direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening Hertmerweg 45
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Hertmerweg 45 in Zenderen is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemer heeft een bedrijfswoning, die al jaren als reguliere woning in gebruik is. De bedrijfswoning was onderdeel van het horecabedrijf Lutke Hulscher waarvan hij eigenaar was. De bedrijfsgebouwen zijn doorverkocht en daar is nu een andere horecagelegenheid gevestigd. Initiatiefnemer wenst een passende bestemming bij zijn woning, een woonbestemming. Daarvoor is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

In het plangebied bevindt zich een woning met een bijgebouw op het perceel Hertmerweg 45 in Zenderen. Het plangebied ligt aan de oostkant aan de rand van Zenderen, binnen de bebouwde kom. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Borne sectie E perceelnummer 6035. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het perceel waarop de woning zich bevindt, heeft een oppervlakte van circa 2.500 m².

Voor het kunnen omzetten van de bedrijfswoning naar een woonbestemming, is de 'manege'-aanduiding op de naastgelegen horecabestemming (Hertmerweg 45a) een belemmerende factor vanwege de te geringe afstand tot de woning.

De manege is in de huidige situatie niet meer aanwezig. Met de eigenaar is overeengekomen dat deze aanduiding verwijderd mag worden, omdat hij er in de toekomst geen gebruik van wenst te maken.
Het gedeelte waarop deze aanduiding rust, is in het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01_0001.png"
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOKviewer)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop Hertmerweg 45 te Zenderen en de voormalige manege op Hertmerweg 45a zijn te zien.
Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01_0002.png"
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: www.PDOKviewer)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Hertmerweg 45 en 45a in Zenderen geldt het bestemmingsplan 'Algemene herziening, Borne, Hertme, Zenderen' (vastgesteld op 16-6-2020). In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01_0003.png"
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen' (bron: www.ruimtelikeplannen.nl)

Aan het perceel Hertmerweg 45 is de bestemming 'Horeca' toegekend met de functieaanduidingen 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1c'. Op het perceel zijn twee bouwvlakken aangegeven, één voor de bedrijfswoning en de ander voor het bijgebouw. Voor het perceel Hertmerweg 45a geldt eveneens de horecabestemming met de functieaanduidingen 'manege' en 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1c'.
Tevens geldt voor het gehele gebied de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie hoog".

De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor horecadoeleinden, waarbij het gaat om lichte horeca. Dat zijn bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds zijn geopend, vooral voor verstrekken van etenswaren en maaltijden. De horecabedrijven uit categorie 1c zijn horecabedrijven genoemd in categorie 1a en 1b en bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking. Onder bedrijven uit categorie 1a valt onder andere automatiek, broodjeszaak, cafetaria, snackbaar, lunchroom, ijssalon. Onder horecabedrijven met maximaal categorie 1b vallen bedrijven die onder categorie 1a en daarbij ook een bistro, restaurant en hotel.
Ter plaatsen van de functie-aanduiding 'manege' is uitsluitend een manege toegestaan.

De bestaande woning op perceel is een bedrijfswoning bij de horecabestemming en is niet bestemd voor reguliere bewoning, Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening Hertmerweg 45' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

De percelen Hertmerweg 45 en 45a bevinden zich aan de rand van de kern Zenderen en zijn deel van een grotere horecabestemming die grenst aan de Zenderensestraat en Hertmerweg. Hier vindt de overgang naar het buitengebied toe plaats. In de directe omgeving bevinden zich diverse functies. Aan de andere zijde van de Hertmerweg bevinden zich een kerk en een klooster, een kantoorgebouw (met ondergeschikte horeca) en een restaurant.
Tevens bevinden zich een aantal woningen in de omgeving en grenst het perceel aan agrarische grond.

Initiatiefnemer was eigenaar van de horecagelegenheid Lutke Hulscher, waar de betreffende woning (Hertmerweg 45) bij hoort. Initiatiefnemer heeft er altijd gewoond. Een deel van het bedrijfsgebouw is in gebruik geweest voor stalling van paarden die voor huifkartochten dat werd ingezet, aangeboden als groepsarrangement bij het restaurant. Dit deel van het gebouw heeft destijds daarom de functieaanduiding 'manege' gekregen. De bedrijfsgebouwen zijn verkocht en in het bedrijfsgebouw heeft zich een andere vorm horeca gevestigd, een pannenkoekenhuis. De manegefunctie is niet meer in gebruik.
 
In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven met daarop de huidige situatie. De betreffende woning is rood omkaderd. Het gedeelte waar de manege was gevestigd en nog als zodanig is bestemd is globaal in blauw aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01_0004.png"
Figuur 2.1: huidige situatie Hertmerweg 45 en 45a in Zenderen (bron: Topotijdreis.nl)

Initiatiefnemer is, zoals aangegeven, geen eigenaar meer van de bedrijfsgebouwen. De nieuwe eigenaar heeft de woning niet overgenomen. Daar was geen belangstelling voor. Bovendien was het voor de initiatiefnemer gewenst om in deze woning te blijven wonen, aangezien hij daar al een lange periode woonachtig is.

In figuur 2.2 is op de bovenste foto de bedrijfswoning met toegangsweg te zien en op de onderste foto is de toegang naar de manege te zien. Dit is niet de toegang voor het pannenkoekenrestaurant, dat bevindt zich dichterbij de Zenderensestraat, zie figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01_0005.png"

Figuur 2.2: Straatbeeld vanaf Hertmerweg (bron: GoogleStreetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01_0006.png" Figuur 2.3: Toegang pannenkoekenrestauran en parkeerplaats (bron: GoogleStreetview)

De woning is ruimtelijk gezien al gescheiden van het horecabedrijf en heeft een op zichzelf staand karakter: een eigen toegangsweg, eigen tuin en een afscheiding van bosschages tussen het horecagedeelte en het woonerf.

De woning en het horecabedrijf ontsluiten op de Hertmerweg, een weg binnen de bebouwde kom waar een maximumsnelheid van 50 km/uur geldt.

2.2 Toekomstige situatie

De bedrijfswoning is al aantal jaren niet meer in gebruik als bedrijfswoning bij het horecabedrijf waarvan het onderdeel was. Zoals aangegeven had de nieuwe eigenaar geen belangstelling voor de bedrijfswoning en is initiatiefnemer hier altijd woonachtig geweest. Hij wenst de bedrijfswoning een passende bestemming te geven, te weten een reguliere woonbestemming.
Qua uitstraling zal er niks wijzigen en vinden er geen (ver)bouwactiviteiten plaats als gevolg van de planontwikkeling.

Voor het kunnen creëren van een goede woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woning, is het noodzakelijk dat de functieaanduiding 'manege' van het nabijgelegen horecagebouw wordt verwijderd. Deze functie wordt nu niet uitgeoefend en het ligt evenmin in de bedoeling van de eigenaar om van deze manegefunctie gebruik te gaan maken. De horecabestemming blijft wel gehandhaafd.
Deze afspraken zijn onderling vastgelegd in een overeenkomst.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomst bestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generatie.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling past binnen sterke gezonden steden en regio's. Voorliggend plan biedt de mogelijkheid het woon- en leefklimaat te verbeteren. Het plan raakt verder geen nationale belangen en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Het plangebied ligt aan de rand van de kern Zenderen, binnen de bebouwde kom. Deze planherziening omvat het wijzigen van de bestemming van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. Tevens wordt de functieaanduiding 'manege' verwijderd en blijft de bestaande horecabestemming op het bedrijfsgebouw gehandhaafd.
Er vinden geen (ver)bouwactiviteiten plaats als gevolg van deze herziening.

Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Een project ten behoeve van de bouw van 11 woningen wordt bijvoorbeeld niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals ook in de overzichtsuitspraak voor de ladder van duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 is aangegeven (ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (zaak nr. 201310814/1/R1), tenzij er sprake is van een functiewijziging die zodanig is, dat er wel sprake kan zijn van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.
Dat is in deze situatie niet aan de orde.

Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:

  • er sprake is van een relatief kleinschalige ontwikkeling aan de rand van de kern;

kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. Deze toelichting voorziet in de criteria voor het aantonen van een goede ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01_0007.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:
In dit plan is er geen sprake van nieuwe stedelijke ontwikkeling, de gronden kunnen al worden benut voor stedelijke functies. Er is geen sprake van (extra) ruimtebeslag op de Groene Omgeving buiten de bebouwde kom noch binnen de bebouwde kom. De ontwikkeling omvat namelijk geen uitbreiding of nieuwbouw.
Daarmee voldoet de ontwikkeling aan dit beleidsprincipe.

artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Lid 1 
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen (art. 2.1 lid 1 onder c Wabo) voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

lid 4
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Doorwerking voor dit plan:
Deze planontwikkeling voorziet in het toekennen van een woonbestemming, maar deze was reeds bestemd als bedrijfswoning. Er wordt geen extra woning toegevoegd.

Daarmee voldoet de ontwikkeling aan dit beleidsprincipe.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01_0008.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied valt binnen het kenmerk 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.
Voor locaties die vallen binnen dit kenmerk geldt dat de steden en dorpen altijd mogen bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, mits onderbouwd en regionaal afgestemd.

Toets:
De plannen van initiatiefnemer, het wijzigen van de bestemming van de bedrijfswoning naar reguliere woning en het verwijderen van de functieaanduiding 'manege' doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied. Dit levert evenmin extra belemmeringen op voor de omgeving.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'stuwwallen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01_0009.png"
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De kenmerken van de stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwallen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de ‘ingangen’ van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen.

Als er ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.

Toets
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Zenderen in bestaand bebouwd gebied. De bestaande bebouwing en het erf binnen deze planontwikkeling blijft gehandhaafd en wordt niet uitgebreid.
De ontwikkeling past binnen de natuurlijke laag en doet geen afbreuk aan de kenmerken van de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01_0010.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, -voormalige- heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest- heeft geleid tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Onder en in de es heeft zich op deze wijze een waardevol archeologisch archief opgebouwd.

De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werklijnen zo kort mogelijk gehouden. De zandpaden volgen steeds de lange ‘luie’ lijnen van het landschap, Zo ontstond vanuit de dorpen een organische spinragstructuur naar de omliggende gronden en de dorpen in de omgeving

Toets
Het plan ligt in bestaand bebouwd gebied. De bebouwing of het erf wordt op basis van deze planherziening niet uitgebreid noch gewijzigd.
De ontwikkeling past binnen de kenmerken van de Laag van het agrarisch cultuurlandschap.

Stedelijke laag
De stedelijke laag geeft aan het plangebied het kenmerk 'Woonwijken van 1955 tot nu'. In figuur 3.5 is een uitsnede van de betreffende kaart te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01_0011.png"
Figuur 3.5: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprinicpes. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur.

Toets
Het plangebied vertoont niet de kenmerkende eigenschappen van een uitbreidingswijk, maar betreft wel bebouwd, stedelijk gebied.
Deze planherziening voorziet niet in uitbreiding van het erf of extra bouwmogelijkheden en heeft daarmee geen invloed op de kenmerken van het stedelijke gebied. Het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere woning, past daarbinnen en ook het verwijderen van de functieaanduiding is passend in stedelijk gebied.

De 'Laag van de beleving' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne

De gemeente Borne heeft op 23 juni 2015 de Structuurvisie Borne 2030 vastgesteld voor het totale grondgebied van de gemeente. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Daarnaast maken nieuwe inzichten en, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk.

In de structuurvisie zijn onder meer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied een 'Borns' karakter kan worden gegeven.

In de onderstaande afbeelding 3.6 is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01_0012.png"
Figuur 3.6: Uitsnede structuurvisiekaart (bron: gemeente Borne)

Het plangebied (rode ster) ligt in de bebouwde kom van Zenderen, waarvoor verder geen specifieke waarden zijn opgenomen.

Toets
In dit plan wordt één woning gewijzigd van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. Daarnaast worden gebruiksmogelijkheden van een horecafunctie gewijzigd door het verwijderen van de manege-aanduiding.
De in het beleid genoemde woningbouwontwikkeling speelt hier geen rol, omdat het een planologische wijziging betreft,waarbij de woonfunctie behouden blijft en de huidige bewoners blijven wonen. Het verwijderen van de functieaanduiding van de manege is een verbetering voor de woon- en leefomgeving. Daarbij gaat het dan met name om het aspect geur.

3.3.2 Woonvisie 2022+

Op 30 mei 2023 is de Woonvisie Borne 2022+ vastgesteld door de gemeenteraad van Borne.


Met de Woonvisie Gemeente Borne 2022+ wordt een blik geworpen in de toekomst van het wonen in
Borne. Welke trends worden er gezien en hoe wordt daarmee omgegaan. De Woonvisie biedt een basis voor de afwegingen die in de komende jaren worden gemaakt, om ervoor te zorgen dat Borne ook in de toekomst voldoende passende woningen kan blijven bieden voor haar inwoners en tevens een belangrijke woonfunctie blijft vervullen voor de regio Twente. Aangezien er binnen de woningmarkt sprake is van veel dynamiek en er, ook in het beleid van hogere overheden, in korte tijd veel veranderd is, is de Woonvisie Borne 2018-2028 geactualiseerd.

In de Woonvisie wordt gekeken naar de periode tot 2030 en soms al tot 2040. Duidelijk is dat de huizenmarkt onder druk staat. Met name jongeren hebben grote moeite om een woning te vinden maar ook voor andere doelgroepen wordt het steeds lastiger om aan geschikte woonruimte te komen. De belangrijkste punten uit de woonvisie zijn:
- inzetten op meer koopwoningen, met name voor ouderen en starters;
- in samenwerking met woningbouwcorporatie, vergroten van het aantal huurwoningen;
- bevorderen van de doorstroming in zowel de koop- als huursector;
- stimuleren van flexwonen om de directe woningnood op te vangen;
- inzetten op een goede kwaliteit van woning en woonomgeving;
- een faciliterende rol voor de gemeente ten aanzien van het duurzaamheidsvraagstuk;
- in samenwerking met onze zorgpartners streven naar de mogelijkheid voor ouderen en andere
- kwetsbare doelgroepen met een zorgvraag, zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen;

In de Woonvisie is ook aangegeven dat kwaliteit van de woningen en de woonomgeving van belang zijn. Ook is het uitgangspunt opgenomen dat inbreiding de voorkeur heeft boven uitbreiding.

Toets
Dit plan voorziet in het, planologisch gezien, omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. De huidge bewoners die er al jaren wonen, blijven wonen en daarmee is deze woning ten behoeve van de lokale behoefte.
Door het verwijderen van de functieaanduiding 'manege' is deze functie niet meer toegestaan en dat levert (planologisch) een verbetering op de voor de directe woon- en leefomgeving.

Geconcludeerd kan worden dat het onderhavig plan past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt een bedrijfswoning planologisch omgezet naar een reguliere woning. Tevens wordt de aanduding 'manege' van de horecabestemming verwijderd.

Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. De planologische transformatie van een bestaande bedrijfswoning en beperken van de horecabestemming worden niet expliciet benoemd in het Besluit milieueffectrapportage, maar de meest logische aansluiting kan worden gemaakt bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, of met het onderhavig plan sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:

  • de aard en omvang van de ontwikkeling;
  • de vormgeving en opzet;
  • de schaalgrootte;
  • de ligging;
  • de voorgenomen functie(wijziging), en;
  • de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.

Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).

De bestaande bedrijfswoning zal een reguliere woning worden en daarmee blijft het aantal woningen gelijk. Een verwijzing naar de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hoewel het plan betrekking heeft op de toevoeging van (aantal woningen) op (bestemming/grond), kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing niet wordt vergroot is en dat de voorziene ontwikkeling niet gepaard gaat met uitbreiding van de bebouwing op het perceel.

Voor het horecagedeelte waarop de functieaanduiding 'manege' ligt, geldt dat de mogelijkheid voor een manege verdwijnt.

Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01_0013.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied ligt aan de Hertmerweg in Zenderen, aan de rand van de kern. In het gebied komen diverse functies voor, zoals horeca, kantoor, kerk, klooster en wonen en het ligt nabij de drukke Zenderenseweg, waardoor de omgeving kan worden aangemerkt als 'gemengd gebied'.
De richtafstanden voor 'gemengd gebied' kunnen worden aangehouden en zijn hieronder ook aangehouden.

Zoals hiervoor genoemd dient bij de realisatie van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen een rol:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

In dit geval voorziet het bestemmingsplan in de planologische wijziginng van een bedrijfswoning naar een reguliere woning en het verwijderen van de functie-aanduding 'manege' van een horecabestemming. De hierbij behorende functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving, waardoor geen sprake is van het aantasten van het woon- en leefklimaat van de omwonenden

Het verwijderen van de manegefunctie, betekent dat er geen manege-activiteiten meer zijn toegestaan. De onderliggende horecabestemming blijft behouden. Dit betekent dat er minder activiteiten mogelijk zijn en er dus minder gevolgen/overlast zijn voor de omgeving.

Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of bestaande functies in de omgeving door de ontwikkeling worden belemmerd in de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden. Nabij het plangebied bevinden zich, zoals vermeld, meerdere functies.
De woning was een bedrijfswoning bij de horecafunctie en onderdeel van de inrichting, waar ook de manegefunctie bij hoorde. De horecagelegenheid betrof een zalencentrum van waaruit tevens huifkartochten voor groepen werd georganiseerd. De afstand tussen de bedrijfswoning en het bedrijf was daarmee niet belangrijk. Nu het voornemen is om de bedrijfswoning als een reguliere woning te bestemmen, wordt de afstand tussen de woning en de nabij gelegegen bedrijfsactiviteiten wel belangrijk. De horeca-activiteiten zijn inmiddels gewijzigd in een pannenkoekenhuis (Hertmerweg 45a).

De geldende horecabestemmming laat maximaal horeca uit de categorie 1c toe. Dat is lichte horeca die bestaat uit horeca die aan detailhandelsfunctie verwant is, overige lichte horeca en bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking, inclusief restaurants met een bezorg-/afhaalfunctie.
Hiervoor geldt een richtafstand van minimaal 10 meter (o.b..v. gemengd gebied) vanwege het geluidsaspect en dan gaat het met name om de verkeersaantrekkende werking. De afstand tussen de gevel van de woning en de bestemmingsgrens van de horecabestemming is minimaal 8 meter.
De parkeerplaats en de toegang voor de bezoekers van het pannenkoekencentrum ligt aan de westzijde van het pannenkoekenhuis. De afstand tussen de gevel van de bedrijfswoning en die toegangsweg is minimaal 70 meter.
Hiermee kan worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat..

De manegefunctie brengt andere richtafstanden met zich mee vanwege het geuraspect en de stof. Op grond van de VNG-brochure geldt een richtafstand van minimaal 30 meter (o.b.v. gemengd gebied). Op basis van de Wet geurhinder veehouderij en het Activiteitenbesluit is een afstand van minimaal 50 meter tussen de gevel van de manege en de gevel van de woning vereist. Deze afstand wordt niet gehaald. De daadwerkelijke afstand is circa 25 meter tussen het manegegebouw en de gevel van de woning.

De manegefunctie is niet meer aanwezig en de eigenaar heeft aangegeven deze ook niet meer uit te willen oefenen. In overleg wordt de manegefunctie van dit gebouw verwijderd. Daarmee kan toetsing van deze functie achterwege blijven.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'milieuzonering' geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  • als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  • het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
  • als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan 2 uur gehanteerd;
  • als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).

De voorgenomen ontwikkeling brengt geen (ver)bouwwerkzaamheden met zich mee. De woonfunctie en daarmee verblijfsfunctie, was al aanwezig in de vorm van de bedrijfswoning.
Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Er wordt via deze planontwikkeling geen nieuwe geluidgevoelig object toegelaten. De bestaande woning (bedrijfswoning) is eveneens een geluidgevoelig object en deze blijft behouden. Het omzetten van de bestemming van een bestaande woning, waarbij geen wijzigingen van de weg optreden, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden (art. 76, lid 3 Wgh).

Railverkeerslawaai en industrielawaai zijn hier niet aan de orde.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor deze planontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Deze planontwikkeling brengt geen extra verkeersbewegingen met zich mee. De woonfunctie blijft behouden. In het geldende bestemmingsplan is de manegefunctie naast de horecabestemming aanwezig. Deze functie wordt verwijderd, waardoor de daarmee samenhangende bewegingen niet meer aan de orde zijn en dus verminderen.

Het aspect 'luchtkwaliteit' geeft geen belemmeringen voor de voorgenomen planherziening.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In figuur 4.3 is een uitsnede van de risicokaart te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01_0014.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: Atlas van de leefomgeving)

Toets

Op minimaal 975 meter afstand ligt het dichtstbijzijnde risico, dat betreft transport van gevaarlijke stoffen via het spoor. Het betreft een spoortraject zonder PAG-indicatie (Plasbrandaandachtsgebied) die op trajecten kan liggen vanwege de mogelijkheid van vervoer grote hoeveelheden brandbare vloeistoffen.
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van circa 976 m van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, noch het plangebied binnen de invloedssfeer van een risicobron ligt, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 28 maart 2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage Bijlage 1 Watertoets.

Wateradvies
Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en functiewijziging van het perceel en hebben geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets.
Het proces van de watertoets is goed doorlopen.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'water' geen belemmering geeft voor de planherziening.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 1,0 km afstand van het plangebied. Het Natuurnetwerk Nederland ken geen externe werking en de planontwikkeling hoeft daarom niet getoetst te worden aan het provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland.

Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Lonnekermeer ligt op minimaal 9,1 km afstand van het plangebied.

De invloedssfeer van de voorgenomen planontwikkeling is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatieve effecten op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied optreden.
Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Gelet op de kleinschaligheid van deze ontwikkeling (wijzigen van bedrijfswoning naar reguliere woning) en positieve invloed van het verminderen van mogelijkheden naast de horecabestemming (verwijderen van functieaanduiding manege) in relatie tot de ruime afstand tot Natura2000-gebied, wordt een stikstofberekening niet noodzakelijk geacht.

Soortenbescherming
De planontwikkeling brengt geen (ver)bouwwerkzaamheden met zich mee noch andere activiteiten die verblijven of foerageergebieden kunnen beïnvloeden, zoals sloop. Op basis hiervan is er geen sprake van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor deze planherziening.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie
De gemeente Borne heeft een archeologische verwachtings- en advieskaart vastgesteld en deze vertaald in dubbelbestemmingen in het geldende bestemmingsplan.

Toets
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie hoog". Op basis van deze archeologische dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht indien er sprake is van bodemingrepen over een oppervlak groter van 2.500 m² en een diepte van meer dan 40 cm.

In voorliggende situatie vinden er geen bodemingrepen plaats, waardoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Ter bescherming van archeologische waarden wordt de bestaande archeologische dubbelbestemming in voorliggend bestemmingsplan gehandhaafd.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor de planontwikkeling.

Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

In figuur 4.4 is een fragment van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Borne opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz010-vg01_0015.png"
Figuur 4.4: Fragment Cultuurhistorische waardenkaart (bron: gemeente Borne)

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart kan worden afgeleid dat er zich binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten bevinden.

Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / parkeren

Verkeer
De percelen Hertmerweg 45 en 45a worden ontsloten via de Hertmerweg. De Hertmerweg is een weg die het verkeer vanaf de Zenderensestraat naar een deel van het buitengebied leidt en omgekeerd. De beide percelen liggen in de bebouwde kom, daar waar de Hertmerweg valt binnen het regime met een maximumsnelheid van 50 km/uur.

Het omzetten van de bestemming bedrijfswoning naar een reguliere woning zal geen extra verkeersbewegingen met zich meebrengen.
Het verwijderen van de aanduiding voor de manege van de horecabestemming brengt geen extra bewegingen met zich mee. Dat zal in de nieuwe planologische situatie zelfs minder verkeersbewegingen opleveren ten opzichte de bestaande planologische situatie.

Parkeren
Het parkeren voor de bedrijfswoning vindt plaats op eigen terrein waar voldoende ruimte is om te parkeren. De parkeerbehoefte voor een reguliere woning ten opzichte van een bedrijfswoning zal niet van elkaar verschillen.
In de nieuwe situatie is voor het perceel minder mogelijk op basis van de toegestane functies. De horecabestemming blijft behouden en de manegefunctie verdwijnt. Daarmee is er in de nieuwe situatie minder parkeerruimte benodigd.

Toetsing aan de Parkeernormen Gemeente Borne kan daarmee achterwege blijven.

Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

De in het plan beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
  • nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven dat met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via deze afwijkingsmogelijkheid kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid.
5.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels: deze bepaling bevat algemene regels omtrent bouwhoogtes en ondergronds bouwen;
  • Algemene gebruiksregels: In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan en is een regeling ten aanzien van evenementen opgenomen.
  • Algemene aanduidingsregels: dit artikel bevat bepalingen ten aanzien van de op de verbeelding opgenomen geluidszones en veiligheidszones;
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een afwijkings- en een wijzigingsbevoegdheid.
  • Overige regels: in dit artikel zijn onder meer voorwaarden opgenomen ten aanzien van de aspecten parkeren en laden en lossen.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro; Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Het plan kent verschillende bestemmingen, evenals dubbelbestemmingen. Deze worden hierna kort toegelicht. Een dubbelbestemming geldt naast de regeling die is verbonden aan de overige bestemmingen ter plekke, aan beide moet worden getoetst.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Aanduidingen bevatten meer specifieke voorwaarden die gesteld worden aan het gebruik of het bouwen en gelden voor een specifiek gebied of pand binnen het bestemmingsplangebied. Een aanduiding kan gelden voor een gebied waarbinnen meerdere bestemmingen aanwezig zijn. Een voorbeeld van een aanduiding is de aanduiding "horeca", dat soms gebruikt wordt om aan te geven dat binnen een specifiek pand horeca is toegestaan.

Horeca
Gronden waar enkel sprake is van de uitoefening van een horecavoorziening. Voor de horeca in het plangebied is maximaal horeca uit de categorie 1c toegestaan. In de bijlage bij de regels is aangegeven wat daaronder wordt begrepen.

Tuin
De bestemming "Tuin" is toegekend aan de voorzijde van de woning en tevens aan de zuidzijde van de woning waar de overgang naar de agrarische gronden plaatsvindt.

Wonen
Binnen deze bestemming is een vrijstaande woning toegestaan. De woning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht. De toegestane maximale oppervlakte van bijgebouwen is afhankelijk van de perceelsomvang.

Waarde - Archeologie hoog
Voor de gronden binnen deze dubbelbestemming geldt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor elke ingreep groter dan 2.500 m² of dieper dan 40 cm is in principe een vergunning noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1 en 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 28 maart 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat er geen waterschapsbelangen worden geraakt.
Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 27 juli 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn er geen zienswijzen binnengekomen.