Toelichting
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 2 De huidige situatie
Hoofdstuk 3 Planuitgangspunten
Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Vooroverleg en zienswijzen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Gebroeders Huzink B.V. heeft de wens geuit om een gedeelte van de nu nog openbare Steenweg aan te kopen en toe te voegen aan zijn bedrijfskavels die aan weerszijden van de Steenweg liggen ten behoeve van de bedrijfsvoering van Riwald B.V. Hiermee onstaat er voor dat bedrijf de mogelijkheid haar activiteiten uit te voeren op een aaneengesloten bedirjfskavel. Dit heeft tevens tot gevolg dat de verkeersituatie verbetert.
De bestemming ter plaatse is 'verkeersdoeleinden' en wordt gewijzigd in 'Bedrijf-3.1' met een bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen. Voor het plangebied geldt het vigerende bestemmingsplan West Bedrijventerrein Buitenhaven Noordbroek. Om de voorgenomen wijziging naar de bestemming 'Bedrijf-3.1' mogelijk te maken dient het vigerend bestemmingsplan te worden herzien.
1.2 De bij het plan behorende stukken
Het bestemmingsplan "Herziening Steenweg" bestaat uit de volgende stukken:
-
regels;
-
verbeelding;
-
bijlagen bij de toelichting;
-
bijlagen bij de regels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.
Bijlagen inhoudelijk benoemen.
1.3 Ligging van het plangebied
Het plangebied ligt ten westen van het centrum van Almelo.
Afbeelding: Ligging plangebied
Het plangebied bevindt zich op het bedrijventerrein Buitenhaven, dat aan de westzijde wordt begrensd door het Twentekanaal, aan de oostkant door de Weezebeeksingel/Schuilenbrugsingel en aan de zuidzuide door de Graslaan.
1.4 Wettelijk kader
Het wettellijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimteljke orderning (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro)
Wet ruimtelijke Ordening (Wro)
De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad voor het gehele gehele grondgebied van de gemeente een of meerdere bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten brehoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan eon andere ruimtelijke plannen eruit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegenomen moet worden (artikel 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro).
Een bestemmingsplan is een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelsmogelijkheden zijn opgenomen.
Digitalisering
Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. De bestemmingsplannen zijn in te zien via de website www.ruimtelijkeplannen.nl.
Kosten
In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgelegd in een exploitatieplan, maarze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden, zoals het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro). Leges voor de procedure worden verhaald via de gemeentelijke verordening.
Planschade
Nieuwe planologische ontwikkelingen op een locatie kunnen schade veroorzaken doordat een nadelinge planologsiche situatie kan ontstaan. Dit kan gelden voor zowel de eigenaar van de locatie zelf, maar ook voor de eigenaren van omliggende percelen. Op basis van afdeling 6.1 Wro kan degene die als gevolg van een planologische ontwikkeling schade lijdt, die redelijkerwijs niet voor zijn rekening behoort te blijven, aanspraak maken op een tegemoetkoming in planschade.
1.5 Huidige planologische situatie
Voor het plangebied gelden, tot het van rechtskracht worden van het onderhavige bestemmingsplan, de volgende plannen:
- Bedrijventerrein Buitenhaven Noordbroek
- Parapluherziening Parkeren
- Parapluherziening Wonen
1.6 Leeswijzer
De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 2 De huidige situatie
Hoofdstuk 3 Planuitgangspunten
Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen
In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.
In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven. In hoofdstuk 3 worden de (algemene) uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het relevante beleid. In hoofdstuk 5 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, als ook water, archeologie en cultuurhistorie besproken. In hoofdstuk 6 staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridische bindende plantekst en verbeelding. In hoofdstuk 7 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 8 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.
Hoofdstuk 2 De huidige situatie
2.1 Inleidiing
Langs het Twentekanaal was destijds bedrijfsbebouwing aanwezig. Aangezien dat gebied toen al als randzone geen functioneel en integrerend onderdeel meer uitmaakte van de westelijke groene long, is gekozen voor dit gebied als industrieterrein "west -Butienhaven".
Het bestemmingsplam "West-Buitenhaven" is destijds opgesteld om te kunnen voldoen aan de voortdurende behoefe in Almelo aan terreinen voor bedrijven, welke gezien hun grootte en/of structuur niet voor een vestiging op het Bedrijvenpark Twente in aanmerking kwamen.
2.2 Functionele structuur
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de Grintweg. De Steenweg is nu voorzien van de bestemming 'Verkeesdoeleinden'. Aan weerszijden van de Steenweg liggen percelen die voorzien zijnde van de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden B3 en B4.
Het bedrijf Riwald B.V. is gevestigd aan het noordelijk deel van de Steenweg en heeft aan weerszijden van de Steenweg bedrijfsgebouwen. Dit is niet optimaal voor de bedrijfsvoering en ook niet voor de verkeersveiligheid. Door het noordelijk deel van de steenweg te onttrekken ontstaat er een aaneengesloten bedrijfskavel die voor het bedrijf meer mogelijkheden biedt. Bovendien wordt de verkeersveiligheid hiermee tevens geborgd. De bestemming voor dit wegvak zal worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf -3.1' met een bouwaanduiding uitgesloten- gebouwen.
2.3 Verkeersstructuur
Buitenhaven wordt voor het autoverkeer primair ontsloten via de Buitenhavenweg, die aantakt op de Weezebeeksingel; onderdeel van de stedelijle ring (80 km -regime). Binnen het gebied Buitenhaven vormen de Grintweg, de Buitenhaven-Oostzijde, de Buitenhavenweg('geen openbare weg") en de Steenweg een raster van 50 km -straten met een korte aantakking van de Klinkerweg.
De huidige verkeersituatie wordt als onveilig ervaren. Er is veel kruisend verkeer vanuit de twee bedrijfslocaties ter weerszijden van de Steenweg. Door het betreffende wegvak aan de openbaarheid te onttrekken blijven de bedrijven die op het zuidelijk deel van Steenweg liggen bereikbaar.
Hoofdstuk 3 Planuitgangspunten
In dit hoofdstuk komen de uitgangspunten die ten grondslag aan het bestemmingsplan liggen, aan de orde.
3.1 Inleiding
Aan het noordelijk deel van de Steenweg is de firma Riwald gevestigd. De Firma Riwald is hier al jaren gevestigt en heeft aan weerszijden van de Steenweg bedrijfsopstallen ten behoeve van de bedrijfsvoering. De is niet effectief en ook niet efficiënt voor de bedrijfsvoering.
3.2 Planuitgangspunten/planbeschrijving
Het bestemmingsplan is opgesteld om de bedrijfsvoering te optimaliseren en de verkeersveiligheid te borgen.
De firma Riwald is gespecialiseerd in metaalrecycling. De onderneming bestaat reeds 30 jaar en heeft twee vestigingen (Almelo en Beverwijk). Het hoofdkantoor is gevestigd in Almelo.
Riwald recyclet jaarlijks afvalmaterialen, variërend van elektrische huishoudelijke apparatuur, industriële hoogwaardige reststromen tot treinstellen en vliegtuigen. Deze materialen worden vervolgens gerecycled tot meer dan 150 soorten duurzame grondstoffen.
Het bedrijf wil graag een het noordelijk deel van de openbare weg dat gelegen is aan de Steenweg kopen en toevoegen aan zijn bedrijfskavels die aan weerszijden van de Steenweg liggen ten behoeve van de bedrijfsvoering van de firma Riwald. Hiermee ontstaat er voor het bedrijf een aaneengesloten bedrijfskavel die voor het bedrijf meer mogelijkheden biedt.
De huidige weg blijft ingericht als wegvak en zal worden gebruikt als stalling voor voertuigen en trailers. Door middel van een hek wordt het wegvak afgesloten van het openbare deel van de Steenweg. Het wegvak blijft beschikbaar als toegangsweg ten behoeve van de hulpdiensten en/of onderhoud en beheer van de ter plaatse aanwezige nutsvoorzieningen.
Het onttrekken van de wegvak aan de openbaarheid verbeterd de bedrijfsvoering van de Firma Riwald en levert een betere verkeerssituatie op. Ook kan door de samenvoeging van de al in bezit zijnde percelen van de firma Riwald met de Steenweg de ruimte effectiever en efficiënter worden ingericht. Dit komt ten goede aan de bedrijfsvoering van de Firma Riwald.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptie zijn nauw meet elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving snellen en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamelijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
4.1.2 Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijmvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficient mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruitmelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
2. Daarzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende lander ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of live. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
3. Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moeet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame krninglooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecobineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakterinsieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigd een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewest en tegengegaan.
4.1.3 Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
1. combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurentiekracht en leefbaarheid.Sommige opgaven en belangen wegenin het ene gebied zwaarder dan in het andere;
3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
4.1.4 Toetsing van het initiatief aan NOVI
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.
Conclusie is dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
4.1.5 Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is de ladder voor duurzame verstedelijking als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Dit vanwege in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor bestaand stedelijk gebied en stedelijk ontwikkeling. De definities zijn:
Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieiningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Stedelijk ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
4.1.6 Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het ontrekken van wegvak aan de openbaarheid. Gelet op het vorenstaande is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een nieuw stedelijke ontwikkeling en geen sprake is van stirjd met het rijksbeleid.
4.2 Provinciaal beleid
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld.
4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke
leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in
centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een
toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijkehulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
-
goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
-
veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
-
investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijsssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
-
Of - generieke beleidskeuzes
-
Waar - ontwikkelingsperspectieven
-
Hoe - gebiedskenmerken
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een
initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
Hieronder is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
4.2.4 Generieke beleidskeuzes
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
4.2.5 Gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken
spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke
kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat
gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken
beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld
moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de
normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de
omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in
principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits
aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter
gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn
voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
4.2.6 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
4.2.7 Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.2 (Principe van concentratie), artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.3.2 (Nieuwe bedrijventerreinlocaties) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijfsterreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de beheoefte van bijzondere doelgroepen.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het bestemmingsplan voorziet in het ontrekken van een bestaande weg aan de openbaarheid op een bedrijventerrein. Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 2.1.2 uit de omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door
bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
-
dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd
-
gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
De ontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plangebeid maakt deel uit van het bedrijventerrein Buitenhaven. De Steenweg maakt deel van de bestaande infrastructuur en het plangebied is gelegen in 'bestaand bebouwd gebied'. Er is geen sprake van extra ruimtebeslag op de groene omgeving. et voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de omgevingsverordening Overijssel.
4.2.8 Ontwikkelingsperspectieven
In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de
stedelijke omgeving gaat het - kort door de bocht - om het optimaal in verbinding laten zijn van de
stedelijke netwerken met elkaar (connectiviteit) en ervoor zorgen dat de stedelijke netwerken elkaar
onderling versterken en aanvullen (complementariteit). Het gaat daarnaast om het behouden/vergroten van de kwaliteit van woonomgevingen en werklocaties. Het plangebied is op de
Ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt als 'Woon- en werklocaties binnen het stedelijke netwerk'. Hieronder is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
'Woon- en werklocaties binnen het stedelijke netwerk'
Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of
mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast.
Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'
Er is sprake van ontrekking van de openbaarheid voor een deel van de Steenweg. De bedrijven aan de Steenweg blijven bereikbaar. Er is geen sprake van herstructurering en/of transformatie.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.
4.2.9 Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied.
1. De 'Stedelijke laag'
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en
waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele
verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.
De ruimtelijke kwaliteitsambities in de stedelijke laag zijn:
-
Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur
-
Contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken door het infrastructuurnetwerk
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de "Stedelijke laag" aangeduid met het gebiedstype
'Bedrijventerrein'. Hieronder is het plangebied paars gekleurd.
'Bedrijventerreinen'
De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een 'no nonsense' karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.
Nieuwe ontwikkelingen moet bijdragen aan een verbeterde interne structuur, verdichting en intensivering van grondgebruik en een opwaardering van het beeld en verbetering van de levensvatbaarheid. Dit draagt bij aan de vitaliteit en kwaliteit van het bedrijventerrein.
Toetsing aan 'stedelijke laag'
Het wegvak dat wordt ontrokken van de openbaarheid en dat thans een verkeersbestemming heeft wordt omgezet naar een bedrijfsbestemming. Hierdoor wordt het toegevoegd aan het bedrijventerrein en kan het alszodanig worden benut. Het bedrijf heeft aan weerszijden van de weg bedrijfsbebouwing. Hiermee onstaat er voor dat bedrijf de mogelijkheid haar acitiviteiten uit te voeren op een aaneengesloten bedrijfskavel.
2. De 'Laag van de beleving'
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de
laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve
gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving.
De Steenweg maakt geen deel uit van de 'Laag van beleving'. Zie het kaartje hieronder.
Toetsting aan de 'Laag van beleving'
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
4.3 Gemeentelijk beleid
4.3.1 Masterplan Almelo
Het Masterplan geeft de ontwikkeling van Almelo aan tot het jaar 2030. Almelo wil met het Masterplan
onder meer jongeren, hoger opgeleiden en gezinnen aan de stad binden. Daarnaast heeft het plan als
doel de regionale positie van Almelo als centrumstad te versterken en de voorzieningen in de stad
teverbeteren. Deze ambities krijgen de komende jaren concreet vorm in de verschillende projecten en
plannen die voortkomen uit het Masterplan. Een vernieuwing van de binnenstad levert meer sfeer en
gezelligheid op en een toename van het winkelbezoek. Met het creëren van verschillende nieuwe
woonmilieus wil Almelo tegemoet komen aan de verschillende wensen op de woningmarkt. Het
aanpassen van de wegenstructuur zorgt ervoor dat Almelo beter en makkelijker toegankelijk wordt. Het Masterplan bestaat uit vijf opgaven. Deze opgaven zijn per stadsdeel en per thema verder uitgewerkt. Daarnaast zijn elf kernprojecten benoemd. Hieronder zijn de verschillende plandelen in het
Masterplan weergegeven.
Het plangebied is gelegen in het plandeel West. De Westzijde is de groene entree en het type bedrijvigheid en de locaties hiervoor moeten daar bij passn. In de strook rond het Twentekanaal en de A36 worden nieuwe bedrijventerreinen aangelegd, Buitenhaven aan de N36 en Buitenhaven aan het Twentekanaal dat de werkplaats van Almelo zou moeten worden. Hier kan de Alemelose innovatieve maakindustrie met een schoner karakter een plaats krijgen. Die profiteerd van de groene kwaliteiten van de westelijke groene long die in het terrein vervlochten zijn, en tevens van een goede bereikbaarheid over weg en het water.
Thema 'Werken'
Het beleid bij het onderdeel werken is gericht op versterking van de economie. Dit moet vooral worden bereikt door het bieden van ontwikkelingsruimte aan ondernemers en bedrijven. Hiertoe is een differentiatie van bedrijventerreinen wenselijk. Op de plankaar 'werken' is het plangebied aangewezen als 'schone productie' bij werken bestaand.
Toetsing aan het Masterplan
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling qua functie als locatie, in overeenstemming is met de doelstellingen van het Materplan Almelo.
4.3.2 Omgevingsvisie Almelo
De omgevingsvisie de idealie gemeente Amelo 2020 -2040 is op 29 september 2020 door de gemeenteraad Almelo vastgesteld. In de Omgevingsvisie staat hoe de gemeente hoe de gemeente zich tot nu toe heeft gevormd en wat de visie is voor de toekomst.Voor de omgevingsvisie is de gemeente Almelo verdeeld in vier gebieden: het buitengebied, de bedrijventerreinen, wijken & dorpen en de binnenstad. Daarnaast zijn er onderwerpen die voor alle gebieden hetzelfde zijn, doe los vande gebiedsindeling, in algemeenheid zijn beschreven.
Voor dit plangebied is het gebied bedrijventerreinen van toepassing. De visie slimme indeling van bedrijventerreinen is het meest relevant.
Bedrjventerreinen
Bedrijven vestigen zich graag in Almelo. Ondernemers kunnen hun ambities hier waarmaken en onze bedrijventerreinen krijgen ruimte om te groeien. Zodat we onze economie nog verder kunnen versterken en zoveel mogelijk bannen creeren. Wij zijn ervan overtuigdt dat werken niet alleen goed is voor de welvaart van mensen, maar ook voor hun welzijn. Samen met de Alemlose werkgevers maken we ons er sterk voor dat medewerlers het beste uit zichzelf kunnen halen.
Daarnaast leggen we ons er samen met de bedrijen op toe om de werkgelegenheid toekomstbestendig te maken. We willen eigentijdse bedrijvigheid borgen, voor een blijvend sterke positie op regionaal en landelijk niveau.
Slimme indeling van bedrijventerreinen
Almelo heeft een gerichte aanpak voor het uitgeven en (vooral) herbestemmen of -structureren van locaties voor bedrijvigheid. Ook revalisatie, transformatie of herbestemming van kleine bedrijventerreinen (in woonwijken) behoort tot de mogelijkheden.
De functie voor de omgeivng en geschiktheid in die omgeving, zijn daarbij richtinggevend:
1. Functie voor de omgeving
We streven ernaar dat bedrijven en hun omgeving elkaar versterken. Zoals een woonwijk en de
die daar zijn gevestigd. Of een dinstributiecentrum en distributiebedrijf die op hetzelfde
bedrijventerrein zijn gevestigd.
2. Geschiktheid in de omgeving
Bedrijvigheid moet ook passen bij de omgeving. Bij het herbestemmen van agrarisch erfgoed voor
berdrjvigheid bijvoorbeeld, is het bewaren van de rust in het buitengebied ook van belang.
Voor toekomstige uitbreiding van bedrijventerreinen geldt dat met name de groene longen van Almelo niet worden aangestast. Tot het zoekgebied behoort vooral de zuidwestelijke hoek van de A35 en het Twentekanaal (zie hieronder). Daarbij wordt een eventuele uitbreiding gecompenseerd met natuurontwikkeling en gekoppeld aan duurzaamheidsopgaven.
Toetsing aan de omgevingsvisie
De voorgenomen ontwikkeling is vooral gericht op het herstructureren van een klein gedeelte op een bestaande bedrijventerrein. Dit is in overeenstemminmg met de doelstelling van de omgevingsvisie.
4.3.3 Milieubeleidsplan
Allmelo wil een duurzame stedelijke ontwikkeling bevorderen. Dit is omschreven als 'het ordenen, inrichten en beheren van de leefomgeving op een ecologische verantwoorde wijze zodat de huidige maar ook de komende generatie, daar graag willen en kunnen leven'.
Toetsing aan het milieubeleidsplan
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in de concrete behoefte tot uitbreiidng. De uitbreiding vindt plaats in (bestaand) stedelijk gebied, waarbij geen aanspraak wordt gemaakt op de groene omgeving.
4.3.4 Netwerkvisie Bedrijventerreinen
Visie bedrijventerreinen Netwerkstad Twente 2011
De visie bedrijventerreinen Netwerkstad Twente 2011 is door de gezamenlijke gemeenten (Almelo, Borne, Enschede, Hengelo en Oldenzaal) in de netwerkstad opgesteld en vormt een analyse van de vraag en het potentiële aanbod aan bedrijventerreinen voor de periode 2010-2030 voor de Netwerkstad. Uit de analyse blijkt dat voor de genoemde periode er een grote vraag is naar bedrijventerreinen voor transport, logistiek en distributie en dat deze behoefte het grootste is in de gemeenten Almelo, Oldenzaal en Enschede.
Ook na 2020 wordt nog in Almelo en Oldenzaal ruimtevraag verwacht, terwijl voor de overige gemeenten dit vanaf die tijd niet meer het geval zal zijn. Hiermee is niet gezegd dat in de andere gemeenten geen nieuwe bedrijvigheid na 2020 ontstaat, maar op basis van de scenario’s wordt tussen 2020 en 2030 geen substantiële groei verwacht van de ruimtevraag naar bedrijventerreinen.
Toetsing aan de visie bedrijventerreinen Netwerkstad Twente 2011
Geconcludeerd kan worden dat wijzigen een verkeersbestemmingvoor het noordelijke van de Steenweg in een bedrijfsbestemming in lijn is met deze visie.
Herijking visie bedrijventerreinen Netwerkstad Twente 2013
In deze herijking wordt ingegaan op de huidige situatie van de bedrijventerreinen in de regio en is de ruimtevraag en het aanbod tot 2040 geactualiseerd. Daarnaast is in de visie een realisatiestrategie opgenomen, waarin de uitgifte van bedrijventerreinen is geprioriteerd. Door op basis van een gezamenlijke visie en programma te prioriteren wordt gebruik gemaakt van elkaars kennis, ontstaan kansrijke locaties en wordt voorkomen dat gemeenten elkaar onderling gaan beconcurreren.
De Netwerkstad Twente heeft als geheel voldoende ruimte beschikbaar en gereserveerd in de diverse categorieën bedrijventerreinen (bestaand – herstructurering – harde plannen – zachte plannen) om in de verwachte vraag tot 2040 te kunnen voorzien. Het bedrijventerrein Buitenhaven is hierin opgenomen als bestaand bedrijventerrein.
fig ....., Bedrijventerreinen Netwerkstad Twente 2013
Kwantitatief en kwalitatief programma
Inclusief de zachte plannen is er meer dan voldoende hectare aanbod aan bedrijventerreinen beschikbaar in de Netwerkstad, zie de tabel hieronder. Als de zachte plannen niet meegerekend worden is het aanbod net aan voldoende. Door het grote aanbod aan gemengde bedrijventerreinen in de Netwerkstad Twente, zijn de terreinen geschikt voor alle typen bedrijvigheid. De verwachte vraag en aanbod zijn goed op elkaar afgestemd.
Tabel: Vraag en aanbod in netto hectare bedrijventerrein kwantitatief tot 2040 op basis van het TM-scenario
Voor de bedrijventerreinen in de Netwerkstad is onderzocht of er sprake is van overprogrammering, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dit heeft geresulteerd in de vraag-aanbodanalyse, die als basis geldt voor de programmering. Uit deze herijking op basis van het TM-scenario, blijkt dat er een autonome vraag naar bedrijventerreinen is van ca. 350 ha tot 2040. Deze behoefte vormt wederom de basis voor strategisch (gezamenlijk) programmeren.
Alle terreinen en plannen zijn ingedeeld in ‘bestaand aanbod’, ‘herstructurering’, ‘(harde) plannen’ (280 ha.) en ‘zachte plannen’ (130 ha.). De eerste twee categorieën vallen niet onder gezamenlijk programmeren, zij zijn al grotendeels uitgegeven en bouwrijp. Het gaat hier om ca. 80 ha. netto van het totale harde aanbod. Bij de zgn. (harde) plannen gaat het om de terreinen waarvoor wel een bestemmingsplan is vastgesteld maar nog weinig of niets is uitgegeven. Daarnaast is een korte termijn prognose op basis van een mix van de RC en SE-scenario’s opgesteld. Hierin is de verwachte uitgifte tot 2020 in beeld gebracht, als specificatie van de lange termijn vraagprognose. Uit de korte termijnanalyse volgt een behoefte van 50 ha. t/m 2015 en 110 ha. voor de periode 2016 t/m 2020. Voor de korte termijn is er meer voorraad dan vraag. Bij de programmering wordt uiteraard rekening gehouden met de kwaliteit van vraag en aanbod. Zo is in de analyse heel specifiek gekeken naar onder meer locaties voor de logistieke sector zoals ‘natte kavels’.
Tabel: De vraag op basis van de korte en langetermijnprognoses, toegedeeld naar periode in netto ha.
Op basis van bovenstaande is een schema opgesteld met de verwachte uitgifte naar periode.
Periode 2013 t/m 2015:
- Uitgifte van 25 ha. van bestaande (overwegend binnenstedelijk) terreinen en herstructureringwinst;
- Uitgifte van 27 ha. terreinen die vallen onder gezamenlijk programmeren.
Op de andere beschikbare terreinen wordt tot 2016 waarschijnlijk niets uitgegeven.
Periode 2016 t/m 2020:
- Uitgifte van 36 ha. van bestaand aanbod en herstructurering. Daarmee is nagenoeg het gehele bestaande aanbod uitgegeven. Alleen als het aanbod kwalitatief niet past bij de vraag zal er meer bestaand aanbod overblijven. Het gaat dan om een kwalitatieve mismatch in plaats van een kwantitatieve;
- Uitgifte van ca. 70 ha. van die terreinen, die vallen onder gezamenlijk programmeren. Een opsomming van deze terreinen staat in het programmeringsvoorstel zoals in de Actualisatie van de bedrijventerreinenvisie (2013) is weergegeven. Deze lijst zal elke drie jaar geactualiseerd worden.
In de periode 2016 t/m 2020 zullen naar verwachting dus (nagenoeg) alle terreinen, die niet onder programmering vallen, uitgegeven worden. Alleen als het aanbod kwalitatief niet past bij de vraag zal er aanbod overblijven. Het gaat dat om een kwalitatieve mismatch, in plaats van een kwantitatieve.
Periode 2021 en verder:
- Na 2020 kan verder worden uitgegeven op die terreinen die dan nog beschikbaar zijn waaronder nog een klein deel van het bestaande aanbod en herstructurering.
Toetsting herijking visie bedrijventerreinen Netwerkstad Twente 2013
Geconcludeerd kan worden dat visie herrijking bedrijventerreinen Netwerkstad 2013 geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. De ontwikkeling is dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft en kan derhalve wroden geschaard onder de noemer herstructurering.
Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dit kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, als ook voor de reeds aanwezige bewoners en bedrijven. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan getoetst aan de belangen van milieu en natuur.
Voor dit bestemmingsplan, functieverandering van water naar bedrijventerrein, zijn de volgende milieukundige aspecten van belang:
- bedrijven en milieuzonering;
- fysieke veiligheid;
- externe veiligheid;
- luchtkwaliteit;
- geluid;
- bodemkwaliteit;
- natuur;
- archeologie en cultuurhistorie;
- milieueffectrapportag
5.1 Bedrijven en Milieuzonering
Het is de bedoeling om de ruimtelijk relevante milieuhygiënische randvoorwaarden om te komen tot een duurzaam bedrijventerrein, ook in relatie tot haar (woon)omgeving, vast te leggen. Vanuit deze doelstelling dient op bedrijfsterreinen het accent dan ook te liggen op bedrijfsactiviteiten en dienen (bedrijfs)woningen op bedrijfsterreinen te worden geweerd.
Door op bedrijventerreinen te werken met interne zoneringen kunnen afstanden tussen deze bedrijventerreinen en de omliggende omgeving zodanig worden ingericht dat er sprake is van een zo efficiënt mogelijk ruimtegebruik maar er tevens sprake is van een goede ruimtelijke kwaliteit in de omgeving van dit plangebied. Interne zonering kan ook zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen risicobedrijven en (beperkt) kwetsbare objecten.
Onderhavig plan betreft de wijziging van de bestemming verkeersdoeleinden, dat gelegen tiussen de aanwezige bedrijven, naar een bedrijfsbestemming.
Wijze van onderderzoek
Er is onderzoek gedaan naar de effecten van de wijziging van deze bestemming en de daarbij behorende milieubelasting op haar omgeving. Dit is voor zowel de directe omgeving als voor de woonomgeving gelegen op grotere afstand gedaan. De VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” is hierbij als leidraad gehanteerd.
De handreiking geeft een systematiek waarbij bedrijven in categorieën worden ingedeeld op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per bedrijfscategorie zijn hierbij afstandcriteria tot de woonomgeving opgenomen die bij de planvorming bij voorkeur in acht dienen te worden genomen.
Onderverdeling milieucategorieën bedrijven en milieuzonering tot woongebieden:
Milieucategorie |
Aan te houden afstand |
1 |
0 tot 10 meter |
2 |
30 meter |
3.1 |
50 meter |
3.2 |
100 meter |
4.1 |
200 meter |
4.2 |
300 meter |
5.1 |
500 meter |
5.2 |
700 meter |
5.3 |
1000 meter |
6 |
1500 meter |
Er is geen sprake van uitbreiding van bedrijfsactiviteiten. De bestaande situatie blijft ongewijzigd. De huidge weg blijft ingericht als wegvak en zal alleen gebruikt worden als stalling van voertuigen en traillers.
5.2 Externe veiligheid
5.2.1 Algemeen
Bij het opstellen van de externe veiligheidsparagraaf is uitgegaan van de huidige wet en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Door de gemeente Almelo is het Externe veiligheidsbeleid 2015 - 2018 verlengd.. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de in dit verlengde veiligheidsbeleid vastgestelde uitgangspunten.
Binnen het gebied worden geen risicovolle activiteiten zoals bedoeld in het besluit externe veiligheid toegestaan. Voor het toestaan van de gewenste ontwikkeling is onderzocht of er in de omgevng van dit plangebied risicobedrijven zijn gevestigd die op gespannen voet staan met de wijziging. Beoordeelde risicobronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rails of vaarwater en leidingroutes voor brandstoffen zoals gasleidingen.
Beoordeeld is of binnen dit plangebied kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en of voldaan kan worden aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen (BEVI), de regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI) en de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling o.a. toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het “Risico Register Gevaarlijke Stoffen”, het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig ook meegenomen.
Voor het beoordelen van transportrisico’s is gebruik gemaakt van de circulaire “risico normering vervoer gevaarlijke stoffen” (het RNGS) en het basisnet. Voor het beoordelen van de risico’s van gasleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) gebruikt.
Wij trachten in onze planvorming de risicocontouren zoveel mogelijk op het terrein van de risico-inrichting/bron zelf te projecteren. Dit teneinde beperking van het gebruik van terrein van derden zoveel mogelijk te voorkomen. Daar waar veiligheidscontouren zich uitstrekken tot terreinen van derden kan dit beperkingen opleveren voor het gebruik van deze terreinen. Dit plangebied behelst een gebied met voornamelijk bedrijventerrein. Vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen die vallen onder het BEVI is niet bij recht toegestaan. Als wordt voldaan aan de voorwaarden kunnen deze inrichtingen zich vestigen binnen de verschillende bedrijfsbestemmingen. Het betreft voorwaarden met betrekking tot het plaatsgebonden risico en groepsrisico.
5.3 Groepsrisico
De personendichtheid op dit gebied is beperkt en heeft geen significante invloed op het groepsrisico. In het verlengde externe veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo 2015-2018 is ook verklaard dat in gevallen waarbij er een (beperkte) wijziging in de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvind in aantallen personen, volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Conclusie:
Geconcludeerd kan worden, als gekeken wordt naar de wet- en regelgeving en het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo is er geen sprake van onevenredig risico's door de omgeving op dit plangebied.
5.4 Luchtkwaliteit
In het kader van dit bestemmingsplan is er sprake van een ( voor bedrijventerreinen) zeer beperkte uitbreiding. Het milieu hygiënisch effect van deze toename van bedrijfsterrein is in het kader van luchtkwaliteit te beschouwen als “niet in betekenende mate”, NIBM, zoals genoemd in de wet. Een onderzoek naar de emissie en de effecten naar de omgeving toe is om die redenen dan ook niet noodzakelijk.
Omdat ook de jaarlijkse rapportage in het kader van het Besluit Luchtkwaliteit geen overschrijding van de grenswaarden in en om het plangebied gebied laat zien mag geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit plan.
Naast de lokale situatie van de luchtkwaliteit dient ook te worden getoetst of er door deze toevoeging van areaal sprake kan zijn van een significante bijdrage van stikstof op natura2000 gebieden. Mocht er sprake zijn van een significante bijdrage dan dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze vrije ontwikkelingsruimte aanwezig is binnen de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof).
Er is geen sprake van uitbreiding van bedrijfsactiviteiten. De bestaande situatie blijft ongewijzigd. De huidge weg blijft ingericht als wegvak en zal alleen gebruikt worden als stalling van voertuigen en traillers. Een nadere beoordleing is niet noodzakelijk.
5.5 Geluid
Het plangebied is gelegen binnen het gezoneerde bedrijvenerrein Buitenhaven-Noordbroek.
Voor dit planinitiatief is het van belang om te beoordelen of deze toevoeging niet leidt tot overschrijding van de wettelijk vastgestelde geluidzon. De zonebeheerder binnen de gemeente Almelo heeft berekend of er bij invulling van dit plangebied met milieucategorie 4 bedrijven, waar meer er sprake is van een overschatting van de situatie, aan de zone kan worden voldaan. Geconcludeerd is dat aan de zone kan worden voldaan.
5.6 Bodemkwaliteit
De bestaande situatie blijft ongewijzigd. De huidge weg blijft ingericht als wegvak en zal alleen gebruikt worden als stalling van voertuigen en traillers.
5.7 Natuur
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk
geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal en provinciaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden. Nu de nieuwe Natuurwet per 1 januari van kracht is geworden is getoetst of deze wet de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode in de weg staat.
5.7.1. Gebiedsbescherming
5.7.1.2 Natura 2000-gebied
Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied.Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Wierdense Veld, dat op circa 6 kilometer van het plangebied ligt. Gezien de afstand, de tussenliggende barrières en de aard van de ingrepen in het gebied zijn er geen negatieve effecten te verwachten op het Wierdense Veld.
5.7.1.3 Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen
natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet
natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied is niet gelegen binnen de concreet begrensde EHS. Het dichtstbijzijnde gebied dat valt onder de EHS is de nieuwe natuur in de Natte Doorbraak (ca. 5 km afstand). Externe effecten zijn niet aan de orde op dit gebied gezien de afstand en de ligging. Natuur buiten de EHS met een beschermde status van ganzengebied of weidevogelgebied ligt op grote afstand van het projectgebied. Er zijn barrières van stedelijke bebouwing en infrastructuur aanwezig. Negatieve effecten zijn daarom niet aan de orde.
5.7.1.4. Soortenbescherming
De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming nodig is en of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wet Natuurbescherming. Toch kan een bestemmingsplan niet worden vastgesteld als een op voorhand in redelijkheid moet worden ingezien dat de Wet Natuurbescherming aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode in de weg staat. De bestaande situatie blijft ongewijzigd. De huidge weg blijft ingericht als wegvak en zal alleen gebruikt worden als stalling van voertuigen en traillers.
Conclusie:
De Wet Natuurbescherming staat niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.
5.8 Archeologie en cultuurhistorie
Op grond van de Erfgoedwet, het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1 lid 1) en het beleid van de gemeente Almelo dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische en cultuurhistorische waarden. In de toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen van archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.
5.8.1 Archeologisch beleid
De gemeente Almelo wil archeologische waarden zo veel mogelijk beschermen en heeft daartoe een eigen archeologiebeleid met een archeologische waardenkaart als onderlegger waarop bekende en te verwachten archeologische waarden staan aangeduid. Op de archeologische waardenkaart staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Afhankelijk van de archeologische waarden of verwachtingen kan onderzoek nodig zijn indien als gevolg van een plan of een vergunningaanvraag graafwerkzaamheden zijn te voorzien die tot aantasting van aanwezige of te verwachte archeologische waarden kunnen leiden.
Als uit onderzoek blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Binnen het plangebied komen geen archeilogisch verwachtingswaarden voor, zie kaartje hierboven.
5.8.2. Cultuurhistorie
Het plangebied heeft geen cultuurhistorische betekenis.
5.9 Milieueffectrapportage
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein kan MER-plichtig zijn. Het besluit MER geeft in haar bijlage onder D-11.3 aan dat:
- De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein .In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer Mer-beoordelingsplichtig is.
Ook in gevallen waarin een bestemmingsplan kader stellend is en er nog vervolgprocedures nodig zijn om toelating van de activiteit te toetsen (zoals bijvoorbeeld een omgevingsvergunning milieu voor een m.e.r. (beoordelings)plichting bedrijf), is sprake van MER-plicht. In deze situatie is er geen sprake van een kaderstellend plan voor mogelijk MER-plichtige bedrijven.
In deze situatie is er sprake van een beperkte uitbreiding van het industrieterrein. Echter; Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleinere planinitiatieven beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
Blijkt uit deze beoordeling dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden dan hoeft geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen.
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Conclusie
Er is geen sprake van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Beleidskader onderdeel water
In december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico’s. Om veilig en comfortabel in onze delta te kunnen blijven wonen is het nodig wateropgaven en andere ruimtelijke plannen te combineren. Bijvoorbeeld dijkversterkingen met natuurontwikkeling of bestrijding van wateroverlast met stedelijke herinrichting. Door het slimmer verbinden van water en ruimte moet Nederland de veiligste delta in de wereld blijven.
De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.
Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Hierbij streven we naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2020 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswatereren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven vor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgesteld in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastegesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie(NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
6.1.2 Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
6.1.3 Beleid Waterschap Vechtstromen
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen uitgewerkt voor de thema’s waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
-
Voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken in het beheergebied en de boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond.
-
Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is dan schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving, de Kaderrichtlijn Water (KRW), maken onderdeel uit van het plan.
Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. Het waterschap haalt niet alleen schadelijke stoffen uit het afvalwater, maar wil daarmee ook nuttige producten maken en ze probeert nieuwe toepassingen te zoeken.
Ook de kosten en financiering zijn weergegeven. Het waterbeheerplan is afgestemd met de plannen van het Rijk, de provincies en de gemeenten.
6.1.4 Gemeentelijk beleid
Waterplan Almelo
De gidsprincipes voor het waterplan Almelo en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.
Programma Water en Riolering Almelo 2022-2026
Het Programma Water en Riolering is de opvolger van het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) en geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.
Het Programma Water en Riolering beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2022 t/m 2026, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.
Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.
Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten.
Speerpunten voor de planperiode
De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:
-
Samen op met burgers en bedrijven.
-
Toekomstgericht en klimaatbestendig.
-
Een doelmatige aanpak.
-
De organisatie en de middelen op orde.
-
Een functionerend watersysteem.
Almelose Klimaatadaptatie Strategie (AKAS)
Sinds 2018 het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie van kracht. Hierin hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten met elkaar afgesproken dat ons land van af 2050 klimaat robuust en waterbestendig is ingericht. De verschillende overheden werken hiervoor met elkaar samen in zogenaamde werkregio’s. Voor de gemeente Almelo is dit Twents waternet (TWN).
Het Deltaprogramma werkt volgens een aantal stappen:
-
WETEN: we brengen de effecten en kwetsbaarheden in beeld
-
WILLEN: we gaan met de stad in gesprek om de gezamenlijke ambitie te bepalen
-
WERKEN: we stellen een agenda op met concrete acties die Almelo klimaat robuust maken
De stappen zijn vertaald in 7 ambities:
1.Kwetsbaarheden in beeld brengen
2.Risicodialoog voeren en strategie opstellen
3.Uitvoeringsagenda opstellen
4.Meekoppelkansen benutten
5.Stimuleren en faciliteren
6.Reguleren en borgen
7.Handelen bij calamiteiten
In het AKAS zijn de ambities gekoppeld aan de klimaattrends en zoveel mogelijk uitgewerkt in kwalitatieve en getalsmatige uitgangspunten voor nieuwbouw, openbare ruimte en privaat terrein. Het AKAS beperkt zich tot de klimaattrends wateroverlast (inclusief overstromen van beken en kanalen), hitte en droogte.
Wateroverlast:
Uitgangspunt bij wateroverlast is dat bij extreme regenval hoofd- en gebiedsontsluitingswegen toegankelijk voor hulpdiensten blijven. Ter voorkoming van overlast bij extreme regenval zijn uitgangspunten voor te nemen maatregelen opgesteld.
-
Voor nieuw aan te leggen hoofd- en gebiedsontsluitingswegen geldt dat de waterdiepte (waterplassen op straat) gemiddeld over de breedte van de weg niet groter mag zijn dan 10 cm bij een bui van respectievelijk 70mm (hoofdwegen) en 45mm (gebiedsontsluitingswegen) in één uur.
Voor bestaande hoofd- en gebiedsontsluitingswegen (inclusief tunnels) met kans op een waterdiepte van meer dan 25 cm bij een bui is het uitgangspunt dat deze voor 2030 worden aangepakt. Voor bestaande hoofd- en gebiedsontsluitingswegen met minder dan 25 cm maar meer dan 10 cm waterdiepte geldt dat de gemeente bij herinrichting streeft de duur van water op straat bij een bui van 45 mm in één uur te beperken tot maximaal 2 uur, voor private wegen geldt een waterdiepte van meer dan 10 cm bij een bui van 70mm of 45mm in één uur. -
Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen en nutsvoorzieningen geldt dat het vloerpeil minimaal 30 cm boven het wegpeil dient te liggen. Voor stedelijke in- en uitbreidingen geldt bovendien dat water binnen het plangebied op doelmatige wijze geborgen moet worden (40 mm (uitbreidingslocaties) of 20 mm (inbreidingslocaties)). De wijze waarop is ter goedkeuring door de gemeente.
-
Bij de herinrichting van de openbare ruimte streeft de gemeente ernaar dat een bui van 70 mm in één uur, door een gebied/wijk verwerkt kan worden zonder dat er nieuwe onacceptabele situaties ontstaan. De gemeente hanteert hierbij de volgorde: water vasthouden op locatie, berging in het gebied en indien nodig afvoeren. Voor de riolering kan eventueel worden uitgegaan van een afvoercapaciteit van 20 mm per uur; de overige waterberging moet in het gebied worden gecreëerd. Eigenaren van bestaande percelen worden gestimuleerd af te koppelen en hun tuin te ontstenen / vergroenen.
-
Om overlast van grondwater bij nieuwbouw tegen te gaan geldt een vloerhoogte van minimaal 100 cm en straatpeil van 80 cm ten opzichte van de GHG (Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand). Voor gebieden in de openbare ruimte waar structureel sprake is van grondwateroverlast neemt de gemeente maatregelen indien dat doelmatig is.
Voor bestaande bouw geldt een vloerhoogte van minimaal 90 cm en straatpeil van 70 cm ten opzichte van de GHG (Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand). Eigenaren van privaat terrein zijn zelf verantwoordelijk voor het voorkomen of beperken van schade door grondwater.
Hitte en droogte
Ten aanzien van hitte en droogte heeft de gemeente de ambitie uitgesproken dat de hitte impact in 2050 niet erger is dan in 2020 en droogte niet mag leiden tot onomkeerbare schade aan openbaar groen en natuur.
-
Om die reden wordt bij nieuwbouwontwikkeling en herinrichting gestreefd naar een zodanige inrichting van het gebied dat er voldoende koelteplekken en schaduw is. Bij het beheer en onderhoud van wegen wordt onderzocht op welke manier de opwarming van verharding kan worden teruggedrongen. Inwoners, bedrijven en instellingen zijn zelf verantwoordelijk maatregelen te treffen om schade en gezondheidsimpact van hitte in gebouwen en op privaat terrein te beperken, door het toevoegen van groen, warmte werend of verkoelend dak, schaduw en koele plekken.
-
Ter voorkoming van droogte wordt bij nieuwbouw het gebied neerslag bergend en afvoer vertragend ingericht. Zodanig dat bij droogte bomen, groen, (dak)tuinen of andere voorzieningen van water uit het plangebied worden voorzien. Oppervlaktewater wordt zo ingericht dat droogval zoveel als mogelijk voorkomen kan worden en circulatie mogelijk is. Bij de herinrichting van de openbare ruimte in de bestaande stad treft de gemeente maatregelen om de gevolgen van droogte structureel te beperken. Op privaat terrein zijn eigenaren zelf verantwoordelijk voor het droogtebestendig maken van hun groen of voor het beperken van de gevolgen.
6.2 Waterparagraaf
6.2.1 Algemeen
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e
eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Bij de besluitvorming dient gemotiveerd te worden op welke manier rekening is gehouden met dit wateradvies. De initiatiefnemer verantwoordt de ruimtelijke keuzen ten aanzien van water in de waterparagraaf, als onderdeel van het ruimtelijk plan.
Binnen het plangebied blijft de bestaande situatie ongewijzigd. De huidge weg blijft ingericht als wegvak en zal alleen gebruikt worden als stalling van voertuigen en traillers.
Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
7.1 Inleiding
Type bestemmingsplan
De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:
-
een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
-
een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
-
Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
-
Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.
Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt
tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het plangebied omvat slechts één bestemming en is ten behoeve van één bedrijf. Het ligt dan ook voor de hand om hier een gedetailleerd bestemmingsplan te kiezen.
7.2 Juridische systematiek
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
-
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
-
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
-
Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
-
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
-
bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
-
bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
-
afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
-
specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
-
afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
-
nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
-
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
-
omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
-
wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.
Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.
7.3 Beschrijving per bestemming
De gronden begrepen in dit bestemmiingsplan zijn bestemd voor:
'Bedrijf 3-1' met functieaanduiding bebouwing niet toegestaan en 'Leiding - Riool'
7.3.1. Bestemmingsregels
Bedrijf - 3.1' met specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen
In de bestemmingsomschrijving is aangegeven welke bedrijven zijn toegestaan(bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1) De categorieën zijn vastgesteld aan de hand van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Verwezen wordt naar de bijlage "Staat van inrichtingen" (bijlage 1) welke bedrijven zijn toegestaan.
Leiding - Riool
De dubbelbestemming zijn gericht op de bescherming van de (hoofd)leidingen. De dubbelbestemming schort de werking van de onderliggende (basis)bestemming in eerste instantie op.
Een afwijkingsregeling maakt het echter mogelijk om toch binnen deze dubbelbestemming te bouwen ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming. De omgevingsvergunning om af te wijken kan alleen worden verleend, mits het functioneren van de leiding niet in het geding komt.
Op de verbeelding is een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten-gebouwen opgenomen.
7.3.2. Overige regels
Inleidende regels / begrippen
Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.
nleidende regels / wijze van meten
In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.
Anti-dubbeltelregel
Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.
Algemene gebruiksregel
Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
Algemene afwijkingsregel
In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van ges
Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.
Overgangsrecht
In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.
Slotregel
Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.
7.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan.
In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
Met een derde kan een exploitatieovereenkomst worden gesloten, waarin het kostenverhaal is geregeld en waarin tevens bepalingen kunnen worden opgenomen ten aanzien van planschades.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg en zienswijzen
Vooroverleg
Het plan is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit Ruimtelijke Ordening aan verschillende instanties toegezonden. Het bestemmingsplan heeft geen aanleiding gegeven tot het geven van reacties.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Steenweg en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 27 april 2022 tot en met 31 mei 2022 ter inzage gelegen.
Er zijn geev zienswijzen binnengekomen.