, vindt plaats op en rondom sportpark 't Wooldrik. De velden van de drie Bornse voetbalverenigingen, beide Bornse tennisverenigingen, de velden van de korfbalvereniging en het beachveld bevinden zich op het sportpark. Ter plaatse van het plangebied zich een zwembad en sporthallencomplex. Dit complex bestaat onder andere uit twee sporthallen en gymlokaal, waarmee het de grootste binnensportaccommodatie in Borne is. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen.
Afbeelding 2.1 Luchtfoto van het plangebied (Bron: PDOK) |
Eén van de sporthallen en het gymlokaal van het complex zijn gebouwd in het begin van de jaren '70. Het zwembad en de tweede sporthal zijn daar aan het einde van de jaren '90 aan toegevoegd. Het in de jaren '70 gerealiseerde bouwdeel is technisch verouderd en aan vervanging toe.
Zoals reeds in de aanleiding beschreven, heeft de gemeenteraad van Borne op 25 mei 2021 het bestemmingsplan “Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening ’t Wooldrik” vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakte een gedeeltelijke herinrichting van het sportpark mogelijk, waaronder:
Op 28 maart 2023 heeft de gemeenteraad van Borne om meerdere redenen besloten niet verder te gaan met het project ’t Wooldrik. Dit besluit heeft gevolgen voor zowel het onderwijs als de sportbeoefening in de gemeente Borne.
Om tot een goede en snelle oplossing te komen zijn een aantal denkrichtingen uitgewerkt. Op 11 juli 2023 is voor een variant gekozen waarbij het zwembad en de sport met alternatief programma op ’t Wooldrik worden gerealiseerd en een kindcentrum (inclusief school) op de locatie van de basisschool Jan Ligthart. Zoals eerder aangegeven richt voorliggend bestemmingsplan zich uitsluitend op de herontwikkeling van 't Wooldrik en daarmee niet op de ontwikkelingen rondom het kindcentrum. In afbeelding 2.3 is een impressie opgenomen van de gekozen invulling ter plaatse van het plangebied op het terrein 't Wooldrik.
Afbeelding 2.3: Impressie gewenste situatie (Bron: Slangen + Koenis architecten) |
Concreet omvat het voornemen de sloop en nieuwbouw van enkele sporthallen en de realisatie van een sporthallencomplex en een overdekte beachhal voor de lokale sportverenigingen van Borne. Het nieuwe sportcomplex heeft een bvo van 8.150 m², exclusief de te behouden bebouwing. De te behouden bebouwing bestaat uit een zwembad (bvo 562 m2).
De uitgangspunten voor de gekozen invulling zijn om binnen het plangebied tot een optimale invulling te komen van het sportprogramma. Met deze invulling wordt de aanwezige ruimte optimaal benut voor sportinvulling in zowel binnen- als buitenfaciliteiten. Ook biedt de gekozen invulling aanzienlijk meer ruimte voor de toevoeging van groen en ruimtelijke kwaliteit en neemt de verkeersveiligheid toe aangezien er sprake is van de spreiding van functies. Daarnaast kan er met deze invulling een centraal entreeplein voor de sportfuncties worden gerealiseerd.
Binnen deze invulling wordt tevens voorzien in een toekomstbestendige invulling voor sportfuncties. Het zwembad blijft in eerste instantie behouden maar kan met deze invulling op den duur bijvoorbeeld worden vervangen door nieuwbouw, ten zuiden van de te realiseren bebouwing. Het bestaande zwembad blijft in dat geval in gebruik totdat het nieuwe zwembad is gerealiseerd.
Afbeelding 2.4 toont een schematische invulling van het plangebied.
Afbeelding 2.4: Schematische invulling plangebied (Bron: Slangen + Koenis architecten) |
In de huidige situatie bedraagt de planologische verkeersproductie van 't Wooldrik gemiddeld 1.082 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Als gevolg van voorliggend voornemen vindt een aantal wijzigingen in de aanwezige functies en daarmee ook in het aantal verkeersbewegingen plaats. Er zal sprake zijn van verkeersbewegingen als gevolg van Kids City (bestaand), het zwembad (bestaand), de overige sportvoorzieningen (deels gewijzigd) en de fysiotherapie (4 behandelkamers). Hierbij komt onder meer de schoolfunctie te vervallen.
Om het aantal verkeersbewegingen als gevolg van voorliggend voornemen te bepalen is gebruik gemaakt van de normen uit het eerder uitgevoerde onderzoek in het kader van het geldende bestemmingsplan en de cijfers uit de het CROW (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381). Hierbij is uitgegaan van het gemiddelde en tevens de volgende uitgangspunten:
Op basis van vorenstaande is als gevolg van het voornemen sprake van een onderstaande verkeersgeneratie:
Functie | bvo/behandelkamers | Norm | Totaal |
Wedstrijdhal | 2.878 m2 | 9,95 per 100 m2 | 286,4 |
sporthal | 2.588 m2 | 9,95 per 100 m2 | 257,5 |
beachhal | 1.223 m2 | 20,0 per 100 m2 | 244,6 |
dans- en vechtsportzaal | 556 m2 | 9,95 per 100 m2 | 55,3 |
zwembad | 562 m2 | 31,5 per 100 m2 | 177,0 |
fysiotherapiepraktijk | 4 behandelkamers | 16,2 per behandelkamer | 64,8 |
Kids city | 1.521 m2 | 7,95 per 100 m2 | 120,9 |
Totaal | 1.206,5 |
Dit betekent dat de verkeersgeneratie gemiddeld met 124,5 (afgerond 125) verkeersbewegingen toeneemt (1.206,5 - 1.082). Opgemerkt wordt dat de verkeersgeneratie feitelijk met nog minder verkeersbewegingen toe zal nemen, aangezien voor de berekening van de huidige verkeersgeneratie voor het zwembad per abuis is gerekend met een lagere oppervlakte dan feitelijk aanwezig is (164 m² in plaats van 562 m²).
Met de feitelijk aanwezige oppervlakte van het zwembad is voor de verkeersgeneratie in voorliggend bestemmingsplan wel gerekend. Dit zorgt – ten opzichte van de berekende huidige verkeersgeneratie – voor 125,4 extra verkeersbewegingen. Echter zijn deze feitelijk al aanwezig als gevolg van het bestaande zwembad.
Het plangebied ligt op 't Wooldrik en wordt ontsloten via de Bornerbroeksestraat en Twickelerblokweg voor de fiets. De (beperkte) toename van het aantal verkeersbewegingen kan veilig afgewikkeld worden over de huidige wegen rondom het plangebied.
De totale parkeerbehoefte voor auto's bedraagt op basis van de 'Nota parkeernormen gemeente Borne' 252 parkeerplaatsen. Dit betreft de invulling van het plan bij een volledige behoefte aan parkeerplekken voor Kids City (die eveneens gebruik maakt van de parkeerplaats in het plangebied), het zwembad, de overige sportvoorzieningen en de fysiotherapie (4 behandelkamers). Uit de berekening voor de parkeerplaatsen blijkt dat, gelet op de gelijktijdigheidsfactoren en dubbelgebruik van de parkeerplaatsen, de parkeernorm van 252 niet relevant is. In de praktijk zullen deze functies namelijk nooit gelijktijdig volledig benut worden. Omdat de maximale invulling nooit gelijktijdig zal plaatsvinden wordt uitgegaan van de piekmomenten (zaterdag en zondag) met een parkeerbehoefte van 188 parkeerplekken. De huidige planologische parkeerbehoefte (piekmomenten) bedraagt 244 parkeerplaatsen. Geconcludeerd wordt dat de behoefte aan het aantal parkeerplaatsen voor auto’s planologisch gezien afneemt en zodoende geen belemmeringen oplevert.
Naast het aantal parkeerplaatsen voor auto's is tevens het aantal fietsparkeerplekken op grond van de nota Parkeernormen gemeente Borne berekend. In totaal moet in het plan op basis hiervan ruimte geboden worden aan 278 fietsparkeerplekken. De huidige behoefte aan fietsparkeerplekken bedraagt 492 parkeerplaatsen. Geconcludeerd wordt dat de behoefte aan het aantal parkeerplekken voor fietsen planologisch gezien afneemt en zodoende geen belemmeringen oplevert.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling.
De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De NOVI komt als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (WRO). Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als een omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
In de NOVI wordt als doelstelling genoemd om de leefomgeving zo in te richten dat de gezondheid van mensen bevorderd wordt, waar dat door ingrepen in de leefomgeving mogelijk is. De leefomgeving verleidt mensen tot bewegen, zoals bewegen (sporten, bewegen, fietsen en wandelen), spelen, ontspannen en het ontmoeten van anderen. Daarnaast verleidt een gezond ingerichte leefomgeving mensen tot gezond gedrag en voelen mensen zich er prettig (welbevinden). Belangrijke elementen voor een gezonde leefomgeving zijn: uitnodigen tot bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), elkaar ontmoeten en ontspannen. Het voornemen sluit hier naadloos bij aan. Het plan past daarmee binnen de doelstellingen van de NOVI.
In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Zoals is aangegeven is de Ladder alleen van toepassing op een plan dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening beschrijft een stedelijke ontwikkeling als: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Uit jurisprudentie blijkt dat bepaalde ontwikkelingen vanwege kleinschaligheid niet worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo geldt voor 'andere stedelijke ontwikkelingen' waaronder scholen, vaak dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt.
Het voornemen voorziet in de herontwikkeling van het sportcentrum Borne-West. De gezamenlijke oppervlakte van de bouwvlakken binnen de bestemming 'Sport' neemt toe met circa 2.640 m² (van circa 12.100 m² naar circa 14.740 m²). Tegelijkertijd vervalt er circa 3.700 m² aan bebouwingsmogelijkheden binnen de bestemming 'Maatschappelijk'. Planologisch voorziet het plan daarmee in een afname van de bebouwingsmogelijkheden van circa 1.060 m² (3.700 - 2.640). Daarmee is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6. Bro en kan een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven.
Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie schetst de visie op de fysieke leefomgeving met het vizier op 2030 en met een doorkijk naar 2050. De revisie vastgesteld op 12 april door de Provinciale Staten geeft daar een nieuwe koers voor aan. De Omgevingsverordening, welke op 1 mei 2017 in werking treedt, vormt hierbij een belangrijk instrument.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze worden benaderd vanuit de – overkoepelende – rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor – themaoverstijgende – kwaliteitsambities zijn geformuleerd. Enkele belangrijke ambities zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een drietal criteria; functioneren vitale coalitie en positie burger, effectiviteit en doelmatigheid. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Aan de hand van deze drie stappen kan bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Toetsing van voorliggend initiatief aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel geeft globaal het volgende beeld.
Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn met name artikel 2.1.2 (Principe van concentratie) en artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang.
Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
In dit artikel is geregeld dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
In dit artikel is geregeld dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie.
Toetsing van het plan aan artikel 2.1.2 en 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Onderhavig plan betreft de realisatie van een nieuw sportcomplex voor de lokale sportverenigingen van Borne. Uit paragraaf 3.1.3 is gebleken dat er op korte termijn behoefte is aan dit voornemen. Het voornemen wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. De gronden zijn in het vigerende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'sport' en 'maatschappelijk'. De maatschappelijke bestemming wordt met voorliggend bestemmingsplan bestemd tot 'Sport'. Per saldo is er geen sprake van een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de Groene Omgeving.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen past binnen het gestelde in artikel 2.1.2 en 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang.
Het plangebied is op de Ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt met het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Vanuit de 'laag van beleving' is er tevens sprake van kenmerken vanuit de stads- en dorpsranden (groene diagonalen). Hier wordt in paragraaf 3.2.4.3 nader op ingegaan.
Afbeelding 3.2 Uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Omgevingsvisie Overijssel) |
'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'
Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast.
Toetsing van het plan aan het ontwikkelingsperspectief
De voorliggende ontwikkeling betreft de herontwikkeling van Sportcentrum Borne-West. Deze herontwikkeling is noodzakelijk om het technisch verouderde sportpark te renoveren en tevens een kwaliteitsslag te behalen op de omgeving. Daarnaast zal duurzaamheid een belangrijk onderdeel worden van project sportcentrum Borne-West. Er zullen energiebesparende maatregelen in het sportcentrum getroffen worden. De bebouwing wordt gasloos gerealiseerd, er zullen zonnepanelen op het aanwezige dakoppervlak worden gerealiseerd en tot slot is het voornemen om de bestaande (parkeer)verharding te vervangen door waterdoorlatende verharding. Daarmee kan het plan een positieve bijdrage leveren aan de klimaatopgaven waardoor gesteld kan worden dat het voornemen past binnen het ontwikkelingsperspectief Woon en werklocaties binnen de stedelijke netwerken.
Op basis van de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven.
De "Stedelijke Laag"
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Stedelijke laag” aangeduid met het gebiedstype “Woonwijken 1955-nu”. In afbeelding 3.3 is dat aangegeven.
Afbeelding 3.3 Uitsnede van de "Stedelijke laag" (Bron: Omgevingsverordening Overijssel) |
'Woonwijken 1955-nu'
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Herstructurering van de naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel., maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Toetsing van het plan aan de 'Stedelijke Laag'
Onderhavig plan heeft betrekking op de (her)ontwikkeling van een bestaand sportpark aan de rand van het woongebied c.q. woonwijk van 1955 tot nu. De nieuwe bebouwing voegt zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel, maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. Het plan past binnen de stedelijke laag.
De "Laag van de beleving"
Vanuit de 'laag van de beleving' is gelden de kenmerken vanuit de 'Stads- en dorpsrandgebieden'. De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van twee in elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de indentiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. Randen gaan niet alleen over de 'functionele mix', maar vooral ook over herkenbaarheid, duidelijkheid, silhouetten en het je thuis voelen. Markante zichtlijnen op dorpen versterken de randkwaliteit.
Er is ruimte voor ontwikkelingen mits deze voortbouwen aan de versterking van de stad-land relatie. Het voorkomen van versnippering. Als ontwikkelingen plaatsvinden is deze gericht op het behoud, herstel en aanleg van landschappelijke recreatieve routes tussen stad/dorp en land.
Voor de sturingsrichting wordt de doelstelling genoemd om mooie uitnodigende entrees van dorpen en steden. Met de stedenbouwkundige opzet van het sportcentrum Borne-West wordt hieraan bijgedragen aangezien er voldoende ruimte overblijft voor het groen inrichten van het complex.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen goed aansluit bij de doelstellingen en ambities uit het beleid van de provincie Overijssel.
De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwezenlijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelingen een ‘Borns’ karakter kan worden gegeven. De Structuurvisie omvat tevens een kaart waarop schematisch de voorgestelde ontwikkelingen worden weergegeven. Een uitsnede van deze structuurvisiekaart is opgenomen in afbeelding 3.4. Het plangebied is rood omkaderd.
Afbeelding 3.4: Uitsnede structuurvisie Borne (Bron: Gemeente Borne) |
Het plangebied maakt deel uit van het gebied 'revitaliseren sportvelden'. Daarnaast maakt het plangebied op grond van de visiekaart voorzieningen deel uit van de 'sportvelden'. De gemeente Borne hecht waarde aan een kwalitatief hoogwaardig voorzieningenniveau. Op het gebied van sport geeft de structuurvisie aan dat de voorzieningen voor sport gehandhaafd en verbeterd moeten worden.
Onderhavig plan heeft betrekking op de (her)ontwikkeling van sportcentrum Borne-West. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de (her)ontwikkeling past binnen de Structuurvisie van de gemeente Borne, aangezien het plan bijdraagt aan de kwaliteit van de sportvoorzieningen in de gemeente Borne.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het relevante gemeentelijke beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, milieuzonering, ecologie en archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
De voorliggende ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten. De aspecten weg- en railverkeerslawaai vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Ten aanzien van het aspect industrielawaai wordt opgemerkt dat er geen sprake is van de toevoeging van een grote geluidmaker als bedoeld in de Wgh. Voor de geluidhinder als gevolg van de sportfuncties wordt verwezen naar paragraaf 4.6.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
In het kader van het bestemmingsplan “Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening ’t Wooldrik” heeft in 2019 een bodemonderzoek plaatsgevonden. Op basis van dit onderzoek, dat is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting, is geconcludeerd dat milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen herinrichting van het plangebied. Het onderzoek is conform de richtlijnen actueel, waardoor het uitvoeren van een nieuw bodemonderzoek achterwege kan blijven.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
In paragraaf 4.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van alle risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is hierin aangegeven met de oranje ster.
Afbeelding 4.1 Uitsnede risicokaart (Bron: risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 350 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Op 350 meter van het plangebied is een transportleiding (buisleiding) van de Gasunie gelegen (N-528-70). Daarnaast ligt op 450 meter van het plangebied aan de Azelosestraat 101 een tankstation met LPG. Voor het LPG reservoir geldt een risicocontour van 25 meter en voor het vulpunt geldt een risicocontour van 35 meter. Gelet op de afstanden van 350 meter en 450 meter geldt dat het plangebied:
Echter, ten behoeve van het zwembad wordt natriumhypochloriet (chloorbleekloog) en zwavelzuur opgeslagen. De inhoud van de opslag tank voor het natriumhypochloriet bedraagt 2.000 liter. Hoewel een zwembad een inrichting is waar risicovolle activiteiten plaatsvinden, valt het niet onder het Bevi. Wel zijn aan de opslag en behandeling van natriumhypochloriet gevaaraspecten verbonden. Indien natriumhypochloriet in contact komt met een zuur ontstaat het giftige chloorgas. Volgens de Leidraad risico-inventarisatie gevaarlijke stoffen (LRI) is dan ook sprake van een potentieel risicovolle inrichting. Het invloedsgebied (1% letaal) ligt volgens de LRI voor een opslagtank van 2.000 liter op 90 meter vanaf de opslag van het natriumhypochloriet. Er is geen PR 10-6 contour aanwezig. De bereikbaarheid voor de hulpdiensten zal in samenwerking nader worden vormgegeven.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'externe veiligheid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Een en ander brengt met zich mee dat het aspect externe veiligheid voor dit project geen belemmeringen oplevert.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 van het waterschap Vechtstromen is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie. Dit betekent dat invulling van de inhoud van dit nieuwe beleid buiten de scope van het waterbeheerprogramma ligt.
Het gemeentelijk rioleringsplan 2017-2022 richt zich vooral op de aanpak van klimaat verandering en het intensiveren van de regionale samenwerking. De hiervoor genoemde speerpunten zijn verwerkt in onderstaande ambities:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit volgt dat de 'korte procedure' van toepassing is. Het volledige resultaat van de watertoets in opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure is het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor dit in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.
Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als 'gemend gebied'. Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' als volgt omschreven:
“Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.”
De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Onderhavig plangebied betreft het terrein van sportcentrum Borne-West. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich verschillende functies: wonen, cultuur en ontspanning en horeca. Daarnaast bevindt zich in de directe nabijheid van het plangebied de Oonksweg die overgaat in de Bornerbroeksestraat. Deze weg betreft een (drukke) doorgaande weg die als randweg Borne verbindt met de snelweg A1. Gelet op de aanwezigheid van verschillende functies en de doorgaande randweg kan gesteld worden dat het plangebied kan worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. De richtafstanden kunnen met een afstandstap verminderd worden.
Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Bij de externe werking gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie, die vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
In de directe nabijheid van het plangebied liggen woningen. Het plangebied ligt op een afstand van 8 meter van het bouwvlak van de woning aan de Bornerbroeksestraat 93 en op circa 21 meter van de bouwvlakken van de woningen aan de Heidelberg.
Voor wat betreft de bestemming 'Sport' maakt onderhavig plan geen nieuwe functie mogelijk. Het betreft enkel de uitbreiding van de bouwmogelijkheden door de vergroting/verplaatsing van het bouwvlak. Voor sporthallen geldt op grond van de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering milieucategorie 3.1 voor het omgevingstype 'gemengd gebied' een richtafstand van 30 meter in verband met het aspect geluid. De afstand van de te realiseren bouwvlakken tot aan de dichtsbijzijnde milieugevoelige functies (woningen) bedraagt meer dan 30 meter. De afstand ten opzichte van dit bouwvlak is wel minder dan 30 meter, maar dit betreft een bestaand bouwvlak ten behoeve van een berging.
Buiten de bouwvlakken laat dit bestemmingsplan ook meerdere functies toe. Het plangebied wordt nabij de Bornerbroeksestraat 93 ingericht als parkeerterrein. Een parkeerterrein betreft een milieucategorie 2 functie waarvoor in het gemengd gebied een afstand van 0 meter geldt. Hier wordt aan voldaan. Nabij de woningen aan de Heidelberg ligt het bouwvlak van het overdekte zwembad. Voor een overdekt zwembad geldt een richtafstand van 30 meter. De afstand van het bouwvlak van het zwembad tot het bouwvlak van de woningen aan de Heidelberg bedraagt meer dan 30 meter. Geconcludeerd wordt dat het voornemen geen aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden met zich meebrengt.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in het toevoegen van milieugevoelige functies. Omliggende functies leveren geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling. Omgekeerd worden omliggende functies niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Lonnekermeer” is gelegen op circa 7,7 kilometer afstand.
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Gelet op de grote onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitatypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te onderzoeken, is door BJZ.nu een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd, waarvan de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
Uit de AERIUS-berekening, waarin van een worst-case scenario is uitgegaan voor wat betreft (bouw)verkeer, blijkt dat zowel in de aanleg- als de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) vormt de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet in of in de directe nabijheid van het NNN, waarmee kan worden geconcludeerd dat als gevolg van voorliggend initiatief geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de sloop en nieuwbouw van enkele sporthallen. Om de effecten van deze ontwikkeling ten aanzien van beschermde flora en fauna te beoordelen, is door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd, waarvan de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4. Uit de quickscan is gebleken dat de inrichting en het gevoerde beheer het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten maakt, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Er nestelen mogelijk vogels in de eiken op de parkeerplaats en grondgebonden zoogdieren bezetten mogelijk een verblijfplaats in holen en gaten in de grond aan de noordkant van het terrein. Vleermuizen en amfibieën benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen daarom buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridische beschouwd wel plaats vinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd of vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Mogelijk wordt door de voorgenomen activiteiten een beschermd grondgebonden zoogdier gedood en een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een grondgebonden zoogdier beschadigd of vernield. Voor de gewone bos- en huisspitsmuizen, die mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling `beschadigen/vernielen van vaste rust en voorplantingsplaatsen’. Voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren geldt geen vrijstelling. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden opzettelijk gedood worden, dienen ze weggevangen te worden, of dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden, zodat de dieren op eigen beweging vertrekken. Voor het natuurvrij maken van het werkterrein is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist. Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde grondgebonden zoogdieren gedood.
Gevolgen van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Op 30 juni 2009 heeft de gemeenteraad van Borne een archeologische verwachtingskaart met beleidsadviezen vastgesteld als beleidskader voor het aspect archeologie in de ruimtelijke procedures. De archeologische verwachtings- en advieskaart is opgesteld door RAAP (rapportnummer 1713). In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart weergegeven.
Afbeelding 4.1: Uitsnede archeologische verwachtingskaart (bron: RAAP/gemeente Borne) |
Het plangebied is gelegen in de dekzandwelvingen en -vlakten. Deze gronden hebben een middelmatige archeologische verwachting voor resten uit alle perioden. Een verhoogde kans op archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en op resten uit de Late Prehistorie, de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen langs de randen van dekzandhoogten en -ruggen (met een plaggendek). Archeologische resten vlak onder het maaiveld zijn kwetsbaar voor bodemingrepen en de archeologische resten zijn hierdoor vaak minder goed geconserveerd. Om de bebouwde kommen van Borne, Zenderen en Hertme zijn de archeologische resten vermoedelijk sterk aangetast.
Op grond van bovenstaande archeologische verwachting geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 5.000 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m2 en voor gebieden in de bebouwde kom geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.
In 2008 is een Archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor een gebied waartoe een deel van het plangebied behoort (het terrein ten noordwesten van de huidige bebouwing). Gelet op het feit dat er geen enkele aanwijzing voorhanden is voor de aanwezigheid van archeologische resten en ook de boringen geen enkele aanwijzing in die richting hebben opgeleverd, kan worden gesteld dat bij de realisering van de plannen - waarvoor het onderzoek destijds werd uitgevoerd - in alle waarschijnlijkheid geen archeologische overblijfselen zullen worden verstoord. Op grond van de resultaten van het onderzoek en andere overwegingen is dan ook geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nieuwe) bebouwing in voorliggend bestemmingsplan dan ook geen onderzoek noodzakelijk is, aangezien:
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart Overijssel bevinden zich in en rondom het plangebied geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. Met de voorliggende ontwikkeling vindt er dan ook geen aantasting plaats van cultuurhistorische waarden.
Geconcludeerd wordt dat een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. Tevens is er geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 7,7 kilometer ten oosten van het plangebied. Zoals in paragraaf 4.7.2 van deze toelichting is beschreven, is uit de AERIUS berekening zoals ook opgenomen in Bijlage 3 gebleken dat de ontwikkeling geen significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het voornemen is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. In onderdeel D 11.2 staat "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" genoemd. De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de bijbehorende drempelwaarde van een bedrijfsvloeroppervlakte van 20 hectare of meer.
Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht aangezien de drempelwaarde niet wordt overschreden. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. In voorliggend geval is daarom een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, die is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting. Hieruit is gebleken dat het voornemen niet gepaard gaat met negatieve milieu-effecten op de omgeving.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012.
Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat evenals op basis van het geldende bestemmingsplan bestemmingen, te weten: 'Sport' en 'Waarde - Archeologie Middel'.
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
In voorliggend bestemmingsplan is sprake van een sportbestemming en een dubbelbestemming inzake archeologie. De opzet van de sportbestemming uit het geldende bestemmingsplan is waar mogelijk behouden en waar nodig aangepast naar voorliggende ontwikkeling. De geldende archeologische dubbelbestemming is daarnaast in zijn geheel behouden.Hieronder wordt kort ingegaan op de bestemmingen in voorliggend bestemmingsplan.
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor sport, sportactiviteiten, sportvelden en sportverenigingen, dagrecreatieve voorzieningen, evenementen en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - tribune', tevens een tribune.
Waarde - Archeologie Middel (Artikel 4)
De voor 'Artikel 4 Waarde - Archeologie Middel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.
Binnen deze bestemming worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn zonder archeologisch onderzoek toelaatbaar, indien het een bodemingreep betreft van minder dan 5.000 m², indien het een bodemingreep betreft waarvan de oppervlakte meer dan 5.000 m² bedraagt én de bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 centimeter en indien het de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft en de bestaande fundering wordt benut.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In voorliggend geval is de gemeente in het kader van dit bestemmingsplan de initiatiefnemer. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten anderszins verzekerd en is het maken van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro niet nodig. Er zijn hiermee geen omstandigheden die duiden op financiële onhaalbaarheid van het plan. De economische uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan is in het kader van het vooroverleg naar de provincie toegezonden. De provincie heeft aangegeven akkoord te zijn met de inhoud van het voornemen.
Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Op basis van deze watertoets geeft het waterschap een positief wateradvies.
De Wro bevat geen verplichting tot het geven van de mogelijkheid tot inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen, bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
In het voorliggende geval wordt geen inspraak verleend.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.