Plannaam: Stadsrandgebied Almelo Noord-Oost
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.BP00063-0601
Type Plan: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Agrarisch´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de uitoefening van zelfstandige niet-grondgebonden agrarische bedrijven en intensieve veehouderij niet is toegestaan;

  2. de bestaande bedrijfswoning(en);

  3. de versterking van landschapswaarden;

  4. maximaal één paardenbak binnen het bouwvlak;

  5. een gebruiksgerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';

  6. bed & breakfast (bestaande uit maximaal vier slaapkamers en één gemeenschappelijke huiskamer met een maximale oppervlakte van 30 m2 per kamer) binnen de bestaande hoofdgebouwen;

  7. teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat boogkassen met een bouwhoogte van maximaal 1,20 m uitsluitend zijn toegestaan in de periode van oktober tot en met april;

  8. extensieve dagrecreatie;

  9. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen, tuinen en erven en bestaande nutsvoorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Hoofdgebouwen

Binnen deze bestemming mogen bedrijfsgebouwen, kassen en bedrijfswoningen worden gebouwd, met inachtnemen van van de volgende bepalingen:

  1. de gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van teeltondersteunende voorzieningen met minimale bouwhoogte van 1,20 m en kassen bedraagt maximaal 500 m2;

  3. goothoogte van:

    1. bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 6 m;

    2. bedrijfswoningen bedraagt maximaal 5 m;

  4. bouwhoogte van:

    1. bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 10 m;

    2. bedrijfswoningen maximaal bedraagt maximaal 9 m;

  5. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3;

  6. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt minimaal 20°.

 

3.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

  2. de goothoogte bedraagt:

    1. bij een inpandige bedrijfswoning maximaal 3 m;

    2. bij een niet-inpandige bedrijfswoning maximaal 3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning +0,25 m;

  3. de bouwhoogte bedraagt:

    1. bij een inpandige bedrijfswoning maximaal 6 m;

    2. bij een niet-inpandige bedrijfswoning maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning - 2 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m;

 

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. sleufsilo's, silo's, hooibergen, windmolens, paardenbakken en mestopslagplaatsen mogen niet buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van silo's, hooibergen en windmolens bedraagt maximaal 15 m;

  3. de bouwhoogte van sleufsilo's en mestopslagplaatsen bedraagt maximaal 4 m;

  4. de oppervlakte van een paardenbak bedraagt maximaal 1.000 m2;

  5. de bouwhoogte lichtmasten ten behoeve van een paardenbak binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 6 m;

  6. de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 3 m;

  7. de bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 3 m.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Afwijken met betrekking tot hoofdgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a voor het overschrijden van de bouwgrenzen, mits:

    1. de bouwgrenzen met maximaal 25 m worden overschreden;

    2. de overschrijding noodzakelijk is in verband met een doelmatige uitoefening van het bedrijf;

    3. niet reeds eerder een omgevingsvergunning voor het overschrijden van de bouwgrenzen is verleend;

    4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;

    5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en
      gebruikers van omliggende gronden.

  2. het bepaalde in artikel 3.2.1 onder d. sub 1 voor het verhogen van de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot 12 m.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

3.5.2 Tweede bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder b ten behoeve van het realiseren van een tweede bedrijfswoning, mits:

  1. het een agrarisch bedrijf betreft gericht op het houden van dieren;

  2. wordt aangetoond dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering met twee volwaardige arbeidskrachten;

  3. wordt aangetoond dat het gaat om een agrarisch bedrijf met een redelijk zicht op een duurzame voortzetting;

  4. de tweede bedrijfswoning wordt gerealiseerd binnen het bouwvlak;

  5. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2.

 

3.5.3 Inwoning

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder b. voor het gebruik van een woning dan wel de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken voor inwoning, uitsluitend ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. inwoning is toegestaan in maximaal één woning per bouwvlak;

  2. de inhoud van de woning mag worden uitgebreid tot maximaal 1.000 m³;

  3. het vloeroppervlak van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg maximaal 75 m² mag bedragen;

  4. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

 

3.5.4 Teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder g. voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak uitsluitend gedurende de periode 1 september tot en met 30 april, mits:

  1. de voorzieningen aansluitend aan het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de gezamenlijke oppervlakte per bedrijf maximaal 500 m2 bedraagt;

  3. de bouwhoogte maximaal 1,20 m bedraagt.

 

3.5.5 Biomassavergistingsinstallaties

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van een nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf in de vorm van een biomassavergistingsinstallatie, mits:

  1. de vergistingsinstallatie landschappelijk wordt ingepast;

  2. gebouwen ten behoeve van de vergistingsinstallatie binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  3. ter voorkoming van een onevenredige verkeersaantrekkende werking aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin is opgenomen in welke mate biomassa van derden mag worden verwerkt en in welke mate het digestaat mag worden geleverd aan derden;

  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies
    en waarden;

  5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

 

3.5.6 Recreatieve nevenactiviteiten

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van bij het agrarisch bedrijf behorende en daaraan ondergeschikte recreatieve nevenactiviteiten, uitsluitend binnen het bouwvlak, in de vorm van:

    1. vakantieappartementen, mits:

      1. gerealiseerd in de bestaande en met bouwvergunning gebouwde bedrijfsbebouwing, die minimaal drie jaar in agrarisch gebruik zijn geweest;

      2. maximaal drie appartementen worden gerealiseerd met een woonoppervlak van maximaal 150 m2 per woning of appartement;

      3. er een inpassingsplan wordt overlegd;

      4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;

      5. opslag en stalling in verband met de nevenactiviteiten uitsluitend inpandig plaatsvinden;

      6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;

      7. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;

    2. kleinschalige extensieve dagrecreatie met bijbehorende terrasvoorziening, mits:

      1. maximaal 450 m2 van de bedrijfsvloeroppervlakte van bestaande en met bouwvergunning gebouwde bedrijfsbebouwing, die minimaal drie jaar in agrarisch gebruik is geweest, wordt gebruikt;

      2. maximaal 250 m2 van de buitenruimte intensief ten behoeve van de kleinschalige extensieve dagrecreatie met bijbehorende terrasvoorziening wordt gebruikt en de overige gronden slechts extensief;

      3. er een inpassingsplan wordt overlegd;

      4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;

      5. opslag en stalling in verband met de nevenactiviteiten uitsluitend inpandig plaatsvinden;

      6. er geen aanpassing of verharding van de infrastructuur buiten het bouwvlak noodzakelijk is;

      7. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;

      8. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;

    3. groepsaccommodatie, mits:

      1. maximaal 1.000 m2 van de bedrijfsvloeroppervlakte van de bestaande en met bouwvergunning gebouwde bedrijfsbebouwing, die minimaal drie jaar in agrarisch gebruik is geweest, wordt gebruikt;

      2. er een inpassingsplan wordt overlegd;

      3. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;

      4. opslag en stalling in verband met de nevenactiviteiten uitsluitend inpandig plaatsvinden;

      5. er geen aanpassing of verharding van de infrastructuur buiten het bouwvlak noodzakelijk is;

      6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;

      7. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;

    4. trekkershutten, mits:

      1. maximaal drie trekkershutten met een maximale oppervlakte van 18 m2 ieder voor maximaal vijf personen per hut worden opgericht;

      2. opgericht binnen het bouwvlak met een maximale afstand van 50 m tot overige gebouwen;

      3. er een inpassingsplan wordt overlegd;

      4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;

      5. opslag en stalling in verband met de nevenactiviteiten uitsluitend inpandig plaatsvinden;

      6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;

      7. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;

    5. kleinschalig kamperen, mits:

      1. maximaal 25 kampeermiddelen per bedrijf worden opgericht;

      2. het kampeerterrein binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak wordt gesitueerd;

      3. buiten de periode van 1 april tot en met 30 september geen kampeermiddelen op het terrein aanwezig zijn;

      4. maximaal 75 m2 aan bebouwing wordt opgericht ten behoeve van sanitaire voorzieningen binnen het bouwvlak;

      5. er een inpassingsplan wordt overlegd;

      6. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;

      7. er geen aanpassing of verharding van de infrastructuur buiten het bouwvlak noodzakelijk is;

      8. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;

      9. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

  2. Bij een combinatie van een afwijking voor trekkershutten en een afwijking voor kleinschalig kamperen, wordt het aantal trekkershutten in mindering gebracht op het aantal toegestane kampeermiddelen.

 

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas en het verwijderen van diepwortelende beplanting:

  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of perkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulds indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding 100 m2 of meer bedraagt;

  3. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  4. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  5. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

  6. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik.

 

De vergunning kan slechts verleend worden indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden.

 

3.6.2 Uitzondering op het verbod

Het in 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

 

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.7.1 Wijziging vorm en/of vergroting bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het wijzigen van het bouwvlak en/of vergroten van de oppervlakte van het bouwperceel, mits:

  1. de wijziging en/of vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf;

  2. het bouwperceel hierdoor geen groter aaneengesloten oppervlak krijgt dan 2 hectare voor alle agrarische bedrijven niet zijnde intensieve veehouderijbedrijven;

  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;

  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;

  5. er een compacte bouwperceelsvorm blijft bestaan;

  6. uit een inpassingsplan de ruimtelijke inpassing van het bouwvlak in de omgeving blijkt, waarbij in ieder geval aandacht dient te worden besteed aan de beeldkwaliteit van de totale erfinrichting en de landschappelijke inpassing in de vorm van aanleg van streekeigen erfbeplanting plaatsvindt;

  7. er bij een oppervlakte groter dan 1,5 hectare geïnvesteerd wordt in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving;

  8. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:

    1. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;

    2. geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;

    3. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;

    4. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;

    5. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;

    6. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;

    7. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

 

3.7.2 Omschakeling van agrarisch bedrijf naar paardenhouderij

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwvlak in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. vergroting van de omvang van het bouwvlak tot 1 hectare is toegestaan, indien wordt aangetroond dat de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige uitoefening van de bedrijfsactiviteiten;

  2. er sprake is van een landschappelijke inpassing, waartoe een inpassingsplan dient te worden opgesteld;

  3. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;

  4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;

  5. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;

  6. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

  7. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:

    1. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;

    2. geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;

    3. in risicogebieden voor wateroverlast aanvullende maatregelen met betrekking tot schadevrij bouwen en compensatie worden getroffen;

    4. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;

    5. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt
      gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;

    6. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;

    7. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;

    8. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

 

3.7.3 Omschakeling van agrarisch bedrijf naar wonen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwvlak in de bestemming 'Wonen - stadsrand 1', met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. voor bewoning mag de bestaande bedrijfswoning(en) worden gebruikt;

  2. het aantal woningen dient beperkt te blijven tot één dan wel tot het aantal woningen gelijk aan het aantal bedrijfswoningen zoals aanwezig op het moment van vaststelling van het wijzigingsplan, met dien verstande dat woningsplitsing als volgt is toegestaan:

    1. splitsing in twee woningen indien de te splitsen woning met eventueel bestaande inpandige bedrijfsruimten, die minimaal gedurende drie jaar in agrarisch gebruik zijn geweest, een inhoud heeft van minimaal 1.000 m3;

    2. splitsing in drie woningen indien de te splitsen woning met eventueel bestaande inpandige bedrijfsruimten, die minimaal gedurende drie jaar in agrarisch gebruik zijn geweest, een inhoud heeft van minimaal 1.500 m3;

met dien verstande dat: