Plannaam: Rumerslanden
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00152-BP31
Type Plan: bestemmingsplan
Status: vastgesteld

Toelichting

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 De bij het plan behorende stukken

1.3 Ligging van het plangebied

1.4 Huidige planologische situatie

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.2 Planbeschrijving

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Regionaal beleid

3.4 Gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Vormvrije mer-beoordeling

4.2 Verkeer en parkeren

4.3 Geluid

4.4 Bedrijven en milieuzonering

4.5 Fysieke veiligheid

4.6 Externe veiligheid

4.7 Kabels en leidingen

4.8 Luchtkwaliteit

4.9 Bodemkwaliteit

4.10 Flora en fauna

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Waterbeheer en watertoets

5.2 Vigerend beleid

5.3 Watertoets Rumerslanden

5.4 Conclusie

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

6.1 Inleiding

6.2 Juridische systematiek

6.3 Beschrijving per bestemming

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 8 Participatie, vooroverleg en zienswijzen

8.1 Participatie

8.2 Vooroverleg

8.3 Zienswijzen

 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

 

Aanleiding voor voorliggend bestemmingsplan is de geplande woningbouw van 129 woningen in de wijk Rumerslanden te Almelo. Tot 2012/2013 stonden hier ook woningen. Het voornemen is om op deze inbreidingslocatie 51 rijwoningen, 26 levensloopbestendige woningen en 52 twee-onder-een-kapwoningen te realiseren.

 

De bouw van de woningen past echter niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan 'Sluitersveld' (zie paragraaf 1.4). Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

 

1.2 De bij het plan behorende stukken

 

Het bestemmingsplan "Rumerslanden" bestaat uit de volgende stukken:

  1. regels;

  2. verbeelding;

  3. bijlagen bij de toelichting.

 

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

 

1.3 Ligging van het plangebied

 

Rumerslanden ligt ten noordoosten van het centrum van Almelo als deelwijk van de grotere wijk Sluitersveld. Het plangebied wordt aan alle zijden omringd door woningen. Aan de zuidzijde is een bestaand appartementengebouw van Woningstichting Sint Joseph Almelo binnen het plangebied opgenomen. Ten noorden van het plangebied bevindt zich daarnaast nog een voormalige school aan de Verzetslaan 6.

 

De momenteel braak liggende gronden worden doorsneden door de Bevrijdingslaan en zijn gelegen tussen de Dominee De Geusstraat, Verzetslaan, Gebroeders Van Doorenstraat en Frits ten Brinkstraat. Circa 100 tot 150 m westelijk van het plangebied loopt de Ootmarsumsestraat, welke als ontsluitingsweg door de wijk Sluitersveld loopt.

 

De ligging van het plangebied waar de nieuwe woningen gerealiseerd gaan worden, is globaal met een rode contour weergen in figuur 1.1.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1.1 Ligging plangebied

 

1.4 Huidige planologische situatie

 

Voor het plangebied gelden, tot het van rechtskracht worden van het onderhavige bestemmingsplan, de volgende plannen:

 

 

Volgens het geldende bestemmingsplan Sluitersveld (vastgesteld op 26 maart 2013 en onherroepelijk geworden op 29 mei 2013) geldt voor het grootste deel van het plangebied de bestemming 'Wonen' met voortuinen bestemd als 'Tuin'. Daarnaast zijn er enkele wegen aangeduid met de bestemming ‘Verkeer' en zijn wat groenstroken met bomen bestemd als 'Groen'. Voor een bestaande hoofdrioolleiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen. Een deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog'. Op onderstaande uitsnede van het geldende bestemmingsplan is dit te zien.

Binnen de verschillende bouwvlakken van de bestemming 'Wonen' zijn een maximaal aantal wooneenheden toegestaan. Het totaal aantal grondgebonden woningen dat volgens dit geldende bestemmingsplan mag worden gerealiseerd binnen het plangebied bedraagt 166. Daarnaast zijn er 3 bouwvlakken waar de bestemming ‘Wonen – Gestapeld wonen’ geldt. Daarvan is alleen het zuidelijke blok gerealiseerd. Dit is een bestaand gebouw met 11 appartementen en een maximale bouwhoogte van 13 m aan de Frans ten Brinkstraat 14 t/m 34 alleen even nummers.

In het geldende bestemmingsplan is de maatvoering qua maximum goot- en bouwhoogte bij alle grondgebonden woningen maximaal 6 respectievelijk 9 m.

 

 

De woningen van het schetsontwerp zijn niet passend binnen de geldende bouwvlakken en genoemde maatvoeringen. Daarnaast worden er grondgebonden woningen gerealiseerd op de lekken waar volgens het huidige plan uitsluitend gestapelde woningen mogen worden gerealiseerd.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Sluitersveld met de globale contour van het plangebied.

Het bestemmingsplan Sluitersveld voorziet niet in een wijzigings- of uitwerkingsmogelijkheid voor dit gebied. Om de voorgenomen ontwikkeling met woningbouw mogelijk te maken is daarom een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch planologische kader om het voornemen mogelijk te kunnen maken.

 

Paraplubestemmingsplannen

Parapluherziening parkeren

Voor de gehele gemeente Almelo is een paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren' op 5 juni 2018 vastgesteld. In dit parapluplan is een parkeerregeling voor de gemeente Almelo opgenomen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. Hierin is bepaald dat voor het parkeren voorzien moet worden in voldoende parkeerplaatsen conform de parkeereis uit het Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018' of uitwerkingen en/of rechtsopvolgers daarvan. Op de doorwerking van deze regelgeving in dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan in de paragraaf 4.2 Verkeer en parkeren.

 

Parapluherziening wonen

 

Voor de gehele gemeente Almelo is op 23 maart 2020 het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen' vastgesteld. In dit parapluplan is voor de funtcie wonen het verbod op woningsplitsen en kamerverhuur voor de gehele gemeente Almelo opgenomen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. Diverse bepalingen in de regels van deze parapluherziening werken door in dit bestemmingsplan.

 

1.5 Leeswijzer

 

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

 

Hoofdstuk 8 Participatie, vooroverleg en zienswijzen

 

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven, tevens wordt een planbeschrijving met de nieuwe, gewenste situatie toegelicht. Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing voor het plangebied, op rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau is opgesteld (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofstuk 5 bevat de waterparagraaf.

In hoofdstuk 6 staat hoe de uitgangspunten voor het plan zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.

In hoofdstuk 7 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 8 geeft de wijze van en resultaten omtrent het overleg met de omgeving en andere overheden weer.

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

 

2.1 Huidige situatie

 

De wijk Sluitersveld is een afwisselende woonwijk in het noordoosten van de stad Almelo. Het plangebied is gelegen binnen een stedelijk gebied dat geleidelijk is gegroeid vanaf het begin van de jaren ‘30 van de 20e eeuw. Vanaf die periode zijn ook de eerste planmatig aangelegde arbeiderswijken ontstaan en rond de jaren ’'60 is de omgeving van het plangebied grotendeels dichtbebouwd.

Het plangebied en directe omgeving bestaat en bestond oorspronkelijk uit arbeiderswoningen. Rumerslanden is planmatig in een zestal blokken ontwikkeld met aaneengebouwde rijwoningen. Deze arbeiderswoningen waren huurwoningen van Woningstichting Sint Joseph Almelo. Sinds de eeuwwisseling is al sprake van mogelijke herontwikkeling van dit deel van de wijk. Omdat deze woningen niet meer aan de eisen voldeden, zijn deze in fasen gesloopt in de periode 2008 tot en met 2013. Het plangebied wordt momenteel gekenmerkt door een braakliggend stuk grond, die om het gebied wat op te vrolijken tijdelijk met bloemenmengsels zijn ingezaaid.

 

2.1.1 Stedenbouwkundige opzet

De centrale historische ontsluiting van de complete wijk Sluitersveld wordt gevormd door de Ootmarsumsestraat. Deze straat is van oudsher de verbinding geweest tussen Almelo en de dorpen die ten noordoosten van Almelo gelegen zijn, zoals Geesteren, Tubbergen, Albergen en Ootmarsum. De Ootmarsumsestraat kan nog steeds als centrum van de wijk worden gezien, waarbij de kern ligt ter hoogte van het Eskerplein, tussen de St. Josephstraat en Fabrieksstraat. Hier zijn de meeste winkels gevestigd en naarmate de westelijke en oostelijke uiteinden van de Ootmarsumsestraat worden bereikt, domineert de woonfunctie meer. De Ootmarsumsestraat heeft niet meer zozeer een functie voor het doorgaande (auto)verkeer. Deze functie is overgenomen door de later aangelegde Sluitersveldssingel, ten noorden van de Ootmarsumsestraat.

 

De planmatige woningbouw van Rumerslanden lag iets oostelijk van de Ootmarsumsestraat. De woningen zijn gefaseerd in de periode 1955-1965 gerealiseerd. De rijwoningen waren voornamelijk parallel gerealiseerd achter de lintbebouwing van de Ootmarsumsestraat langs de Dominee de Geusstraat/Rappersweg, vervolgens langs de Bevrijdingslaan en de Gebroeders Van Doorenstraat. Om de blokken te scheiden waren groenstroken langs de Bevrijdingslaan, het Rumerspad en de Hoge Brake ontwikkeld. Deze blokindeling met de groene scheidingen is na de sloop van de woningen zichtbaar gebleven. Gezien de nabije ligging van de (winkel-)voorzieningen aan deze weg ligt herontwikkeling van deze woningbouwlocatie vanuit stedenbouwkundig oogpunt voor de hand.

 

2.1.2 Verkeersstructuur

 

Auto

De hoofdontsluiting van de wijk bestaat tegenwoordig uit de Sluitersveldssingel, onderdeel van de provinciale weg N349, naast de Ootmarsumsestraat. Via deze wegen wordt het verkeer afgewikkeld van of naar het Almelose stadscentrum, de overige stadswijken of bestemmingen buiten Almelo. Rumerslanden wordt via diverse oostwest gelegen erftoegangswegen ontsloten op de Ootmarsumsestraat en vervolgens aangesloten op de hoofdrijbaan van de Sluitersveldssingel. Op zowel de Sluitersveldssingel als de Ootmarsumsestraat mag maximaal 50 km/u gereden worden. De overige wegen binnen de wijk zijn allen erftoegangswegen deeluitmakend van 30 km/u-zones.

 

Fiets

Het plangebied ligt aan diverse fietsroutes van het stedelijk fietsnetwerk. Een vrijliggend fietspad langs de Sluitersveldssingel en fietssuggestiestroken langs de Ootmarsumsestraat bieden doorgaande verbindingen van en naar het centrum en het station enerzijds en de wijken Schelfhorst, Kluppelshuizen, Markgraven en Noordoost evenals nabijgelegen dorpen Mariaparochie en Harbrinkhoek. Het plangebied sluit via de Verzetslaan, Rappersweg en de Leeuweriksweg direct aan op het fietsnetwerk op de Ootmarsumsestraat.

 

Openbaar vervoer

De routes van stadsbuslijnen 23 en 24 (Almelo centrum en station - Schelfhorst v.v.) lopen via de Ootmarsumsestraat door de wijk Sluitersveld. De woningen binnen het plangebied liggen op circa 150 tot 300 m afstand van de dichtsbijzijnde bushalte aan de Ootmarsumsestraat.

 

2.2 Planbeschrijving

 

2.2.1 Algemeen

Na de sloop van de woningen is het plangebied Rumerslanden braak blijven liggen. Ondanks diverse pogingen om deze locatie te herontwikkelen, is dit tot op heden niet gelukt. De huidige bouwvlakken zijn te klein om woningen van voldoende kwaliteit te realiseren. De woningen moeten immers voldoen aan de huidige (bouwbesluits-)eisen, waardoor onder andere extra isolatiemaatregelen noodzakelijk zijn. De waterhuishoudkundige aspecten en de eigendomssituatie stonden een herontwikkeling van deze woningbouwlocatie in de weg. Nu zijn deze oneffenheden wel geslecht, mede door het in uitvoering zijnde rioleringsplan en de verbeterde marktomstandigheden. Dit komt voort uit de actuele woningbehoefte en de wens voor doorstroming op de woningmarkt in de wijk Sluitersveld. Het voornemen is om op deze inbreidingslocatie 129 grondgebonden woningen te realiseren.

 

2.2.2 Ontwerp

 

Met het stedenbouwkundig ontwerp zijn 51 rijwoningen, 26 levensloopbestendige woningen en 52 twee-onder-een-kapwoningen opgenomen in een zestal blokken. Deze indeling in blokken blijft met de Bevrijdingslaan en de bomenrij erlangs behouden. Ook de groene plekken tussen de blokken/langs het Rumerspad en de Hoge Brake worden behouden en uitgebreid. Dit groen wordt gecombineerd met wadi’s, zodat bij een grote regenbui het water in eerste instantie daar naar toe kan stromen en dan de bodem in kan zakken. Voor enkele te kappen bomen langs de Bevrijdingslaan worden meerdere extra bomen opgenomen in deze groenstroken. Naar aanleiding van vragen over het gebrek aan speelvoorzieningen tijdens de inloopbijeenkomst wordt een speelplek in één van de groenstroken ingepast. Op het voorlopig schetsontwerp in figuur 2.1 is de stedenbouwkundige opzet in blokken duidelijk herkenbaar.

 

Voor het ontwerp is gekeken naar de woningbehoefte in de wijk. Dit betreft vooral grondgebonden

woningen, waarbij wordt aangesloten op de karakteristieken van de omliggende woningbouw. De nieuwe ontwikkeling zal een kwaliteitsverbetering voor de wijk betekenen doordat de woningen aantrekkelijk zijn voor veel inwoners van de stad en de wijk Sluitersveld die op zoek zijn naar een eengezinswoning, zoals een rijwoning of een wat grotere twee-onder-één-kapwoning. Daarnaast worden levensloopbestendige woningen voor met name senioren gerealiseerd. Maar ook minder valide mensen kunnen hier woonruimte vinden. Deze woningen hebben een groter vloeroppervlak, zodat alle noodzakelijke voorzieningen inclusief slaap- en badkamer zich op de begane grond bevinden en op de verdieping zich slechts een kap bevindt. Onder deze kap is ruimte voor een extra (logeer-)slaapkamer en/of hobby-/opslagruimte.

 

In de 3 westelijke woonblokken van het plangebied wordt steeds een combinatie van eengezinsrijwoningen en senioren-/levensloopbestendige woningen gerealiseerd. Om de nieuwbouw van met name de rijwoningen niet te eentonig te laten worden, wordt in het schetsontwerp op een aantal locaties een verbijzondering van de hoek voorgestaan. Die verbijzondering is een architectonische ontwerpopgave en die zou eventueel kunnen worden uitgewerkt met het doortrekken van de goot naar de nok, al dan niet over de gehele breedte/diepte van de betreffende hoekwoningen. Op de verbeelding krijgen deze 6 hoeklocaties daarom een bouwaanduiding ‘karakteristiek’. Een dergelijke bouwaanduiding heeft betrekking op de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.

 

De 3 oostelijke blokken bestaan allen uit twee-onder-een-kapwoningen. Alle grondgebonden woningen zijn energiezuinig en krijgen een ruime tuin tot hun beschikking.

 

De twee-onder-een-kapwoningen in de blokken tussen de Gebroeders van Doorenstraat en de Bevrijdingslaan hebben elk voldoende ruimte voor 2 parkeerplaatsen op de eigen oprit, vóór de garage/berging. Voor de blokken tussen de Ds. de Geusstraat en de Bevrijdingslaan zijn alle parkeerplaatsen voorzien op openbaar terrein. Grotendeels in een drietal parkeervelden/ parkeerkoffers, die bereikbaar zijn vanaf de Bevrijdingslaan. En deels met langsparkeerplaatsen langs de Bevrijdingslaan en de Ds. de Geusstraat.

 

Dit biedt iets minder parkeerplaatsen dan volgens de maximale bandbreedte van de parkeernormen die het CROW hanteert. De projectontwikkelaar richt zich echter op de (milieu-)bewuste koper en gaat dan ook actief stimuleren dat er minder autobezit onder de kopers van de te realiseren woningen zal zijn. Ook hebben oudere stellen, die in aanmerking komen voor de levensloopbestendige of seniorenwoningen vaak slechts 1 auto in bezit. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.2 Verkeer en parkeren.

 

Het bestaande gebouw met 11 appartementen aan de Frans ten Brinkstraat 14 t/m 34 is eveneens in het plangebied opgenomen. Hoewel er geen wijzigingen aan dit bestaande appartementengebouw zelf worden voorzien, worden een deel van de omliggende gronden door de woningstichting niet aan de projectontwikkelaar verkocht en ingericht als parkeerplaatsen ten behoeve van dit appartementengebouw. Om deze parkeerplaatsen op eigen terrein mogelijk te maken moet de begrenzing van het bestemmingsvlak 'Wonen - Gestapeld wonen' wat vergroot worden. Hierdoor wordt op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte van het appartementengebouw, zodat dit niet op openbaar terrein afgewenteld wordt.

 

De nieuwbouw van woningen binnen dit grote plangebied zal gefaseerd worden uitgevoerd. De 2 zuidelijke blokken zullen als eerste worden ontwikkeld, waarna het middengedeelte zal volgen en tot slot de 2 noordelijke blokken ontwikkeld zullen worden. Op deze wijze wordt bij elke fase voor alle doelgroepen een aantal woningen gebouwd. Op onderstaand schetsontwerp is de indeling van het plangebied te zien. UIteindelijk zal een gemeleerde binnenstedelijke wijk ontstaan met veel groen en ruimte voor fietsen, wandelen en spelen. Ook wordt het betaande groen met veel bomen zoveel mogelijk behouden en verder versterkt.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 2.1 Voorlopig stedenbouwkundig ontwerp (bron: IAA Architecten)

 

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 NOVI

 

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

 

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

 

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

 

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

 

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

 

 

3.1.1.1 Toetsing van initiatief aan de NOVI

 

De NOVI laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen of herontwikkeling van bestaand bebouwd gebied. Voorliggend plan betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.

 

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

 

 

3.1.2 Barro

 

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.

 

 

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

 

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

 

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen of kleiner dan 500 m2 bvo niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.

Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

 

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied:

"Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

 

stedelijke ontwikkeling:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

 

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte dan wordt voldaan aan de Ladder.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien.

 

 

3.1.3.1 Toetsing van initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking

 

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet per saldo in een afname van het aantal woningen. In het plangebied zijn immers 166 grondgebonden woningen en een tweetal gebouwen met gestapelde woningbouw gesloopt. Hiervoor in de plaats worden 129 grondgebonden woningen voorzien. De gesloopte appartementen niet meegerekend, is dit in elk geval een afname van 37 woningen. Bovendien is het plangebied gelegen in bestaand stedelijk gebied. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat geen nadere toetsing aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' hoeft plaats te vinden.Wel dient voor dit binnenstedelijke project de behoefte in de relevante regio te worden beschreven.

 

De woningen worden gerealiseerd binnen een bestaand stedelijk gebied en voorzien in de

behoefte aan woningen voor gezinnen binnen Almelo. Door de herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied is sprake van zorgvuldig gebruik van de ruimte.

Het vezorgingsgebied voor de te bouwen woningen ligt in Almelo. Tevens zorgen de woningen voor een kwaliteitslag in de wijk en bieden de woningen de mogelijkheid voor een wooncarrière voor mensen in de wijk die nu binnen de bestaande woningvoorraad in de wijk "scheefwonen".

 

Uit de laatste afspraken in het kader van de Regionale Woonagenda Twente blijkt dat er in de gemeente Almelo tot 2030 behoefte is aan meer dan 2.000 woningen (zie paragraaf 3.3.2). Met de ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte in de gemeente Almelo.

Bovendien sluit de herstructuering van het plangebied aan op de uitgangspunten van de Woonvisie Almelo 2020-2030, omdat hiermee wordt bijgedragen aan een vitale en aantrekkelijke (binnen)stad, het verbreden en vernieuwen van het bestaande woonaanbod en de vraag naar (grondgebonden) eengezins- en levensloopbestendige woningen. Tevens dragen de woningen bij aan een evenwichtig en gevarieerde woningvoorraad binnen de wijk.

 

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. In 2017 zijn de Omgevingsvisie en –verordening vastgesteld, deze worden jaarlijks geactualiseerd. Deze actualisaties hebben enerzijds betrekking op het bij de tijd houden van deze beleidsdocumenten, anderszijds betreft het aanpassingen om te voldoen aan de eisen van de komende Omgevingswet. De laatste actualisatieronde is afgerond op 15 december 2021, waarna de aanpassingen zowel separaat als geïntegreerd in de geconsolideerde versies van de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening zijn verwerkt.

 

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

 

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

 

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

 

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

 

Op basis van de verordening zijn de onderdelen vastgelegd in titel 2.1, Sturen op ruimtelijke kwaliteit Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit en titel 2.2 Woningbouw voor dit gebied van toepassing. Waarbij voor dit plan met name artikel Artikel 2.1.2: Principe van concentratie,

2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit en, artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen van belang zijn.

 

Artikel 2.1.2: Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

 

In afwijking van het voorafgaande kunnen bestemmingsplannen ook voorzien in een bovenregionale behoefte voor zover deze bestemmingsplannen gebieden betreffen die onderdeel uitmaken van stedelijke netwerken.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

In voorliggend geval gaat het om het bouwen van woningen voor de lokale behoefte. De woningen maken onderdeel uit van de totale kwaliteitsverbetering van de wijk Sluitersveld.

 

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Om met name het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde Groene Omgeving scherp te houden, wordt sterker gestuurd op het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding'. Door middel van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik wordt de verplichting opgelegd om voor stedelijke functies eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Voor de Groene Omgeving geldt een variant op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik die erop gericht is om eerst zoveel mogelijk bestaande erven en bebouwing te gebruiken voordat meegewerkt mag worden aan nieuw ruimtebeslag op de Groene Omgeving.

 

Met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geeft Overijssel een nadere invulling van de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals door het Rijk is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. De tweede trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat gemotiveerd moet worden of voor een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte al dan niet ruimte gevonden kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Waar het Rijk in de Ladder voor duurzame verstedelijking de vereiste onderbouwing beperkt tot stedelijke functies die voorzien in een actuele regionale behoefte, dient op grond van de principes voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik voor elk claim die gelegd wordt op de Groene Omgeving nagegaan te worden of daarvoor niet het bestaand bebouwd gebied c.q. bestaande erven en bebouwing in de Groene Omgeving benut kan worden.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

Dit bestemmingsplan voorziet in de herstructurering van binnenstedelijk gebied. Een woningbouwlocatie wordt herontwikkeld met 129 grondgebonden woningen. Met deze inbreiding wordt voldaan aan zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik van gronden in het bestaande stedelijke gebied. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 2.1.3.

 

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Hierbij moet inzichtelijk gemaakt worden op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd. Ook dient gemotiveerd te worden dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

Met voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het binnenstedelijk gebied van de gemeente Almelo. De geruime tijd braak liggende binnenstedelijke locatie, wordt bebouwd met grondgebonden woningen. Deze woningen worden zorgvuldig ingepast zodat het in overeenstemming is met de kenmerken van de directe omgeving, zie hiervoor paragraaf 2.2. In de onderstaande subparagrafen is nader toegelicht op welke wijze toepassing is gegeven aan de vierlagenbenadering en het ontwikkelingsperspectief uit de Omgevingsvisie Overijssel. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

 

Artikel 2.1.9: Sociale kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen waarbij provinciale belangen in geding zijn, wordt aangegeven op welke wijze bewoners en gebruikers betrokken zijn bij de ontwikkeling van de plannen.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.9 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

Bewoners en gebruikers zijn geïnformeerd met een brief en een inloopbijeenkomst. Daarnaast zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Een ieder wordt dan in de gelegenheid gesteld om het plan te lezen en eventueel ook een zienswijze in te dienen.

 

Artikel 2.2: Woningbouw

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. Hierbij wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.

 

De behoefte aan nieuwe woningen wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

 

Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten. Het onderzoek wordt eens in de 2 jaar geactualiseerd. Momenteel is deze actualisatie nog gaande.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningen. De in dit bestemmingsplan voorziene woonprogramma is opgenomen binnen de programmering.

 

 

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

 

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie onderstaande afbeelding). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is. De volgende niveaus komen aan de orde:

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

 

Of - generieke beleidskeuzes

Het gaat hier om algemene keuzes die bepalen of ontwikkelingen nodig, dan wel mogelijk zijn. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de SER-ladder. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven

Voor dit perceel geldt dat sprake is van een herontwikkeling van binnenstedelijk gebied. De herontwikkeling richt zicht op het toevoegen van toekomsbestendige woningen. Waarbij de woningen een ander soort woning is dan reeds in de wijk aanwezig, waardoor een meer gedifferentieerd woning aanbod in de wijk ontstaat.

 

Waar - ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met deze perspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven.

 

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' wat zich richt op herstructurering en transformatie om het gebied vitaal en aantrekkelijk te houden en de diversiteit aan milieus te versterken.

 

Hoe - gebiedskenmerken

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. Hierna wordt een korte samenvatting gegeven van de in het plangebied voorkomende gebiedskenmerken volgens de lagenbenadering:

 
Natuurlijke laag (Dekzandvlakte en ruggen)
Het plangebied is gelegen in de natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie bij ontwikkelingen is om de hoogteverschillen en het watersysteem beter zichtbaar en beleefbaar te maken. De (strekkings-)richting van het landschap is hierbij uitgangspunt.

 

Stedelijke laag (Woonwijken 1955 - nu)

De stedelijke laag wordt gekenmerkt als “woonwijk 1955- nu”, planmatig opgezette uitbreidingswijken

op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De wederopbouwwijken worden bijvoorbeeld vaak gekenmerkt door een repeterende stempelstructuur in de bouwblokken, de ruime opzet van de groene ruimte en aandacht voor details zoals deuromlijstingen pergola’s boven de entrees, siermetselwerk e.d. De kwaliteit van de oorspronkelijke woningen voldoen vaak niet meer aan hedendaagse kwaliteitseisen.

Herstructurering van de naoorlogse wijken is daarom een belangrijke opgave voor vitale steden. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Ook al neemt bij herstructurering het

bebouwd oppervlak in de wijken door meer grondgebonden woningen toe, er

blijft collectieve ruimte tussen de bouwblokken. Markante gebouwen zoals leegkomende kerken en winkelstrips worden waar mogelijk behouden door ze een nieuwe functie te geven. In de wijken van

de jaren ’70 en ’80 (woonerven) vereisen de kwaliteit van de buitenruimte en de

parkeeroplossingen bijzondere aandacht.

 

Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan moet de nieuwe bebouwing zich voegen in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel wel zelfstandig herkenbaar. De groenstructuur moet onderdeel uit maken van het wijkontwerp.

 

 

3.2.4 Toetsing van initiatief aan uitgangspunten visie en verordening

 

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld:

 

De beoogde plannen zijn in overeenstemming met de regels uit de verordening. Het plan wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied op de plek van voormalige arbeiderswoningen. Het stedenbouwkundig ontwerp is afgestemd op de bestaande omgeving door de bestaande blokindeling te behouden en ook het groen in de openbare ruimte wordt mee ontworpen. De herontwikkeling zal zich gaan voegen in de stempel van de wijk. Voor de ladderonderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.

 

Geconcludeerd wordt dat voorliggende ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

 

 

3.3 Regionaal beleid

 

 

3.3.1 Regionale Woonvisie Twente 2015-2025

 

De regionale woonvisie geeft de gezamenlijke uitgangspunten van provincie, gemeenten en corporaties weer: woonafspraken en woonkeuzes op lokaal niveau zijn hiermee in lijn. In 2015 is deze visie vertaald in concrete Woonafspraken tussen provincie en gemeenten, op het niveau van functionerende woningmarkten.De provincie Overijssel heeft met gemeenten nieuwe afspraken vastgelegd over wonen voor de periode 2016-2020 (hierna: woonafspraken). De woonafspraken helpen om te zorgen voor gerichte en wederzijdse inzet van provincie en gemeenten ten aanzien van de woningmarkt. De overeenkomst zijn op 29 januari 2016 door de provincie en gemeenten in Twente ondertekend.

 

De kern van de visie bestaat uit de verwachting dat Twente vanaf circa 2015 niet verder zal groeien qua inwoners, en vanaf circa 2035 ook niet meer qua huishoudens. Dus 'wonen' gebeurt in de toekomst vooral in de woningen, steden, dorpen en buitengebieden die er nu al zijn. Daarom richt de visie zich op het bestaande bebouwde gebied. Naast sloop en vervangende nieuwbouw vindt renovatie plaats om bestaand vastgoed weer toekomstgeschikt te maken.

 

De netto uitbreidingsopgave in Twente is dus een fractie van de kwalitatieve opgave in de bestaande woningvoorraad. Dit leidt tot de volgende speerpunten van beleid:

 

 

In het Regionaal Woning Programmering Twente (geactualiseerde versie april 2017) zijn afspraken vastgelegd waarin gemeenten in Twente zich moeten houden. Zo zijn vraag en aanbod voor de regio in kaart gebracht op basis van dezelfde uitgangspunten en afspraken gemaakt over programmering en afstemming van woonplannen.

 

Afgesproken is dat gemeenten woningbouwplannen binnen stedelijk gebied waarbij tenminste 25 woningen worden gerealiseerd, afstemmen met gemeenten in de regio. Er is sprake van regionale afstemming indien de gemeenten de mogelijkheid geboden is om mee te denken over het woonplan. Bij het vastleggen van de woonafspraken is geconstateerd dat de woningmarkten in Twente overwegend lokaal zijn.

 

In de gemeente Almelo is sprake van een kwantitatieve actuele behoefte van 1.765 - 2.090 woningen voor de periode 2017 t/m 2026. Hiertoe is, door de vraag op basis van actuele huishoudensprognose te confronteren met het aanbod in harde plannen (directe bouwtitels, uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden), sprake van het onderstaande:

 

 

 

3.3.2 Regionale Woonagenda Twente

 

Met de op 18 februari 2021 ondertekende Regionale Woonagenda Twente zijn de meerjarige afspraken over de opgaven en ambities voor de Twentse woningmarkt in de periode 2021-2025 met een doorkijk naar 2030 geactualiseerd. Ten opzichte van de Regionale Woonvisie en de eerder gemaakte afspraken leidt de huidige woningbehoefte in Nederland als geheel, de provincie Overijssel en inzoomend naar Twente tot de wens om tot 2030 20.000 tot 22.000 woningen in de regio toe te voegen. Hiervan zijn circa 14.000 tot ruim 15.000 woningen in de gehele regio bestaande harde en/of zachte plancapaciteit.

 

Dit leidt tot de volgende opgaven voor Almelo:

 

Sowieso betekent dit dus een woningbouwopgave voor de Gemeente Almelo van meer dan 2.000 woningen. De specificatie/verdeling van de extra woningbouwambitie van 5.000 tot 7.000 woningen zal plaatsvinden aan de hand van een op te stellen kwalitatief afwegingskader. Binnen de gemeenten Enschede, Hengelo en Almelo wordt in deze woonagenda gedacht aan de ruimtelijke strategie van 'Stedelijk wonen', terwijl voor andere delen van Twente de strategieën 'Buiten wonen' en 'Wonen langs radialen' meer van toepassing zijn.

 

De ruimtelijke strategie 'Stedelijk wonen' wordt als volgt toegelicht: De steden en de uitleglocaties bij de steden bieden een kwalitatief hoogwaardige stedelijkheid met uiteenlopende milieus: van hoogstedelijke en multifunctionele gebieden, groenstedelijke en suburbane wijken, tot dorpse en landelijke woonmilieus in het buitengebied. Het unieke van wonen in deze stedelijke milieus is dat je alle hoogwaardige voorzieningen bij de hand hebt, net als onderwijs en werkgelegenheid en dat je uitstekend verbonden bent met de rest van de regio en Nederland over spoor en via de weg. Stedelijk wonen is erg in trek, en er liggen kansen om meer binnenstedelijk programma te realiseren in deze steden.

 

Deze genoemde opgaven qua woningbouwaantallen staan nog los van de kwalitatieve opgaven met betrekking tot onder andere stedelijke vernieuwing, verduurzaming/kwaliteitsimpuls van de bestaande woningbouwvoorraad, en de toegankelijkheid en doorstroming.

 

3.3.3 Toetsing van het initiatief aan het regionale woonbeleid

 

De geactualiseerde afspraken binnen de Regionale Woonagenda leiden tot een nog grotere ambitie voor de Gemeente Almelo dan binnen de Regionale Woonvisie al was vastgelegd. Het plan voorziet in het toevoegen van 129 grondgebonden woningen. Deze woningen waren reeds enige jaren geprogrammeerd voor deze binnenstedelijke (her)ontwikkelinglocatie, waarmee dit als zachte plancapaciteit valt te kwalificeren. Met dit planinitiatief wordt voorzien in een deel van de vraag naar nieuwe woningen in Almelo.

 

3.4 Gemeentelijk beleid

 

 

3.4.1 Omgevingsvisie Mijn Almelo Onze Omgeving

 

De 'Omgevingsvisie Mijn Almelo Onze Omgeving' is op 29 september 2020 door de gemeenteraad van de gemeente Almelo vastgesteld. In de Omgevingsvisie staat hoe de omgeving binnen de gemeente Almelo zich tot nu toe heeft gevormd en wat de visie is voor de toekomst.

 

Voor de Omgevingsvisie is de gemeente Almelo verdeeld in vier gebieden: het buitengebied, de bedrijventerreinen, de wijken & dorpen en de binnenstad. Daarnaast zijn er onderwerpen die voor alle gebieden hetzelfde zijn, die los van de gebiedsindeling, in algemeenheid zijn beschreven.

Het plangebied ligt binnen een wooonwijk van Almelo, waardoor de visie voor het de wijken en dorpen het meest relevant is.

 

De gemeente Almelo wil een sterke centrumgemeente zijn en blijven, met een regionale functie voor Noordwest-Twente. Om dat op woongebied te realiseren, heeft de gemeente de volgende drie grote ambities voor de woningvoorraad geformuleerd:

 

 

De gemeente wil wijken creëren met gemengde woonmilieus waar genoeg aanbod is voor elke doelgroep. De bestaande woonvoorraad heeft releatief veel sociale woningbouw en koopwoningen in het hoge(re) segment. Dit wordt meer in balans gebracht door bij herstructurering zoveel mogelijk op woningen in het middensegment in te zetten. Verder wil de gemeente de bestaande woningvoorraad zo slim mogelijk benutten en daarmee aansluiten op de ontwikkeling van de bevolking. Dat betekent onder meer:

de benodigde verscheidenheid aanbrengen door herstructureren van panden en gebieden;

de (minimale hoeveelheid) nieuwbouw ontwikkelen in bestaande wijken (inbreiding, geen uitbreiding).

 

 

3.4.2 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke Omgevingsvisie

 

De voorgenomen ontwikkeling resulteert in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit vertaalt zich is het herontwikkelen van een terrein waar in het verleden huurwoningen stonden, in een groene setting. De herontwikkeling past binnen de functionele structuur van de omgeving.

 

De beoogde eengezins- en levensloopbestendige woningen vormen een aanvulling op het bestaande woningaanbod in de wijk, waardoor stellen al dan niet op leeftijd en gezinnen kunnen doorstromen van een appartement naar een eengezinswoning in een rij of twee-aaneen of naar een levensloopbestendige woning.

 

3.4.3 Woonvisie Almelo 2020-2030

 

De woonvisie van de gemeente Almelo gaat over wonen in Almelo en de vele onderwerpen die daarmee samenhangen, zoals demografische ontwikkelingen, de bevolkingssamenstelling, de zorgvraag omtrent wonen, de kwaliteit van de woningvoorraad en verduurzaming. Met de visie wordt 15 jaar vooruit gekeken. Op basis van de prognose, historische en huidige woonsituatie zijn de belangrijkse ambities bepaald.

Almelo wil een sterke centrumgemeente zijn en blijven, met een regiofunctie voor Noordwest-Twente.

 

Om dat op woongebied te realiseren zijn drie grote ambities geformuleerd. De gemeente streeft naar:

  1. Een flexibele woningvoorraad

    1. De verwachte groei van de gemeente mogelijk maken en alvast voorbereid zijn op de (op termijn) te verwachten krimp.

    2. Onderscheidende nieuwbouw realiseren en een aantrekkelijke vestigingsplaats zijn voor jongeren en jonge gezinnen.

    3. Inbreiding verkiezen boven uitbreiding.

    4. Een vitale, aantrekkelijke binnenstad creëren.

    5. De kernen Aadorp en Bornerbroek de ruimte geven om aan de vraag naar nieuwbouw tegemoet te komen.

  2. Een evenwichtige en gevarieerde woningvoorraad.

    1. Het aandeel koop- en huurwoningen meer in evenwicht brengen, en de sociale woningbouw beter over onze (en omliggende) gemeente(n) verdelen.

    2. De woonvoorzieningen voor kwetsbare groepen beter over onze (en omliggende) gemeenten verdelen.

  3. Een toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad.

    1. Zorgen dat (oudere) inwoners een fijne woonomgeving krijgen/behouden, in nabijheid van anderen en met voorzieningen binnen bereik.

    2. Bestaande en nieuwe woningen levensloopgeschikt maken.

    3. Een betaalbare en duurzame energievoorziening bereikbaar maken voor iedereen en bestaande woningen voor 2050 aardgasvrij maken.

 

De woningvoorraad kan tot 2035 nog met ruim 1.600 woningen groeien en die groei zal vooral bestaan uit koopwoningen (figuur 3.2). In dit segment is er meer vraag naar eengezinswoningen dan naar meergezinswoningen (niet grondgebonden/appartementen).In de huursector is het de opgave om meergezinswoningen toe te voegen. Per saldo neemt het sociale huursegment in omvang af.

 

Opgemerkt wordt dat deze gemeentelijke Woonvisie (nog) niet is aangepast aan de bijgestelde ambitie zoals vastgelegd in de Regionale Woonagenda Twente. Daarin zijn immers afspraken gemaakt dat binnen de gemeente Almelo tot 2030 in een woningbehoefte van meer dan 2.000 woningen extra zal voorzien.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 3.2: Ontwikkeling woningbehoefte Almelo naar eigendom en woningtype (Bron: Woonvisie 2020-2030)

 

3.4.4 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijke woonbeleid

 

De gemeente Almelo richt zich op een flexibele, evenwichtige, gevarieerde, toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad. De beoogde ontwikkeling van 51 eengezinswoningen in rijen, 26 levensloopbestendige/seniorenwoningen en 52 twee-onder-een-kapwoningen sluit aan op deze beleidslijnen uit de woonvisie. Met de ontwikkeling is sprake van transformatie op een binnenstedelijke locatie. Dat past bij de keuze voor inbreiding boven uitbreiding. Voorheen stond op deze locatie een planmatige woonwijk uit de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Deze ontwikkeling is een verbreding van het woningaanbod in de wijk, waardoor binnen de wijk Sluitersveld voorzien kan worden in een gedifferentieerde woonbehoefte.

 

 

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu-aspecten en ruimtelijke ordening.

 

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar en/of motivering van de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de onder andere de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het Besluit milieueffectrapportage en fysieke veiligheid.

 

4.1 Vormvrije mer-beoordeling

 

4.1.1 Beleid en normstelling

 

In onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. aangegeven welke activiteiten, plannen en besluiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

 

4.1.2 Onderzoek en conclusie

 

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief bestaat uit de realisatie van 129 woningen, maar betreft per saldo een afname van in elk geval 37 woningen. Door deze afname van het aantal woningen is dit initiatief geen stedelijk ontwikkelingsproject. Derhalve kunnen de drempelswaarden ook niet worden overschreden. Dit betekent dat strikt genomen ook geen 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' hoeft te worden opgesteld.

 

Anderzijds is een dergelijke beoordeling vormvrij, zodat de toelichting van dit bestemmingsplan ook gezien kan worden als 'vormvrije m.e.r.-beoordeling. De kenmerken van het project zijn immers omschreven in paragraaf 2.2 Planbeschrijving en de plaats van het project is omschreven in paragraaf 2.1 Huidige situatie. De kenmerken van de potentiële effecten c.q. het milieubelang wordt in de navolgende paragrafen van dit hoofdstuk in voldoende mate afgewogen. Er wordt geconcludeerd dat geen sprake is van wezenlijke effecten van het plan op het milieu. Er hoeft geen volledige m.e.r.-procedure doorlopen te worden.

 

4.2 Verkeer en parkeren

 

4.2.1 Verkeer

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de parkeerbehoefte. In deze paragraaf wordt de verkeersgeneratie en de -afwikkeling hiervan beschouwd.

 

Het plan voorziet in de realisatie van 52 twee-onder-een-kapwoningen, 51 eengezins rijwoningen en 26 levensloopbestendige/senioren rijwoningen op de inbreidingslocatie Rumerslanden te Almelo. Deze aantallen vormen het woningbouwprogramma voor deze herontwikkeling en dragen daarmee wezenlijk bij aan de Almelose woningbouwopgave. Hoewel het vigerend planologisch regime een veel groter programma op de locatie mogelijk maakte, ca 190 woningen versus 129 woningen, gaan we uit van een verkeerstoename als gevolg van deze ontwikkeling aangezien de bebouwing reeds langer dan 5 jaar geleden is gesloopt.

 

Deze verkeerstoename is bepaald op basis van kencijfers van het CROW zoals opgenomen in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018). Hoewel de buurt Rumerslanden zich wellicht beter laat typeren als sterk stedelijk, moeten we op grond van Almeloos beleid uitgaan van 'matig stedelijk' karakter en is het plangebied gelegen in 'de rest van de bebouwde kom'. Voor de tussen- en hoekwoningen geldt een verkeersgeneratiecijfer van 6,7 tot 7,5 per woning per dag. Dit betekent dat deze woningen tussen de 516 en 578 verkeersbewegingen per dag genereren. Voor de twee-onder-een-kapwoningen geldt een verkeersgeneratiecijfer van 7,4 tot 8,2. Dit levert tussen 385 en 427 extra verkeersbewegingen per dag op. In totaal betekent dit dat er ergens tussen minimaal 901 en maximaal 1005 verkeersbewegingen per dag c.q. etmaal extra in de wijk optreden als gevolg van uitvoering van dit initiatief. Voor wat betreft de ontsluiting en verkeersstructuur is de buurt uitgerust voor een invulling van een woningbouwprogramma, zoals dit op basis van het geldende bestemmingsplan mogelijk is en in het verleden ook gerealiseerd was. Daarmee kan worden gesteld dat de omgeving de te verwachten verkeersstromen aan kan. Daarbij komt nog dat een deel van de woningen seniorenwoningen betreft en daarmee sprake is van een afnemend autobezit bij de bewoners. In dat licht is het aannemelijk dat het werkelijk aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkelingen niet op het maximum ligt, maar ergens binnen de bandbreedte.

 

De bestaande ontsluitingsstructuur en het huidige verkeersregime, zoals in paragraaf 2.1.2 beschreven, wijzigt niet door deze planontwikkeling. De verkeersafwikkeling zal via de diverse erftoegangswegen opgaan in het overige verkeer op de Ootmarsumsestraat en de Sluitersveldsingel. Omdat er 4 verschillende rechtstreekse ontsluitingsroutes voor Rumerslanden zijn, is de verwachting dat door de toename van het aantal verkeersbewegingen geen knelpunten ontstaan.

 

De nieuwe woningen liggen in de directe nabijheid van het stedelijk fietsnetwerk, dat zich kenmerkt door een goede fietsinfrastructuur langs de Ootmarsumsestraat en nadrukkelijk ook aan Sluiskade Noord. Ter verdere ontsluiting wordt ook aangesloten op het vrijliggende fietspad langs de Sluitersveldssingel. Tevens bevinden zich op minder dan 200 meter van het plangebied bushaltes aan de Oostmarsumsestraat en de Sluitersveldssingel. Er wordt volop gelegenheid geboden om gebruik te maken van slimme, schone en gezonde mobiliteit. Wat dat betreft geldt voor Rumerslanden dat niet per se een noodzaak bestaat voor het gebruik van een tweede auto.

 

4.2.2 Parkeren

Het parkeerbeleid van de gemeente Almelo is vastgelegd in het parkeerbeleidsplan 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018'. Als basis voor de parkeernormering wordt gebruik gemaakt van de op dat moment geldende CROW-publicatie voor de parkeerkencijfers. Dit betreft momenteel publicatie 381: ‘Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen’ van december 2018.

Om de parkeerkencijfers van de CROW ook als parkeernormen vast te leggen, heeft het college van de gemeente Almelo op 11 december 2018 de 'Beleidsregel Parkeernormen Almelo' vastgesteld. Deze beleidsregel is op 1 januari 2019 in werking getreden. Conform dit beleid wordt uitgegaan van een 'matig stedelijk' karakter en in basis het maximale parkeerkencijfer van de bandbreedte. Nadat uit de uitvoeringspraktijk was gebleken dat de tekst van deze beleidsregel onvoldoende duidelijk was, is de 'Herschreven Beleidsregel Parkeernormen Almelo' door het college van burgemeester en wethouders van Almelo op 9 februari 2021 vastgesteld en op 1 maart 2021 in werking getreden. Wanneer in onderstaande tekst wordt verwezen naar de beleidsregel, wordt feitelijk verwezen naar de tekstueel beter leesbare versie en dus de 'Herschreven Beleidsregel Parkeernormen Almelo'.

 

De gemeente heeft onderzoek gedaan naar de parkeervraag voor de inbreidingslocatie Rumerslanden. Hierbij is onder meer gebruik gemaakt van beschikbare verkeergegevens en is bureau &Morgen gevraagd een verkenning uit te voeren.

 

Opgemerkt wordt dat de kencijfers van het CROW geen normen zijn, maar richtlijnen. De gemeente Almelo kan ook eigen parkeernormen vaststellen in het lokale parkeerbeleid. De invulling van de parkeernormering kan worden vastgelegd in beleidsregels, maar daarvan kan ook weer worden afgeweken (artikel 4:84 Awb).

In de beleidsregel is opgenomen dat buiten het centrum in principe voldaan moet worden aan de maximale parkeernorm binnen de bandbreedte vanuit de CROW. Zo niet, dan kan de ruimtelijke ontwikkeling in principe niet plaatsvinden. Maatwerk blijft echter wel mogelijk, indien afwijking van de maximale parkeernorm goed onderbouwd kan worden.

 

De gemeente is van mening dat ten behoeve van het inbreidingsplan Rumerslanden maatwerk aan de orde is. Voor het woonprogramma dat wordt voorzien zijn in de nieuwe situatie 231 parkeerplaatsen beschikbaar en dat acht de gemeente voldoende. In het kader van deze ontwikkeling kan gelet op vorenstaande worden gerekend met een lagere parkeernorm dan de maximale parkeernorm.

 

In dit kader is het van belang vast te stellen dat de omgeving van Rumerslanden op grond van het gemeentelijk beleid aan te merken is als 'matig stedelijk', maar dat dit gebied gelet op de typering en dichtheid feitelijk eerder als sterk stedelijk is te omschrijven. In sterk stedelijk gebied wordt een lagere parkeernorm gehanteerd.

 

Zoals eerder aangegeven bevat het beoogde woningbouwprogramma ook een aantal seniorenwoningen. Voor bewoners van dit type woning geldt dat sprake is van een afnemend autobezit, wat een lagere parkeernorm rechtvaardigt.

 

Verder wordt in de maatschappij een aantal brede ontwikkelingen gesignaleerd die een lagere dan maximale parkeernorm legitimeren, zoals de mobiliteit van de toekomst. Wijken worden vaker ontworpen uitgaande van het STOMP-principe. Bij het STOMP-ontwerpprincipe staat de auto niet langer centraal bij de inrichting van de ruimte, maar gaan we eerst uit van de voetganger (Stappen) en vervolgens de fietser (Trappen), OV en MaaS. Als laatste wordt de privé-auto meegenomen in de inrichting. Het verminderen van verharding, meer ruimte voor groen, recreatie en woningbouw en de deeleconomie (van bezit naar gebruik) horen ook bij deze ontwikkeling. Daarnaast hebben we ook te maken met de stadsopgaven vanuit de Omgevingsvisie Almelo. Om ruimtelijke ontwikkelingen in Almelo bij te laten dragen aan de sociaal-maatschappelijke uitdagingen wordt een goed bereikbare stad met voorrang voor slimme, schone en gezonde mobiliteit als een van de belangrijkste stadsopgaven gezien. De locatie Rumerslanden biedt veel voorzieningen en goede OV-verbindingen. Ook is eerder gesteld dat de buurt is gelegen in de nabijheid van het centrum en is maximaal autobezit per woning geen noodzaak. Veel parkeervoorzieningen stimuleren mogelijk autobezit en dat is ongewenst. Minder auto's leidt tot minder verkeersdrukte en daarmee minder CO2 uitstoot en bevordert het gebruik van fiets en OV.

 

Bureau &Morgen heeft ook de parkeervraag in Rumerslanden in beeld gebracht. &Morgen werkt op het snijvlak van mobiliteit, gedrag en stedenbouw. Mede op basis van dat onderzoek kan de conclusie getrokken worden dat de huidige parkeernorm van de gemeente ruim is in vergelijking met de CROW normen. Almelo hanteert namelijk de maximale norm binnen de bandbreedte zoals deze wordt gesteld door de CROW. Andere vergelijkbare gemeenten hanteren lagere normen wat ook beter zou aansluiten op de ambities op het gebied van mobiliteit zoals omschreven in de Omgevingsvisie van Almelo. Zeker voor Rumerslanden geldt dat een lagere parkeernorm aanvaardbaar is. Ter ondersteuning van deze conclusie is ook aansluiting gezocht bij het te verwachten autobezit. Dit te verwachten autobezit ligt aanmerkelijk lager dan het autobezit waarop de maximale parkeernorm is gericht. Hierbij baseert de gemeente zich onder meer op cijfers die door verkeerskundig bureau Goudappel na onderzoek per buurt en woning beschikbaar zijn gesteld. Voor Rumerslanden betekent dit dat bewoners van een rijwoning gemiddeld 1,1 auto bezitten en bewoners van een tweekapper 1,5 auto. Wanneer de gemiddelde CROW- normen gehanteerd worden dan is dit 1,5 voor rijwoningen en 1,7 voor tweekappers. Dit is evenwel zonder rekening te houden met bezoekersparkeren. Wanneer de maximale norm gehanteerd zou worden, conform het principe uit de Almelose beleidsregel, dan wordt dat 2,3 voor de rijwoning en 2,5 voor de tweekappers. Gelet op het werkelijk te verwachten autobezit wordt geconcludeerd dat het hanteren van een lagere parkeernorm in Rumerslanden aanvaardbaar is en goed aansluit. Een conclusie die mede wordt ondersteund door de cijfers zoals deze bekend zijn van een vergelijkbare buurt in een vergelijkbare stad als Roosendaal. In het advies van Bureau &Morgen wordt daar naar verwezen.

 

De gemeente is van mening dat maatwerk voor wat betreft de parkeernormering voor de ontwikkeling Rumerslanden wenselijk en aanvaardbaar is. Samenvattend vormen de volgende omstandigheden de onderbouwing daarvan:

 

Aanvullend op deze aspecten heeft de projectontwikkelaar aangegeven de woningen te willen aanbieden aan kopers die zich ervan bewust zijn dat niet voor iedereen ruimte is om een tweede auto te parkeren en ook wellicht een meer milieubewuste levenstijl hebben. Zij zullen zich eerder aangesproken voelen om een woning te kopen in Rumerslanden als dit plangebied met behoud en opwaardering van het groen en dus autoluwer wordt ingericht. Omdat de voorzieningen en het openbaar vervoer op korte afstand zijn gelegen, zullen deze bewuste kopers vaker slechts 1 auto per woning in bezit hebben. Om toch de nodige flexibilteit te hebben, zullen deze kopers wellicht ook eerder geïnteresseerd zijn in de mogelijkheden van bijvoorbeeld een deelauto.

 

 

Berekening en beoordeling parkeervraag

Voor de berekening van de BASIS-parkeernorm zijn op basis van de gemeentelijke beleidsregels de uitgangspunten 'matig stedelijk' en de ligging van het plangebied in 'rest bebouwde kom' gehanteerd. Met het op de locatie beoogde woningbouwprogramma ontstaat dan een parkeerbehoefte van minimaal 205 en maximaal 308 parkeerplaatsen. Dit is de parkeerbehoefte inclusief 0,3 parkeerplaatsen per woning voor bezoekers. Volgens de gemeentelijke beleidsregel moet in basis voldaan worden aan de maximale parkeernorm, dat wil zeggen de maximale bandbreedte die het CROW voor de diverse categoriëen woningen heeft opgenomen.

 

Het inrichtingsplan zoals dat als basis dient voor voorliggend bestemmingsplan gaat uit van de realisatie van 231 parkeerplaatsen.

 

Aantal pp CROW laag

Aantal pp CROW hoog

Aantal pp Plan Rumerslanden

205

308

231

Berekening:

77 rijwoningen (waarvan 26 senioren) x 1,5 = 116 pp

52 tweekappers x 1,7 = 89 pp

Totaal: 116 + 89 = 205 pp

Berekening:

77 rijwoningen (waarvan 26 senioren) x 2,3 = 178 pp

52 tweekappers x 2,5 = 130 pp

Totaal: 178 + 130 = 308 pp

 

Berekening:

Openbare parkeerkoffers: 89 pp

Openbaar langsparkeren: 75 pp

Eigen terrein tweekappers: 67 pp*

Totaal: 89 + 75 + 67 = 231

 

* elke tweekapper krijgt 2 pp op eigen terrein. Volgens de beleidsregel telt deze voor max 1.3 mee wat leidt tot een totaal van 52 x 1,3 = 67 pp.

 

Hierbij wordt nog opgemerkt dat het parkeren voor het bestaande appartementencomplex aan de Frits ten Brinkstraat tot op heden gefaciliteerd werd in de openbare ruimte. In dit gebouw zijn 11 huurwoningen van Woningstichting Sint Joseph Almelo aanwezig ten behoeve van senioren. De woningstichting behoudt grond in eigendom rond dit complex en is voornemens om hier 15 parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Aangezien dit een bestaande situatie betreft, hoeft voor dit complex niet getoetst te worden aan parkeernormen. Wel zorgt de realisatie van deze 15 parkeerplaatsen op eigen terrein voor een afname van de parkeerbehoefte in de openbare ruimte.

 

 

4.2.3 Conclusie

 

De realisatie van de 129 nieuwe woningen op deze inbreidingslocatie heeft een verkeerstoename tot gevolg welke op een goede manier kan worden afgewikkeld op de bestaande wegen. Daarnaast zijn er in de nabijheid van het plangebied voldoende duurzame transportmogelijkheden, zoals het openbaar vervoer en de (elektrische) fiets.

 

Daarnaast kan worden geconcludeerd dat de huidige parkeernorm van de gemeente ruim is in vergelijking met de bandbreedte van de CROW-kencijfers en niet passend is bij de ambities op het gebied van mobiliteit zoals omschreven in de Omgevingsvisie van Almelo. Daarbij is bovenstaand gemotiveerd dat deze inbreidingslocatie in de nabijheid van voorzieningen ligt en er door het woningbouwprogramma, de doelgroepen en inrichting van het plangebied voldoende redenen zijn om een lagere parkeernorm te hanteren dan in de gemeentelijke beleidsregel in basis wordt voorgeschreven. Met de 231 berekende parkeerplaatsen, waarvan 164 in openbaar gebied, is een afwijking van de 'Herschreven Beleidsregel Parkeernormen Almelo' aanvaardbaar. Dit aantal blijft ruimschoots boven de minimale CROW-kencijfers, wat voor het woningbouwprogramma binnen Rumerslanden minimaal 204 parkeerplaatsen noodzakelijk zou maken. Op basis van dit maatwerk en de noodzaak om te voldoen aan de woningbehoefte in de gemeente Almelo, is hiermee de afwijking van de parkeernorm voldoende onderbouwd. Er ontstaat geen onaanvaardbare parkeersituatie voor de planontwikkeling van Rumerslanden en/of in de omgeving.

 

De ontwikkeling leidt tot een toename van de parkeerbehoefte, waarin deels op eigen terrein bij de twee-onder-een-kapwoningen en deels op openbaar terrein binnen het plangebied wordt voorzien. Hierbij zal het college besluiten tot een afwijking van de parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Herschreven Beleidsregel Parkeernormen Almelo'. In voorgaande paragraaf is een uitgebreide motivering gegeven om maatwerk te verlenen voor dit plangebied en zijn omgeving.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

 

4.3 Geluid

 

4.3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail-, wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

 

De geplande woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Hierna wordt ingegaan op het aspect wegverkeerslawaai. De aspecten railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in de nabijheid van het plangebied geen spoorlijn of gezoneerd bedrijventerrein is gelegen. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.4 (bedrijven en milieuzonering).

 

4.3.2 Wegverkeerslawaai

 

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in de onderstaande tabel.

 

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken  

Stedelijk gebied  

Buitenstedelijk gebied  

1 of 2 rijstroken  

200 m  

250 m  

3 of 4 rijstroken  

350 m  

400 m  

5 of meer rijstroken  

350 m  

600 m  

 

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor wegen die zijn aangeduid als woonerf en/of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2). De wegen in de omgeving van het plangebied bestaan allen uit 1 of 2 rijstroken in stedelijk gebied, zodat de wettelijke geluidszone 200 m bedraagt. De Ootmarsumsestraat ligt met een afstand van circa 100 tot 150 m tot het plangebied binnen de onderzoekszone volgens de Wgh. Tussen deze weg en het plangebied is echter veel andere woningbouw en bijbehorende bebouwing aanwezig. Deze bebouwing is afdoende geluidwerend, zodat de nieuw te realiseren woningen zullen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege wegverkeersgeluid. Onderstaande uitsnede van de geluidscontourkaart laat dit ook zien. Een goed woon- en leefklimaat is te garanderen.

 

4.3.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

 

4.4 Bedrijven en milieuzonering

 

Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).

 

4.4.1 Wijze van beoordelen

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

Om in de bestemmingsregeling een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen te kunnen maken, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden in de publicatie gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor een 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met een milieucategorie verlaagd worden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

4.4.2 Onderzoek

In de beoogde situatie worden 129 woningen gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure.

In de omgeving van het plangebied staan voornamelijk woningen. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving en is daarom niet opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Naast de woningen is één andere functie in de omgeving aanwezig, namelijk een (voormalige) school. Door de aanwezigheid van deze school/maatschappelijke bestemming is gebied is toch te kenmerken als 'gemengd gebied'. Kleinschalige activiteiten, zoals detailhandel en kantoor of bedrijven aan huis, leveren geen problemen op en zijn buiten beschouwing gelaten.

 

De volgende activiteit in de omgeving van het plangebied worden nader toegelicht:

 

Opgemerkt wordt dat het bij de locatie Verzetslaan 6 om een voormalige school gaat. Gezien de huidige maatschappelijke bestemming is als vervolgfunctie een soortgelijke invulling mogelijk, maar een realistischere verwachting is dat herinvulling met woningbouw zal plaatsvinden. In dat laatste geval zijn er geen milieubelastende activiteiten meer in de buurt die qua bedrijfsvoering milieukundige bescherming behoeven, zodat dan kan worden teruggevallen op het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

In en om het plangebied zijn verder geen bedrijven aanwezig die een negatieve invloed hebben op de nieuw te realiseren woningen en hierdoor belemmerd zouden kunnen worden in hun bedrijfsvoering of in hun ontwikkelingsmogelijkheden.

 

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het gewenste plan in het kader van milieuzonering in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

 

4.5 Fysieke veiligheid

 

4.5.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

 

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.

Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.

Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.

Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.

Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

 

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

 

4.5.2 Bereikbaarheid

 

4.5.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

 

4.5.2.2 Beoordeling bereikbaarheid

Het plangebied is vanuit verschillende richtingen goed te bereiken. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

 

4.5.3 Opkomsttijd

 

4.5.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

 

Normtijd

Gebruiksfunctie

 

 

5 minuten

Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel

6 minuten

Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen

8 minuten

Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies

10 minuten

Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties

 

Daarnaast is het ‘Dekkingsplan Brandweer Twente’, dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.

 

4.5.3.2 Beoordeling opkomsttijd

De eengezins- en levensloopbestendige woningen vallen in de categorie overige woningen, waarvoor een opkomsttijd van 8 minuten geldt. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm ter plaatse kan zijn.

 

4.5.4 Bluswatervoorziening

 

4.5.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

 

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

 

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

 

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

 

4.5.4.2 Beoordeling bluswatervoorziening

Tijdens de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt beoordeeld of extra brandweerkranen dienen te worden geplaatst.

 

4.5.5 Zelfredzaamheid

 

4.5.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

 

4.5.5.2 Beoordeling zelfredzaamheid

De toekomstige bewoners van de nieuwe woningen worden in beginsel aangemerkt als zelfredzaam. De omgeving van het plangebied biedt voldoende mogelijkheden om uit te wijken in geval van calamiteiten.

 

4.5.6 Waarschuwings- en alarmeringssysteem

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit systeem zal in de komende jaren verdwijnen. Daarna zullen de aanwezige personen in bedreigd gebied worden gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die zich in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handelen.

 

4.6 Externe veiligheid

 

4.6.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

 

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

 

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

 

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

 

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk Externe veiligheidsbeleid 2014-2018 is vastgesteld in maart 2014. In november 2019 is besloten om dit beleidsplan, inclusief de 16 algemene uitgangspunten, te verlengen tot en met 2021. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit dit veiligheidsbeleid.

 

4.6.2 Onderzoek

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe contour) en omgeving weergegeven.

 

In de omgeving van het plangebied zijn een enkele kwetsbare objecten, zoals onderwijsinstellingen (staande groene driehoekjes) en een woonverblijf (groen driehoekje op de kop) te vinden, maar geen risicovolle inrichtingen. Het tankstation met LPG-afleverinstallatie, -vulpunt en -reservoir langs de Sluitersveldssingel bevindt zich op meer dan 300 m afstand. De risicocontouren voor het plaatsgebonden risico van dit LPG-station blijven beperkt tot de zwart gestippelde cirkel rondom de inrichting. In het zuidwesten van de wijk Sluitersveld bevindt zich een zwembad, waar opslag van chloorbleekloog plaatsvindt. De risico's daarvan blijven beperkt tot de rode contouren rondom het zwembad op Het Sportpark.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart met ter plaatse van de blauwe contour het globale plangebied (bron: risicokaart.nl)

 

Het plangebied bevindt zich niet binnen de invloedsfeer van transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.

 

4.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

4.7 Kabels en leidingen

 

4.7.1 Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

 

4.7.2 Onderzoek

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met de herstructering van de openbare ruimte in de wijk worden de rioolleidingen vervangen door een gescheiden stelsel, waarbij het vuilwater en het regenwater wordt gescheiden. De huidige hoofdrioolleiding die gelegen is onder en bij de Bevrijdingslaan komt daarmee te vervallen. Onder verschillende straten komen kleinere rioolleidingen te liggen. Deze zijn planologisch niet relevant. Om deze reden hoeft de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' onder/bij de Bevrijdingslaan, zoals opgenomnen in het bestemmingsplan 'Sluitersveld', niet meer te worden opgenomen in dit bestemmingsplan.

4.7.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

 

4.8 Luchtkwaliteit

 

4.8.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van deze maatgevende stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

 

Stof  

Toetsing van  

Grenswaarde  

Stikstofdioxide (NO2)

Jaargemiddelde concentratie

40 µg/m³  

  

Uurgemiddelde concentratie  

Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  

Fijn stof (PM10)  

Jaargemiddelde concentratie  

40 µg/m³  

  

24-uurgemiddelde concentratie  

Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³  

Fijn stof (PM2,5)  

Jaargemiddelde concentratie  

25 µg/m³  

 

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

 

4.8.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 129 woningen. Het plan draagt daarom in niet betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde meetpunten liggen aan de Sluitersveldssingel ten noordwesten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat aan de Sluitersveldssingel in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide maximaal 15,3 µg/m³, fijn stof PM10 16,2 µg/m³ (met 6 overschrijdingsdagen per jaar) en fijn stof PM2,5 8,8 µg/m³ bedroegen. Deze waarden liggen ruimschoots onder de grenswaarden. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

4.8.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

4.9 Bodemkwaliteit

 

4.9.1 Toetsingskader

 

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

 

Greenhouse Advies heeft ter plaatse een verkennend bodem- en asbestonderzoek conform NEN5740 en NEN5707 uitgevoerd. Een samenvatting van de resultaten en de conclusies uit dit onderzoek is in de volgende subparagraaf opgenomen. Voor een nadere toelichting op de resultaten wordt verwezen naar het complete bodemonderzoek, opgenomen in de bijlagen van deze toelichting.

 

4.9.2 Onderzoek

 

De belangrijkste resultaten en conclusies van het door Greenhouse Advies uitgevoerde verkennend bodem- en asbestonderzoek op een terrein ter grootte van circa 3,1 ha ter plaatse van de herontwikkelingslocatie Rumerslanden te Almelo zijn als volgt:

 

Vooronderzoek

Uit het historisch onderzoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen die hebben geleid tot aanpassing van de oorspronkelijke onderzoeksopzet. In aansluiting op dit resultaat is gekozen voor de de hypothese Onverdachte locatie gehanteerd van de strategie Grootschalig Onverdacht (ONV-GR) conform de NEN 5740 (strategie voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek) ter plaatse van voormalige bouwblokken.

Ter plaatse van voormalige achterpaden tussen de voormalige bouwblokken is de toplaag aangemerkt als asbestverdacht, aangezien uit de historische informatie aanwijzingen zijn dat deze achterpaden destijds bestonden uit een half-verharding.

 

Veldonderzoek

De bodemopbouw bestaat uit zand tot de einddiepte van de uitgevoerde boringen. Incidenteel is een tussenlaag met klei aangetroffen. In diverse bodemlagen zijn bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. De mate en de aard hiervan zijn geen reden geweest om op voorhand de gekozen onderzoeksstrategie daarop aan te passen.

 

Chemisch onderzoek

Uit de analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:

● In de bovengrond is een overschrijding van de achtergrondwaarden aangetoond voor de parameters zink, lood en PAK-10 VROM;

● In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten ten opzichte van de achtergrondwaarden;

● Het freatisch grondwater is plaatse licht verhoogd ten opzichte van de streefwaarden voor de parameters barium en koper;

● De bovengrond van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie is indicatief getoetst en beoordeeld als kwaliteitsklasse wonen of beter. De ondergrond is indicatief beoordeeld als kwaliteitsklasse achtergrondwaarde.

 

Op basis van het aantreffen van verontreinigingen in de bovengrond en het grondwater dient de hypothese ‘locatie is onverdacht’ formeel verworpen te worden. Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit is het terrein geschikt voor het voorgenomen gebruik.

 

Infiltratie

Uit de twee infiltratiemetingen op de locatie is gebleken dat de doorlatendheid van de onverzadigde zandbodem varieert van 1,9 tot 2,8 meter per dag en biedt het zandpakket mogelijkheden voor het infiltreren van hemelwater.

 

Naar aanleiding van de analyseresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk.

 

4.9.3 Conclusie

 

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

 

4.10 Flora en fauna

 

4.10.1 Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

 

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

 

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

 

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

 

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

 

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

 
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn.

 

Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

 

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

 

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt, waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

 

4.10.2 Onderzoek

 

Natuurbank Overijssel heeft een Quickscan natuurwaardenonderzoek Bevrijdingslaan (ong.) - Almelo uitgevoerd. Dit rapport is bijgevoegd als bijlage. Daarnaast heeft BJZ.nu in oktober 2022 een Aerius-berekening uitgevoerd voor dit plangebied. De rapportage en de berekening is ook bijgevoegd.

 

Het plangebied is op 5 oktober 2022 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Hieronder worden deze resultaten samengevat weergegeven.

 

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan beleidsregels voor de bescherming van het NNN, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel.

 

Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden. Andere negatieve effecten op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, worden wél uitgesloten.

 

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten uitsluitend benut als foerageergebied. Er nestelen geen vogels in het plangebied en amfibieën, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen bezetten er geen vaste (winter)rust- of verblijfplaats. Het plangebied is tevens geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.

 

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

 

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Deze functie is voor de voorkomende soorten niet beschermd en leidt niet tot wettelijke consequenties.

 

Stikstofdepositie

 

In aansluiting op de Quickscan heeft BJZ.nu een Aerius-berekening uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de effecten van mogelijke stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het projectgebied bevindt zich op circa 8,2 kilometer van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied ‘Engbertsdijksvenen’.

 

Uit de rekenresultaten blijkt dat er met betrekking tot de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. In de bijgevoegde rapportage in zijn de uitgangspunten en de onderdelen van de berekening weergegeven.

 

Geconcludeerd wordt dat er hiermee geen sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden met betrekking tot stikstofdepositie. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.

 

Opgemerkt wordt dat deze Aerius-berekening op 11 oktober 2022 is uitgevoerd voor alleen de gebruiksfase. Omdat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op circa 8,2 kilometer afstand ligt worden negatieve effecten c.q. depositie op Natura 2000-gebieden niet verwacht. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen wordt een stikstofberekening meegeleverd. Op dat moment is ook meer duidelijkheid over het te realiseren plan en het daarbij in te zetten materieel. Evenwel is op voorhand duidelijk dat geen depositie in de stikstofgevoelige natuurgebieden als gevolg van de bouw verwacht wordt.

 

4.10.3 Conclusie

Voor de uitvoerbaarheid van het plan vormt het onderdeel soortenbescherming van de Wnb geen belemmering. Het plan is in het kader van de Wnb, voor het onderdeel soortenbescherming, voldoende geborgd. Mits er geen bezette vogelnesten beschadigd, vernield of verstoord worden.

 

De bomen in het plangebied vormen potentiële broedplaatsen voor vogels. Volgens artikel 3.1 van de wet Natuurbescherming zijn bezette vogelnesten beschermd en mogen niet beschadigd, vernield of verstoord worden. De bomen blijven behouden. Indien er toch een boom gekapt wordt moet dit buiten de nest en broedperiode vanvogels uitgevoerd worden, deze is globaal van 15 maart tot en met 15 augustus. Indien de werkzaamheden binnen deze periode worden uitgevoerd moet er door

een ecoloog worden vastgesteld dat er geen in gebruik zijnde vogelnesten aanwezig zijn. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.

 

De zorgplicht artikel 1.11 van de Wet Natuurbescherming is altijd van toepassing en voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

 

Er is zowel bij de gebruiksfase als in de realisatiefase van het plangebied Rumerslanden geen sprake van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden met betrekking tot stikstofdepositie.

 

Geconcludeerd wordt dat het aspect flora en fauna de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

 

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.11.1 Archeologie

 

Regelgeving en beleid

 

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

 

Onderzoek

 

Het plangebied valt buiten de 'Historische kern van Almelo'. Op de archeologische waardenkaart is het plangebied gelegen binnen een gedeelte wat is afgegraven of grootschalig is geroerd, zoals met de groene kleur weergegeven op deze kaart. Zie hiervoor de uitsnede op onderstaande figuur 4.3. Deze vergravingen hebben plaatsgevonden tijdens de planmatige ontwikkeling van de woningen in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw. Bij de sloop van deze woningen in Rumerslanden in de periode 2009 tot en met 2013 zal de bodem nog meer verstoord zijn. Archeologisch onderzoek is voor deze locatie dan ook niet vereist. Om die reden kan de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologische verwachting middelhoog’ die in het bestemmingsplan 'Sluitersveld' nog voor een deel van het plangebied was opgenomen, komen te vervallen.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 4.3: Uitsnede van de gemeentelijke Archeologische Verwachtingskaart met het plangebied rood omlijnd.

 

4.11.2 Cultuurhistorie

 

Toetsingskader

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

 

Onderzoek

Volgens historisch kaartmateriaal is het gebied in de tweede helft van de 19e eeuw ontgonnen, waarbij de Ootmarsumsestraat van oudsher de verbinding geweest tussen Almelo en de dorpen die ten noordoosten van Almelo gelegen zijn, zoals Geesteren, Tubbergen, Albergen en Ootmarsum. Langs deze ontsluitingsweg is gaandeweg meer bebouwing ontstaan, waarbij de bebouwing van Rumerslanden pas in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw is gerealiseerd. Deze wijk is reeds gesloopt. Er zijn dan ook geen waardevolle cultuurhistorische objecten en/of monumenten aanwezig binnen het plangebied.

 

4.11.3 Conclusie

 

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er is geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

5.1 Waterbeheer en watertoets

 

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Almelo, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

 

5.2 Vigerend beleid

 

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

Nationaal:

 

Provinciaal:

Gemeentelijk:

 

5.2.1 Beleid Waterschap Vechtstromen

 

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in een Watervisie en een waterbeheerprogramma.

De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

 

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg).

 

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan het gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie.

 

5.2.2 Waterbeleid gemeente Almelo

 

5.2.2.1 Almelose Klimaatadaptatie Strategie (AKAS)

 

Sinds 2018 het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie van kracht. Hierin hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten met elkaar afgesproken dat ons land van af 2050 klimaatrobuust en waterbestendig is ingericht. De verschillende overheden werken hiervoor met elkaar samen in zogenaamde werkregio’s. Voor de gemeente Almelo is dit Twents waternet (TWN).

Het Deltaprogramma werkt volgens een aantal stappen:

 

De stappen zijn vertaald in 7 ambities:

1.Kwetsbaarheden in beeld brengen

2.Risicodialoog voeren en strategie opstellen

3.Uitvoeringsagenda opstellen

4.Meekoppelkansen benutten

5.Stimuleren en faciliteren

6.Reguleren en borgen

7.Handelen bij calamiteiten

 

In het AKAS zijn de ambities gekoppeld aan de klimaattrends en zoveel mogelijk uitgewerkt in kwalitatieve en getalsmatige uitgangspunten voor nieuwbouw, openbare ruimte en privaat terrein. Het AKAS beperkt zich tot de klimaattrends wateroverlast (inclusief overstromen van beken en kanalen), hitte en droogte.

 

Wateroverlast:

Uitgangspunt bij wateroverlast is dat bij extreme regenval hoofd- en gebiedsontsluitingswegen toegankelijk voor hulpdiensten blijven. Ter voorkoming van overlast bij extreme regenval zijn uitgangspunten voor te nemen maatregelen opgesteld.

 

 

Hitte en droogte

Ten aanzien van hitte en droogte heeft de gemeente de ambitie uitgesproken dat de hitte impact in 2050 niet erger is dan in 2020 en droogte niet mag leiden tot onomkeerbare schade aan openbaar groen en natuur.

 

5.2.2.2 Programma Water en Riolering - De verbindende kracht van water (2022-2026)

 

Met de invoering van de Omgevingswet vervalt de verplichting van het opstellen van een (verbreed) Gemeentelijk RioleringsPlan(vGRP). In plaats daarvan kunnen gemeenten een (vrijwillig) Programma opstellen. Met dit Programma Water en Riolering sorteren we voor op komst van de Omgevingswet. In het Programma Water en Riolering –De verbindende kracht van water (2022-2026) worden de ambities en doelstellingen zoals verwoord in de Almelose Omgevingsvisie en de Klimaatadaptatiestrategie(AKAS) uitgewerkt tot maatregelen.

 

Met het programma wordt voorgesorteerd op een meer integrale aanpak en maken we gerichter keuzes om nog doelmatiger en efficiënter te kunnen werken. Hiermee houden we ons watersysteem ondanks extra kosten en de uitdagingen die klimaatverandering met zich meebrengt haalbaar en betaalbaar.Met ons watersysteem streven we daarom naar het integreren van de vier waterstromen:

 

Deze watertaken corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente. Oppervlaktewater zien we als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater zijn momenteel opgenomen in de Wet Milieubeheer en de Waterwet. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is dit opgenomen in artikel 2.16 Ow (lid1a).

De maatregelen voor de komende planperiode zijn bepaald door de huidige situatie te toetsen aan de normen die volgen uit de doelstellingen. Maatregelen betreffen onderzoeks-, borgings-en fysieke maatregelen en zijn gericht op het meer datagedreven, gebiedsgericht en samen met de stad inrichten, onderhouden en vervangen van het watersysteem. Datagedreven, gebiedsgericht en samen met de stad vormen dan ook de drie pijlers van onze werkwijze.

 

5.3 Watertoets Rumerslanden

 

Incite Projects heeft een waterhuishoudkundig rapport opgesteld, waarin de behandeling van het hemelwater wordt beschouwd. Het rapport is bijgevoegd in de bijlagen. In het plan worden de uitgangspunten uit het voorkeursbeleid van het waterschap betrokken en moet voldaan worden aan de eisen van de gemeente Almelo. Hieronder wordt op enkele waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied ingegaan.

 

5.3.1 Nieuwe situatie

 

Binnen het plangebied wordt de bouw van 129 grondgebonden woningen en bijbehorende verhardingen voorzien. Dit betreft een inbreidingslocatie, omdat hier voorheen eveneens woningbouw aanwezig was. Voor een inbreidingslocatie geldt een eis van 20 mm waterberging per m2 aan toename van verhard oppervlak.

 

De ontwikkelingslocatie ligt in de wijk Sluitersveld in Almelo. Ten zuiden van de locatie ligt de Oude Loolee, die in verbinding staat met het Almelo-Nordhornkanaal en Lateraalkanaal.

 

De gemiddelde maaiveldhoogte van de locatie is 11,35m +NAP. Het hoogteverloop zit tussen de Dominee de Geusstraat van 11,50m +NAP naar de Gebroeders van Doorenstraat 11,20m +NAP.

 

Uit het rapport blijkt dat voor het gemiddelde plangebied kan worden uitgegaan van een Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) van 1,14 m beneden maaiveld, ter plaatse vertaalt dit naar ca. +10,40 m NAP.

 

De eisen die gelden voor het ontwerp van Rumerslanden zijn als volgt:

• Zichtbaar regenwater: het water wordt bovengronds aangeboden op openbaar gebied;

• De afvoer van water wordt zo lang mogelijk oppervlakkig gehouden;

• Tussen de bouwblokken een groene as met een waterberging;

• In de voorziening moet voldoende berging aanwezig zijn voor minimaal 20 mm per aangesloten m2 verhard oppervlak, boven de hoogste grondwaterstand (GHG);

• De bodem van de voorziening geldt niet als infiltrerend oppervlak. Het infiltrerend vermogen dient zo groot mogelijk te worden gemaakt, dit houdt in dat het wandoppervlak zo groot mogelijk moet zijn;

• Er moet een ondergrondse overlaatvoorziening aangebracht worden naar een watergang of omliggende straten;

• Het doorverbinden van de HWA-structuren vanuit het plangebied naar de (toekomstige) vijverpartij in Rumerslanden.

 

Voor de berging en infiltratie van hemelwater is op basis van de bodemopbouw en grondwaterstanden gekozen voor het toepassen van een viertal wadi’s in de groenstroken. Bij een gemiddelde hoge grondwaterstand van ca. 10,40m +NAP wordt aanbevolen de bodem van de wadi maximaal tot 10,90m +NAP aan te leggen. De vier wadi’s in het plangebied biedt samen een capaciteit van 564,9 m3. De wadi’s moeten samen minimaal een netto inhoud van 279,82 m3 hebben om te voldoen aan de minimale bergingseis van 20 mm voor al het verhard oppervlak en dakoppervlak van de woningen.

 

Uit het infiltratieonderzoek zijn voor de onverzadigde zone K-waarden afgeleid tussen 1,1 en 1,9 m/dag. Voor het bepalen van de ledigingstijd van een wadi wordt standaard met een infiltratiecapaciteit gerekend van 0,5 m/dag. Dan heeft de wadi een ledigingstijd van circa 16 uur, wat voldoet aan de eis van de gemeente om binnen 24 uur te infiltreren. In de praktijk zal de wadi sneller ledigen, omdat de infiltratiecapaciteit van de bodem ter plaatse hoger is.

 

In het rapport is een overzicht van mogelijke leeglooptijden van de 4 wadi's opgenomen. De leeglooptijd is de tijd die nodig is om het opgevangen water na een regenbui van 20 mm te laten infiltreren in de bodem. De gemeentelijke eis is dat de het hemelwater van een regenbui van 20 mm binnen 24 uur dient te infiltreren. Bij het verkennend bodemonderzoek zijn twee infiltratiemetingen gedaan, waaruit is gebleken dat de doorlatendheid van de onverzadigde zandbodem varieert van 1,9 tot 2,8 meter per dag (K-waarde). Volgens het overzicht in het rapport varieert de betreffende leeglooptijd van de wadi's bij een K-waarde van 1,80 tussen de 0,7 uur tot 5,2 uur. Dit voldoet ruimschoots aan de gemeentelijke eis van infiltratie binnen 24 uur.

 

Momenteel is nog sprake van een gemengd rioolstelsel in de wijk Sluitersveld, waarop ook de hemelwaterafvoer is aangesloten. Het heeft de voorkeur van zowel het waterschap als de gemeente om de hemelwaterafvoer (HWA) volledig te scheiden met een separaat HWA-stelsel. Dit kost echter tijd en geld en wordt gefaseerd aangelegd. Deze werkzaamheden zullen zo mogelijk gelijktijdig uitgevoerd worden met het bouwrijp maken van deze her te ontwikkelen woningbouwlocatie.

 

 

5.3.2 Watertoets

 

Het plan Rumerslanden Almelo betreft de bouw van 129 grondgebonden woningen (7.552 m2) en bijbehorende verhardingen (6.439 m2). Dat leidt tot een totaal van 13.991 m2 aan verhard oppervlak. Het betreft een inbreidingslocatie. Op de planlocatie was voorheen eveneens woningbouw aanwezig. Voor een inbreidingslocatie geldt een eis van 20 mm waterberging per m2 aan toename van verhard oppervlak. De vereiste capaciteit aan waterberging komt daarmee op ca 280 m3 (13.991 x 0,02). Mede door de aanleg van een 4-tal wadi’s (onderling verbonden) en aanwezige vijvers in Rumerslanden wordt deze waterbergingseis ruimschoots behaald.

De overige eisen/voorwaarden ten aanzien van de waterhuishouding zijn opgenomen in bijlage 5 Waterhuishouding Hemelwater Rumerslanden.

 

Het waterschap heeft het plan beoordeeld en aangegeven dat er wat dat betreft geen belemmeringen worden verwacht.

 

 

5.4 Conclusie

 

De wadi’s in het plangebied kunnen theoretisch het aanbod van 20mm hemelwater aan. Zodra de situatie zich voordoet dat er meer neerslag valt is er capaciteit om in elke wadi meer dan 27mm op te kunnen vangen. Met name wadi 4 heeft veel overcapaciteit (131mm). Door in wadi 1 en 2 een slokop te plaatsen kunnen wadi 3 en 4 optimaal benut worden. Voor het openbaar gebied liggen er kansen om de neerslag op openbaar gebied onder- en bovengronds af te voeren naar de wadi’s.

In het plangebied is de Gebroeders van Doorenstraat het laagst gelegen, vanaf deze straat zou het mogelijk zijn om het overtollige hemelwater, dat met extreme buien valt, af te voeren naar de vijvers in Rumerslanden.

 

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse heeft.

 

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische- en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

 

6.1 Inleiding

 

Het bestemmingsplan Rumerslanden bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid.

 

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht, alsmede een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene regels en de overgangs- en slotregels.

 

6.2 Juridische systematiek

 

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

 

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

 

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

 

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

 

Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:

 

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

 

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

 

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

 

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

 

6.3 Beschrijving per bestemming

 

6.3.1 Bestemmingsregels

Dit bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Groen, Verkeer, en Wonen. Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

 

Groen

Aan de structurele groenvoorzieningen is de bestemming Groen toegekend. Groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en voetpaden, sport- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³ toegestaan. Daarnaast zijn regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Verkeer

De bestemming Verkeer is bedoeld voor de in het plangebied opgenomen wegen, straten, fiets- en voetpaden. De gronden zijn mede bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, voorzieningen ter wering van het wegverkeerslawaai, parkeervoorzieningen en straatmeubilair. Buiten nutsvoorzieningen met een maximale inhoudsmaat van 36 m³ zijn gebouwen niet toegestaan. De regeling spitst zich vooral toe op bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

 

Wonen en Wonen - Gestapeld wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Daarnaast zijn gronden met deze bestemming bedoeld voor tuinen, erven en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water.

 

Gronden met een bestemming Wonen, Wonen - Gestapeld wonen zijn bestemd voor de handhaving en eventuele herontwikkeling van respectievelijk grondgebonden woningen en gestapelde woningen.

De hoofdbebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. In de regels en verbeelding zijn vervolgens bepalingen opgenomen omtrent de maximale bouwhoogten, de maximaal aaneen te bouwen woningen en de afstand tot de perceelsgrenzen voor zowel de hoofdbebouwing als bijbehorende bouwwerken. Ook zijn bepalingen opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

De grootte van het perceel bepaald het toegestane aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken. De volgende regel is van toepassing;

De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal:

 

Vereiste hierbij is dat tenminste 50% van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel onbebouwd
en onoverdekt blijft. Dit maximumpercentage is van toepassing omdat anders de kleinere percelen (nagenoeg) volgebouwd worden. Dit is ruimtelijk echter onaanvaardbaar.

 

Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden. Deze regels zijn gericht op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten. Daar waar specifieke functies binnen de woonbestemming voorkomen is er een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

 

6.3.2 Overige regels

 

Inleidende regels / begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

 

Inleidende regels / wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

 

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

 

Algemene gebruiksregel

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

 

Algemene afwijkingsregel

In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

 

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

 

Algemene overige regels

In de algemene regels wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW.

Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend op basis van parkeerkencijfers of wordt bepaald in parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan. Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van de locatie, de specifieke kenmerken van de functie, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers van het gebouw en met het gemeentelijk beleid. Hierbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van leefbaarheid en bereikbaarheid.

Daarnaast is het eveneens van belang dat de parkeerruimte van voldoende omvang is. Een parkeerruimte moet wel zijn afgestemd op gangbare personenauto's.

 

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de hoofdregel dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, mits op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het ruimtelijk beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

 

Eenzelfde soort redenatie gaat op voor het laden en lossen van goederen.

 

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

 

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

 

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

 

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

 

Het plan wordt door de projectontwikkelaar Nijhuis Bouw gerealiseerd. Het betreft in totaal 129 grondgebonden woningen en de herinrichting van de openbare ruimte. Voor de realisatie van de deze woningen heeft de ontwikkelaar gronden aangekocht van de Woningstichting Sint Joseph Almelo. Daarnaast zal gemeente Almelo ook enige gronden overdragen aan de ontwikkelaar.

   

Om de uitvoerbaarheid van het plan te waarborgen heeft de gemeente met de projectontwikkelaar een exploitatieovereenkomst en een planschadeovereenkomst gesloten waardoor het plan financieel haalbaar is geworden.

 

Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals benoemd in artikel 6.12, lid 2, sub a, b en c van de Wro, zodat er geen verplichting bestaat tot vaststelling van een exploitatieplan.

 

  

Hoofdstuk 8 Participatie, vooroverleg en zienswijzen

 

8.1 Participatie

Met een inloopbijeenkomst op 17 november 2022 is uitleg over het plan voor deze momenteel braakliggende locatie aan de Rumerslanden gegeven, zodat omwonenden de mogelijkheid hebben gekregen om zich te laten informeren. Naar schatting hebben circa 60 tot 70 omwonenden van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Het grootste deel van de bezoekers geven aan dat het tijd wordt dat er weer woningen op deze locatie worden gebouwd. Ook reageren veel mensen dat zij het een goed en/of mooi woningbouwplan vinden. Wel zijn er zorgen geuit over het parkeren en is de behoefte aan een speelterrein voor kinderen aangekaart. Een uitgebreid verslag van deze inloop is bijgevoegd als bijlage.

 

8.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerp van het bestemmingsplan aan de volgende instanties toegezonden en/of besproken:

1. Provincie Overijssel;

2. Waterschap Vechtstromen

 

De Provincie Overijssel

De provincie is akkoord met het bestemmingsplan.

 

Waterschap Vechtstromen

Het waterschap is akkoord met het bestemmingsplan.

 

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Rumerslanden en de bijbehorende stukken zijn gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is een zienswijze kenbaar gemaakt. De zienswijze is opgenomen in een reactienota en de reactienota is toegevoegd als bijlage aan dit bestemmingsplan.

 

De zienswijze biedt geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan dat ter inzage is gelegd.