Plannaam: GT Rietveldstraat
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00150-BP31
Type Plan: bestemmingsplan
Status: vastgesteld

Toelichting

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 De bij het plan behorende stukken

1.3 Ligging van het plangebied

1.4 Huidige planologische situatie

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.2 Planbeschrijving

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Regionaal beleid

3.4 Gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Vormvrije mer-beoordeling

4.2 Geluid

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.4 Fysieke veiligheid

4.5 Externe veiligheid

4.6 Kabels en leidingen

4.7 Luchtkwaliteit

4.8 Bodemkwaliteit

4.9 Flora en fauna

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

6.1 Inleiding

6.2 Juridische systematiek

6.3 Beschrijving per bestemming

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Waterbeheer en watertoets

5.2 Vigerend beleid

5.3 Watertoets

5.4 Conclusie

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 8 Participatie, vooroverleg en zienswijzen

8.1 Participatie

8.2 Vooroverleg

8.3 Zienswijzen

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

 

Aanleiding voor voorliggend bestemmingsplan is de geplande woningbouw van 11 woningen aan de G.T. Rieveldstraat te Almelo. Het voornemen is om op de braakliggende gronden 1 rij van 6 eengezinswoningen, 1 rij van 3 levensloopbestendige woningen en 1 rij van 2 levensloopbestendige woningen te realiseren.

 

De bouw van de woningen past echter niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan 'Ossenkoppelerhoek' (zie paragraaf 1.4). Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

 

1.2 De bij het plan behorende stukken

 

Het bestemmingsplan "GT Rietveldstraat" bestaat uit de volgende stukken:

  1. regels;

  2. verbeelding;

  3. bijlagen bij de toelichting.

 

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

 

1.3 Ligging van het plangebied

 

De G.T. Rietveldstraat ligt ten zuidwesten van het centrum van Almelo in de wijk Ossenkoppelerhoek. Het plangebied wordt aan de noord-, oost- en zuidzijde omringd door bebouwing van woningen. Ten westen van het plangebied is een basisschool gevestigd. De ligging van het plangebied waar de nieuwe woningen gerealiseerd gaan worden, is met een rode contour weergegeven in figuur 1.1.

 

 [image]

 

 

 

 

 

 

 [image]

Figuur 1.1: Ligging plangebied

 

1.4 Huidige planologische situatie

 

Voor het plangebied gelden, tot het van rechtskracht worden van het onderhavige bestemmingsplan, de volgende plannen:

 

 

Volgens het geldende bestemmingsplan Ossenkoppelerhoek (vastgesteld 9 mei 2012) geldt de bestemming ‘Maatschappelijk – 2’. Hierbinnen is onderwijs, medische, sociale en culturele dienstverlening (verenigins- en wijkgebouw) en ondersteunende horeca toegestaan. Een uitsnede van de verbeelding is in figuur 1.2 hieronder met het bruine vlak te zien. Het bouwvlak mag voor max. 75% bebouwd zijn met een maximale bouwhoogte van 6 m. Ter plaatse van het plangebied heeft eerder wijkgebouw 'de Smorre'gestaan. Deze is inmiddels met een brand verloren gegaan. Binnen dit geldende planologische kader is de herontwikkeling van het plangebied naar woningbouw niet toegestaan.

 

 [image]

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Ossenkoppelerhoek met de globale contour van het plangebied.

 

Het bestemmingsplan Ossenkoppelerhoek voorziet niet in een wijzigings- of uitwerkingsmogelijkheid voor dit gebied. Om de voorgenomen ontwikkeling met woningbouw mogelijk te maken is daarom een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch planologische kader om het voornemen mogelijk te kunnen maken.

 

Paraplubestemmingsplannen

Parapluherziening parkeren

 

Voor de gehele gemeente Almelo is een paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren' op 5 juni 2018 vastgesteld. In dit parapluplan is een parkeerregeling voor de gemeente Almelo opgenomen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. Hierin is bepaald dat voor het parkeren voorzien moet worden in voldoende parkeerplaatsen conform de parkeereis uit het Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018' of uitwerkingen en/of rechtsopvolgers daarvan. De parkeerregeling is ook van toepassing op dit bestemmingsplan.

 

Parapluherziening wonen

 

Voor de gehele gemeente Almelo is op 23 maart 2020 het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen' vastgesteld. In dit parapluplan is voor de funtcie wonen het verbod op woningsplitsen en kamerverhuur voor de gehele gemeente Almelo opgenomen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. Diverse bepalingen in de regels van deze parapluherziening werken door in dit bestemmingsplan.

 

Parapluherziening Algemene afwijkingen

 

Dit bestemmingsplan is vastgesteld met het oog op de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 janurari 2024. Aangezien dan niet meer met een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken om medewerking te verlenen aan ruimtelijke plannen met beperkte impact (de kruimelgevallenregeling). De planologische mogelijkheden die de “Beleidsregels voor de toepassing van planologische gebruiksactiviteiten op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º Wet algemene bepalingen omgevingsrecht”, zoals het college van B&W in 2015 heeft vastgesteld zijn als afwijkingsmogelijkheid opgenomen in het bestemmingsplan. Door de beleidsregel op deze manier te vertalen in een paraplubestemmingsplan blijven de mogelijkheden die de huidige beleidsregel biedt, te gebruiken na invoering van de Omgevingswet. Dit omdat het paraplubestemmingsplan van rechtswege onderdeel wordt van het tijdelijk deel van het omgevingsplan.

 

1.5 Leeswijzer

 

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

 

Hoofdstuk 8 Participatie, vooroverleg en zienswijzen

 

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven, tevens wordt een planbeschrijving met de nieuwe, gewenste situatie toegelicht. Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing voor het plangebied, op rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau is opgesteld (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofstuk 5 bevat de waterparagraaf.

In hoofdstuk 6 staat hoe de uitgangspunten voor het plan zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.

In hoofdstuk 7 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 8 geeft de wijze van en resultaten omtrent het overleg met de omgeving en andere overheden weer.

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

 

2.1 Huidige situatie

 

De wijk Ossenkoppelerhoek is gelegen ten zuidwesten van het centrum van Almelo. De wijk is relatief oud met vooroorlogse woningen, naoorlogse woningen en vooral ook een aanzienlijk aantal woningen uit de periode 1960-1970.

 

Dit deel van de wijk Ossenkoppelerhoek bestaat voornamelijk uit grondgebonden woningen. Naast het wonen kent de wijk nog tal van andere functies. In het noorden ligt de westelijke groene long, waaronder het Groenedal, waar onder andere een begraafplaats en sportvoorzieningen zijn gesitueerd, gescheiden door de Almelose Aa. Op korte afstand ligt de Nieuwstraat. De Nieuwstraat is tegenwoordig een belangrijke verkeersverbinding en doet daarnaast dienst als winkelstraat. Bijna 50% van de Nieuwstraat is gericht op winkels en dienstverlening. De rest van de straat wordt gebruikt ten behoeve van wonen. De soort detailhandel in de straat is vrij divers en biedt een scala aan goederen. Hierdoor worden niet alleen de mensen uit Rohof en Goossenmaat bediend. Ook bewoners uit andere wijken komen voor boodschappen naar de Nieuwstraat. Tenslotte kent de wijk ook enkele groene ruimten.

 

2.1.1 Stedenbouwkundige opzet

 

De wijk Ossenkoppelerhoek wordt van noord naar zuid doorkruist door twee doorgaande noord-zuid verbindingen: de Henriëtte Roland Holstlaan en de Windmolenbroekseweg/Berlagelaan. Een derde noord-zuid verbinding van lagere orde loop centraal door de wijk: de Maardijk. In oost-westelijke richting wordt het noorden van de wijk begrensd door de Schoolstraat en doorkruist de Rembrandtlaan de wijk. De verschillende woonbuurten worden via deze wegen verbonden met het aansluitende stedelijk gebied van Almelo. De zuidelijke grens van de wijk wordt gevormd door de Weezebeek.

 

 [image]

Figuur 2.1 Luchtfoto van het plangebied

 

De woningbouw binnen de wijk is uit verschillende tijdsperioden. Dit is goed terug te zien in de stedenbouwkundige opzet van deze buurten. Het centrale deel van de wijk bestaat uit naoorlogse gestapelde woningbouw. Het noordelijke deel van de Ossenkoppelerhoek, ten oosten van de Berlagelaan, kenmerkt zich door stedelijke buurtjes met grondgebonden woningen. In dit deel van de wijk is het plangebied gesitueerd. De omliggende woningen bestaan voornamelijk uit 2 bouwlagen met een kap. Deze woningen bestaan voornamelijk uit rijwoningen met een heldere hoofdvorm en een kenmerkende gevelcompositie.

 

In het plangebied was voorheen het wijkgebouw 'de Smorre' aanwezig. Deze is door een brand verloren gegaan, waarna de grond is ingezaaid voor een herontwikkeling. Op dit moment is er een tijdelijke speelvoorziening aangebracht.

 

2.1.2 Verkeersstructuur

 

Het plangebied wordt ontsloten door de Windmolenbroekseweg?Berlagelaan (gebiedsontsluitingsweg, westzijde), de Rembrandtlaan (gebiedsontsluitingsweg, zijdzijde) en de Henriëtte Roland Holstlaan (stedelijke invalsweg, oostzijde). Deze wegen zijn met een 50 kilometerregime ingericht. De overige straten in de wijk zijn erftoegangswegen. Deze zijn of worden de komende jaren ingericht als 30 kilometerzone.

Enkele buurten hebben een eenrichtingsstructuur gekregen om tegemoet te komen aan klachten over de smalle rijbaanprofielen. Dit geldt ook voor de Ary Schefferstraat en de Jan Tooropstraat.

 

Fiets

Naast de Windmolenbroeksweg/Berlagelaan en de Schoolstraat is ook de Maardijk een drager in het fietsnetwerk. De Maardijk is ingericht als zogenaamde "fietsstraat" (de Maardijkroute) met relatief brede fietssuggestiestroken en voorrang op de hoofdfietsroute. Het plangebied sluit aan op dit fietsnetwerk.

 

Openbaar vervoer

De Henriëtte Roland Holstlaan, de route Rembrandtlaan-Windmolenbroeksweg en de Schoolstraat zijn onderdeel van het stedelijk busroutenetwerk van Almelo. Het plangebied ligt op ca. 150 meter afstand van de dichtsbijzijnde bushalte aan de Nachtegaalstraat.

 

2.2 Planbeschrijving

 

2.2.1 Algemeen

Na de brand en sloop van het wijkgebouw is het plangebied in eerste instantie braak blijven liggen. Gezien de actuele woningbehoefte en de wens voor doorstroming op de woningmarkt in de wijk Ossenkoppelerhoek, is herinvulling van de locatie G.T. Rietveldstraat nu aan de orde. Omdat deze gronden in eigendom zijn van de gemeente, is herontwikkeling naar woningbouw mogelijk. Het voornemen is om op deze inbreidingslocatie 11 grondgebonden woningen te realiseren. Hiervoor is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

 

2.2.2 Ontwerp

 

Omdat deze gronden in eigendom zijn van de gemeente, is herontwikkeling naar woningbouw mogelijk. Hiervoor is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Om meer variatie in de wijk te realiseren is gekozen voor een ontwerp met 11 grondgebonden woningen. Het voorgenomen plan gaat uit van de realisatie van 2 blokjes van respectievelijk 3 en 2 levensloopbestendige of seniorenwoningen met de voorgevel aan de G.T. Rietveldstraat. Daarnaast worden 6 eengezinswoningen met de voorgevel naar het sportveld voorzien.

 

Gezien de grote woningbehoefte aan grondgebonden woningen in de Gemeente Almelo, is de gemeente in samenspraak met projectontwikkelaars bezig om op diverse inbreidingslocaties (locaties waar voorheen al bebouwing heeft gestaan) woningbouwplannen te ontwikkelen. Deze locatie aan de G.T. Rietveldstraat is bestemd voor maatschappelijke doeleinden. Sinds wijkcentrum De Smorre is afgebrand, ligt het terrein al jaren braak. Wel is met enkele actieve omwonenden in 2019 het terrein voor maximaal 5 jaar ingericht als speelterrein voor kinderen en een gedeelte omheind als hondenuitlaatterrein. Dit toegestane gebruik mag voortduren tot eind december 2024, tenzij in overleg anders wordt overeengekomen.

 [image]

Figuur 2.1 Stedenbouwkundig ontwerp (bron: Beltman Architecten)

 

Er komen 27 openbare parkeerplaatsen in een parkeerkoffer om te voldoen aan de parkeerbehoefte voor de nieuw te realiseren woningen. Deze parkeerkoffer is bereikbaar vanaf de G.T. Rietveldstraat. De grote beuk blijft behouden en wordt ingepast in de parkeerkoffer. Ook 2 eikenbomen aan de oostzijde van het plangebied blijven behouden. De rij eikenbomen tussen de eengezinswoningen en het sportveld kunnen eveneens blijven staan. Tussen deze bomen en de voorgevels van deze woningen komt een wandelpad te lopen voor de ontsluiting van deze woningen. De auto wordt geparkeerd aan de achterzijde van deze woningen.

 

De 3 en 2 woningen langs de G.T. Rietveldstraat bestaan uit 1 laag met kap, die een iets groter vloeroppervlak hebben. Deze 5 senioren- of levensloopbestendige woningen hebben de mogelijkheid om alle voorzieningen op de begane grond te realiseren. Dus ook 1 slaapkamer en de badkamer. De verdieping heeft een schuine kap, waardoor daar wat minder oppervlakte resteert voor een tweede slaapkamer en bijvoorbeeld een hobbyruimte of berging. Deze woningen worden te koop aangeboden aan 55-plussers, maar ook mensen met een fysieke handicap komen in aanmerking om deze woningen te kopen.

 

De 6 eengezinswoningen die met de voorgevel uitkijken op het sportveld bestaan uit 2 bouwlagen en een kap. Verder sluit deze bebouwing aan in hoogte op de tegenoverliggende bebouwing aan de J.J.P Oudstraat. De 6 woningen van twee lagen met een kap vormen een stevige wand aan de grote open ruimte. Deze open ruimte wordt als sportveld ingericht. Dit sportveld c.q. trapveldje maakt overigens geen onderdeel uit van het plangebied. Nader bekeken zal worden of er in de directe omgeving voldoende speelvoorzieningen en/of hondenuitlaatterreinen zijn. Indien dit niet het geval is, zal bekeken moeten worden of het sportveldje ingericht kan worden als speelterrein en hondenuitlaatren. Dit sportveld is in het geldende bestemmingsplan ‘Ossenkoppelerhoek’ al bestemd als ‘Groen’. Daarbinnen zijn naast groenvoorzieningen, fiets- en/of voetpaden, ook sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende verblijfsvoorzieningen toegestaan. Een eventuele invulling als speelplek en omheinde hondenuitlaatplaats is passend binnen deze geldende bestemming, zodat dit gedeelte niet bij het plangebied betrokken hoeft te worden.

 

De andere 5 woningen sluiten aan op de tegenoverliggende woningen, bestaande uit 1 bouwlaag met kap. Ze staan haaks op de rij van 6 nieuwe woningen.

 

Deze koopwoningen zijn onder andere geschikt voor gezinnen die in de wijk willen blijven wonen, maar op zoek zijn naar een wat grotere woning. De woningen zijn voorzien van een ruime voor- en achtertuin. In de achtertuin is ruimte voor een berging. Het parkeren wordt gerealiseerd in de openbare ruimte in het middengebied. Dit wordt eveneens ingericht met groenvoorzieningen.

 

Alle 11 woningen zijn koopwoningen, die door de kopers zelf bewoond moeten worden. Op deze wijze draagt dit plan bij aan de woningbouwbehoefte, die ook in het Nieuwstraatkwartier/ Ossenkoppelerhoek aanwezig is. Als Gemeente Almelo willen we vermijden dat deze woningen in handen van beleggers komen. Daarom verkopen wij deze gronden aan de projectontwikkelaar met de voorwaarde dat zij de woningen verkopen aan mensen die er zelf moeten gaan wonen. Daarmee wordt verhuur van de woningen aan bijvoorbeeld arbeidsmigranten onmogelijk gemaakt.

 

Omdat er in Almelo zeer veel sociale huurwoningen zijn, wil de gemeente Almelo juist meer koopwoningen in het middensegment ontwikkelen. Dit zorgt voor doorstroming in de wijk, waardoor er weer andere (huur)woningen vrijkomen.

 

2.2.3 Verkeer en parkeren

 

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.

 

Parkeren

In het parapluplan 'Parkeren' heeft de gemeente Almelo haar parkeerbeleid doorvertaald in de geldende bestemmingsplannen. Voor parkeernormen wordt uitgegaan van de vastgestelde beleidsnota Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018' . Indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd (herzien, aangevuld of nader uitgewerkt), treedt diens rechtsopvolger hiervoor in de plaats. In voorliggend geval is dit de 'Beleidsregel Parkeernormen Almelo (2019). Hierin wordt uitgegaan van de parkeerkencijfers zoals opgenomen in de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. De CROW geeft een bandbreedte van een minimum en maximum norm. In de gemeente Almelo wordt in principe uitgegaan van de maximum norm.

 

De volgende uitgangspunten gelden voor het plangebied:

 

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op het realiseren van 11 grondgebonden woningen op een inbreidingslocatie. Het gaat hierbij om 6 eengezinswoningen en 5 levensloopbestendige woningen. Op basis van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (versie 381) geldt er een maximum parkeerkencijfer van 2,3 parkeerplaatsen per tussen-hoekwoning. Gelet op het vorenstaande is er sprake van een totale parkeerbehoefte van 26 parkeerplaatsen. Daarbovenop wordt een extra parkeerplaats gerealiseerd ter compensatie in verband met een inrit, waardoor in totaal 27 parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de openbare ruimte.

 

 
Verkeer

 

De bestaande ontsluitingsstructuur en het huidige verkeersregime, zoals in paragraaf 2.1.2 beschreven, wijzigt niet door deze planontwikkeling. Via de G.T. Rietveldstraat zijn de woningen alsmede de openbare parkeerplaatsen binnen het plangebied via een doodlopend straatje bereikbaar en wordt voldoende voorzien in de parkeerbehoefte.

 

Op basis van het geldende bestemmingsplan is reeds een wijkgebouw toegestaan, waardoor. Met de realisatie van 11 woningen zal er ten opzichte van de functie van een wijkgebouw sprake zijn van een beperkte toename in het aantal verkeersbewegingen en kan zonder problemen met de huidige infrastructuur worden afgewikkeld.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 NOVI

 

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

 

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

 

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

 

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

 

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

 

 

3.1.1.1 Toetsing van initiatief aan de NOVI

 

De NOVI laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen. Volorliggend plan betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.

 

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

 

 

3.1.2 Barro

 

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.

 

 

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

 

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

 

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen of kleiner dan 500 m2 bvo niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.

Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

 

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied:

"Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

 

stedelijke ontwikkeling:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

 

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte dan wordt voldaan aan de Ladder.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien.

 

 

3.1.3.1 Toetsing van initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking

 

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet per saldo in het toevoegen van 11 grondgebonden woningen. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' strikt genomen niet is vereist.

 

De woningen worden gerealiseerd binnen een bestaand stedelijk gebied en voorzien in de

behoefte aan woningen voor gezinnen binnen Almelo. Door de herontwikkeling van bestaand stedelijke gebied is sprake van zorgvuldig gebruik van de ruimte.

Het vezorgingsgebied voor de te bouwen woningen ligt in Almelo. Tevens zorgen de woningen voor een kwaliteitslag in de wijk en bieden de woningen de mogelijkheid voor een wooncarrière voor mensen in de wijk die nu binnen de bestaande woningvoorraad in de wijk "scheefwonen".

 

Uit de laatste afspraken in het kader van de Regionale Woonagenda Twente blijkt dat er in de gemeente Almelo tot 2030 behoefte is aan meer dan 2.000 woningen (zie pargraaf 3.3.2). Met de ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte in de gemeente Almelo.

Bovendien sluit de herstructuering van het plangebied aan op de uitgangspunten van de Woonvisie Almelo 2020-2030, omdat hiermee wordt bijgedragen aan een vitale en aantrekkelijke (binnen)stad, het verbreden en vernieuwen van het bestaande woonaanbod en de vraag naar (grondgebonden) eengezinswoningen. Tevens dragen de woningen bij aan een evenwichtig en gevarieerde woningvoorraad binnen de wijk.

 

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. In 2017 zijn de Omgevingsvisie en –verordening vastgesteld, deze worden jaarlijks geactualiseerd. Deze actualisaties hebben enerzijds betrekking op het bij de tijd houden van deze beleidsdocumenten, anderszijds betreft het aanpassingen om te voldoen aan de eisen van de komende Omgevingswet. De laatste actualisatieronde is afgerond op 15 december 2021, waarna de aanpassingen zowel separaat als geïntegreerd in de geconsolideerde versies van de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening zijn verwerkt.

 

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

 

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

 

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

 

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

 

Op basis van de verordening zijn de onderdelen vastgelegd in titel 2.1, Sturen op ruimtelijke kwaliteit Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit en titel 2.2 Woningbouw voor dit gebied van toepassing. Waarbij voor dit plan met name artikel Artikel 2.1.2: Principe van concentratie,

2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit en, artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen van belang zijn.

 

Artikel 2.1.2: Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

 

In afwijking van het voorafgaande kunnen bestemmingsplannen ook voorzien in een bovenregionale behoefte voor zover deze bestemmingsplannen gebieden betreffen die onderdeel uitmaken van stedelijke netwerken.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

In voorliggend geval gaat het om het bouwen van woningen voor de lokale behoefte. De woningen maken onderdeel uit van de totale kwaliteitsverbetering van de wijk Ossenkoppelerhoek. Groot deel van deze herstructuering heeft al plaatsgevonden.

 

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Om met name het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde Groene Omgeving scherp te houden, wordt sterker gestuurd op het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding'. Door middel van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik wordt de verplichting opgelegd om voor stedelijke functies eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Voor de Groene Omgeving geldt een variant op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik die erop gericht is om eerst zoveel mogelijk bestaande erven en bebouwing te gebruiken voordat meegewerkt mag worden aan nieuw ruimtebeslag op de Groene Omgeving.

 

Met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geeft Overijssel een nadere invulling van de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals door het Rijk is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. De tweede trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat gemotiveerd moet worden of voor een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte al dan niet ruimte gevonden kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Waar het Rijk in de Ladder voor duurzame verstedelijking de vereiste onderbouwing beperkt tot stedelijke functies die voorzien in een actuele regionale behoefte, dient op grond van de principes voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik voor elk claim die gelegd wordt op de Groene Omgeving nagegaan te worden of daarvoor niet het bestaand bebouwd gebied c.q. bestaande erven en bebouwing in de Groene Omgeving benut kan worden.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

Dit bestemmingsplan voorziet in de herstructurering van een binnenstedelijk gebied. Een voormalige scholen locatie, met gymzaal wordt getransformeerd naar 11 grondgebonden woningen. Met deze inbreiding wordt voldaan aan zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik van gronden in het bestaande stedelijke gebieden. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 2.1.3.

 

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Hierbij moet inzichtelijk gemaakt worden op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd. Ook dient gemotiveerd te worden dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

Met voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het binnenstedelijk gebied van de gemeente Almelo. De geruime tijd braak liggende binnenstedelijk locatie, wordt bebouwd met grondgebonden woningen. Deze woningen worden zorgvuldig worden ingepast zodat het in overeenstemming is met de kenmerken van de directe omgeving, zie hiervoor paragraaf 2.2. In de onderstaande subparagrafen is nader toegelicht op welke wijze toepassing is gegeven aan de vierlagenbenadering en het ontwikkelingsperspectief uit de Omgevingsvisie Overijssel. Hier wordt geconcludeerd dat voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

 

Artikel 2.1.9: Sociale kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen waarbij provinciale belangen in geding zijn, wordt aangegeven op welke wijze bewoners en gebruikers betrokken zijn bij de ontwikkeling van de plannen.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.9 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

Bewoners en gebruikers worden regelmatig geïnformeerd door de ontwikkelaar. Daarnaast zal het ontwerp bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Een ieder wordt dan in de gelegenheid gesteld om het plan te lezen en eventueel ook een zienswijze in te dienen.

 

Artikel 2.2: Woningbouw

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. Hierbij wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.

 

De behoefte aan nieuwe woningen wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

 

Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten. Het onderzoek wordt eens in de 2 jaar geactualiseerd. Momenteel is deze actualisatie nog gaande.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

Het bestemmingsplan voorziet met name in de realisatie van woningen. De in dit bestemmingsplan voorziene woonprogramma is opgenomen binnen de programmering.

 

 

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

 

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie onderstaande afbeelding). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is. De volgende niveaus komen aan de orde:

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

 [image]

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

 

Of - generieke beleidskeuzes

Het gaat hier om algemene keuzes die bepalen of ontwikkelingen nodig, dan wel mogelijk zijn. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de SER-ladder. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven

Voor dit perceel geldt dat sprake is van een herontwikkeling van binnenstedelijkhgebied. De herontwikkeling richt zicht op het toevoegen van toekomsbestendige woningen. Waarbij de woningen een ander soort woning is dan reeds in de wijk aanwezig, waardoor een meer gedifferentieerd woning aanbod in dewijk ontstaat.

 

Waar - ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met deze perspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven.

 

Voor het palangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' wat zich richt op herstructurering en transformatie om het gebied vitaal en aantrekkelijk te houden en de diversiteit aan milieus te versterken.

 

Hoe - gebiedskenmerken

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. Hierna wordt een korte samenvatting gegeven van de in het plangebied voorkomende gebiedskenmerken volgens de lagenbenadering:

 
Natuurlijke laag (Dekzandvlakte en ruggen)
Het plangebied is gelegen in de natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie bij ontwikkelingen is om de hoogteverschillen en het watersysteem beter zichtbaar en beleefbaar te maken. De (strekkings-)richting van het landschap is hierbij uitgangspunt.

 

Stedelijke laag (Woonwijken 1955 - nu)

De stedelijke laag wordt gekenmerkt als “woonwijk 1955- nu”, planmatig opgezette uitbreidingswijken

op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De wederopbouwwijken worden bijvoorbeeld vaak gekenmerkt door een repeterende stempelstructuur in de bouwblokken, de ruime opzet van de groene ruimte en aandacht voor details zoals deuromlijstingen pergola’s boven de entrees, siermetselwerk e.d. De kwaliteit van de oorspronkelijke woningen voldoen vaak niet meer aan hedendaagse kwaliteitseisen.

Herstructurering van de naoorlogse wijken is daarom een belangrijke opgave voor vitale steden. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Ook al neemt bij herstructurering het

bebouwd oppervlak in de wijken door meer grondgebonden woningen toe, er

blijft collectieve ruimte tussen de bouwblokken. Markante gebouwen zoals leegkomende kerken en winkelstrips worden waar mogelijk behouden door ze een nieuwe functie te geven. In de wijken van

de jaren ’70 en ’80 (woonerven) vereisen de kwaliteit van de buitenruimte en de

parkeeroplossingen bijzondere aandacht.

 

Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan moet de nieuwe bebouwing zich voegen in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel wel zelfstandig herkenbaar. De groenstructuur moet onderdeel uit maken van het wijkontwerp.

 

 

3.2.4 Toetsing van initiatief aan uitgangspunten visie en verordening

 

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld:

 

De beoogde plannen zijn in overeenstemming met de regels uit de verordening. Het plan wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied op de plek van een voormalig wijkgebouw. Het stedenbouwkundig ontwerp is afgestemd op de bestaande omgeving en ook het groen in de openbare ruimte wordt mee ontworpen. De herontwikkeling zal zich gaan voegen in de stempel van de wijk. Voor de ladderonderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.

 

Geconcludeerd wordt dat voorliggende ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

 

3.3 Regionaal beleid

 

3.3.1 Regionale Woonvisie Twente 2015-2025

 

De regionale woonvisie geeft de gezamenlijke uitgangspunten van provincie, gemeenten en corporaties weer: woonafspraken en woonkeuzes op lokaal niveau zijn hiermee in lijn. In 2015 is deze visie vertaald in concrete Woonafspraken tussen provincie en gemeenten, op het niveau van functionerende woningmarkten.De provincie Overijssel heeft met gemeenten nieuwe afspraken vastgelegd over wonen voor de periode 2016-2020 (hierna: woonafspraken). De woonafspraken helpen om te zorgen voor gerichte en wederzijdse inzet van provincie en gemeenten ten aanzien van de woningmarkt. De overeenkomst zijn op 29 januari 2016 door de provincie en gemeenten in Twente ondertekend.

 

De kern van de visie bestaat uit de verwachting dat Twente vanaf circa 2015 niet verder zal groeien qua inwoners, en vanaf circa 2035 ook niet meer qua huishoudens. Dus 'wonen' gebeurt in de toekomst vooral in de woningen, steden, dorpen en buitengebieden die er nu al zijn. Daarom richt de visie zich op het bestaande bebouwde gebied. Naast sloop en vervangende nieuwbouw vindt renovatie plaats om bestaand vastgoed weer toekomstgeschikt te maken.

 

De netto uitbreidingsopgave in Twente is dus een fractie van de kwalitatieve opgave in de bestaande woningvoorraad. Dit leidt tot de volgende speerpunten van beleid:

 

 

In het Regionaal Woning Programmering Twente (geactualiseerde versie april 2017) zijn afspraken vastgelegd waarin gemeenten in Twente zich moeten houden. Zo zijn vraag en aanbod voor de regio in kaart gebracht op basis van dezelfde uitgangspunten en afspraken gemaakt over programmering en afstemming van woonplannen.

 

Afgesproken is dat gemeenten woningbouwplannen binnen stedelijk gebied waarbij tenminste 25 woningen worden gerealiseerd, afstemmen met gemeenten in de regio. Er is sprake van regionale afstemming indien de gemeenten de mogelijkheid geboden is om mee te denken over het woonplan. Bij het vastleggen van de woonafspraken is geconstateerd dat de woningmarkten in Twente overwegend lokaal zijn.

 

In de gemeente Almelo is sprake van een kwantitatieve actuele behoefte van 1.765 - 2.090 woningen voor de periode 2017 t/m 2026. Hiertoe is, door de vraag op basis van actuele huishoudensprognose te confronteren met het aanbod in harde plannen (directe bouwtitels, uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden), sprake van het onderstaande:

 

 

 

3.3.2 Regionale Woonagenda Twente

 

Met de op 18 februari 2021 ondertekende Regionale Woonagenda Twente zijn de meerjarige afspraken over de opgaven en ambities voor de Twentse woningmarkt in de periode 2021-2025 met een doorkijk naar 2030 geactualiseerd. Ten opzichte van de Regionale Woonvisie en de eerder gemaakte afspraken leidt de huidige woningbehoefte in Nederland als geheel, de provincie Overijssel en inzoomend naar Twente tot de wens om tot 2030 20.000 tot 22.000 woningen in de regio toe te voegen. Hiervan zijn circa 14.000 tot ruim 15.000 woningen in de gehele regio bestaande harde en/of zachte plancapaciteit.

 

Dit leidt tot de volgende opgaven voor Almelo:

 

Sowieso betekent dit dus een woningbouwopgave voor de Gemeente Almelo van meer dan 2.000 woningen. De specificatie/verdeling van de extra woningbouwambitie van 5.000 tot 7.000 woningen zal plaatsvinden aan de hand van een op te stellen kwalitatief afwegingskader. Binnen de gemeenten Enschede, Hengelo en Almelo wordt in deze woonagenda gedacht aan de ruimtelijke strategie van 'Stedelijk wonen', terwijl voor andere delen van Twente de strategieën 'Buiten wonen' en 'Wonen langs radialen' meer van toepassing zijn.

 

De ruimtelijke strategie 'Stedelijk wonen' wordt als volgt toegelicht: De steden en de uitleglocaties bij de steden bieden een kwalitatief hoogwaardige stedelijkheid met uiteenlopende milieus: van hoogstedelijke en multifunctionele gebieden, groenstedelijke en suburbane wijken, tot dorpse en landelijke woonmilieus in het buitengebied. Het unieke van wonen in deze stedelijke milieus is dat je alle hoogwaardige voorzieningen bij de hand hebt, net als onderwijs en werkgelegenheid en dat je uitstekend verbonden bent met de rest van de regio en Nederland over spoor en via de weg. Stedelijk wonen is erg in trek, en er liggen kansen om meer binnenstedelijk programma te realiseren in deze steden.

 

Deze genoemde opgaven qua woningbouwaantallen staan nog los van de kwalitatieve opgaven met betrekking tot onder andere stedelijke vernieuwing, verduurzaming/kwaliteitsimpuls van de bestaande woningbouwvoorraad, en de toegankelijkheid en doorstroming.

 

3.3.3 Toetsing van het initiatief aan het regionale woonbeleid

 

De geactualiseerde afspraken binnen de Regionale Woonagenda leiden tot een nog grotere ambitie voor de Gemeente Almelo dan binnen de Regionale Woonvisie al was vastgelegd. Het plan voorziet in het toevoegen van 10 grondgebonden woningen. Deze woningen waren reeds enige jaren geprogrammeerd voor deze binnenstedelijke (her)ontwikkelinglocatie, waarmee dit als zachte plancapaciteit valt te kwalificeren. Met dit planinitiatief wordt deze zachte plancapaciteit hard gemaakt en wordt voorzien in een deel van de vraag naar nieuwe grondgebonden woningen in Almelo.

 

3.4 Gemeentelijk beleid

 

 

3.4.1 Omgevingsvisie Mijn Almelo Onze Omgeving

 

De 'Omgevingsvisie Mijn Almelo Onze Omgeving' is op 29 september 2020 door de gemeenteraad van de gemeente Almelo vastgesteld. In de Omgevingsvisie staat hoe de omgeving binnen de gemeente Almelo zich tot nu toe heeft gevormd en wat de visie is voor de toekomst.

 

Voor de Omgevingsvisie is de gemeente Almelo verdeeld in vier gebieden: het buitengebied, de bedrijventerreinen, de wijken & dorpen en de binnenstad. Daarnaast zijn er onderwerpen die voor alle gebieden hetzelfde zijn, die los van de gebiedsindeling, in algemeenheid zijn beschreven.

Het plangebied ligt binnen een wooonwijk van Almelo, waardoor de visie voor het de wijken en dorpen het meest relevant is.

 

De gemeente Almelo wil een sterke centrumgemeente zijn en blijven, met een regionale functie voor Noordwest-Twente. Om dat op woongebied te realiseren, heeft de gemeente de volgende drie grote ambities voor de woningvoorraad geformuleerd:

 

 

De gemeente wil wijken creëren met gemengde woonmilieus waar genoeg aanbod is voor elke doelgroep. De bestaande woonvoorraad heeft releatief veel sociale woningbouw en koopwoningen in het hoge(re) segment. Dit wordt meer in balans gebracht door bij herstructurering op woningen in het middensegment in te zetten. Verder wil de gemeente de bestaande woningvoorraad zo slim mogelijk benutten en daarmee aansluiten op de ontwikkeling van de bevolking. Dat betekent onder meer:

de benodigde verscheidenheid aanbrengen door herstructureren van panden en gebieden;

de (minimale hoeveelheid) nieuwbouw ontwikkelen in bestaande wijken (inbreiding, geen uitbreiding).

 

De voorgenomen ontwikkeling resulteert in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit vertaalt zich is het herontwikkelen van een braakliggend terrein waar in het verleden reeds woningbouw mogelijk was, nu in een meer groene setting. De herontwikkeling past binnen de functionele structuur van de omgeving.

 

De beoogde rijwoningen vormen een aanvulling op het bestaande woningaanbod in de wijk, waardoor met name gezinnen kunnen doorstromen naar een iets ruimere woning.

 

 

3.4.2 Woonvisie Almelo 2020-2030

 

De woonvisie van de gemeente Almelo gaat over wonen in Almelo en de vele onderwerpen die daarmee samenhangen, zoals demografische ontwikkelingen, de bevolkingssamenstelling, de zorgvraag omtrent wonen, de kwaliteit van de woningvoorraad en verduurzaming. Met de visie wordt 15 jaar vooruit gekeken. Op basis van de prognose, historische en huidige woonsituatie zijn de belangrijkse ambities bepaald.

Almelo wil een sterke centrumgemeente zijn en blijven, met een regiofunctie voor Noordwest-Twente.

 

Om dat op woongebied te realiseren zijn drie grote ambities geformuleerd. De gemeente streeft naar:

  1. Een flexibele woningvoorraad

    1. De verwachte groei van de gemeente mogelijk maken en alvast voorbereid zijn op de (op termijn) te verwachten krimp.

    2. Onderscheidende nieuwbouw realiseren en een aantrekkelijke vestigingsplaats zijn voor jongeren en jonge gezinnen.

    3. Inbreiding verkiezen boven uitbreiding.

    4. Een vitale, aantrekkelijke binnenstad creëren.

    5. De kernen Aadorp en Bornerbroek de ruimte geven om aan de vraag naar nieuwbouw tegemoet te komen.

  2. Een evenwichtige en gevarieerde woningvoorraad.

    1. Het aandeel koop- en huurwoningen meer in evenwicht brengen, en de sociale woningbouw beter over onze (en omliggende) gemeente(n) verdelen.

    2. De woonvoorzieningen voor kwetsbare groepen beter over onze (en omliggende) gemeenten verdelen.

  3. Een toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad.

    1. Zorgen dat (oudere) inwoners een fijne woonomgeving krijgen/behouden, in nabijheid van anderen en met voorzieningen binnen bereik.

    2. Bestaande en nieuwe woningen levensloopgeschikt maken.

    3. Een betaalbare en duurzame energievoorziening bereikbaar maken voor iedereen en bestaande woningen voor 2050 aardgasvrij maken.

 

De woningvoorraad kan tot 2035 nog met ruim 1.600 woningen groeien en die groei zal vooral bestaan uit koopwoningen (figuur 3.2). In dit segment is er meer vraag naar eengezinswoningen dan naar meergezinswoningen (nietgrondgebonden/appartementen).In de huursector is het de opgave om meergezinswoningen toe te voegen. Per saldo neemt het sociale huursegment in omvang af.

 

Opgemerkt wordt dat deze gemeentelijke Woonvisie (nog) niet is aangepast aan de bijgestelde ambitie zoals vastgelegd in de Regionale Woonagenda Twente. Daarin zijn immers afspraken gemaakt dat binnen de gemeente Almelo tot 2030 in een woningbehoefte van meer dan 2.000 woningen extra zal voorzien.

 

 [image]

Figuur 3.2: Ontwikkeling woningbehoefte Almelo naar eigendom en woningtype (Bron: Woonvisie 2020-2030)

 

3.4.3 Uitvoeringsagenda Stadsontwikkeling

 

De gemeenteraad heeft in 2020 de Omgevingsvisie vastgesteld als richtinggevend perspectief voor de leefomgeving. De ambities in de Omgevingsvisie hebben impact op de ruimtelijke koers. Met de Omgevingsvisie als basis heeft Almelo behoefte aan een gerichte uitvoeringsagenda voor stadsontwikkeling. De agenda geeft houvast en kader voor de ontwikkeling van wijken, gebieden en locaties. Het college heeft op 13 juli 2021 de uitvoeringsagenda Stadsontwikkeling vastgesteld en heeft hierin besloten om een aantal gebieden te benoemen als prioritaire ontwikkelopgaven voor de komende jaren. Een aantal gebiedsontwikkelingen is reeds in gang gezet, zoals de Binnenstad en Nieuwstraatkwartier, en wordt de komende jaren gecontinueerd. Met de toevoeging van de Spoorzone wordt het gebied rondom de binnenstad versterkt. De wijken Kerkelanden en Ossenkoppelerhoek zijn aangemerkt als prioritaire herstructureringswijken. Ook ziet het college de uitbreiding van bedrijventerreinen en een grote woningbouwlocatie als prioritaire opgaven. De gemeente wil de ontwikkeling van deze gebieden samen met partners oppakken zodat Almelo haar krachtige positie behoudt als centrumgemeente in Noordwest Twente.

  

Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van de prioritaire gebieden (spoorzone, binnenstad, herstructureringswijken). Het merendeel van de woningbouwopgave zal in deze gebieden worden gerealiseerd, maar kan niet voorzien in alle vraag. Hierom zullen inbreidingslocaties in geheel Almelo onderdeel uitmaken van de ontwikkeling van de gemeente om bij te dragen aan de woningbouwopgave voor Almelo.

 

 

 

3.4.4 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijke beleid

 

De gemeente Almelo richt zich op een flexibele, evenwichtige, gevarieerde, toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad. De beoogde ontwikkeling van 11 grondgebonden woningen sluit aan op deze beleidslijnen uit de woonvisie. Met de ontwikkeling is sprake van transformatie op een binnenstedelijke locatie. Dat past bij de keuze voor inbreiding boven uitbreiding. Dit is een verbreding van het woningaanbod in de wijk, waardoor binnen de wijk Ossenkoppelershoek voorzien kan worden in een gedifferentieerde woonbehoefte.

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

 

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de onder andere de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het Besluit milieueffectrapportage en fysieke veiligheid.

 

4.1 Vormvrije mer-beoordeling

 

 

4.1.1 Beleid en normstelling

 

In onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. aangegeven welke activiteiten, plannen en besluiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

 

4.1.2 Onderzoek en conclusie

 

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief bestaat uit de realisatie van 11 woningen. De beoogde ontwikkeling overschrijdt de drempelwaarden niet. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Ten behoeve van de m.e.r.-beoordelingsbeslissing is een notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (bijlage 1). Op basis van deze notitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbeslissing waarin wordt aangegeven dat geen volledige m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.

 

 

4.2 Geluid

 

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail-, wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

 

De geplande woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Hierna wordt ingegaan op het aspect wegverkeerslawaai. De aspecten railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in de nabijheid van het plangebied geen spoorlijn of gezoneerd bedrijventerrein is gelegen. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.3 (bedrijven en milieuzonering).

 

4.2.2 Wegverkeerslawaai

 

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in de onderstaande tabel.

 

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken  

Stedelijk gebied  

Buitenstedelijk gebied  

1 of 2 rijstroken  

200 m  

250 m  

3 of 4 rijstroken  

350 m  

400 m  

5 of meer rijstroken  

350 m  

600 m  

 

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor wegen die zijn aangeduid als woonerf en/of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2). De wegen direct rond het plangebied zijn 30 km/uur wegen. De windmolenbroeksweg ligt op ca 140 meter van het plangebied. Uit de geluidskaarten blijkt dat door deze afstand en de schaduwwerking van omliggende panden er sprake is van een geluidsbelasting tgv het wegverkeer lager dan de voorkeursnormen. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is geen nader akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk.

 

4.2.3 Conclusie

 

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

 

 

4.3 Bedrijven en milieuzonering

 

Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).

 

4.3.1 Wijze van beoordelen

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

Om in de bestemmingsregeling een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen te kunnen maken, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden in de publicatie gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor een 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met een milieucategorie verlaagd worden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

 

4.3.2 Onderzoek

In de beoogde situatie worden 11 woningen gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure.

In de omgeving van het plangebied staan voornamelijk woningen. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving en is daarom niet opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Naast de woningen is een andere functie in de omgeving aanwezig, te weten heen een school voor bijzonder onderwijs. De ontsluiting van deze school is evenals de buitenruimten afzijdig van dit planinitiatief gelegen Gezien de toegestane bestemming en de daadwerkelijke terreininrichting is er sprake van een aanvaardbare situatie. De onderlinge afstand is meer dan 30 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand voor geluid zoals gesteld in de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG.

In en om het plangebied zijn verder geen bedrijven aanwezig die een negatieve invloed hebben op de nieuw te realiseren woningen en hierdoor belemmerd zouden kunnen worden in hun bedrijfsvoering of in hun ontwikkelingsmogelijkheden.

 

 

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het gewenste plan in het kader van milieuzonering in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

 

4.4 Fysieke veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

 

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.

Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.

Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.

Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.

Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

 

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

 

4.4.2 Bereikbaarheid

 

4.4.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

 

4.4.2.2 Beoordeling bereikbaarheid

Het plangebied is vanuit verschillende richtingen goed te bereiken. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

 

4.4.3 Opkomsttijd

 

4.4.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

 

Normtijd

Gebruiksfunctie

 

 

5 minuten

Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel

6 minuten

Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen

8 minuten

Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies

10 minuten

Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties

 

Daarnaast is het ‘Dekkingsplan Brandweer Twente’, dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.

 

4.4.3.2 Beoordeling opkomsttijd

De twee-onder-eenkap-woningen vallen in de categorie overige woningen, waarvoor een opkomsttijd van 8 minuten geldt. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm ter plaatse kan zijn.

 

4.4.4 Bluswatervoorziening

 

4.4.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

 

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

 

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

 

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

 

4.4.4.2 Beoordeling bluswatervoorziening

Tijdens de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt beoordeeld of een brandweerkraan dient te worden geplaatst.

 

4.4.5 Zelfredzaamheid

 

4.4.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

 

4.4.5.2 Beoordeling zelfredzaamheid

De toekomstige bewoners van de nieuwe twee-onder-één-kapwoningen en halfvrijstaande woningen worden in beginsel aangemerkt als zelfredzaam. De omgeving van het plangebied biedt voldoende mogelijkheden om uit te wijken in geval van calamiteiten.

 

4.4.6 Waarschuwings- en alarmeringssysteem

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit systeem zal in de komende jaren verdwijnen. Daarna zullen de aanwezige personen in bedreigd gebied worden gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die zich in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handelen.

 

4.5 Externe veiligheid

 

4.5.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

 

 

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

 

Vervoer van gevaarlijke stoffen

 

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

 

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

 

Gemeentelijk beleid

 

Het gemeentelijk Externe veiligheidsbeleid 2014-2018 is vastgesteld in maart 2014. In november 2019 is besloten om dit beleidsplan, inclusief de 16 algemene uitgangspunten, te verlengen tot en met de inwerkingtreding van de omgevingswet.

 

4.5.2 Onderzoek

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

 

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobedrijven die met hun risico contouren reiken tot in het plangebied.

Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via de weg, het water of door buisleidingen.

 

 

 [image]

 

Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart met ter plaatse van de blauwe cirkel het plangebied (bron: risicokaart.nl)

 

 

4.5.3 Conclusie

 

Het plangebied ligt buiten invloedsgebieden van risicobronnen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

 

4.6 Kabels en leidingen

 

4.6.1 Toetsingskader

 

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

 

4.6.2 Onderzoek

 

In het plangebied zijn geen hoofdstransportleidingen aanwezig. Zie hiervoor de uitsnede van de klic-melding.

 

 [image]

Figuur 4.2: KLIC-melding

 

4.6.3 Conclusie

 

De bestaande water- en rioolleidingen staan de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Voor het overige zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

 

4.7 Luchtkwaliteit

 

4.7.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van deze maatgevende stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

 

Stof  

Toetsing van  

Grenswaarde  

Stikstofdioxide (NO2)

Jaargemiddelde concentratie

40 µg/m³  

  

Uurgemiddelde concentratie  

Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ 

Fijn stof (PM10)  

Jaargemiddelde concentratie  

40 µg/m³  

  

24-uurgemiddelde concentratie

Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³ 

Fijn stof (PM2,5)  

Jaargemiddelde concentratie  

25 µg/m³  

 

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

 

4.7.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 11 woningen. Het plan draagt daarom in niet betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Er is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

4.8 Bodemkwaliteit

 

4.8.1 Toetsingskader

 

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

 

Kruse Milieu B.V. heeft ter plaatse een verkennend en nader (asbest)bodemonderzoek conform NEN5740, NEN5707 en NTA5755 uitgevoerd. Een samenvatting van de resultaten en de conclusies uit dit onderzoek is in de volgende subparagraaf opgenomen. Voor een nadere toelichting op de resultaten wordt verwezen naar het complete bodemonderzoek, opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting.

 

4.8.2 Onderzoek

 

Algemeen

In opdracht van de gemeente Almelo is in een verkennend (asbest)bodemonderzoek de bodem

onderzocht op een terrein ter grootte van circa 3567 m² aan de G.T. Rietveldstraat in Almelo.

De onderzoekslocatie is onbebouwd en grotendeels onverhard. De aanleiding van dit onderzoek

is de verkoop van het terrein, gevolgd door herontwikkeling (nieuwbouw van woningen en

de aanleg van wegen en groen).

 

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis

van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve

van uit te voeren bodemonderzoek”. Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek wordt de

bovengrond van de onderzoekslocatie, vanwege de historie en het gebruik, als verdacht

beschouwd voor de aanwezigheid van zware metalen, minerale olie, PAK en asbest. De

ondergrond en het grondwater zijn niet verdacht voor de aanwezigheid van chemische

componenten uit het NEN5740-standaardpakket.

 

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 15 inspectiegaten gegraven en is er 1 boring verricht. De boring en 3 inspectiegaten

zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er is 1 diepe boring afgewerkt met een peilbuis.

Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn, zwak siltig zand. In de ondergrond zijn

oer-en roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen aangetroffen

(tabel 3). Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen

op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is aangetroffen op 1.40 m-mv.

Resultaten analyses

Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

- de bovengrond (BG I) is zeer licht verontreinigd met PAK;

- de bovengrond (BG II) is zeer licht verontreinigd met PAK;

- de bovengrond (BG III) is zeer licht verontreinigd met PCB en PAK;

- de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;

- het grondwater (PB 1) is licht verontreinigd met barium en zink;

- de mengmonsters MM FF - 01, MM FF - 02 en MM FF - 03 bevatten geen asbest.

 

Hypothese

De hypothese "verdachte locatie" ter plekke van de bovengrond dient te worden aangenomen,

aangezien er in de bovengrond overschrijdingen van de achtergrondwaarden zijn aangetoond.

De hypothese "onverdachte locatie" ter plekke van de ondergrond kan worden aangenomen,

aangezien er geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden zijn aangetoond. Met

betrekking tot het grondwater dient deze hypothese te worden verworpen aangezien er enkele

overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond.

De hypothese "asbestverdachte locatie" kan worden verworpen, aangezien er geen asbest is

aangetoond.

 

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrond (BG I, BG II en BG III) en in het grondwater (PB 1) zijn enkele van de onderzochte

stoffen in een (zeer) licht verhoogde concentratie aangetoond. Voor een beschrijving en

mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de boven- en ondergrond

(BG III, OG I en OG II) zijn geen gehalten boven de achtergrondwaarden gemeten.

Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt het uitvoeren van nader

onderzoek niet noodzakelijk geacht.

 

Op verzoek van de opdrachtgever zijn de resultaten indicatief getoetst aan het Besluit Bodemkwaliteit.

Op basis hiervan valt de bovengrond (BG I, BG II en BG III) op basis van de gemeten

gehalten aan PCB (BG III) en PAK (BG I, BG II en BG III) in de functieklasse “Wonen”. De

ondergrond (OG) valt in de functieklasse “Altijd toepasbaar”.

In de fijne fractie van de mengmonsters MM FF - 01, MM FF - 02 en MM FF - 03 en is geen

asbest aangetoond.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening geen bezwaar tegen de voorgenomen

werkzaamheden, aangezien de vastgestelde verontreinigingen in de grond geen risico’s voor

de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en

toekomstige gebruik (wonen met tuin).

 

4.8.3 Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen werkzaamheden, aangezien de vastgestelde verontreinigingen in de grond geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

 

4.9 Flora en fauna

 

4.9.1 Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

 

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

 

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

 
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn.

Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Tenslotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt, waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

 

4.9.2 Onderzoek

 

Eelerwoude heeft een Quickscan Flora en Fauna inclusief stikstofberekening voor de G.T. Rietveldstraat uitgevoerd. Dit rapport is bijgevoegd als bijlage 3 en 4.

 

Gebiedbescherming

 

Niet stikstof-gerelateerde effecten

Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden (op ongeveer 8,3 km ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Wierdense Veld), de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

 

Stikstof-gerelateerde effecten

Aan de hand van de berekening worden de volgende conclusies getrokken:

 

Een vergunning Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof is niet aan de orde voor de bouw en het gebruik van de 11 woningen.

 

Natuurnetwerk Nederland

De ontwikkeling is in strijd met het bestemmingsplan en het plangebied ligt buiten het NNN. In de provincie Overijssel kent het natuurbeleid geen externe werking. Een toetsing aan het natuurbeleid is daarom niet noodzakelijk.

 

Soortenbescherming

 

De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreffen soorten als konijn en diverse algemene (spits)muizen- en amfibieënsoorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze beschermde soorten is bij een ruimtelijke inrichting door de provincie Overijssel een vrijstelling van de ontheffingsplicht opgesteld voor het vangen van individuen en beschadigen/vernielen van voortplantings- of rustplaatsen. De gemeente Almelo kan daarnaast hun werkzaamheden verrichten volgens de Gedragscode soortbescherming gemeenten onderdeel Ruimtelijke ontwikkeling of inrichting van Stadswerk (Stadswerk, versie 4 december 2020).

 

Met de volgende soorten en/of soortgroepen dient rekening te worden gehouden.

 

Vleermuizen

Verblijfplaatsen

Door het ontbreken van bebouwing en bomen met holtes kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen worden uitgesloten in het plangebied. Daarnaast blijven de bomen aan de noordzijde, die het meest geschikt zijn als foerageergebied en vliegroute, behouden. Ook komen in dit deel van het plangebied geen woningen, waardoor verstoring uit te sluiten is. Nader onderzoek en een ontheffingsaanvraag is niet noodzakelijk.

Foerageergebieden en vliegroutes

Het plangebied heeft mogelijk een functie als foerageergebied voor vleermuizen. Het betreft met name de bomen en boomkruinen aan de noordzijde en langs de randen van het plangebied, die tevens als vliegroute kunnen fungeren. De ontwikkeling zal geen invloed hebben op de geschiktheid van het plangebied voor vleermuizen, de groenstrook langs de randen blijft behouden. Het is daarbij wel van belang dat de verlichting op deze randen niet toeneemt. Dit kan met enkele simpele maatregelen:

• niet uitstralende armaturen (zie kader- Verlichting);

• voorkom verlichting van boomkronen;

• werkzaamheden uitsluitend overdag uitvoeren (m.n. in actieve periode van vleermuizen- april t/m november);

• tijdelijke verlichting (slechts een deel van de nacht aan);

• afschermende beplanting plaatsen.

 

Indien blijkt dat aan één of meer van de genoemde maatregelen niet voldaan kan worden, is nader onderzoek naar het gebruik van met name de randen van het plangebied door vleermuizen noodzakelijk. Aan de hand van dit nader onderzoek kan dan bepaald worden of een ontheffing in het kader van de bescherming van soorten in de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.

Egel

Op de ontwerpschets blijven de randen met geschikte verblijfplaatsen voor de egel behouden. Mochten deze wel verwijderd worden dan heeft dit mogelijk een negatief effect op de egel. Zo kunnen verblijfplaatsen en leefgebied verloren gaan. De gemeente Almelo kan werken volgens de Gedragscode soortbescherming gemeenten onderdeel Ruimtelijke ontwikkeling of inrichting van Stadswerk (Stadswerk, versie 4 december 2020). Ten aanzien van het verwijderen van houtige en kruidige begroeiingen geldt voor de egel dat:

• Essentiele onderdelen van het leefgebied worden gemarkeerd en worden ontzien. Dit betreft houtige begroeiing die als schuilplaats, verbindingszone of foerageergebied dient.

• Werkzaamheden worden uitgevoerd buiten de kwetsbare voortplantingsperiode. De voortplantingsperiode is van maart tot en met augustus. Takkenrillen, heggen, houtwallen, mantelzoomvegetaties worden alleen weggehaald indien er voldoende essentieel leefgebied voor deze soorten aanwezig blijft. Voor egel is daarnaast van belang dat in de winterrustperiode van november tot en met maart, mogelijke overwinteringslocaties niet worden aangetast.

• Het is mogelijk enkele rustplaatsen van egel aan te tasten buiten de voortplantingsperiode. De voortplantingsperiode is globaal van maart tot en met augustus.

 

Opheffen van een enkele rust- en of voortplantingsplaats is mogelijk buiten de kwetsbare voortplantingsperiode indien in de omgeving alternatieven beschikbaar zijn.

 

Broedvogels

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen3 uit te voeren. Kap- en snoeiwerkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien vooraf een broedvogelinspectie is uitgevoerd door een ecologisch deskundige.

 

Bomeneffectanalyse

In voorbereiding op de herinrichting aan de G.T Rietveldstraat te Almelo, is door WBG Boom en Groen Advies een bomen effect analyse uitgevoerd. Deze is als bijlage 5 opgenomen.

 

In dit rapport worden deze 3 bomen beoordeeld op hun conditie en inpasbaarheid in een nieuw plan. In het nieuwe plan zullen woningen gebouwd worden met toegangsweg en parkeerplaatsen. De uitkomst van dit onderzoek moet antwoord geven op de vraag of de aanwezige bomen in perspectief tot de voorgenomen aanleg, in hun huidige verschijning en op deze standplaats, duurzaam behouden kunnen blijven.

 

 [image]

Figuur 4.3 Onderzochte bomen

 

Op de vraag “kunnen de voorgenomen werkzaamheden uitgevoerd worden met duurzaam behoud van alle bomen?” is het antwoord ja, met een kleine aanpassing bij boom 1.

 

Boom 1, de beuk, is een boom in voldoende conditie van monumentale status. De toekomstverwachting is met meer dan 15 jaar goed en op zonnebrandschade na, is de boom zonder gebreken. Deze zonnebrand verdiend wel aandacht. Zonder ingrijpen zal deze erger worden met uiteindelijk het afsterven van de boom. De aangetaste delen dienen verwijderd te worden en de takken die daarna vol zonlicht vangen zullen beschermd moeten worden tegen de zon. Het beschermen van

takken is moeilijker dan de stam, die we in deze situaties normaal inpakken met jutte. In de kroon is dat echter bijna een onmogelijke opdracht. Het advies is om de takken in de kroon, welke direct zonlicht vangen, in de smeren met witkalk (witte verf). Hiervoor zijn meerdere fabricaten beschikbaar.

De geplande werkzaamheden kunnen grotendeels uitgevoerd worden. Aan de oostzijde zijn reeds parkeerplaatsen aanwezig en bij voorzichtig opnemen en herstraten hoeven zich hier geen risico’s voor te doen. Aan de westzijde is gazon aanwezig en daar adviseren we om een afstand van 3,5 meter afstand van de stam te houden, in de zone waar wortelgroei afneemt. Bij het respecteren van deze afstand zal het grootste deel van de kroonprojectie gespaard blijven en de boom weinig tot geen hinder van de werkzaamheden ondervinden. Dichter op de stam werken raden wij ten zeerste af, aangezien een beuk zeer gevoelig is voor werkzaamheden onder de kroon. Het plan is hierop afgestemd.

 

Voor boom 2 is de invloed minimaal. De boom heeft een wat verminderde bladbezetting waarvan de redenen divers kunnen zijn. Er wordt veel gelopen onder de boom waardoor verdichting optreed. In de verharding is slechts minimaal beworteling aangetroffen wat goed kan betekenen dat er in het verleden daar al wortels zijn verwijderd door bv grondwerk. Tot slot hebben we een zeer droog zomer

gehad waar veel bomen onder te lijden hebben gehad. Ondanks deze verminderde bladbezetting heeft deze eik een goed toekomstbeeld van meer dan 15 jaar. De situatie zal voor deze boom grotendeels hetzelfde blijven als nu het geval is. Beworteling is minimaal aangetroffen en het percentage af te graven zal dan ook slechts voor een licht negatieve invloed zorgen. Het advies is wel om het opnemen van de verhardingen en opnieuw profileren van de rijbaan voorzichtig uit te voeren en daar waar mogelijk, het aanwezige zandbed te behouden en slechts opnieuw te profileren voor de nieuwe verhardingen.

 

Boom 3, heeft net als boom 2 een wat verminderde bladbezetting maar eveneens een goede toekomstverwachting van meer dan 15 jaar. Bij deze boom zal er aan twee zijden een cunet worden ontgraven t.b.v. de nieuw te plaatsen verhardingen van de rijbaan. Hierbij zal enige beworteling verloren gaan maar op basis van de resultaten van de profielsleuven, verwachten wij een licht negatieve invloed waarvan de boom zich wel weer van zal herstellen. Voor alle bomen geld bij graafwerk dat beworteling boven 4 cm diameter pas afgezet kan worden na beoordeling van een boomadviseur.

 

Conclusie

Met aantal maatregelen kunnen de bestaande 3 bomen ingepast worden, waarbij de levensduur niet zal worden beperkt.

 

4.9.3 Conclusie

 

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. De Wet natuurbescherming staat de ontwikkeling niet in de weg. Wel dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen van algemene broedvogels te worden gestart of wanneer geen broedgeval aanwezig is. Daarnaast is voor eventuele aanwezige soorten de algemene zorgplicht van kracht. Geconcludeerd wordt dat het aspect flora en fauna de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

 

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.10.1 Archeologie

 

Regelgeving en beleid

 

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

 

Onderzoek

 

Het plangebied valt buiten de 'Historische kern van Almelo'. Op de archeologische waardenkaart heeft de wijk 'Ossenkoppelerhoek' grotendeels een lage archeologische verwachtingswaarde. In het geldende bestemmingsplan is voor het plangebied dan ook geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Bovendien is het plangebied vergraven met de bouw en de sloop van het voormalige wijkgebouw. Archeologisch onderzoek is voor deze locatie niet noodzakelijk.

 

 

4.10.2 Conclusie

 

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er is geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

5.1 Waterbeheer en watertoets

 

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Almelo, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

 

5.2 Vigerend beleid

 

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

Nationaal:

 

Provinciaal:

Gemeentelijk:

 

5.2.1 Beleid Waterschap Vechtstromen

 

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021 een Watervisie en een waterbeheerprogramma.

De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

 

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;

beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.

het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

 

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg).

 

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan het gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie.

 

5.2.2 Waterbeleid gemeente Almelo

 

5.2.2.1 Almelose Klimaatadaptatie Strategie (AKAS)

 

Sinds 2018 het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie van kracht. Hierin hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten met elkaar afgesproken dat ons land van af 2050 klimaatrobuust en waterbestendig is ingericht. De verschillende overheden werken hiervoor met elkaar samen in zogenaamde werkregio’s. Voor de gemeente Almelo is dit Twents waternet (TWN).

Het Deltaprogramma werkt volgens een aantal stappen:

 

De stappen zijn vertaald in 7 ambities:

1.Kwetsbaarheden in beeld brengen

2.Risicodialoog voeren en strategie opstellen

3.Uitvoeringsagenda opstellen

4.Meekoppelkansen benutten

5.Stimuleren en faciliteren

6.Reguleren en borgen

7.Handelen bij calamiteiten

 

In het AKAS zijn de ambities gekoppeld aan de klimaattrends en zoveel mogelijk uitgewerkt in kwalitatieve en getalsmatige uitgangspunten voor nieuwbouw, openbare ruimte en privaat terrein. Het AKAS beperkt zich tot de klimaattrends wateroverlast (inclusief overstromen van beken en kanalen), hitte en droogte.

 

Wateroverlast:

Uitgangspunt bij wateroverlast is dat bij extreme regenval hoofd- en gebiedsontsluitingswegen toegankelijk voor hulpdiensten blijven. Ter voorkoming van overlast bij extreme regenval zijn uitgangspunten voor te nemen maatregelen opgesteld.

 

Hitte en droogte

Ten aanzien van hitte en droogte heeft de gemeente de ambitie uitgesproken dat de hitte impact in 2050 niet erger is dan in 2020 en droogte niet mag leiden tot onomkeerbare schade aan openbaar groen en natuur.

 

5.2.2.2 Programma Water en Riolering - De verbindende kracht van water (2022-2026)

 

Met de invoering van de Omgevingswet vervalt de verplichting van het opstellen van een (verbreed) Gemeentelijk RioleringsPlan(vGRP). In plaats daarvan kunnen gemeenten een (vrijwillig) Programma opstellen. Met dit Programma Water en Riolering sorteren we voor op komst van de Omgevingswet. In het Programma Water en Riolering –De verbindende kracht van water (2022-2026) worden de ambities en doelstellingen zoals verwoord in de Almelose Omgevingsvisie en de Klimaatadaptatiestrategie(AKAS) uitgewerkt tot maatregelen.

Met het programma wordt voorgesorteerd op een meer integrale aanpak en maken we gerichter keuzes om nog doelmatiger en efficiënter te kunnen werken. Hiermee houden we ons watersysteem ondanks extra kosten en de uitdagingen die klimaatverandering met zich meebrengt haalbaar en betaalbaar.Met ons watersysteem streven we daarom naar het integreren van de vier waterstromen:

 

Deze watertaken corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente. Oppervlaktewater zien we als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater zijn momenteel opgenomen in de Wet Milieubeheer en de Waterwet. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is dit opgenomen in artikel 2.16 Ow (lid1a).

De maatregelen voor de komende planperiode zijn bepaald door de huidige situatie te toetsen aan de normen die volgen uit de doelstellingen. Maatregelen betreffen onderzoeks-, borgings-en fysieke maatregelen en zijn gericht op het meer datagedreven, gebiedsgericht en samen met de stad inrichten, onderhouden en vervangen van het watersysteem. Datagedreven, gebiedsgericht en samen met de stad vormen dan ook de drie pijlers van onze werkwijze.

 

5.3 Watertoets

 

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). Op basis van deze digitale toetsing valt de ontwikkeling onder de normale procedure. In verband hiermee is een waterhuishoudkundig plan (WHHP) voor de G.T. Rietveldstraat te Almelo opgesteld door Incite Project, waarin de waterhuishoudkundige aspecten worden beschouwd. Het rapport is bijgevoegd in bijlage 6. In het plan worden de uitgangspunten uit het voorkeursbeleid van het waterschap betrokken.

De watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

 

5.4 Conclusie

 

Met inachtneming van adviezen en de uitkomsten van het waterhuishoudkundige plan heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

 

 

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische- en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

 

6.1 Inleiding

 

Het bestemmingsplan G.T. Rietveldstraat bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid.

 

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht, alsmede een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene regels en de overgangs- en slotregels.

 

6.2 Juridische systematiek

 

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

 

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

 

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

 

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

 

Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:

 

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

 

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

 

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

 

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

 

6.3 Beschrijving per bestemming

 

6.3.1 Bestemmingsregels

Dit bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Groen, Verkeer en Wonen. Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

 

Groen

Aan de structurele groenvoorzieningen is de bestemming Groen toegekend. Groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en voetpaden, sport- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Daarnaast zijn op enkele percelen door middel van een aanduiding volkstuinen toegestaan.

Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³ toegestaan. Daarnaast zijn regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Verkeer

De bestemming Verkeer is bedoeld voor de in het plangebied opgenomen wegen, straten, fiets- en voetpaden. De gronden zijn mede bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, voorzieningen ter wering van het wegverkeerslawaai, parkeervoorzieningen en straatmeubilair. Buiten nutsvoorzieningen met een maximale inhoudsmaat van 36 m³ zijn gebouwen niet toegestaan. De regeling spitst zich vooral toe op bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Daarnaast zijn gronden met deze bestemming bedoeld voor tuinen, erven en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water.

 

Gronden met een bestemming Wonen zijn bestemd voor de handhaving en eventuele herontwikkeling van grondgebonden woningen.

De hoofdbebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. In de regels en verbeelding zijn vervolgens bepalingen opgenomen omtrent de maximale bouwhoogten, de maximaal aaneen te bouwen woningen en de afstand tot de perceelsgrenzen voor zowel de hoofdbebouwing als bijbehorende bouwwerken. Ook zijn bepalingen opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

De grootte van het perceel bepaald het toegestane aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken. De volgende regel is van toepassing;

De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal:

 

Vereiste hierbij is dat tenminste 50% van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel onbebouwd
en onoverdekt blijft. Dit maximumpercentage is van toepassing omdat anders de kleinere percelen (nagenoeg) volgebouwd worden. Dit is ruimtelijk echter onaanvaardbaar.

 

Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden. Deze regels zijn gericht op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten. Daar waar specifieke functies binnen de woonbestemming voorkomen is er een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

 

6.3.2 Overige regels

 

Inleidende regels / begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

 

Inleidende regels / wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

 

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

 

Algemene gebruiksregel

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

 

Algemene afwijkingsregel

In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

 

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

 

Algemene overige regels

In de algemene regels wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW.

Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend op basis van parkeerkencijfers of wordt bepaald in parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan. Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van de locatie, de specifieke kenmerken van de functie, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers van het gebouw en met het gemeentelijk beleid. Hierbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van leefbaarheid en bereikbaarheid.

Daarnaast is het eveneens van belang dat de parkeerruimte van voldoende omvang is. Een parkeerruimte moet wel zijn afgestemd op gangbare personenauto's.

 

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de hoofdregel dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, mits op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het ruimtelijk beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

 

Eenzelfde soort redenatie gaat op voor het laden en lossen van goederen.

 

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

 

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

 

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

 

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

 

Het bestemmingsplan wordt gewijzigd om te voorzien in de behoefte aan bouwgrond voor woningbouw. Dit plan voorziet in de bouwmogelijkheden van 11 grondgebonden woningen en de herinrichting van de openbare ruimte. Alle grond binnen het plangebied is in eigendom van de gemeente Almelo. De grond wordt eerst bouwrijp gemaakt en daarna verkocht.

 
In de grondexploitatiebegroting staan kosten en opbrengsten met betrekking tot deze bouwgrondproductie. De verwachte kosten worden volledig gedekt door de begrote grondopbrengsten en daarmee is het plan financieel haalbaar.

 

Omdat het kostenverhaal verzekerd is door middel van het kunnen verkopen van bouwrijpe grond, is het vaststellen van een exploitatieplan (artikel 6.12 Wro) niet nodig.

 

 

 

 

Hoofdstuk 8 Participatie, vooroverleg en zienswijzen

 

8.1 Participatie

Via informatiebrieven en een inloopbijeenkomst op 24 november 2022 is uitleg over het plan gegeven, zodat omwonenden zijn geïnformeerd. Een verslag van deze inloop is bijgevoegd in bijlage 7.

 

8.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerp van het bestemmingsplan aan de volgende instanties toegezonden:

1. Provincie Overijssel;

2. Waterschap Vechtstromen

 

De Provincie Overijssel heeft in het ruimtelijk overleg met de gemeente op 16 juni 2022 aangegeven dat het plan past in het provinciaal ruimtelijk beleid.

 

Reactie Waterschap Vechtstromen: Er heeft een vooroverleg met de gebiedsadviseur van het waterschap plaatsgevonden. Het besprokene is verwerkt in de waterparagraaf. Daarnaast heeft er in het kader van de watertoets een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'normale procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

 

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan G.T. Rietveldstraat en de bijbehorende stukken hebben 6 weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.