Plannaam: Deldensestraat 205
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00142-BP31
Type Plan: bestemmingsplan
Status: vastgesteld

Toelichting

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 De bij het plan behorende stukken

1.3 Ligging van het plangebied

1.4 Huidige planologische situatie

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Regionaal beleid

3.4 Gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Milieueffectrapportage

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.3 Fysieke veiligheid

4.4 Externe veiligheid

4.5 Luchtkwaliteit

4.6 Geluid

4.7 Bodemkwaliteit

4.8 Ecologie

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Vigerend beleid

5.2 Watertoets

5.3 Conclusie

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

6.1 Inleiding

6.2 Juridische systematiek

6.3 Beschrijving per bestemming

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

 

Het voorliggend plangebied betreft de voormalige locatie van het Natuurhus aan de Deldensestraat 205 te Almelo. Sinds 1 oktober 2020 is het Natuurhus verhuisd en wordt de oude locatie aan de Deldensestraat 205 antikraak bewoond. Het gebouw is oorspronkelijk gebouwd en in gebruik geweest als woonhuis. Uit onderzoek van de Omgevingdienst Twente (ODT) en toetsing door de intaketafel is gebleken dat herstel van de woonfunctie mogelijk is. De gemeente Almelo wil het perceel verkopen als particuliere woning en daarmee de woonfunctie herstellen.

 

Onderhavig initiatief past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om het initiatief uit te kunnen voeren dient er een herziening van het vigerende bestemmingsplan plaats te vinden. Onderhavig document voorziet in de toelichting van de bestemmingsplanherziening.

 

 

1.2 De bij het plan behorende stukken

 

Het bestemmingsplan "Deldensestraat 205" bestaat uit de volgende stukken:

  1. regels;

  2. verbeelding;

  3. bijlagen bij de toelichting;

 

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven. Daarnaast zijn er ook bijlagen bij de toelichting opgenomen waarnaar verwezen wordt in de tekst.

 

1.3 Ligging van het plangebied

De Deldensestraat 205 bevindt zich net binnen de bebouwde kom van Almelo en ligt net ten zuiden van de wijk Nieuwland. Aan de oostelijke zijde van het plangebied zijn weilanden met een agrarische bestemming gesitueerd. Aan de noordelijke zijde sluit het plangebied aan op een riant woonperceel. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Nijreesingel en ten oosten van het plangebied bevindt zich aan de overzijde van de Deldensestraat een retentievijver. De ligging van het plangebied is met een gele contour weergegeven in figuur 1.1. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk grondgebonden woningen op ruime percelen met aansluitend merendeels agrarische percelen in het buitengebied.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1.1: Ligging plangebied

 

 

 

 

1.4 Huidige planologische situatie

 

Voor het plangebied gelden, tot het van rechtskracht worden van het onderhavige bestemmingsplan, de volgende plannen:

 

 

Nijreessingel

Volgens het bestemmingsplan Nijreessingel (vastgesteld 3 mei 2005) gelden de bestemmingen 'Maatschappelijke doeleinden' en 'Verkeersdoeleinden 1' zoals op onderstaande uitsnede te zien is. De gronden op de plankaart aangewezen voor 'Maatschappelijke doeleinden' zijn bestemd voor voorzieningen met betrekking tot educatieve en sociaal-culturele doeleinden alsmede aan deze doeleinden ondergeschikte detailhandel en kantoren alsmede voorzieningen als ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden. De gronden zijn niet bestemd voor (dienst-)woningen. De hoogte van gebouwen mag maximaal 10 meter bedragen en het maximale bebouwingspercentage voor gebouwen bedraagt 20%. De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van lichtmasten en cameramasten, waarvan de hoogte maximaal 12 meter mag bedragen.

 

De gronden op de plankaart aangewezen voor 'Verkeersdoeleinden 1' zijn bestemd voor onder andere wegen en geluidswerende voorzieningen. Binnen de bestemming 'Verkeersdoeleinden 1' zijn ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, en gebouwen ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen toegestaan. Voor geluidswerende voorzieningen geldt een maximale hoogte van 4 meter.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1.2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Nijreessingel'

 

Buitengebied correctieve herziening

Op 13 september 2017 is het bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' vastgesteld. Aan de westelijke zijde van het plangebied is de grond bestemd met 'Agrarisch' zoals te te zien is op onderstaande uitsnede van het bestemmingsplan. Het gaat hier om een gering gedeelte van het perceel. De bestemming 'Agrarisch' is bestemd voor agrarische bedrijven.

 

 

 

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening'

 

 

Binnen dit geldende planologische kader is de transformatie naar wonen niet toegestaan.

 

Paraplubestemmingsplannen

 

Parapluherziening parkeren

Voor de gehele gemeente Almelo is een paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren' vastgesteld op 5 juni 2018. In dit parapluplan is een parkeerregeling voor de gemeente Almelo opgenomen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. Hierin is bepaald dat voor het parkeren voorzien moet worden in voldoende parkeerplaatsen conform de parkeereis uit het Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018' of uitwerkingen en/of rechtsopvolgers daarvan. Diverse bepalingen in de regels van deze parapluherziening werken door in dit bestemmingsplan.

 

Parapluherziening wonen

Voor de gehele gemeente Almelo is op 23 maart 2020 het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen' vastgesteld. In dit parapluplan is voor de functie wonen het verbod op woningsplitsen en kamerverhuur voor de gehele gemeente Almelo opgenomen. Daarnaast zijn regels opgenomen voor oppervlaktematen waaraan nieuw te realiseren woningen dienen te voldoen om een goede woon- en leefkwaliteit én meer woningen in het hogere segment te garanderen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. Diverse bepalingen in de regels van deze parapluherziening werken door in dit bestemmingsplan.

 

Parapluherziening algemene afwijkingen

Voor de gehele gemeente Almelo is op 20 december 2022 het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening algemene afwijkingen' vastgesteld. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden verschillende wetten geheel of gedeeltelijk ingetrokken en vervangen door regels in het nieuwe stelsel. Onder de Omgevingswet blijft de bevoegdheid uit artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bijlage II, artikel 4, van het Besluit omgevingsrecht niet bestaan. Daarmee zullen ook de verwijzingen in de 'Beleidsregel voor toepassing van planologische gebruiksactiviteiten op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° wet algemene bepalingen omgevingsrecht (2015)' niet meer van toepassing zijn. Vooruitlopende op de Omgevingswet worden de vaak toegepaste artikelen uit de beleidsregel, in aangepaste vorm, omgezet in het paraplubestemmingsplan. Op deze manier blijft bij inwerkingtreding van de Omgevingswet de regeling van kracht omdat deze van rechtswege onderdeel wordt van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Deze regeling is als het ware als een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. Diverse bepalingen in de regels van deze parapluherziening werken door in dit bestemmingsplan.

 

 

1.5 Leeswijzer

 

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

Hoofdstuk 6 Juridische bestuurlijke aspecten

 

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

 

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In het tweede hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het gebied beschreven. Dit wordt in hoofdstuk 3 aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, voor (onder andere) de omgeving al is opgesteld. In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofstuk 5 bevat de waterparagraaf.

In hoofdstuk 6 worden algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven. Daarnaast wordt ook beschreven hoe deze uitgangspunten vertaald worden in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.

In hoofdstuk 7 staat de financiële verantwoording van het plan en in hoofdstuk 8 staat de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

 

 

2.1 Huidige situatie

 

Voorheen is het perceel in gebruik geweest door het Natuurhus. Sinds 1 oktober 2020 is het Natuurhus verhuisd en wordt de oude locatie aan de Deldensestraat 205 antikraak bewoond. Het gebouw is oorspronkelijk gebouwd en in gebruik geweest als woonhuis.

 

2.1.1 Stedenbouwkundige opzet

 

De Deldensestraat 205 is gelegen in een groengebied dat wordt begrensd door de Weezebeek, de Nijreessingel en het spoortracé naar Enschede. Dit gebied maakt deel uit van de zuidelijke groene long. De Deldensestraat is een oude landweg naar Delden. Na de aanleg van de Nijreessingel is deze abrupt geknipt waarbij het noordelijke deel van de Deldensestraat vanaf toen aantakte op de Nijreessingel.

 

Het deel van de Deldensestraat waar nummer 205 aan ligt is een bomenlaan. Aan de straat liggen een viertal percelen met (woon-)bebouwing. Deze bebouwing is ondergeschikt aan het landschap. Er is veel opgaand groen in de vorm van heesters, hagen en bomen. De bebouwing is bescheiden van omvang en staat op zeer riante percelen met veel groene ruimte aan voor- en zijkanten van de bebouwing.

 

 

2.1.2 Verkeersstructuur

 

Ontsluitingsstructuur en verkeersregime

Het plangebied wordt ontsloten door de Deldensestraat. Deze straat sluit aan de zuidelijke zijde aan op de Verlengde Deldensestraat, welke fungeert als gebiedsontsluitingsweg aan de zuidzijde. Ten oosten van het plangebied wordt het gebied ontsloten aan de Nijreessingel.

 

 

2.2 Toekomstige situatie

 

De gemeente Almelo is voornemens om het kavel te gaan verkopen voor particuliere bewoning. De huidige bebouwing blijft staan. Voorliggend plan betreft dus alleen een aanpassing van het gebruik. Om verkoop voor bewoning mogelijk te maken moet het gebruik gewijzigd worden van het perceel ten behoeve van een woonfunctie.

 

Verkeer en parkeren

De ontwikkeling zorgt niet voor extra verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie. Doordat de bezoekersfunctie wegvalt, zal er in de toekomstige situatie minder verkeer worden gegenereerd. Het parkeren ten behoeve van de woning vindt plaats op eigen terrein, hiervoor is voldoende ruimte.

 

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

 

3.1 Rijksbeleid

 

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

 

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

 

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

 

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

 

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

 

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.

 

Vernieuwing van de woningvoorraad door transformatie en sloop

De gebieden met sterke bevolkingsdaling staan door het dalende aantal huishoudens op termijn voor de uitdaging om het woningbestand te verkleinen. Tegelijkertijd geldt dezelfde uitdaging als in heel Nederland dat de voorraad verduurzaamd, vernieuwd en getransformeerd moet worden. De transformatieopgave komt veelal voort uit een tekort in het aanbod van woningen voor ouderen en alleenstaanden. Per gemeente, of zelfs binnen een gemeente, verschilt vaak de situatie waardoor splitsing of samenvoeging van woningen noodzakelijk is. Transformatie van bestaand leegstaand vastgoed in woningen zal in verband met het behoud van de bestaande ruimtelijke structuur en het gebruik van grondstoffen in het algemeen de voorkeur hebben, maar in sommige gevallen zal nieuwbouw en sloop van bestaande bebouwing noodzakelijk zijn. De transformatie- en sloopopgave van woningen is vooral ook een regionaal vraagstuk. Onderdeel van de ruimtelijke ontwikkelstrategie zijn regionale afspraken over financiering en locaties waar de transformatie- of sloopopgave opgepakt wordt. Het opzetten van een regionaal herstructureringsfonds zal de financiering hiervan vereenvoudigen; alle eigenaren van vastgoed hebben baat bij een beter evenwicht tussen vraag en aanbod op de vastgoedmarkt. Bij de keuze voor locaties om te transformeren of te slopen wordt in principe ingezet op het compact houden van de kernen in de regio.

 

Toetsing NOVI

Met het initiatief is sprake van transformatie van bestaand vastgoed. Het pand is niet meer in gebruik ten dienste van de aangewezen maatschappelijke bestemming. De gemeente beoogd het pand te transformeren ten behoeve van een woonfunctie. Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid. De ontwikkeling is in lijn met Rijksbeleid.

 

Ladder voor duurzame verstedelijking

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

 

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen of kleiner dan 500 m2 bvo niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.

 

Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

 

bestaand stedelijk gebied: "Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

 

stedelijke ontwikkeling: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

 

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

 

Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte dan wordt voldaan aan de Ladder.

 

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien.

 

Toetsing ladder voor duurzame verstedelijking

Voorliggende ontwikkeling voorziet per saldo in het toevoegen van 1 woning binnen bestaand stedelijk gebied. Dit plan wordt daarom niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Wel dient de behoefte aan woningen te worden aangetoond, zie hiervoor paragraaf 3.4.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 zijn de Omgevingsvisie en -verordening vastgesteld, deze worden jaarlijks geactualiseerd. Deze actualisaties hebben enerzijds betrekking op het bij de tijd houden van deze beleidsdocumenten, anderszijds betreft het aanpassingen om te voldoen aan de eisen van de komende Omgevingswet. De laatste actualisatieronde is afgerond op 16 november 2022, waarna de aanpassingen zowel separaat als geïntegreerd in de geconsolideerde versies van de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening zijn verwerkt.

 

 

Omgevingsvisie Overijssel
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie onderstaande afbeelding). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is. De volgende niveaus komen aan de orde:

 

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

 

 [image]

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

 

Of - generieke beleidskeuzes

Het gaat hier om algemene keuzes die bepalen of ontwikkelingen nodig, dan wel mogelijk zijn. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de SER-ladder. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven

 

Voor dit perceel geldt dat sprake is van een bestaand pand dat getransformeerd wordt ten behoeve van een woonfunctie. Het pand is niet meer in gebruik ten behoeve van de maatschappelijke functie.

 

 

 

Waar - ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met deze perspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven.

 

Voor het plangebied geldt het ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

 

"Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap”

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

 

Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.

 

Toetsing

Als gevolg van voorliggend voornemen wordt de huidige bebouwing getransformeerd ten behoeve van wonen. Zo wordt er duurzaam gebruik gemaakt van de bebouwing en wordt wonen als een nieuwe functie toegevoegd op het bestaande vrijgekomen erf. Er wordt hiermee aangesloten bij de beleidsambities.

 

 

Hoe - gebiedskenmerken

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. Hierna wordt een korte samenvatting gegeven van de in het plangebied voorkomende gebiedskenmerken volgens de lagenbenadering:

 

Beekdalen en natte laagtes

De ambitie bij ontwikkelingen is om de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

 

Toetsing

Het plan voorziet alleen in de tranfsformatie van bestaande bebouwing. Met deze ontwikkeling binnen het plangebied zijn geen overige provinciale belangen voor het gebiedskenmerk gemoeid.

Oude hoevenlandschap

Het oude hoevenlandschap is een landschap met verspreide erven. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er

wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.

 

Toetsing

Het plan voorziet alleen in de tranfsformatie van bestaande bebouwing. Met deze ontwikkeling binnen het plangebied zijn geen overige provinciale belangen voor het gebiedskenmerk gemoeid.

 

 

 

"Stads- en dorpsranden"

De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied waar sprake is van twee overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden en dorpen, als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van 'best of both worlds', te weten stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties en padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. Randen gaan niet alleen over een functionele mix, maar ook over herkenbaarheid, duidelijkheid, silhouetten (kerktorens en andere markante gebouwen) en het je thuis voelen.

 

Het is de ambitie woon-, werk- en recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden te verbinden met landschappelijke structuren en routes. Verrommeling dient tegengegaan te worden en er dient bijgedragen te worden aan een aantrekkelijke mix van woon-, werk- en recreatiemilieus.

 

Toetsing

De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. De Deldensestraat 205 ligt op de rand van de bebouwde kom van Almelo onder de wijk Nieuwland. Wonen en werken komt hier samen met de samenhang van woonpercelen, agrarische percelen en andere mixen van wonen en werken. Het perceel is geschikt voor de woonfunctie en wonen is toepasselijk in deze omgeving.

 

 

Omgevingsverordening

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Onderstaand zijn de artikelen uit de omgevingsverordening getoetst die van toepassing zijn op voorliggend plan.

 

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

 

Lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

 

Lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

 

Toetsing artikel 2.1.3

Voorliggend plan voorziet in de transformatie van bestaande bebouwing. Dit is in lijn met artikel 2.1.3 waar het benutten van bestaande locaties voorgaat op ontwikkelen van nieuwe locaties.

 

 

Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat voorliggende ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

 

 

 

 

 

3.3 Regionaal beleid

 

Regionale woonvisie Twente 2015-2025

De regionale woonvisie geeft de gezamenlijke uitgangspunten van provincie, gemeenten en corporaties weer: woonafspraken en woonkeuzes op lokaal niveau zijn hiermee in lijn. In 2015 is deze visie vertaald in concrete woonafspraken tussen provincie en gemeenten, op het niveau van functionerende woningmarkten. De provincie Overijssel heeft met gemeenten nieuwe afspraken vastgelegd over wonen voor de periode 2016-2020 (hierna: woonafspraken). De woonafspraken helpen om te zorgen voor gerichte en wederzijdse inzet van provincie en gemeenten ten aanzien van de woningmarkt. De overeenkomst is op 29 januari 2016 door de provincie en gemeenten in Twente ondertekend.

 

De kern van de visie bestaat uit de verwachting dat Twente vanaf circa 2015 niet verder zal groeien qua inwoners, en vanaf circa 2035 ook niet meer qua huishoudens. Dus 'wonen' gebeurt in de toekomst vooral in de woningen, steden, dorpen en buitengebieden die er nu al zijn. Daarom richt de visie zich op het bestaande bebouwde gebied. Naast sloop en vervangende nieuwbouw vindt renovatie plaats om bestaand vastgoed weer toekomstgeschikt te maken.

 

De netto uitbreidingsopgave in Twente is dus een fractie van de kwalitatieve opgave in de bestaande woningvoorraad. Dit leidt tot de volgende speerpunten van beleid:

 

 

In het Regionaal Woning Programmering Twente (geactualiseerde versie april 2017) zijn afspraken vastgelegd waarin gemeenten in Twente zich moeten houden. Zo zijn vraag en aanbod voor de regio in kaart gebracht op basis van dezelfde uitgangspunten en afspraken gemaakt over programmering en afstemming van woonplannen.

 

Afgesproken is dat gemeenten woningbouwplannen binnen stedelijk gebied waarbij tenminste 25 woningen worden gerealiseerd, afstemmen met gemeenten in de regio. Er is sprake van regionale afstemming indien de gemeenten de mogelijkheid geboden is om mee te denken over het woonplan. Bij het vastleggen van de woonafspraken is geconstateerd dat de woningmarkten in Twente overwegend lokaal zijn.

 

In de gemeente Almelo is sprake van een kwantitatieve actuele behoefte van 1.765 - 2.090 woningen voor de periode 2017 t/m 2026. Hiertoe is, door de vraag op basis van actuele huishoudensprognose te confronteren met het aanbod in harde plannen (directe bouwtitels, uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden), sprake van het onderstaande:

 

 

Regionale Woonagenda Twente

Met de op 18 februari 2021 ondertekende Regionale Woonagenda Twente zijn de meerjarige afspraken over de opgaven en ambities voor de Twentse woningmarkt in de periode 2021-2025 met een doorkijk naar 2030 geactualiseerd. Ten opzichte van de Regionale Woonvisie en de eerder gemaakte afspraken leidt de huidige woningbehoefte in Nederland als geheel, de provincie Overijssel en inzoomend naar Twente tot de wens om tot 2030 20.000 tot 22.000 woningen in de regio toe te voegen. Hiervan zijn circa 14.000 tot ruim 15.000 woningen in de gehele regio bestaande harde en/of zachte plancapaciteit.

 

Dit leidt tot de volgende opgaven voor Almelo:

 

Sowieso betekent dit dus een woningbouwopgave voor de Gemeente Almelo van meer dan 2.000 woningen. De specificatie/verdeling van de extra woningbouwambitie van 5.000 tot 7.000 woningen zal plaatsvinden aan de hand van een op te stellen kwalitatief afwegingskader. Binnen de gemeenten Enschede, Hengelo en Almelo wordt in deze woonagenda gedacht aan de ruimtelijke strategie van 'Stedelijk wonen', terwijl voor andere delen van Twente de strategieën 'Buiten wonen' en 'Wonen langs radialen' meer van toepassing zijn.

 

De ruimtelijke strategie 'Stedelijk wonen' wordt als volgt toegelicht: De steden en de uitleglocaties bij de steden bieden een kwalitatief hoogwaardige stedelijkheid met uiteenlopende milieus: van hoogstedelijke en multifunctionele gebieden, groenstedelijke en suburbane wijken, tot dorpse en landelijke woonmilieus in het buitengebied. Het unieke van wonen in deze stedelijke milieus is dat je alle hoogwaardige voorzieningen bij de hand hebt, net als onderwijs en werkgelegenheid en dat je uitstekend verbonden bent met de rest van de regio en Nederland over spoor en via de weg. Stedelijk wonen is erg in trek, en er liggen kansen om meer binnenstedelijk programma te realiseren in deze steden.

 

Deze genoemde opgaven qua woningbouwaantallen staan nog los van de kwalitatieve opgaven met betrekking tot onder andere stedelijke vernieuwing, verduurzaming/kwaliteitsimpuls van de bestaande woningbouwvoorraad, en de toegankelijkheid en doorstroming

 

Toetsing regionaal beleid

De geactualiseerde afspraken binnen de Regionale Woonagenda leiden tot een nog grotere ambitie voor de Gemeente Almelo dan binnen de Regionale Woonvisie al was vastgelegd. Het plan voorziet in de transformatie van een bestaand pand. Hiermee wordt één woning toegevoegd aan de woonvoorraad. Deze woning maakt geen onderdeel uit van een bestaande programmering, waarmee dit plan voorziet in een deel van de resterende actuele behoefte. Met dit planinitiatief wordt deze wordt voorzien in een deel van de vraag naar nieuwe grondgebonden woningen in Almelo.

 

 

3.4 Gemeentelijk beleid

 

Omgevingsvisie Mijn Almelo Onze Omgeving

De 'Omgevingsvisie Mijn Almelo Onze Omgeving' is op 29 september 2020 door de gemeenteraad van de gemeente Almelo vastgesteld. In de Omgevingsvisie staat hoe de omgeving binnen de gemeente Almelo zich tot nu toe heeft gevormd en wat de visie is voor de toekomst.

 

Voor de Omgevingsvisie is de gemeente Almelo verdeeld in vier gebieden: het buitengebied, de bedrijventerreinen, de wijken & dorpen en de binnenstad. Daarnaast zijn er onderwerpen die voor alle gebieden hetzelfde zijn, die los van de gebiedsindeling, in algemeenheid zijn beschreven.

Het plangebied ligt in het buitengebied maar sluit dicht aan op de rand van een woonwijk in Almelo, waardoor de visie voor de wijken en dorpen het meest relevant is.

 

De gemeente Almelo wil een sterke centrumgemeente zijn en blijven, met een regionale functie voor Noordwest-Twente. Om dat op woongebied te realiseren, heeft de gemeente de volgende drie grote ambities voor de woningvoorraad geformuleerd:

 

 

 

De gemeente wil wijken creëren met gemengde woonmilieus waar genoeg aanbod is voor elke doelgroep. De bestaande woonvoorraad heeft relatief veel sociale woningbouw en koopwoningen in het hoge(re) segment. Dit wordt meer in balans gebracht door bij herstructurering op woningen in het middensegment in te zetten. Verder wil de gemeente de bestaande woningvoorraad zo slim mogelijk benutten en daarmee aansluiten op de ontwikkeling van de bevolking. Dat betekent onder meer:

 

Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke Omgevingsvisie

De voorgenomen ontwikkeling resulteert niet in een ruimtelijke verandering maar voorziet wel in een wijziging van het gebruik. De transformatie past binnen de functionele structuur van de omgeving.

 

De vrijstaande woning vormt een aanvulling op het bestaande woningaanbod in het gebied, waardoor met name gezinnen kunnen doorstromen naar een ruimere woning.

 

 

Woonvisie Almelo 2020-2030

De woonvisie van de gemeente Almelo gaat over wonen in Almelo en de vele onderwerpen die daarmee samenhangen, zoals demografische ontwikkelingen, de bevolkingssamenstelling, de zorgvraag omtrent wonen, de kwaliteit van de woningvoorraad en verduurzaming. Met de visie wordt 15 jaar vooruit gekeken. Op basis van de prognose, historische en huidige woonsituatie zijn de belangrijkste ambities bepaald.

 

Almelo wil een sterke centrumgemeente zijn en blijven, met een regiofunctie voor Noordwest-Twente. Om dat op woongebied te realiseren zijn drie grote ambities geformuleerd. De gemeente streeft naar:

 

  1. Een flexibele woningvoorraad

 

  1. Een evenwichtige en gevarieerde woningvoorraad.

 

  1. Een toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad.

 

De woningvoorraad kan tot 2035 nog met ruim 1.600 woningen groeien en die groei zal vooral bestaan uit koopwoningen (figuur 3.2). In dit segment is er meer vraag naar eengezinswoningen dan naar meergezinswoningen (nietgrondgebonden/appartementen).In de huursector is het de opgave om meergezinswoningen toe te voegen. Per saldo neemt het sociale huursegment in omvang af.

 

Opgemerkt wordt dat deze gemeentelijke Woonvisie (nog) niet is aangepast aan de bijgestelde ambitie zoals vastgelegd in de Regionale Woonagenda Twente. Daarin zijn immers afspraken gemaakt dat binnen de gemeente Almelo tot 2030 in een woningbehoefte van meer dan 2.000 woningen extra zal voorzien.

 

Inbreiding verkiezen boven uitbreiding

Bij de uitbreiding van de woningvoorraad wordt de aanwezige ruimte in het bestaande bebouwde gebied benut. Het is belangrijk om niet te bouwen voor leegstand dus de vraag is welke woningen toegevoegd worden en waar. Hierbij wordt uitgegaan van inbreiding boven uitbreiding. Het is een kwestie van prioriteren; toevoegen gaat hier niet (alleen) over nieuwbouw, maar over transformatie, herstructurering en verduurzaming.

 

 

Toetsing gemeentelijk beleid

De gemeente Almelo richt zich op een flexibele, evenwichtige, gevarieerde, toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad. De beoogde transformatie voegt 1 vrijstaande eengezinswoning toe aan de woningvoorraad. Met de ontwikkeling is sprake van transformatie in de stadsrand waar een koopwoning wordt toegevoegd. Dat past bij de keuze voor inbreiding boven uitbreiding en voorziet in de vraag naar koopwoningen binnen de gemeente Almelo. De beoogde woning sluit daarmee aan op de beleidslijnen uit de woonvisie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

 

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven.

 

 

 

4.1 Milieueffectrapportage

 

4.1.1 Algemeen

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voorplannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten.

 

4.1.2 Toetsing

Met voorliggend plan wordt een pand met een maatschappelijke functie omgezet naar een burgerwoning. Het betreft hierbij dus enkel de transformatie van een bestaand pand. Deze activiteit komt niet voor in de C of D lijst van het Besluit milieueffectrapportage.

 

4.1.3 Conclusie

Een nadere beoordeling in een (vormvrije) m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

 

 

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).

 

4.2.1 Wijze van beoordelen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

Om in de bestemmingsregeling een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen te kunnen maken, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden in de publicatie gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor een 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met een milieucategorie verlaagd worden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

 

4.2.2 Externe zonering

De publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG is gebruikt bij de zonering rond bedrijven. De

publicatie deelt bedrijven onder in categorieën op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per milieucategorie gelden richtafstanden tot de woonwijken.

 

Milieucategorie

Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)

1

0 tot 10 meter

2

30 meter

3.1

50 meter

3.2

100 meter

4.1

200 meter

4.2

300 meter

5.1

500 meter

5.2

700 meter

5.3

1000 meter

6

1500 meter

 

4.2.3 Toetsing

 

Milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied

Onderzocht is of er in de omgeving van het plangebied milieubelastende activiteiten plaatsvinden die reiken tot in het plangebied.

Specifiek genoemd worden de volgende omliggende activiteiten :

  1. Hoveniersbedrijf aan de Deldensestraat 199

  2. Bedrijventerrein Bornsestraat-Drienemanslanden milieucategorie 3.2

  3. Bedrijventerrein Bornsestraat-Drienemanslanden milieucategorie 4.1

 

Functie

Geur

Stof

Geluid

Gevaar

Grootste afstand

Werkelijke afstand

1.Hoveniersbedrijf

30 m

10 m

30 m

10 m

30 m

Circa 34 m

2.Bedrijventerrein Bornsestraat-Drienemanslanden

100 m

100 m

100 m

100 m

100 m

Circa 160 m

3.Bedrijventerrein Bornsestraat-Drienemanslanden

200 m

200 m

200 m

200 m

200 m

Circa 220 m

 

Het plangebied ligt op voldoende afstand van de genoemde activiteiten. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de transformatie naar wonen mogelijk is. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

 

Milieubelastende activiteiten binnen het plangebied

Binnen het plangebied wordt een woonfunctie gerealiseerd. Van een woonfunctie wordt geen milieuhygienische uitstraling richting haar omgeving verwacht.

 

 

4.2.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

 

 

4.3 Fysieke veiligheid

 

4.3.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

 

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.

Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.

Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.

Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.

Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

 

 

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

 

4.3.2 Bereikbaarheid

 

4.3.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

 

 

4.3.2.2 Beoordeling bereikbaarheid

Het plangebied is vanuit verschillende richtingen goed te bereiken. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

 

4.3.3 Opkomsttijd

 

4.3.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

 

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

 

Normtijd

Gebruiksfunctie

5 minuten

Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel

6 minuten

Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen

8 minuten

Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies

10 minuten

Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties

 

Daarnaast is het ‘Dekkingsplan Brandweer Twente’, dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.

 

4.3.3.2 Beoordeling opkomsttijd

Voor woningen geldt een opkomsttijd van 8 minuten. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm ter plaatse kan zijn. De brandweerkazerne is gelegen aan de Brugstraat in Almelo en kan in circa 8 minuten ter plaatse van het plangebied zijn.

 

4.3.4 Bluswatervoorziening

 

4.3.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

 

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

 

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

 

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

 

Een beschrijving van de opkomsttijd in het plangebied staat in 4.3.4.2 beschreven.

 

4.3.4.2 Beoordeling bluswatervoorziening

De bestaande voorziening voldoet aan de handreiking Bluswatervoorziening & bereikbaarheid 2019, van Brandweer Nederland. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met het bijplaatsen van extra brandkranen.

 

4.3.5 Zelfredzaamheid

 

4.3.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.

 

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

 

4.3.5.2 Beoordeling zelfredzaamheid

De toekomstige bewoners van de nieuwe woning worden in beginsel aangemerkt als zelfredzaam. De omgeving van het plangebied biedt voldoende mogelijkheden om uit te wijken in geval van calamiteiten.

 

4.3.6 Waarschuwings- en alarmeringssysteem

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit systeem zal in de komende jaren verdwijnen. Daarna zullen de aanwezige personen in bedreigd gebied worden gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handeling.

 

 

 

 

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

 

 

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

 

 

De regelgeving omtrent buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

 

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

 

4.4.2 Toetsing

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)

 

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

 

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

 

4.5 Luchtkwaliteit

 

4.5.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van deze maatgevende stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

 

Stof

Toetsing van

Grenswaarde

Stikstofdioxide (NO2)

Jaargemiddelde concentratie

40 µg/m³

 

Uurgemiddelde concentratie

Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³

Fijn stof (PM10)

Jaargemiddelde concentratie

40 µg/m³

 

24-uurgemiddelde concentratie

Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³

Fijn stof (PM2,5)

Jaargemiddelde concentratie

25 µg/m³

 

 

 

 

4.5.1.1 Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

 

 

 

4.5.2 Toetsing

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.5.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

 

Raadpleging van de NSL-monitoringstool heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmering.

 

 

 

4.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

 

4.6 Geluid

 

4.6.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

 

4.6.2 Toetsing

De woning wordt op basis van de Wgh aangemerkt als een geluidsgevoelige object. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.

 

4.6.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in de onderstaande tabel.

 

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken

Stedelijk gebied

Buitenstedelijk gebied

1 of 2 rijstroken

200 m

250 m

3 of 4 rijstroken

350 m

400 m

5 of meer rijstroken

350 m

600 m

 

Het plangebied ligt binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder, van de Deldensestraat en de Nijreessingel. Gezien de verkeersintensiteit en de gevoerde snelheid op deze wegen kan worden aangenomen dat er niet aan de voorkeurswaarde van 48 dB kan worden voldaan en dient er een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

 

Door de Omgevingsdienst Twente is op 17 september 2021 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 1 toegevoegd. Op 12 april 2023 heeft de Omgevingsdienst Twente het akoestisch onderzoek geactualiseerd. Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 2. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

 

Deldensestraat

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Deldensestraat bedraagt na actualisatie van het akoestisch onderzoek 48 dB inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde wordt bij wegverkeerslawaai afkomstig van de Deldensestraat dus niet overschreden.

 

Nijreessingel

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Nijreessingel bedraagt na actualisatie van het akoestisch onderzoek 53 dB inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde wordt bij wegverkeerslawaai afkomstig van de Nijreessingel dus wel overschreden. De geluidsbelasting inclusief aftrek is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, daarom zal een hogere grenswaarde moeten worden aangevraagd. De ontwerpbeschikking vaststelling hogere grenswaarden is toegevoegd als bijlage 3.

 

Omdat het gaat om een bestaand gebouw, dat al de functie van wonen heeft gehad ligt het voor de hand om te streven naar een binnenniveau van 33 dB. Als dat niet haalbaar is dient een binnenniveau van 38 dB gewaarborgd te worden. Artikel 110 lid g van de Wgh bepaalt dat de aftrek bij het vaststellen van de noodzakelijk geluidwering 0 dB bedraagt. Er wordt dus met een geluidbelasting van 55 dB gerekend. De vereiste geluidwering GA;K bedraagt daarmee (55 – 33 =) 22 dB. Als een binnenniveau van 38 dB volstaat is een geluidwering van 17 dB nodig.

 

De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

 

4.6.2.2 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woning wordt verwezen naar paragraaf 4.2.

 

4.6.2.3 Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in de nabijheid van het plangebied geen spoorlijn is gelegen.

 

4.6.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt, mits gelijktijdig met dit bestemmingsplan een hogere waarde wordt vastgesteld, geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

 

 

4.7 Bodemkwaliteit

 

4.7.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.

 

Ortageo heeft in 2021 ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Een samenvatting van de resultaten en de conclusies uit dit onderzoek is in de volgende subparagraaf opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het complete bodemonderzoek wat is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting.

 

4.7.2 Toetsing

Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen verkoop van de locatie en door het bepalen van de actuele bodemkwaliteit vast te stellen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. De locatie is in gebruik geweest door de Stichting Natuurhus Almelo. In het kader van de voorgenomen transactie en het beoogde gebruik (wonen) is dit bodemonderzoek beoordeeld.

 

Het eerder aangetroffen stortmateriaal in de ondergrond is tijdens dit onderzoek niet (meer) aangetroffen. Er zijn geen bijmengingen in de bodem waargenomen. Analytisch zijn enkele lichte verontreiniging van zware metalen en PAK aangetroffen. In het grondwater zijn verhoogde concentraties van nikkel, zink en barium aangetroffen. Aangegeven wordt dat in de regio Almelo een aantal zware metalen van nature in verhoogde concentraties in het grondwater voorkomen.

 

In enkele mengmonsters van de bovengrond van het gehele terrein zijn lichte verontreinigingen met kwik en lood aangetroffen. Aangegeven wordt dat het gebruik van de locatie niet een directe relatie is tussen de verhoogde gehalten aan zware metalen, de herkomst van deze verhogingen is onbekend. De aangetroffen lichte verontreinigingen in de bovengrond en het grondwater zijn echter geen aanleiding voor een nader onderzoek.

 

Gezien het gebruik van het perceel wordt niet verwacht dat de bodemkwaliteit van de ondergrond minder is dan de kwaliteit van de bovengrond.

 

 

4.7.3 Conclusie

Het onderzoek voldoet aan de geldende normen en richtlijnen. Het onderzoek geeft voldoende inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem binnen de onderzoekslocatie.

 

Er is geen aanleiding (meer) om de aanwezigheid van een sterke bodemverontreiniging te vermoeden. Op basis van de milieuhygiënische bodemkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen verkoop van het perceel en het toekomstige gebruik (wonen) van de locatie.

 

Geadviseerd wordt om bij grondwerkzaamheden ter plaatse van de eerder aangetroffen stortmaterialen alert te zijn op mogelijke verontreinigingen (bodemvreemde materialen) in de bodem. Bij het aantreffen van verontreinigingen dient hiervoor melding worden gedaan bij de Omgevingsdienst Twente.

 

4.8 Ecologie

 

4.8.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

 

4.8.2 Gebiedsbescherming

 

4.8.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

 

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden het 'Wierdense Veld', ‘Borkeld’ en ‘ Engbertsdijksvenen’ zijn gelegen op respectievelijk ruim 10,3, 11,5 en 11,3 kilometer afstand van het plangebied. Voorliggend plan betreft alleen de wijziging van het gebruik, er is dan ook geen sprake van een bouwfase. Er wordt daarnaast niet meer stikstof uitgestoten ten opzichte van de huidige situatie. Het Natuurhus heeft meer verkeersbewegingen dan de beoogde woning. Er is daarom geen Aerius berekening uitgevoerd voor voorliggend plan.

 

Gesteld kan worden dat de verandering van bestemming niet leidt tot significante bijdrage van stikstofdepositie op natura 2000 gebieden.

 

4.8.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het (NNN) is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

 

Het plangebied ligt niet in het NNN. De dichtstbijzijnde gronden aangemerkt als NNN zijn gelegen op minimaal 1,3 kilometer afstand van het plangebied. Gelet op de afstand tot het gebied en de aard en omvang van de ontwikkeling binnen het plangebied worden geen negatieve effecten verwacht. Een verdere toetsing aan het NNN is niet aan de orde.

 

4.8.3 Soortenbescherming

De situatie blijft onveranderd. Er vinden geen sloop- of bouwwerkzaamheden plaats. Mogelijke aanwezige fauna zal niet worden verstoord.

 

4.8.4 Conclusie

Er is geen sprake van significante negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden. Daarnaast is er geen sprake van negatieve effecten op beschermde soorten. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

 

 

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.9.1 Archeologie

 

4.9.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

 

4.9.1.2 Toetsing

Op de archeologische waardenkaart ligt het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachting. Ten behoeve van voorliggend plan vinden er geen bodemingrepen plaats. Tevens is er sprake van geroerde grond op de locatie. Verder onderzoek is niet noodzakelijk en archeologie hoeft dan ook niet opgenomen te worden in het bestemmingsplan.

 

4.9.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

 

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een ruimtelijk plan 'een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden' dient te bevatten.

 

4.9.2.1 Toetsing

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

 

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

 

 

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

5.1 Vigerend beleid

 

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

 

5.1.2 Rijksbeleid

Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 is op 18 maart 2022 vastgesteld. Het Nationaal Waterprogramma (NWP) geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

 

In het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 worden allereerst de nationale belangen opgesomd:

 

Deze nationale belangen worden aangevuld met drie hoofdambities:

  1. Een veilige en klimaatbestendige delta: Naast bescherming tegen overstromingen is de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht is. In het Deltaprogramma is afgesproken dat overheden stresstesten uitvoeren om de risico’s in kaart te brengen en een adaptatiestrategie met een uitvoeringsprogramma opstellen

  2. Een concurrerende, duurzame en circulaire delta: een goede zoetwatervoorziening is van groot belang voor de economie. Nederland moet in 2050 weerbaar zijn tegen zoetwatertekorten. Daarom werkt het Rijk in de planperiode van het NWP samen met de zoetwaterregio’s en de gebruikers aan maatregelen om ervoor te zorgen dat Nederland ook in droge perioden over voldoende zoetwater beschikt voor bijvoorbeeld landbouw, natuur, historisch groen, industrie en scheepvaart.

  3. Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur: Het Rijk werkt aan schoon en ecologisch gezond (grond)water voor duurzaam gebruik en een leefomgeving van hoge kwaliteit. In de planperiode van het NWP wordt gewerkt aan structurele vermindering van lozingen en verspreiding van opkomende stoffen, onder andere via het Actieprogramma PFAS in water. Het beleid voor grondwaterkwaliteit is erop gericht verontreiniging van bodem en grondwater zo veel mogelijk te voorkomen.

 

De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk.

 

Daarnaast hebben de vijf volgende thema’s een centrale rol in dit waterprogramma:

1. Klimaatadaptatie;

2. Waterveiligheid;

3. Zoetwater;

  1. Grondwater;

  2. Scheepvaart.

 

Een integrale aanpak van samenhangende nationale en regionale opgaven vereist een gebiedsgerichte aanpak. Daarom zijn voor de rijkswateren in dit Nationaal Waterprogramma gebiedsgerichte uitwerkingen opgenomen. Het gaat om de Noordzee, de Zuidwestelijke Delta, de RijnMaasmonding, de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Waddenzee en Eems-Dollard en de Kanalen in het beheer van het Rijk. Deze zijn verbonden met de diverse gebiedsgerichte programma’s en uitwerkingen onder het Nationaal Waterprogramma, zoals de Gebiedsagenda’s Grote Wateren. Voor de overige wateren van Nederland wordt in andere programma’s de gebiedsgerichte uitwerking van het waterbeleid meegenomen. In de eerste plaats in de Omgevingsagenda’s onder de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

 

In het coalitieakkoord van eind 2021 is aangegeven dat de komende jaren structureel meer budget wordt uitgetrokken voor instandhouding van wegen, spoor, hoofdwatersysteem en vaarwegen. Het structureel extra budget loopt op via een geleidelijk ingroeimodel. De budgettaire kaders voor instandhouding zijn daarmee verruimd. Voor het Hoofdwatersysteem en het Hoofdvaarwegennet zal het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat binnen deze budgettaire kaders nog aanvullende keuzes moeten maken om de instandhoudingsopgaven op termijn beheersbaar te houden.

 

 

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

 

5.1.4 Beleid waterschap Vechtstromen

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in een Watervisie en een waterbeheerprogramma. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

 

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan het gaan om zowel nieuw beleid als bestaand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie.In het waterbeheerprogramma zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

 

5.1.5 Beleid gemeente Almelo

 

 

5.1.5.1 Klimaatadaptiestrategie Almelo 2021-2025

Het klimaat verandert en dat heeft effecten op de stad en dorpen in de gemeente Almelo. In de Almelose Klimaat-adaptatiestrategie legt de gemeente vast hoe ze samen met inwoners deze effecten wil aanpakken om ervoor te zorgen dat Almelo een aantrekkelijke, duurzame en leefbare stad blijft. Samen met Twentse buurgemeenten, provincie en waterschap heeft de gemeente stresstesten laten uitvoeren: kaarten die laten zien waar de stad in de toekomst kwetsbaar is voor de effecten van klimaatverandering. Door hier nu al rekening mee te houden kunnen problemen in de toekomst worden voorkomen.

 

In de Klimaatadaptiestrategie zijn prioriteiten gesteld en zijn onacceptabele en onwenselijke situaties in beeld gebracht. De strategie is:

 

 

5.1.5.2 Programma Water en Riolering Almelo 2022-2026

Het Programma Water en Riolering is de opvolger van het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) en geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

 

Het Programma Water en Riolering beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2022 t/m 2026, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

 

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.

 

Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten.

 

Speerpunten voor de planperiode

 

De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  1. Samen op met burgers en bedrijven.

  2. Toekomstgericht en klimaatbestendig.

  3. Een doelmatige aanpak.

  4. De organisatie en de middelen op orde.

  5. Een functionerend watersysteem.

 

5.1.6 Toetsing

Met voorliggend plan wordt het voormalige Natuurhus omgezet naar een burgerwoning. Er wordt geen verharding toegevoegd. Dit perceel is aangesloten op drukriolering en daarmee is impliciet afvoer van hemelwater verboden.Het perceel is aangesloten op een drukriool stelsel. Dat betekent dat hemelwater op het perceel zelf moet worden verwerkt, dat mag niet op de riolering worden aangesloten. Verder is er maar heel beperkt ruimte voor groei van de hoeveelheid afvalwater.

  

 

 

5.2 Watertoets

 

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

 

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

 

5.2.2 Watertoetsproces

Om de waterhuishoudkundige gevolgen van voorliggend plan in beeld te brengen is de digitale watertoets doorlopen. Uit de watertoets blijkt dat er geen waterschapsbelangen worden geraakt. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen.

 

5.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

 

 

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

 

6.1 Inleiding

 

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

 

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

 

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

 

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

 

 

6.2 Juridische systematiek

 

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de uitvoering van het bouwplan mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

 

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

 

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

 

Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:

 

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

 

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

 

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

 

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

 

6.3 Beschrijving per bestemming

 

6.3.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Wonen en Verkeer.

Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

 

Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is bedoeld voor de in het plangebied aanwezige geluidswal. De gronden zijn bestemd voor de voornaamste functie geluidswerende voorzieningen en tuinen en groenvoorzieningen met de daarbijbehorende verhardingen en overige bijbehorende voorzieningen.

 

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend geluidswerende voorzieningen worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 4 meter. Overige bouwwerken zijn hier niet toegestaan in verband met mogelijk onderhoud van de geluidswerende voorzieningen.

Wonen

De beoogde woning is voorzien van de bestemming 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen in een woning waarbij de gebruiksoppervlakte minimaal 75 m2 moet bedragen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met dien verstande dat de oppervlakte ten behoeve van deze functie maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de gebouwen bedraagt tot een maximum van 50 m2, tuinen, erven en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

 

Het hoofdgebouw, uitsluitend één grondgebonden woning, wordt binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd. De goot- en bouwhoogte zijn respectievelijk 4 en 10 meter.

 

Er zijn ook bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bestemming toegestaan binnen de bestemming 'Wonen'. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 100 m2 bedragen of niet meer dan de bestaande oppervlakte indien die meer dan 100 m2 bedraagt, met dien verstande dat vervangende nieuwbouw van bijbehorende bouwwerken maximaal 250 m² van de bestaande oppervlakte mag betreffen. De goothoogte mag maximaal 3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw +0,25 m bedragen. De bouwhoogte mag maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw -2 m bedragen, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m.

 

 

 

 

6.3.2 Algemene regels

 

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

 

Algemene gebruiksregels

In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.

 

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen waarmee binnenplans kan worden afgeweken van het gebruik en maten, afmetingen en percentages van bepaalde functies en bouwwerken.

 

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

 

Overige regels

In de overige regels wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de "Herschreven beleidsregel parkeernormen Almelo" (vastgesteld op 9 februari 2021) of diens opvolger.

Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend op basis van parkeerkencijfers of wordt bepaald in parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan. Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van de locatie, de specifieke kenmerken van de functie, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers van het gebouw en met het gemeentelijk beleid. Hierbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van leefbaarheid en bereikbaarheid.

Daarnaast is het eveneens van belang dat de parkeerruimte van voldoende omvang is. Een parkeerruimte moet wel zijn afgestemd op gangbare personenauto's.

 

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de hoofdregel dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, mits op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het ruimtelijk beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

 

Eenzelfde soort redenatie gaat op voor het laden en lossen van goederen.

 

Daarnaast wordt er ook ingegaan op de berging, het vasthouden en het afvoeren van water.

 

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

 

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

 

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Doorgaans is de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.

 

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Er is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het plan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).

 

Het wijzigen van de bestemming is door de gemeente Almelo geïnitieerd. De bijbehorende kosten zullen zodoende ook de gemeente Almelo worden gedragen. Deze kosten worden in de grondprijs verrekend.

 

 

 

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

Vooroverleg

Het plan is overeenkomstig het bepaalde in bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan verschillende instanties toegezonden. Gelet op de aard en omvang van het plan en het beperkte effect op de omgeving, hebben de vooroverleginstanties geen bezwaren.

 

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Deldensestraat 205' en de bijbehorende stukken hebben met ingang