direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening Bornerbroeksestraat 87a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz008-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie aan de Bornerbroeksestraat 87a - 89 in Borne is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers zijn voornemens om de bedrijfswoning aan de Bornerbroeksestraat 87a in Borne van het horecaperceel af te splitsen. De bedrijfswoning wordt dan een reguliere burgerwoning. Het aanwezige restaurant aan de Bornerbroeksestraat 89 blijft gehandhaafd en behoudt zijn horecabestemming. Wel wordt de horecabestemming aangepast op de beoogde nieuwe situatie.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied aan de Bornerbroeksestraat 87a - 89 bestaat uit een horecaperceel met bedrijfswoning en restaurant. Het plangebied ligt binnen de bouwde kom van Borne. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie E, perceelsnummers 5429, 5716, 5887, 5888 en 6492. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz008-vg01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK; bewerking Ad Fontem)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (blauw omkaderd). In dit figuur is een kadastrale kaart weergegeven waarop de Bornerbroeksestraat 87a - 89 te zien is. Voor de begrenzing van het plangebied zijn de kadastrale percelen met nummers 5429, 5716, 5887, 5888 en 6492 (gedeeltelijk) aangehouden. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz008-vg01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: KadastraleKaart.com)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Bornerbroeksestraat 87a - 89 in Borne geldt het bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen', vastgesteld op 16 juni 2020 door de gemeenteraad van gemeente Borne. Het plan is geheel in werking. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz008-vg01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Zoals in figuur 1.3 is weergegeven zijn aan het plangebied de enkelbestemming 'Tuin' en 'Horeca', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middel' ' toegekend. Daarnaast kent het plangebied een bouwvlak, de functieaanduidingen 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1c', 'bedrijfswoning' en de maatvoering 'maximum bouwhoogte: 9 m'.

De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor horeca uit maximaal categorie 1c uitsluitend op de begane grond, wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis. Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat deze binnen het bouwvlak gebouwd dienen te worden en onder deze bestemming maximaal het bestaande aantal woningen is toegestaan.

Voor wat betreft de archeologische dubbelbestemming geldt dat op de betreffende gronden enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd mogen worden die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Hiervan kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning waarbij met een archeologisch onderzoek moet worden aangetoond dat de archeologische waarden ter plaatse niet onevenredig geschaad worden, niet aanwezig zijn of door maatregelen schade voorkomen kan worden. Dit geldt echter niet wanneer de bodemingrepen betrekking hebben op een gebied met een oppervlakte kleiner dan 5.000 m² of bij een oppervlakte meer dan 5.000 m2 wanneer de bodemingrepen niet dieper gaan dan 0,4 m.

In het bestemmingsplan is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het (gedeeltelijk) wijzigen van een horecabestemming naar woonbestemming. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de ontwikkeling naar een woonbestemming mogelijk te maken. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daarin.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening Bornerbroeksestraat 87a' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz008-vg01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het perceel aan de Bornerbroeksestraat 87a - 89 in Borne bestaat uit restaurant (pannenkoekenrestaurant) met een vrijstaande bedrijfswoning met erf en tuin. Het perceel wordt ontsloten via de Bornerbroeksestraat (50 km/u).

In de directe omgeving van het plangebied liggen voornamelijk burgerwoningen, een cultuur en ontspanningbestemming (Kids City), gemengde bestemming (t.b.v. dienstverlening, kantoor of kringloopwinkel) en sportbestemmingen (o.a. sporthal, zwembad en diverse sportvelden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz008-vg01_0004.png" Figuur 2.1: huidige situatie Bornerbroeksestraat 87a-89 Borne (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemers zijn voornemens om de bedrijfswoning, behorende bij het horecapand aan de Bornerbroeksestraat 89, af te splitsen. Dit betreft de vrijstaande woning aan de achterzijde van het perceel. De bedrijfswoning krijgt een reguliere woonbestemming. Het betreft een planologische functiewijziging. Er vinden geen sloop- of bouwwerkzaamheden plaats. De ontsluiting van de woning vindt plaats via de bestaande ontsluiting op de Bornerbroeksestraat (zie figuur 2.2).Tot slot blijven de bestaande goot- en bouwhoogtes blijven gehandhaafd. Daarnaast wordt de horecabestemming aangepast naar de beoogde nieuwe situatie. Daarbij is o.a. het bouwvlak verkleint naar de huidige situatie en zijn er beperkingen gelegd op de mogelijkheden voor het terras behorende bij de horeca.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz008-vg01_0005.png" Figuur 2.2: bestaande ontsluiting van de woning Bornerbroeksestraat 87a (bron: Google Streetview)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een planologische functiewijziging van een bedrijfswoning naar burgerwoning binnen de bebouwde kom van Borne. Met voorliggend plan blijft een horecafunctie, en daarmee een economische drager, behouden. Daarnaast is het bewonen van een bedrijfswoning vanwege de huidige technologische ontwikkelingen ten aanzien van het houden van toezicht bij en op het bedrijf niet meer noodzakelijk voor een goede uitoefening van het bedrijf. Daarmee is de noodzaak van een bedrijfswoning komen te vervallen. Het plan is gericht op een toekomstbestendige ontwikkeling, doordat de bedrijfswoning na omzetting naar burgerwoning ook gebruikt kan worden door derden. Het plan past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Dit bestemmingsplan heeft enkel betrekking op een functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning aan de Bornerbroeksestraat 87a - 89 in Borne.

Op grond van de uitspraak van de Raad van State van 20 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1075) geldt dat als enkel sprake is van een planologische functiewijziging, dan in beginsel geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (tenzij het een functiewijziging van zodanige aard en omvang betreft). Daarbij is bepaald dat als een bestemmingsplan ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan (bedrijfs)bebouwing mogelijk maakt, maar alleen in een planologische functiewijziging voorziet, het plan in beginsel niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Met voorgenomen ontwikkeling neemt het planologisch beslag op de ruimte (bebouwingsmogelijkheden) niet toe. Wel is het op grond van dit bestemmingsplan (herbestemmen naar burgerwoning) mogelijk om in een voormalige bedrijfswoning te wonen door derden die geen functionele binding hebben met het bedrijf. Aangezien dit goed gepaard gaat met de woon- en bedrijfsfunctie kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen betrekking heeft op een planologische functiewijziging van een zodanige aard en omvang.

Gesteld kan worden dat het plan geen betrekking heeft op een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz008-vg01_0006.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 2)

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Bij nieuwe ontwikkelingen moet in eerste instantie onderzocht worden of gebruik gemaakt kan worden van bestaande erven en bebouwing, voordat beslag wordt gedaan op nieuwe ruimte in de Groene Omgeving.

Onderhavig plan bevat geen nieuwbouw. Het betreft enkel een planologische herbestemming van een bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning. Er wordt geen extra beslag gedaan op de Groene Omgeving en er worden ook geen extra bouwmogelijkheden toegekend ten opzichte van de huidige planologische situatie. Onderhavig plan is in overeenstemming met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.2.2 realisatie nieuwe woningen

lid 1

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

lid 2

In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.

lid 3

In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.

lid 4

De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

lid 5

Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.

lid 6

In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Voorliggend plan voorziet in het omzetten van een bedrijfswoning naar burgerwoning. Het aantal woningen neemt per saldo niet toe. Onderhavig plan is derhalve in overeenstemming met de principes van het realiseren van nieuwe woningen.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven. Het plangebied is aangegeven met een rode markering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz008-vg01_0007.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Zoals in figuur 3.2 te zien is valt het plangebied volledig binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. In dit ontwikkelingsperspectief geldt dat herstructurering en transformatie deze gebieden vitaal en aantrekkelijk moeten houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

De plannen van de initiatiefnemer vinden plaats op gronden die reeds benut worden ten behoeve van een restaurant en een bedrijfswoning. Daarmee doen de plannen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied. De plannen leveren geen extra belemmeringen op voor functies in de omgeving. Het voornemen is passend binnen het toegekende ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

Op voorhand kan worden opgemerkt dat het plangebied binnen bestaand bebouwd gebied is gelegen, waardoor de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap niet meer waarneembaar zijn. Ook de laag van de beleving is niet zichtbaar. Voor het voorliggende bestemmingsplan is derhalve alleen de stedelijke laag relevant.

Stedelijke laag

De stedelijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Woonwijken 1955 - nu' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz008-vg01_0008.png"

Figuur 3.3: Stedelijke laag, Woonwijken 1955-nu, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra.

Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Voorliggende ontwikkeling betreft enkel een planologische functiewijziging. Er vinden geen fysieke ontwikkelingen plaats (bouw- of grondwerkzaamheden) die gevolgen kunnen hebben voor de gebiedskenmerken van de stedelijke laag. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook passend binnen de gebiedskenmerken.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne 2030

De structuurvisie Borne 2030 is op 23 juni 2015 door de gemeenteraad van Borne vastgesteld. De structuurvisie is een actueel ruimtelijke sturingsmiddel waarin nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente worden getoetst.

De gemeente Borne beschikt over een grote uitleglocatie voor woningbouw, De Bornsche Maten. Naast De Bornsche Maten legt Borne prioriteit bij het ontwikkelen van woningbouwlocaties in het bestaand bebouwd gebied. In het bestaand stedelijk gebied is de laatste jaren veel opgeknapt en geherstructureerd. Met name de woningbouwcorporatie heeft diverse rotte plekken in Borne met kwalitatief hoogwaardige panden ingevuld en heeft haar woningvoorraad op verschillende locaties naar een kwalitatief hoger niveau gebracht. De locaties groter dan 10 woningen zijn op de Visiekaart Wonen aangegeven. Als gevolg van het mogelijk vrijkomen van schoollocaties zullen zich in de toekomst nieuwe mogelijkheden voordoen.

In de wijken ten westen en zuiden van de Rondweg liggen kleine groene gebiedjes versnipperd in de buurt. In de wijken ten noorden en oosten van de Rondweg zijn de groene gebieden groter en meer aaneengesloten. Voor de groene gebieden in de woonwijken geldt dat wordt uitgegaan van een eenvoudige en eenduidige inrichting. Er zal hierdoor een stevig, rustig en groen beeld ontstaan.

In figuur 3.4 is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen. Het plangebied is globaal aangegeven met een blauwe arcering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz008-vg01_0009.png"

Figuur 3.4: Uitsnede structuurvisiekaart gemeente Borne (bron: gemeente Borne)

Toets en conclusie

De structuurvisie is opgedeeld in een aantal thema's. Voor de voorliggende ontwikkeling is vooral de thema 'wonen' relevant. Hierover wordt het volgende gezegd:

Borne kiest in de gemeente voor de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen. Die kwaliteitsverbetering geldt eveneens voor de bestaande voorraad. De gemeente stelt zich tot doel om mensen van binnen en buiten Borne de kans te bieden een volledige wooncarrière op te bouwen. Een belangrijk deel van de nieuwe te bouwen woningen vindt plaats in de Bornsche Maten.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een planologische functiewijziging van een bedrijfswoning naar burgerwoning binnen de bebouwde kom van Borne. Met voorliggend plan blijft een horecafunctie, en daarmee een economische drager, behouden. Daarnaast is het bewonen van een bedrijfswoning vanwege de huidige technologische ontwikkelingen ten aanzien van het houden van toezicht bij en op het bedrijf niet meer noodzakelijk voor een goede uitoefening van het bedrijf. Daarmee is de noodzaak van een bedrijfswoning komen te vervallen. Het plan is gericht op een toekomstbestendige ontwikkeling, doordat de bedrijfswoning na omzetting naar burgerwoning ook gebruikt kan worden door derden. Het plan past daarmee binnen de beleidsuitgangspunten van de gemeente Borne en in lijn met de structuurvisie Borne.

3.3.2 Woonvisie Borne 2018-2028

De gemeenteraad van Borne heeft de Woonvisie Borne 2018-2028 op 6 maart 2018 vastgesteld. Met de woonvisie wordt een blik geworpen op de toekomst van het wonen in Borne. De visie biedt een basis voor de afwegingen die de gemeente Borne de komende jaren gaat maken, om ervoor te zorgen dat Borne ook de komende tien jaar voldoende passende woningen kan blijven bieden voor haar inwoners en daardoor dé woongemeente van de Netwerkstad Twente kan blijven.

De ambitie van de gemeente Borne is in eerste instantie het voorzien in voldoende passende woningen voor haar inwoners. Daarnaast wil de gemeente Borne een bijdrage leveren aan het creëren van een goede balans tussen vraag en aanbod in het totale woningmarktgebied binnen de Netwerkstad Twente. Bij de aanpak van overprogrammering op de woningmarkt dient een goede afweging te worden gemaakt tussen maakbaarheid enerzijds en flexibiliteit anderzijds.

Binnen de woonvisie worden de volgende vier thema's aangekaart:

  • 1. Betaalbaarheid en beschikbaarheid: de ambitie is om voldoende woningen en passend wonen voor iedereen mogelijk te maken, met focus op de sociale doelgroep en de (lage) middeninkomens.
  • 2. Wonen, zorg en welzijn: de ambitie is om inwoners zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen laten wonen.
  • 3. Leefbaarheid en kwaliteit: de ambitie is toewerken naar een toekomstbestendige kwalitatief hoogwaardige woningvoorraad voor alle inwoners van Borne.
  • 4. Kwalitatief programmeren: de ambitie is in eerste instantie het voorzien in voldoende passende woningen voor de inwoners en daarnaast het leveren van een bijdrage aan het creëren van een goede balans tussen vraag en aanbod in het totale woningmarktgebied binnen de netwerkstad Twente.

Toets

In voorliggend plan worden geen nieuwe woningen toegevoegd. Het betreft enkel het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Op deze manier wordt een bijdrage geleverd aan een toekomstbestendig kwalitatief hoogwaardige woningvoorraad. Voorliggende ontwikkeling voldoet aan de beleidsthema's van de woonvisie van de gemeente Borne 2018-2028.

3.3.3 Woonvisie gemeente Borne 2022+

In december 2022 is de woonvisie gemeente Borne 2022+ uitgebracht. In de Woonvisie geeft de gemeente op hoofdlijnen richting aan volkshuisvesting in de gemeente Borne. Niet elk te verwachten probleem wordt tot achter de komma uitgewerkt maar er worden keuzes gemaakt ten aanzien van huidige en te verwachten opgaves. Geen wet van Meden en Perzen maar een werkbaar en dynamisch document om in de toekomst transparante afwegingen te kunnen maken. Het doel is ervoor te zorgen dat Borne ook de komende tien jaar voldoende passende woningen kan blijven bieden voor haar inwoners en tevens een belangrijke woonfunctie blijft vervullen voor de regio Twente. En natuurlijk wil de gemeente Borne de meest aantrekkelijke gemeente van de regio Twente blijven.

De belangrijkste punten, die relevant zijn voor voorliggende ontwikkeling, zijn als volgt:

  • De gemeente Borne wil inzetten op meer koopwoningen, met name voor ouderen en starters;
  • De gemeente Borne wil in zowel de koop- als huursector proberen de doorstroming te bevorderen;
  • Een verhoging in aantallen betekent niet dat de gemeente gaat inleveren op kwaliteit;
  • Ontwikkelingen moeten de omgevingskwaliteiten waarborgen en, waar mogelijk, versterken;
  • De gemeente pakt de faciliterende rol ten aanzien van het duurzaamheidsvraagstuk;
  • De gemeente doet er samen met inwoners, marktpartijen en corporaties alles aan om ook in de toekomst de beste woongemeente van Twente te zijn.

Toets

In voorliggend plan worden geen nieuwe woningen toegevoegd. Het betreft enkel het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Op deze manier wordt een bijdrage geleverd aan een toekomstbestendig kwalitatief hoogwaardige woningvoorraad. Voorliggende ontwikkeling sluit aan bij de Woonvisie 2022+ van de gemeente Borne.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling.

Er wordt middels dit bestemmingsplan een bedrijfswoning gewijzigd naar burgerwoning aan de Bornerbroeksestraat 87a - 89 in Borne. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. De aard en omvang van dit project is hiermee beperkt en de hoeveelheid bebouwing ter plaatse neemt in vergelijking met de huidige planologische mogelijkheden/stedenbouwkundige structuur van de omgeving niet toe. Daarnaast ligt de af te splitsen woning in een omgeving die zich kenmerkt door woonbebouwing. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie (wonen) die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen (zie ook paragraaf 4.2). Gelet op de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz008-vg01_0010.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied ligt aan de Bornerbroeksestraat 87a - 89 in Borne, een verbindingsweg die de kern Borne met Bornerbroek verbindt. Daarnaast zijn op korte afstand van het plangebied verschillende functies aanwezig, waaronder sportbestemmingen, cultuur en ontspanning bestemmingen, burgerwoningen en gemengde bestemmingen. Derhalve is het omgevingstype 'gemengd gebied' van toepassing. Bij de milieuzonering kan onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe werking.

Externe werking: past de nieuwe functie in de omgeving?

De bedrijfswoning wordt in voorliggend plan bestemd als burgerwoning. De functie 'wonen' wijzigt niet. Wonen is geen milieubelastende functie, dus er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking: laat de omgeving de nieuwe functie toe?

Het voornemen voorziet niet in het toevoegen van een (nieuwe) gevoelige functie voor omliggende functies, maar in het reguleren van het gebruik van een bedrijfswoning naar burgerwoning. Woningen die gebruikt worden als bedrijfswoningen, zijn dus bestaande woningen. In de huidige situatie genieten bedrijfswoningen dezelfde bescherming ten opzichte van nabij gelegen bedrijven van derden als een burgerwoning. Dit houdt onder meer in dat omliggende bedrijven als gevolg van de gebruikswijziging niet in hun functioneren worden beperkt.

Alleen de situatie ten opzichte van de naastgelegen restraurant moet getoetst worden. De huidige bedrijfswoning wordt immers losgekoppeld van het restaurant. In de toekomstige situatie staat de woning los van het restaurant.

Op grond van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ geldt voor het restaurant milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter in verband met aspect geluid en geur. Uitgaande van gemengd gebied, vervalt deze richtafstand. Echter, er moet wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening, daarom zijn de aspecten geur en geluid nader onderbouwd.

Geur

Ten aanzien van geur geldt ook dat moet worden aangetoond dat voldaan wordt of kan worden aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit m.b.t. afvoerhoogte van de afzuigpijp van het bereiden van voedingsmiddelen.Het betreft het volgende voorschrift (artikel 3.103 van het Activiteitenbesluit):

Ten behoeve van het voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder worden afgezogen dampen en gassen van het bedrijfsmatig bereiden van voedingsmiddelen die naar de buitenlucht worden geëmitteerd:

  • a. ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen bebouwing afgevoerd.

De afstand van de afzuigpijp voor dampen en gassen van het bereiden van voedingsmiddelen bevindt zich op 16 meter afstand tot de af te splitsen bedrijfswoning. Dit betekent dat de afvoerpijp zich binnen de 25 meter bevindt en de uitmonding zich op basis van artikel 3.103 Activiteitenregeling tenminste 2 meter boven de hoogste daklijn van de omliggende bebouwingen moet zijn gesitueerd. Hieraan wordt echter niet voldaan. Wel beschikt het pannenkoekenrestaurant over een ontgeuringsinstallatie zodat mogelijke hinderlijke geuren naar de omgeving worden geneutraliseerd en alsnog wordt voldaan aan artikel 3.103 Activiteitenregeling (lid 1 onder b). Er gelden geen beperkingen voor de bedrijfsvoering van het pannenkoekenrestaurant.

Dit betekent dat wat betreft het aspect 'geur' kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de (woon)omgeving.

Geluid

Door Munsterhuis Geluidsadvies is een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd om uit te wijzen of na afsplitsing van de bedrijfswoning naar burgerwoning nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de burgerwoning. En of de bedrijfsvoering van het af te splitsen horecabedrijf niet wordt beperkt. Deze is opgenomen in Bijlage 1. De conclusie van het akoestisch onderzoek is als volgt:

  • Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (1999). De relevante geluidbronnen die zijn meegenomen betreffen afzuiging keuken en restaurant, het terras aan de voorzijde en aan en afvoerbewegingen van bestelwagens en de personenauto’s. Aan de hand van de verkregen gegevens zijn akoestische rekenmodellen vervaardigd waarmee de geluidniveaus zijn berekend;
  • Uit berekeningen blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter plaatse van woning (voormalige bedrijfswoning) ten zuidoosten van het terras maximaal 43, 40 en 26 dB(A) in respectievelijk de dag, avond en nachtperiode bedraagt. De geluidambitie van 45, 40 en 35 dB(A) in respectievelijk de dag, avond en nachtperiode wordt ter plaatse van de woning niet overschreden;
  • Uit berekeningen blijkt dat het maximale geluidniveau ter plaatse van de gevel van de woning maximaal 63, 56 en 32 dB(A) bedraagt in de dag, avond en nachtperiode. In het activiteitenbesluit mogen stemgeluiden buiten beschouwing worden gelaten. Het stemgeluid is dus in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de beoordeling betrokken. Als een beoordeling wordt gemaakt naar de grenswaarden uit het activiteitenbesluit wordt in alle periodes voldaan aan de grenswaarden voor maximale geluidniveaus.

Gezien het voorgaande, kan gesproken worden van een goed woon- en leefklimaat op de gevel van de toekomstige burgerwoning en de bedrijfsvoering van het af te splitsen bedrijf niet wordt beperkt. Het akoestisch onderzoek is berekend op de huidige situatie. Om in de toekomst ook een goed woon- en leefklimaat te borgen is er een aanduiding 'terras uitgesloten' opgenomen op maximaal 10 meter afstand vanaf de voorgevel van de woning.

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Onderhavig plan betreft een planologische wijziging. De status van de bedrijfswoning aan de Bornerbroeksestraat 87a - 89 wordt gewijzigd naar burgerwoning. Ruimtelijke ingrepen c.q. bodemingrepen vinden niet plaats en de woonfunctie wijzigt niet. Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect 'bodem' vormt derhalve geen belemmering voor het wijzigen van een bedrijfswoning naar een burgerwoning.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Onderhavig plan betreft een planologische wijziging. De status van de bedrijfswoning aan de Bornerbroeksestraat 87a - 89 in Borne wordt gewijzigd naar burgerwoning. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige voorgenomen situatie is sprake van een geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Het omzetten van de bedrijfswoningen naar een reguliere woning kan niet worden aangemerkt als de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object. Op grond van artikel 76, lid 3 Wgh geldt dat bij een vaststelling van een bestemmingsplan bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst hoeven te worden. Nadere toetsing aan het aspect wegverkeerslawaai is niet aan de orde.

Railverkeerslawaai

De spoorlijn Almelo-Borne ligt op minimaal 290 meter afstand. Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van de spoorweg. Derhalve is een akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai niet noodzakelijk.

Industrielawaai

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen (gezoneerde) industrieterreinen aanwezig. Nader onderzoek naar industrielawaai wordt niet noodzakelijk geacht.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

In voorliggende ontwikkeling is geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Het betreft slechts een planologische functiewijziging waarbij een bedrijfswoning wordt omgezet naar burgerwoning. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig. Tot slot kan het wijzigen van de bedrijfswoning naar een reguliere woning niet aangemerkt worden als de realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen de zone van een Rijks- of provinciale weg. Het aspect 'luchtkwaliteit' levert geen belemmering op voor voorliggend bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz008-vg01_0011.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Toets

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 300 metervan de woning geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Op 300 meter afstand van het plangebied ligt een buisleiding van de Gasunie met een werkdruk van 40 bar een een diameter van 5 inch. Deze leiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour. Vanuit het aspect groepsrisico dient, gelet op de capaciteit en werkdruk van de leiding, bij ontwikkelingen binnen een afstand van 50 meter een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Het plangebied is niet gelegen binnen de voornoemde groepsrisicocontour van 50 meter. Daarnaast is er met voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een toename van de personendichtheid en dus van het groepsrisico. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 15 december 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. Op basis van deze toets worden geen waterschapsbelangen geraakt. Het waterschap heeft derhalve op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 950 meter afstand van het plangebied. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking. Aangezien het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft de voorgenomen ontwikkeling niet getoetst te worden aan het provinciaal beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Uitvoering van de voorgenomen plannen leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Overijssel.

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 7,6 kilometer afstand ('Lonnekermeer'). Voorliggend plan betreft enkel een planologische functiewijziging. Er vinden geen bouw- en grondwerkzaamheden plaats die negatieve effecten kunnen hebben op omliggende Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

De gronden in het plangebied zijn in gebruik als gazon en tuin rondom de woning. Met voorliggend plan wordt enkel een planologische wijziging mogelijk gemaakt, zonder gevolgen voor de fysieke situatie. Als er sprake is van beschermde flora & fauna in het plangebied, worden deze niet aangetast met voorliggend plan.

Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Op het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie middel'. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht voor plangebieden groter dan 5.000 m² én bodemingrepen dieper dan 40 cm. Met voorliggend plan vinden geen bodemingrepen plaats. Nadere toetsing aan de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart kan achterwege blijven. Archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Om de bescherming in de toekomst ook te borgen blijft de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie middel' wel gelden.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in en rondom het plangebied geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten gelegen zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Bornerbroeksestraat (50 km/u). De in- en uitrit van en naar de Bornerbroeksestraat blijft behouden. Voorgenomen plan voorziet niet in een (beperkte) toename van verkeersbewegingen. Er wordt immers nu ook al gewoond. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Op 3 juli 2018 heeft de raad van de gemeente Borne de Nota "Parkeernormen gemeente Borne" vastgesteld. De Nota parkeernormen heeft betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte op eigen terrein. De nota heeft ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeer- en stallingsplaatsen in verband met aanvragen voor alle activiteiten, initiatieven en/of ontwikkelingen in de openbare ruimte.

Algemeen uitgangspunt is dat de nieuwe ontwikkelingen niet mogen leiden tot (toename van) een parkeertekort in de omgeving. De Nota parkeernormen richt zich niet alleen op het parkeren van auto's, maar ook op parkeren voor fietsers. Per functie is de parkeervraag mede afhankelijk van het gebied waarin de functie ligt. Ter bepaling van de toe te passen parkeernormen is daarnaast ook de stedelijkheidsgraad van het gebied van bepaling. Voor het bepalen van de parkeernormen voor de gemeente Borne is gebruik gemaakt van de publicatie 317 van CROW "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie".

Onderhavig plan betreft de functiewijziging van een bedrijfswoning naar burgerwoning. Op basis van de beleidsnota "Parkeernormen gemeente Borne" geldt voor vrijstaande woningen een parkeernorm van 2,0 op eigen terrein en 0,7 in de openbare ruimte. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien.

De ontwikkeling heeft verder geen invloed op het restaurant gedeelte. Bij het restaurant blijft een grote parkeerplaats aanwezig, waar voldoende ruimte is om in de parkeerbehoefte te voorzien en om te laden en lossen. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Enkelbestemmingen

  • Horeca

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor horeca. Op het perceel zit de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1c', waardoor op het perceel maximaal tot categorie 1c uit de Lijst van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond is toegestaan. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Er geldt een maximum bouwhoogte van 9 meter. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - terras uitgesloten' is geen terras toegestaan.

  • Tuin

De gronden aan de voorzijde van het perceel zijn voorzien van de bestemming 'Tuin'. Gronden voorzien van deze bestemming zijn bestemd voor tuinen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn beperkt tot het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

  • Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, de uitoefening van een beroep-aan-huis, inwoning in de woning en de aangebouwde bijgebouwen en tuinen en erven. Het hoofdgebouw mag alleen binnen het bouwvlak worden gesitueerd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Bijgebouwen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat de afstand van de voorgevelrooilijn en het bijgebouw minimaal 1 meter bedraagt. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen is gekoppeld aan de perceelsgrootte.

Dubbelbestemmingen

  • Waarde - Archeologie Middel

Conform het geldende bestemmingsplan, is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Middel'. De voor 'Waarde - Archeologie Middel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 15 december 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 14 september voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.