Plan: | Peppellaan 38_Wilgenstraat 5-7_Westermaatweg 14 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0141.00083-BP31 |
Ter plaatse van de Wilgenstraat 5 en de Peppellaan 38 te Aadorp bevindt zich een bedrijfsperceel met bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning. Het bedrijfsperceel was voorheen in gebruik door een autobedrijf. De bedrijfsactiviteiten zijn geruime tijd geleden gestaakt, waardoor het onderhoud aan de bedrijfsbebouwing ter plaatse is gestopt en de bebouwing begint te verloederen.
Initiatiefnemer is voornemens het bedrijfsperceel te herontwikkelen naar een woonlocatie. Op het perceel worden vijf grondgebonden starterswoningen en drie seniorenappartementen gerealiseerd. De bedrijfswoning aan de Wilgenstraat 5 blijft overeenkomstig de huidige situatie behouden, maar zal herbestemd worden ten behoeve van reguliere bewoning. Met het plan wordt de uitstraling van de noordelijke entree van Aadorp aanzienlijk verbeterd, wordt er een passende vervolgfunctie gegeven aan het perceel en wordt er bijgedragen aan voldoende starters- en seniorenwoningen in Aadorp.
Geconstateerd is dat twee locaties een planologische belemmering vormen voor de beoogde herontwikkeling. Ten zuidoosten van de her te bestemmen bedrijfswoning, bevindt zich een bedrijfsperceel (Wilgenstraat 7). Op het bedrijfsperceel vindt de reparatie van scooters plaats. De bedrijfsmatige werkzaamheden zijn echter zeer beperkt van aard. Daarom is met de eigenaar van dit perceel overeengekomen het perceel te voorzien van een woonbestemming, waarbij hij zijn activiteiten naar huidige aard en omvang kan blijven uitoefenen. Inhoudende dat het bedrijf niet meer mag uitbreiden en er ook geen ander bedrijf meer ter plaatse mag worden gevestigd. Met deze planologische wijziging is de belemmering van deze locatie weggenomen.
Tevens is de beoogde woningbouwlocatie gelegen binnen de geurcontour van het agrarisch perceel aan de Westermaatweg 14-14a. Op deze locatie wordt echter al geruime tijd geen agrarisch bedrijf meer geëxploiteerd. Met de gemeente, zijnde de eigenaar van het perceel, is overeengekomen om deze locatie te herbestemmen naar een woonperceel. Hiermee zijn eveneens de planologische belemmeringen van deze locatie weggenomen. Anderzijds wordt voor dit perceel een duurzame vervolgfunctie gegeven, waardoor verder verval van de leegstaande bebouwing wordt voorkomen. Hierbij wordt verwacht dat het perceel op termijn zal worden herontwikkeld met toepassing van de rood voor rood-regeling.
Concreet houdt het voornemen het volgende in:
De voorgenomen herontwikkeling is niet in overeenstemming met de geldende bestemmingsplannen "Noord Aadorp" en "Stadsrandgebied Almelo Noord". Daarom is een herziening noodzakelijk om het gewenste plan te kunnen realiseren. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van het gewenste juridisch-planologische kader voor wat betreft de herontwikkeling en de noodzakelijke functieveranderingen op de andere twee percelen. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied bestaat uit twee delen en is gelegen in het noorden van Aadorp. De locaties Wilgenstraat 5 en 7 bevinden zich binnen de bebouwde kom van Aadorp, de locatie aan de Westermaatweg 14-14a is buiten de kern gelegen. De percelen aan de Wilgenstraat 5 en 7 staan kadastraal bekend als gemeente Almelo, sectie R, respectievelijk nummer 442 en 1191. De locatie aan de Westemaatweg 14a staat kadastraal bekend als gemeente Almelo, sectie S, nummer 174.
In afbeelding 1.1 is de ligging van de locatie ten opzichte van Aadorp en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: ArcGIS)
Het bestemmingsplan "Peppellaan 38_Wilgenstraat 5-7_Westermaatweg 14" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting (met bijbehorende bijlagen) vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.
Het deel van het plangebied aan de Wilgenstraat 5 en 7 is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Noord Aadorp". Dit bestemmingsplan is op 13 mei 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo.
Het deel van het plangebied aan de Westermaatweg 14-14a is gelegen binnen het bestemmingsplan "Stadsrandgebied Almelo Noord".
In afbeelding 1.2 en 1.3 zijn respectievelijk uitsneden van de verbeelding van de bestemmingsplannen "Noord Aadorp" en "Stadsrandgebied Almelo Noord" opgenomen.
Afbeelding 1.2 Uitsnede bestemmingsplan "Noord Aadorp" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Afbeelding 1.3 Uitsnede bestemmingsplan "Stadsrandgebied Almelo Noord" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
De locatie aan de Wilgenstraat 5 en 7 is op basis van het bestemmingsplan "Noord Aadorp" voorzien van de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden A'. Het gebied is grotendeels voorzien van een bouwvlak. Binnen het bouwvlak geldt een maximale bouwhoogte van 8 meter en een maximale bebouwingspercentage van 70%. Tevens zijn twee aanduidingen opgenomen waarmee dienstwoningen zijn toegestaan. Binnen de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden A' is het uitoefenen van bedrijven die voorkomen in de bij het bestemmingsplan opgenomen bijlage (Staat van bedrijfsactiviteiten A) toegestaan.
Zoals aangegeven is de locatie aan de Westermaatweg 14-14a op basis van het bestemmingsplan "Stadsrandgebied Almelo Noord" voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1'. De voor ´Agrarisch - 1´ aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en bestaande bedrijfswoning(en). De gehele locatie is als bouwvlak aangewezen.
De gewenste woningbouwontwikkeling aan de Wilgenstraat 5 is op basis van de geldende bestemming niet toegestaan. Daarnaast worden Wilgenstraat 7 en Westermaatweg 14-14a herbestemd en voorzien van een woonbestemming, waarmee planologische belemmeringen voor de herontwikkeling worden weggenomen.
Gezien het vorenstaande is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 2 De huidige situatie
Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten
Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen
In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en het op dit moment geldende bestemmingsplan. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.
In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van het gebied beschreven (functionele, stedenbouwkundige en verkeersstructuur).
Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Almelo beschreven.
In hoofdstuk 5 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken.
Hoofstuk 6 bevat de waterparagraaf.
In hoofdstuk 7 staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.
In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.
Zoals reeds aangegeven bestaat het plangebied uit twee onderdelen, namelijk de locatie aan de Wilgenstraat 5 en 7 en de locatie aan de Westermaatweg 14-14a. Hierna wordt per locatie ingegaan op de huidige situatie.
De percelen aan de Wilgenstraat 5 en 7 (projectlocatie) zijn gelegen in het noorden van het dorp Aadorp. De functionele structuur in de omgeving bestaat hoofdzakelijk uit woonbebouwing. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de bestaande infrastructuur.
De locatie betreft een bedrijfsperceel waar een bromfietsbedrijf (nr. 7) en voorheen een autobedrijf (nr. 5) waren gevestigd. Op de projectlocatie bevinden zich twee bedrijfswoningen met bijbehorende bijgebouwen en een garage. Voor het overige zijn de percelen hoofdzakelijk voorzien van erfverharding.
Deze locatie wordt aan de noord-, oost- en westzijde begrensd door infrastructuur, namelijk respectievelijk de Peppellaan, de Aadorpweg en de Wilgenstraat. Ten zuiden vormt een woonperceel de begrenzing. Met een luchtfoto (afbeelding 2.1) is de huidige situatie op de percelen weergegeven.
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie Wilgenstraat 5 en 7 (Bron: Provincie Overijssel)
De locatie aan de Westermaatweg 14-14a bevindt zich op circa 50 meter ten noorden van de kern Aadorp. De functionele structuur rondom de locatie bestaat uit hoofdzakelijk agrarische functies. De Aadorpweg en de Westermaatweg vormen ter plaatse de belangrijke ruimtelijke structuurdragers.
De Westermaatweg 14-14a betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Op de locatie bevindt zich een bedrijfswoning met inwoonsituatie, een aantal agrarische opstallen en een mestbassin. Voor het overige is de locatie ingericht als tuin bij de woning, voorzien van erfverharding en opgaande beplanting. Het perceel is met één in- en uitrit ontsloten op de Westermaatweg.
Deze locatie wordt aan de noordoost- en noordwestzijde begrensd door agrarische gronden. Ten zuidoosten en zuidwesten vormen respectievelijk de Westermaatweg en de Aadorpweg de begrenzing. In afbeelding 2.2 is de huidige situatie van deze locatie weergegeven.
Afbeelding 2.2 Luchtfoto huidige situatie Westermaatweg 14-14a (Bron: Provincie Overijssel)
In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de structuur, kenmerken van de directe omgeving en de huidige situatie ter plaatse van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de gewenste ontwikkeling ingegaan. Zoals aangegeven betreft het voornemen enerzijds een woningbouwontwikkeling op het perceel aan de Wilgenstraat 5 en anderzijds een functiewijziging van de percelen aan de Wilgenstraat 7 en de Westermaatweg 14-14a. Hierna wordt per locatie ingegaan op de gewenste situatie.
Ter plaatse van de Wilgenstraat 5 wordt, op de bedrijfswoning na, alle bebouwing gesloopt en het perceel herontwikkeld tot een woongebied. Concreet bestaat de ontwikkeling uit de realisatie van vijf rijwoningen en een appartementengebouw met drie appartementen, een en ander met bijbehorende tuinen, erven en (parkeer)voorzieningen.
De doelgroep voor de rijwoningen en de appartementen zijn respectievelijk starters en senioren. Zowel de rijwoningen als het appartementengebouw worden evenwijdig aan de Peppellaan gebouwd, en met de voorgevel op deze weg georiënteerd. De centrale parkeervoorziening met 17 parkeerplaatsen worden via een gezamenlijke in- en uitrit ontsloten op de Peppellaan.
De bestaande bedrijfswoningen aan de Wilgenstraat 5 en 7 blijven behouden en worden voorzien van een woonbestemming, waardoor de woningen regulier bewoond mogen worden.
Bij de woning aan de Wilgenstraat 7 wordt een bedrijf aan huis uitgeoefend. De bedrijfsactiviteiten behelzen het repareren van scooters (tot 50cc) en de verkoop van onderdelen voor de scooters. Met het wegvallen van de bedrijfsbestemming, komen deze bedrijfsactiviteiten te vallen onder een beroep/bedrijf aan huis. Hoewel de huidige bedrijfsmatige activiteiten naar aard en omvang milieutechnisch inpasbaar zijn, is dit in een woonomgeving een niet geheel een passende functie. Om die reden wordt in de regels van voorliggend bestemmingsplan een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen. Hierin wordt bepaald dat de huidige bedrijfsmatige activiteiten aan de Wilgenstraat 7 naar aard en omvang, onder de woonbestemming mogen worden voortgezet door de huidige exploitant. Bij het beëindigen van de bedrijfsmatige exploitatie door de huidige exploitant, vervallen de mogelijkheden om ter plaatse het huidige bedrijf te exploiteren.
In afbeelding 3.1 is de gewenste situatie ter plaatse van de Wilgenstraat 5 weergegeven.
Afbeelding 3.1: Gewenste situatie Wilgenstraat 5 (Bron: Weghorst Architectuur)
Ter plaatse van de Westermaatweg 14-14a is enkel sprake van een functiewijziging. Er wordt geen bebouwing gesloopt of nieuw gebouwd. De agrarische bedrijfsbestemming ter plaatse wordt vervangen door de woonbestemming 'Wonen- Stadsrand'. De bestemming 'Wonen - Stadsrand' wijkt af van de bestemming "Wonen". Deze bestemming is toegekend aan de woning vanwege de ligging in het buitengebied en de voormalige agrarisch functie. De bestemming 'Wonen - Stadsrand' kent de mogelijkheden voor een nadere invulling van vrijgekomen agrarische bebouwing en/ of de sanering van overbodige agrarische bebouwing (o.a. in het kader van de Rood-voor-Rood regeling).
In deze paragraaf wordt ingegaan op de effecten van het voornemen op de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte ter plaatse.
Doordat ter plaatse van de Wilgenstraat 7 en de Westermaatweg 14-14a enkel de (agrarische)bedrijfsbestemming wordt vervangen door een woonbestemming wordt op voorhand geconcludeerd dat ten aanzien van verkeer en parkeren hier geen belemmeringen zullen zijn. Op beide locaties is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op eigen terrein op te vangen. Tevens zal met de voorgenomen wijziging van een (agrarische) bedrijfsbestemming naar een woonbestemming de (planologische) verkeersgeneratie enkel afnemen.
Hierna wordt voor de ontwikkeling aan de Wilgenstraat 5 getoetst aan de aspecten verkeer en parkeren.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. In de gemeente Almelo wordt bij nieuwe ontwikkelingen het maximale gehanteerd.
De volgende uitgangspunten gelden voor het plangebied:
De voorgenomen ontwikkeling aan de Wilgenstraat 5 behelst het slopen van een autogarage en het realiseren van vijf rijwoningen en drie appartementen. Daarnaast wordt de bedrijfswoning aan de Wilgenstraat 5 herbestemd tot reguliere woning.
Functie | Verkeersgeneratie (per werkdag) | Parkeercijfers |
Koop, twee-onder-een-kap | 8,2 per woning | 2,6 per woning |
Koop, tussen/hoek | 7,5 per woning | 2,3 per woning |
Koop, appartement, midden | 6 per woning | 2,2 per woning |
Autogarage (bedrijf arbeidsintensief/ bezoekersextensief) | 10,9 per 100 m² bvo | 2,6 per 100 m² bvo |
Verkeer
Uitgaande van de uitgangspunten uit 3.3.1, is er sprake van het volgende aantal verkeersbewegingen.
Functie | Toevoeging/afname aantal/m² | Verkeersgeneratie (per werkdag) |
Koop, twee-onder-een-kap | 1 (Wilgenstraat 5) | 8,2 |
Koop, tussen/hoek | + 5 | + 37,5 |
Koop, appartement, midden | + 3 | + 18 |
Autogarage (bedrijf arbeidsintensief/ bezoekersextensief) | - 400 m² | - 43,6 |
Totaal | 20,1 |
In de gewenste situatie is er sprake van een verkeersgeneratie van 20,1 verkeersbewegingen per werkdag. Aangezien de woning aan de Wilgenstraat 5 een bestaande woning is, is ten opzichte van de huidige situatie sprake van een toename van 11,9 verkeersbewegingen per werkdag. Een dergelijke toename gaat, verdeeld over de dag, op in het heersende verkeersbeeld. Omliggende infrastructuur is ingericht om deze toename van verkeersgeneratie af te kunnen handelen. De locatie wordt met een nieuwe in- en uitrit ontsloten op de Peppellaan. Bij de keuze van de locatie van deze in- en uitrit is een weloverwogen keuze gemaakt. Het merendeel van het verkeer van en naar het plangebied zal vanaf de Aadorpweg het gebied benaderen. Door de in- en uitrit op de geprojecteerde locatie te realiseren zal het verkeer zo min mogelijk langs bestaande woningen rijden. Ook zal de in- en uitrit op deze locatie niet resulteren in inschijnende verlichting van verkeer op de bestaande woningen. Hoewel het uit oogpunt van verkeersveiligheid de voorkeur verdient om het perceel op een (potentiële) erftoegangsweg te ontsluiten in plaats van op een (potentiële) gebiedsontsluitingsweg, is een ontsluiting op de Peppellaan niet onoverkomelijk omdat de gereden snelheden op dit gedeelte van de Peppellaan ten opzichte van de geldende maximumsnelheid laag zijn en de intensiteiten relatief gering. Daarnaast wordt de beoogde uitrit op geruime afstand van de rotonde gesitueerd waarbij het zicht bovendien ruimschoots voldoende is.
De nieuwe in- en uitrit wordt op een verkeersveilige en overzichtelijke manier vormgegeven.
Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit plan besloten ontwikkelingen.
Parkeren
Uitgaande van de uitgangspunten uit 3.3.1, is er sprake van de volgende parkeerbehoefte.
Functie | Toevoeging/afname aantal/m² | Parkeerbehoefte (per werkdag) |
Koop, twee-onder-een-kap | 1 (Wilgenstraat 5) | 2,6 |
Koop, tussen/hoek | + 5 | + 11,5 |
Koop, appartement, midden | + 3 | + 6,6 |
Autogarage (bedrijf arbeidsintensief/ bezoekersextensief) | - 400 m² | - 10,4 |
Totaal | 10,3 |
Ten opzichte van de huidige situatie neemt de parkeerbehoefte toe met 10,3 parkeerplaatsen. Opgemerkt wordt dat in bovenstaande berekening de bestaande woning aan de Wilgenstraat 5 is meegenomen. Bij deze woning bevindt de parkeergelegenheid zich aan de kant van het autobedrijf. Doordat dit autobedrijf komt te vervallen, dient voor deze woning ook in (vervangende) parkeerbehoefte te voorzien.
Met de gemeente is overeengekomen dat twee parkeerplaatsen per te realiseren woning in voorliggend geval voldoende is. In het plangebied worden 8 woningen gerealiseerd. Er worden dan ook 16 parkeerplaatsen gerealiseerd. Naast deze 16 parkeerplaatsen wordt tevens voorzien in één vervangende parkeerplaats voor de woning aan de Wilgenstraat 5.
Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect parkeren er geen bezwaren zijn tegen de in dit plan besloten ontwikkelingen. Daarnaast wordt in voorliggend bestemmingsplan een parkeerregeling opgenomen in de regels, waarmee het aantal parkeerplaatsen tevens juridisch geborgd is.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de ladder van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in kleinschalige bedrijfsbebouwing, het plandeel met de bedrijfsbestemming beperkt van omvang is en beperkte gebruiksmogelijkheden biedt, voorziet dit plan in zoverre niet in een stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1442 (Wierden)).
De Afdeling hecht er aan de volgende uitgangspunten te noemen, die zij hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te kunnen gelden.
Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.
In voorliggend geval is sprake van een toevoeging van 8 woningen en het herbestemmen van twee bestaande woningen (Wilgenstraat 7 en Westermaatweg 14-14a). Aangezien er sprake is van een toevoeging van slechts 8 woningen, wordt gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals dit in de Ladder voor duurzame verstedelijking is bedoeld. Daarnaast vindt de nieuwbouw tevens plaats op gronden die op basis van het geldende bestemmingsplan kunnen worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.
In voorliggend geval is een nadere onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Om de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening actueel te houden, zijn er jaarlijks actualisatierondes.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland, de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes is artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van toepassing. Op deze artikelen wordt hierna ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening
Het plan aan de Wilgenstraat 5 betreft een binnenstedelijke (her)ontwikkeling die voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Zoals hierna ook zal blijken uit het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plaatse geldende gebiedskenmerk van de ‘Stedelijke laag’ is dit deel van het plangebied gelegen in het bestaand bebouwd gebied van Aadorp.
Aan de Wilgenstraat 7 en de Westermaatweg 14-14a is slechts sprake van herbestemming van bestaand bebouwde percelen.
In beide situaties is sprake van een ontwikkeling dat geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving legt. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen
Lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Lid 4
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsvisie
In paragraaf 4.3 wordt ondermeer getoetst aan het gemeentelijke woonbeleid. Kortheidshalve wordt naar deze paragraaf verwezen. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen woningbouw in overeenstemming is met het woonbeleid van de gemeente Almelo en daarmee ook met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel verschillende ontwikkelingsperspectieven. Voor de locatie aan de Wilgenstraat 5 en 7 is het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' van belang. Voor de locatie aan de Westermaatweg 14-14a is dat het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'.
Afbeelding 4.2 bevat een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart, waarbij het plangebied met de rode belijning is weergegeven.
Afbeelding 4.2 Uitsnede Ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'
Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Toetsing van het initiatief aan de Ontwikkelingsperspectieven
Zoals aangegeven is de locatie aan de Wilgenstraat 5 en 7 gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Op deze locatie is sprake van een binnenstedelijke herontwikkeling, waarmee wordt bijgedragen aan een kwaliteitsverbetering van de noordelijke entree van de kern Aadorp. De voorgenomen woonfunctie past goed in de omgeving, dat hoofdzakelijk in ingericht als woongebied. In verhouding is geen sprake van extra verhard oppervlak. In het plangebied zal rekening worden gehouden met de infiltratie van hemelwater.
De locatie aan de Westermaatweg 14-14a bevindt zich in het ontwikkelingsperspectief 'agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap. Op deze locatie sprake van een bestemmingswijziging. Het exploiteren van een agrarisch bedrijf ter plaatse is vanwege de nabije ligging van een woongebied niet realistisch. In hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat de bestemmingswijziging geen nadelige gevolgen geeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw. Daarnaast vindt de ontwikkeling op deze locatie plaats binnen de bestaande bebouwing.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen het geldende ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
1. De “Natuurlijke laag”
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op basis van de gebiedskenmerkenkaart van de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedtypen 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Hoogveengebieden'. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van deze kaart opgenomen.
Afbeelding 4.3 Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)
'Dekzandvlakte en ruggen'
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'
Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het
grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van ‘levend hoogveen’ (veenaangroei).
De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
De locatie aan de Wilgenstraat 5 en 7 is op de natuurlijke laag aangewezen als 'Dekzandvlakte en ruggen'. Op deze locatie zijn de oorspronkelijk kenmerken van deze laag niet of nauwelijks nog waarneembaar. De locatie is vrijwel geheel verhard ten behoeve van de (voorheen) aanwezige bedrijvigheid.
De locatie aan de Westermaatweg 14-14a is aangewezen als 'Hoogveengebied (in cultuur gebracht)'. Op deze locatie is enkel sprake van een functiewijziging. De kenmerken van de natuurlijke laag zullen niet worden aangetast.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.
2. De “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als ‘consumptielandschap’ voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.
Enkel voor het deel van het plangebied gelegen aan de Westermaatweg 14-14a gelden kwaliteitsvoorwaarden binnen de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap', namelijk die van 'Hoogveenontginningen'. In afbeelding 4.4 is dit weergegeven.
Afbeelding 4.4 Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: Provincie Overijssel)
'Hoogveenontginningen'
Vanuit linten werd het omliggende hoogveengebied middels opstrekkende verkavelingen, vrij kleinschalig, grotendeels ontgonnen. Dit was het gevolg van de wens tot vergroting van het landbouwareaal (boekweit brand cultuur). Diepe afwateringskanalen werden niet gegraven zodat veel veen onder het grondwater bleef zitten. Een groot deel van dit landschapstype is dan ook later alsnog afgegraven, verder ontwaterd en weer als landbouwgrond in cultuur gebracht. En daarmee onderdeel geworden van het veenkoloniaal landschap. Andere delen zijn door landinrichtingswerken minder herkenbaar geworden. De hoogveenontginningslandschappen zijn te herkennen aan de opstrekkende verkavelingen, een min of meer grillig patroon van wegen en paden en de vele elzensingels. Reliëfrijk, vanwege het niet vergraven van delen, waar de veenpakketten dun waren. Het landschapstype is afwisselend meer of minder open.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
In voorliggend geval wordt een agrarische bestemming gewijzigd naar een woonbestemming. Doordat er enkel sprake is van een functiewijziging, vindt er geen aantasting plaats van de kenmerken van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
3. De “Stedelijke laag”
Op basis van de gebiedskenmerkenkaart de "Stedelijke laag" gelden enkel kwaliteitsvoorwaarden voor de locatie aan de Wilgenstraat 5 en 7. Deze locatie is aangewezen als "Woonwijken 1955 - nu". In afbeelding 4.5 is dit weergegeven.
Afbeelding 4.5 Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Stedelijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)
"Woonwijken 1955 - nu"
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Toetsing van het initiatief aan de "Stedelijke laag"
De voorgenomen ontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling dat voorziet in de behoefte aan starters- en seniorenwoningen in Aadorp. Tevens draagt het voornemen bij aan een kwalitatieve verbetering van de noordelijke entree van Aadorp. Bij het uitwerken van het ontwerp van de bebouwing is rekening gehouden met de omliggende bebouwing en de ontwikkeling voegt zich in maat, schaal en ritme in de omgeving. Het voorgenomen plan voldoet ook aan redelijke eisen van welstand. Geconcludeerd wordt dat de herontwikkeling van de bewuste locatie past binnen de gebiedskenmerken van de "Stedelijke laag".
4. De “Laag van de beleving”
Op basis van de gebiedskenmerkenkaart de "Laag van de beleving" gelden enkel kwaliteitsvoorwaarden voor de locatie aan de Westermaatweg 14-14a. Deze locatie is aangewezen als "Stads- en dorpsrandgebieden". In afbeelding 4.6 is dit weergegeven.
Afbeelding 4.6 Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Laag van de beleving' (Bron: Provincie Overijssel)
"Stads- en dorpsrandgebieden"
De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van 2 elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de ‘best of both worlds’; stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. Dichtbij stad en dorp en toch buiten. Randen gaan niet alleen over de ‘functionele mix’, maar vooral ook over herkenbaarheid, duidelijkheid, silhouetten (kerktorens, markante gebouwen, bruggen, ed) het je thuis voelen. Markante zichtlijnen op dorpen versterken de randkwaliteit.
In de stads- en dorpsranden sluiten recreatieve en utilitaire routes van buiten de stad/het dorp aan op de binnenstedelijke/dorpsstructuur. In deze gebieden komen veel opgaven en belangen samen zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur.
Toetsing van het initiatief aan de "Laag van de beleving"
De voorgenomen ontwikkeling ziet ter plaatse van de Westermaatweg 14-14a enkel toe op een functiewijziging van een agrarisch perceel naar een woonperceel. Deze funtiewijziging doet geen afbreuk aan de kenmerken van de laag van de beleving. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de gebiedskenmerken van de 'Laag van de beleving'.
Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het “Structuurplan Almelo” is op 6 maart 2003 vastgesteld. Het structuurplan geeft een visie op de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Almelo.
Als gevolg van de vaststelling van het Masterplan in 2006 is het Structuurplan Almelo in 2006 partieel herzien ten behoeve van twee grote ontwikkelingen in Almelo te weten Waterrijk en Almelo Noord Oost. In 2008 is het Structuurplan Almelo wederom partieel herzien ten behoeve van de binnenstad, in 2009 ten behoeve van het Indiëterrein en in 2018 ten behoeve van de Noordflank en insteekhaven Dollegoor.
Het plangebied wordt op basis van het Structuurplan Almelo aangeduid als 'overig groen en landelijk gebied' en 'Wonen, bestaand'. Een uitsnede van het structuurplan is hieronder weergegeven.
Afbeelding 4.5 Uitsnede Structuurplan Almelo (Bron: gemeente Almelo)
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op een woningbouwontwikkeling ter plaatse van de Wilgenstraat 5. Hierbij wordt tevens de functie van de aanwezige bedrijfswoning gewijzigd naar reguliere woning. Deze locatie is aangewezen als bestaand woongebied. De woningbouwontwikkeling op deze locatie is dus in overeenstemming met het structuurplan en past binnen de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving.
Naast het vorenstaande wordt ter plaatse van de Wilgenstraat 7 en de Westermaatweg 14-14a voorzien in een functiewijziging van een (agrarisch) bedrijfsperceel naar een woonperceel. De locatie aan de Wilgenstraat 7 is aangewezen als bestaand woongebied. De functiewijziging is passend.
De loatie aan de Westermaatweg 14-14a is aangewezen als 'overig groen en landelijk gebied. De functieverandering resulteert in een duurzame vervolgfunctie voor de locatie. Daarnaast blijkt ook uit hoofdstuk 5 dat de functiewijziging niet resulteert in een belemmering voor omliggende agrarische bedrijven. De functiewijziging is in overeenstemming met het structuurplan.
Geconcludeerd wordt dat het structuurplan zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Op 3 juli 2012 is de Woonvisie Almelo 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo. Deze woonvisie is opgesteld in samenspraak met de lokale woningbouwcoöperaties. Sinds de vaststelling van de vorige woonvisie in 2006 is er veel veranderd. Hierbij valt te denken aan de economische neergang, vergrijzing en individualisering. Deze veranderingen hebben hen weerslag op de woningmarkt in Almelo en zijn de aanleiding voor de ontwikkeling van een nieuwe woonvisie.
Het aantal inwoners in Almelo zal nog groeien, in een omgeving die niet meer groeit. De uitbreiding van het woonaanbod is in Almelo, net als in de andere gemeenten van de Netwerkstad, niet heel groot maar wel nodig om aan de huishoudengroei tegemoet te komen. Almelo huisvest ten opzichte van omliggende gemeenten relatief meer mensen met een laag inkomen. In sociaal opzicht staat Almelo er minder goed, minder veerkrachtig voor de gemeente wenselijk vindt. Ook in ruimtelijk opzicht moet Almelo een inhaalslag maken. De binnenstad bruist nu niet: er zijn lege plekken en over het voorzieningenniveau zijn velen niet tevreden. Almelo omvat geen ‘compleet’ palet aan woonmilieus: het ontbreekt aan aantrekkelijk wonen in de
binnenstad en aan suburbane woonmilieus. Daarbij zijn sommige wijken kwetsbaar, door fysieke veroudering en omdat het aanbod niet meer voldoet aan de wensen.
Het doel is in 2020 Almelo een aantrekkelijke centrumgemeente te laten zijn waar het prettig leven is en goed toeven. Om dit te kunnen bereiken heeft Almelo zichzelf een drietal veranderopgaven gesteld:
De naderende vergrijzing zorgt voor een toename van de behoefte aan zorg en aan geschikte woonvormen. Bij geschikte woonvormen gaat het enerzijds om beschermde (intramurale) woonvormen (verzorgd wonen). Op dit vlak liggen er opgaven die zorginstellingen in samenspraak met corporaties kunnen oppakken. Anderzijds gaat het om nultredenwoningen. Deze zullen in de toekomst steeds vaker ‘organisch’ ontstaan doordat huiseigenaren hun woning aanpassen. Daarnaast zal het aantal geschikte appartementen moeten worden uitgebreid, deels in de koopsector, maar vooral in de huur.
Almelo zet in op levensloopbestendige wijken waar combineren van zorg en (zelfstandig) wonen goed geregeld is en de woonomgeving toegankelijk is. Daartoe worden woonservicegebieden ingericht. Dit zijn gebieden met algemene voorzieningen en met aanpasbare woningen of woningen die geschikt zijn voor zorgbehoevenden, bijvoorbeeld levensloopbestendige en nultredenwoningen.
De woonopgave zal voor een belangrijk deel in de bestaande voorraad moeten worden opgepakt. Ouderen verhuizen liever niet en kijken eerst of de huidige woning kan worden aangepast. De behoefte aan geschikte woningen kan dan ook niet één op één vertaald worden in een nieuwbouwopgave. Corporaties zullen complexen die zich daarvoor lenen seniorengeschikt maken en labelen complexen als ‘seniorengeschikt’ of ‘voor senioren geschikt te maken’.
Nieuwbouw van nultredenwoningen en woonzorgcombinaties blijft echter nodig. Eisen van levensloopgeschiktheid en toegankelijkheid zijn voor een zeer groot deel verwerkt in het Bouwbesluit. Dat betekent dat nieuwe appartementen bijna altijd nultredenwoningen zijn. En dat nieuwe grondgebonden woningen makkelijk aanpasbaar en dus levensloopgeschikt zijn.
In voorliggend geval worden grondgebonden woningen en appartementen gerealiseerd. De grondgebonden woningen kunnen levensloopgeschikt worden gemaakt. De appartementen zijn met een lift te bereiken en daarmee levensloopbestendig. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt dus aangesloten bij de behoefte aan levensloopbestendige woningen in de gemeente Almelo. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de 'Woonvisie Almelo 2020, Almelo Stad voor Mensen'.
Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het Besluit milieueffectrapportage en fysieke veiligheid.
Opgemerkt wordt dat ter plaatse van de Wilgenstraat 7 en de Westermaatweg 14-14a enkel sprake is van een functiewijziging. Op deze locaties worden geen nieuwe gevoelige of belastende functies toegestaan. De huidige bedrijfswoningen op deze locaties geniet een gelijksoortig beschermingsniveau als een reguliere woning. Gezien het vorenstaande worden deze locatie enkel daar waar relevant getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. De woningen zijn aan te merken als een geluidsgevoelige functies.
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in de onderstaande tabel.
Wettelijke geluidszones van wegen:
Aantal rijstroken | Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied |
1 of 2 rijstroken | 200 m | 250 m |
3 of 4 rijstroken | 350 m | 400 m |
5 of meer rijstroken | 350 m | 600 m |
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
In voorliggend geval is ter plaatse van de locatie aan de Wilgenstraat 5 sprake van een toevoeging van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de wettelijke geluidszone van de Aadorpweg en de Peppellaan. In het kader hiervan is door Buijvoets bouw- en geluidsadvisering een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 1. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen.
Geluidsbelasting
De geluidsbelasting LDEN ten gevolge van de Peppellaan ligt ruim boven de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder en ambitiewaarde uit het geluidbeleid maar ligt onder de bovengrens van het geluidbeleid.
De geluidsbelasting LDEN ten gevolge van de Aadorpweg ligt ruim boven de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder en ambitiewaarde uit het geluidbeleid maar ligt onder de bovengrens van het geluidbeleid wanneer de noordoost-gevel op de verdiepingen wordt uitgevoerd als “dove gevel” (rekenpunten 1 en 2).
Maatregelen reductie geluidsbelasting
Slechts wanneer voldoende gemotiveerd wordt aangetoond dat toepassing van een maatregel niet doeltreffend is, kan een hogere waarde worden toegekend. Er zal dus uitgezocht moeten worden welke maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting te reduceren, tot wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB.
De in het akoestisch onderzoek (bijlage 1) onderzochtte bron- en overdrachtsmaatregelen en maatregelen aan de gevel, ontmoeten overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. De maatregelen aan de gevels zijn het meest doelmatig.
Voorwaarden voor een hogere waarde
Onderzocht is of het plan voldoet aan de voorwaarden voor een hogere waarde uit het geluidbeleid van de gemeente Almelo. De aan te vragen hogere waarden zijn opgenomen in tabel II (grijs gemarkeerd), uit het akoestisch onderzoek (bijlage 1). Omdat per woning/appartement nog geen aparte kadasternummers zijn, kan voor alle woningen per weg één hogere waarde worden aangevraagd:
De dichtstbijzijnde spoorlijn is gelegen op circa 550 meter afstand van het plangebied. Het plangebied ligt buiten de wettelijke geluidszone, een nadere beschouwing van railverkeerslawaai kan achterwege blijven.
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woning wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Een hogere waarden van 52 dB en 58 dB zal worden aangevraagd.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
In voorliggend geval is ter plaatse van de woningbouwlocatie aan de Wilgenstraat, door Kruse Milieu een verkennend en nader bodemonderzoek (conform NEN 5740 en NTA 5755) uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen.
In totaal zijn 26 boringen verricht en zijn 7 inspectiegaten gegraven. Twee diepe boringen zijn afgewerkt tot peilbuis. Tevens is gebruik gemaakt van een bestaande peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand. Zintuiglijk zijn plaatselijk waarnemingen gedaan, die duiden op een verontreiniging als gevolg van de voormalige bedrijfsactiviteiten (deellocatie B, boring E1 en boring E1B). Voor de overige waargenomen bodemvreemde materialen wordt verwezen naar tabel 2 van het onderzoeksrapport. Er zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Het freatische grondwater is aangetroffen op gemiddeld 1.08 meter min maaiveld.
Op basis van de resultaten van de asbestanalyses kan worden geconcludeerd dat het mengmonster van de fijne fractie (bestaande uit puinhoudende bodemlagen) asbesthoudend is en dat de gewogen asbestgehalten lager zijn dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
In de boven- en ondergrond zijn (plaatselijk) lichte verontreinigingen aangetroffen. De licht verhoogde gehalten geven geen aanleiding voor nader bodemonderzoek. Behalve enkele lichte verontreinigingen in het grondwater, zijn matige olieverontreinigingen vastgesteld in het grondwater van peilbuis B1 en C202. De matige olieverontreinigingen gaven aanleiding voor nader grondwateronderzoek.
De omvang van het matig verontreinigde grondwater met minerale olie, binnen de onderzoekslocatie wordt geschat op circa 24 m³ (12 m² x 2 meter).
De puinhoudende bodem is asbesthoudend; de gewogen asbestgehalten zijn lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
De verticale afperking en de afperking in noordelijke, oostelijke en westelijke richting van de olieverontreiniging heeft in voldoende mate plaatsgevonden. De zuidelijke afperking van de olieverontreiniging heeft niet in voldoende mate plaatsgevonden; het grondwater in peilbuis B1B is matig verontreinigd met minerale olie. Omdat peilbuis B1B tegen de eigendomsgrens is geplaatst, is verdere afperking in zuidelijke richting door de opdrachtgever niet gewenst.
Er is geen saneringsnoodzaak, aangezien de gemeten oliegehalten lager zijn dan de interventiewaarde.
De verticale en horizontale afperking van de olieverontreiniging heeft in voldoende mate plaatsgevonden. Het grondwater in de peilbuizen C202A tot en met C202D zijn niet verontreinigd met minerale olie. Het matig verhoogde oliegehalte in peilbuis C202 lijkt beperkt van omvang te zijn. Geschat wordt dat 10-15 m³ grondwater matig verontreinigd is.
De verticale en horizontale afperking van de benzeenverontreiniging heeft in voldoende mate plaatsgevonden. Het grondwater in peilbuis C202B is ook na de tweede meting licht tot sterk verontreinigd. Na de tweede meting is in peilbuis C202B ook minerale olie aangetoond. Het grondwater in de overige peilbuizen zijn niet verontreinigd met minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX) en naftaleen.
In de ondergrond van boring C202E zijn geen verontreinigingen met minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX) en naftaleen aangetoond. Er zijn geen aanwijzingen dat er uitdamping plaatsvindt van vluchtige aromaten vanuit het grondwater naar de bovenliggende zandbodem.
De omvang van de sterke benzeenverontreiniging in peilbuis C202B wordt geschat op circa 12 m³ (6 m² x 2 meter).
Er is geen sprake van een ernstig geval van grondwaterverontreiniging; met andere woorden het omvangscriterium van 100 m³ sterk verontreinigd grondwater wordt niet overschreden. Er is geen saneringsnoodzaak.
Sanering is noodzakelijk als er wordt gewerkt in de sterke grondwaterverontreiniging (bijvoorbeeld bij bronbemaling). Voorafgaande aan een eventuele sanering dient een plan van aanpak te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag (gemeente Almelo) dient te worden goedgekeurd. Het saneren van sterk verontreinigd grondwater mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd.
Er zijn mogelijk wel (humane) risico’s aanwezig, wanneer het freatische grondwater gebruikt wordt als drinkwater voor vee of voor de besproeiing van gewassen in een (moes)tuin. Deze risico’s worden gering geacht bij het vastgestelde gehalte. Gebruik van het freatisch grondwater wordt echter afgeraden om enig risico uit te sluiten.
Uit milieukundig oogpunt is in principe geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
De vrijkomende grond die niet op eigen terrein kan worden verwerkt is niet altijd geschikt voor hergebruik op een ander terrein. De vrijkomende grond zal op een milieuhygiënische verantwoorde wijze afgevoerd moeten worden naar een grondbank, een grondreinigingsbedrijf of een ander daartoe gecertificeerde verwerker of ontvanger.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met categorieën van gevallen, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
De regelgeving omtrent buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode cirkels) en omgeving weergegeven.
Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of (zorg)woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving wordt gestreefd naar functiemenging of functiescheiding. Binnen de functiescheiding worden twee gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Gezien de ligging van het plangebied, kan het gebied aangemerkt worden als een 'rustige woonwijk'.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt, dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op de realisatie van woningen, de herbestemming van twee bedrijfswoningen naar reguliere woningen en de herbestemming van een agrarisch perceel naar een woonperceel. De woonfuncties in het plangebied zorgen niet voor een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Opgemerkt wordt dat ter plaatse van de Wilgenstraat 7 de huidige activiteiten, het repareren van scooters (tot 50cc) en de verkoop van onderdelen voor de scooters, kunnen worden voortgezet als beroep/bedrijf aan huis. De activiteiten zijn naar aard en omvang goed in te passen in de woonomgeving. In het bestemmingsplan wordt geregeld dat enkel de huidige activiteiten zijn toegestaan. Dit vanwege het feit dat een omvangrijkere functie zal leiden tot een ruimtelijk minder aanvaardbare situatie. Tevens wordt opgenomen dat deze activiteiten persoonsgebonden zijn, enkel de huidige eigenaar van het perceel mag deze activiteiten uitoefenen. Op termijn zullen de activiteiten dan ook komen te vervallen.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. De woningen betreffen milieugevoelige functies.
In voorliggend geval bevindt zich enkel ten noorden van de locatie Wilgenstraat 5 een milieubelastende functie dat relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling. Op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Noord Aadorp" zijn hier bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt een grootste richtafstand van 10 meter. De afstand van de beoogde woningen tot het bouwvlak van de planologisch toegestane bedrijven, betreft circa 15 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand, waardoor de locatie geen belemmering vormt voor het voornemen.
Geconcludeerd kan worden dat het gewenste plan in het kader van milieuzonering in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom 14 odeur units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom bedraagt deze 3 odeur units per kubieke meter lucht. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
Er vanuit gaande dat de agrarische bestemming aan de Westermaatweg 14 wordt verwijderd, betreft het agrarisch bedrijf gevestigd aan de Westermaatweg 12, het meest nabijgelegen agrarisch bedrijf. Ter plaatse is planologisch gezien een grondgebonden veehouderij toegestaan. Aangezien de te realiseren woningen binnen de bebouwde kom zijn gelegen, dient te worden voldaan aan de vaste afstand van tenminste 100 meter. De afstand van de woningbouwontwikkeling (perceel Wilgenstraat 5) tot de uiterste situering van het agrarisch bedrijf aan de Westermaatweg 12, betreft circa 375 meter.
Gezien de grote afstand wordt geconcludeerd dat omliggende agrarische bedrijven geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast worden omliggende agrarische bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Om te beoordelen of de ontwikkeling in het kader van flora en fauna uitvoerbaar is, heeft Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 3. Hierna wordt samengevat ingegaan op de conclusies uit dit onderzoek.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 6,4 kilometer afstand van het plangebied.
Om aan te tonen of de voorgenomen ontwikkeling resulteert in significante negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden, is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 4. Uit het stikstofonderzoek blijkt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het (NNN) is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet in het NNN. De dichtstbijzijnde gronden aangemerkt als NNN zijn gelegen op circa 5 kilometer afstand van het plangebied. Gelet op de afstand tot het gebied en de aard en omvang van de ontwikkeling binnen het plangebied worden geen negatieve effecten verwacht. Een verdere toetsing aan het NNN is niet aan de orde.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel- en grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soortgroepen benutten het onderzoeksgebied uitsluitend als foerageergebied; ze bezetten er geen rust- en/of voortplantingslocatie. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied en benutten het plangebied niet als foerageergebied. De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het plangebied voorkomende soorten niet beschermd.
Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart opgenomen, met de rode cirkels is het plangebied weergegeven. Op de archeologische verwachtingskaart ligt het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachting.
Afbeelding 5.2 Uitsnede van de archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Almelo)
Ter plaatse van gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en bij plannen met een oppervlak vanmeer dan 10 hectare.
In voorliggend geval wordt het oppervlak van 10 hectare niet overschreden, waardoor een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een ruimtelijk plan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Vorenstaande blijkt eveneens uit de AERIUS berekening zoals opgenomen in bijlage 3. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan voorziet in directe eindbestemmingen voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Als het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:
De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:
Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.
Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.
Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.
Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.
Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.
Bij het bepalen of er een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:
Het plangebied is vanuit verschillende richtingen (Aadorpweg, Peppellaan en Westermaatweg) goed te bereiken. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid.
De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar het plaats incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.
In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.
Normtijd | Gebruiksfunctie |
5 minuten | Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel |
6 minuten | Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen |
8 minuten | Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies |
10 minuten | Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties |
Daarnaast is het 'Dekkingsplan Brandweer Twente', dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.
Voor woningen geldt een opkomsttijd van 8 minuten. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm ter plaatse kan zijn.
Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:
Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.
De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.
Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2.500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.
Tijdens de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt beoordeeld of een brandweerkraan dient te worden geplaatst.
Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.
Voor het grootste gedeelte zijn de toekomstige bewoners van de woningen zelfredzaam. De omgeving van het plangebied biedt voldoende mogelijkheden om uit te wijken in geval van calamiteiten.
De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit systeem zal echter na 2020 verdwijnen. Daarna zullen de aanwezige personen in bedreigd gebied worden gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handeling.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
De gidsprincipes voor het waterplan Almelo en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.
Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.
Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.
Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.
Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten.
Speerpunten voor de planperiode
De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde ‘korte procedure’ van de watertoets van toepassing is. De hierbij behorende ‘standaard waterparagraaf’ is opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. Hierna worden de relevante wateraspecten beoordeeld.
Op circa 15 meter ten oosten van het perceel aan de Peppellaan ligt een watergang (bermsloot Aadorpsweg) die in beheer is van de gemeente. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor deze watergang of het onderhoud er van. De watergang is wel geschikt om eventueel hemelwater op te lozen.
Volgens het grondwatermodel van de gemeente is de ontwateringsdiepte ter plaatse van het perceel aan de Peppelweg circa 0,8 m. In bijlage 5 wordt aangegeven dat de minimaal gewenste drooglegging ten opzichte van de onderkant van de vloer begane grond. Bij het ontwerp van de woningen moet hier rekening mee worden gehouden. Verlagen van het grondwaterpeil is niet toegestaan.
In de Peppellaan en in de Wilgenstraat ligt een gemengd gemeentelijk rioolstelsel.
Afvalwater vanuit de nieuwbouw in het plangebied Peppellaan/Wilgenstraat kan op dit rioolstelsel worden geloosd. Hiervoor moet een ondergrondse aansluiting op het gemengde rioolstelsel in de Peppellaan of in de Wilgenstraat gemaakt worden.
Het plangebied Westermaatweg 14 loost het afvalwater op een gemeentelijk drukrioolstelsel. Nabij het plangebied is een drukrioolgemaal aanwezig, waarop de panden zijn aangesloten. Deze situatie kan ongewijzigd worden voortgezet. Het is expliciet niet toegestaan hemelwater te lozen op het drukrioolstelsel.
Voor nieuw te bouwen woningen op percelen die kleiner zijn dan 1 hectare handhaaft de gemeente Almelo haar taakopvatting van de zorgplicht hemelwater zoals deze ook gold voor de nieuwbouw. In dit geval betekent dit dat het hemelwater dat vrijkomt van dit perceel, geloosd mag worden op het gemeentelijk rioolstelsel. Wel heeft de gemeente een sterke voorkeur voor het gescheiden aanbieden van het hemelwater op straatniveau. Het water kan dan over het straatoppervlak, via kolken in het riool stromen. Nog beter is het als het hemelwater niet naar het gemeentelijk rioolstelsel wordt gevoerd maar naar de groenstrook ten oosten van het perceel of richting de watergang naast de Aadorpweg. Wanneer het hemelwater niet naar de riolering wordt gevoerd komt deze ontwikkeling in principe in aanmerking voor een afkoppelsubsidie.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogten, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In de artikel staat beschreven welke procedureregels in acht moeten worden genomen, wanneer er nadere eisen zijn gesteld die onderdeel uitmaken van de regels in dit bestemmingsplan.
In dit artikel staat beschreven welke regels er gelden voor het parkeren, laden en lossen.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. Hierin is tevens een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen. Hiermee is gewaarborgd dat het huidige bedrijf aan huis, ter plaatse van de Wilgenstraat 7, enkel mag worden geëxploiteerd door de huidige exploitant in de huidige omvang. Indien de huidige exploitant het bedrijf aan huis staakt, vervalt de mogelijkheid om een dergelijk bedrijf aan huis te exploiteren. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
'Agrarisch - 1' (Artikel 3)
Gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.
'Tuin' (Artikel 4)
Ten westen van de bestaande woningen aan de Wilgenstraat 5 en 7, zijn de gronden conform de ten zuiden gelegen woonpercelen, voorzien van de bestemming 'Tuin'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bedoeld voor tuinen en erven.
Binnen deze bestemming mogen enkel overige bouwwerken worden gebouwd. Hiervoor geldt dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken voor de voorgevel (of het verlengde hiervan) van de woning maximaal 1 meter hoog mag zijn, en achter de voorgevel van de woning 2 meter.
'Wonen' (Artikel 5)
De te realiseren rijwoningen, alsmede de bestaande woningen aan de Wilgenstraat, zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, tuinen, erven en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
Binnen de bestemming mogen hoofdgebouwen (woningen) uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het aantal maximaal aantal woningen is met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' bepaald. In voorliggend geval gaat het om maximaal vijf woningen. Daarnaast is door middel van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' bepaalt dat de goot- en bouwhoogte maximaal respectievelijk 6,5 meter en 10 meter mag bedragen.
Daarnaast gelden een aantal (maatvoerings)regels voor bijbehorende bouwwerken.
'Wonen - Gestapeld wonen' (Artikel 6)
Het te realiseren appartementengebouw is voorzien van de bestemming 'Wonen - Gestapeld wonen'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, tuinen, erven en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
De gestapelde woningen mogen enkel binnen een bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is door middel van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' gemaximaliseerd op 13 meter. De gezamenlijk oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 75 m². De groot en/of bouwhoogte daarvan bedraagt maximaal 3,30 meter.
In de bouwregels is tevens bepaald adat, conform het akoestisch onderzoek, de noordoostgevel van het hoofdgebouw en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken op de tweede en hogere verdiepingen dient te worden gebouwd als een dove gevel. In afbeelding 7.1 is met de rode onderbroken streep aangegeven wat wordt bedoeld met de 'noordoostgevel'.
Afbeelding 7.1 Locatie dove gevel (Bron: Weghorst Architectuur)
'Wonen - Stadsrand' (Artikel 7)
Het perceel aan de Westermaatweg 14-14a is voorzien van de bestemming 'Wonen - Stadsrand 1'. Hiervoor is gekozen, omdat de regels voor woonbestemmingen in het buitengebied verschillend zijn van de regels die gelden voor woonbestemmingen in de kernen/steden in Almelo.
Voor hoofdgebouwen geldt een maximale inhoudsmaat 750 m³ en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,30 meter en 6,60 meter. Voor bijbehorende bouwwerken geldt een maximum oppervlak van 150 m². Indien de bestaande gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken meer de 150 m² bedraagt, dan mag bij vervangende nieuwbouw maximaal 250 m² worden teruggebouwd.
In voorliggend geval gaat het echter om enkel een functiewijziging. Hiervoor is relevant dat afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten beperken zich tot de ambtelijke kosten welke verbonden zijn aan het voeren van de planologisch procedure en worden verhaald middels de legesverordening. Eventuele planschade wordt afgewenteld middels een planschadeovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a geen exploitatieplan nodig.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is voorliggend voornemen naar de provincie gestuurd in het kader van de voorkantsamenwerking. De provincie geeft aan dat de ontwikkeling geen belemmeringen ondervindt van het provinciale beleid. Het gaat om woningbouw binnen bebouwd gebied en de gemeente Almelo heeft nog genoeg ruimte in de woonafspraken.
De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een korte procedure. Nader overleg met het waterschap is niet vereist.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt er, gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
In het kader van het vooroverleg met omwonenden, heeft op 20 november 2018 een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. De informatiebijeenkomst gaf aanleiding tot aanpassing van het plan. De rijwoningen aan de Peppellaan zijn dusdanig verplaatst, om zodoende omwonenden tegemoet te komen ten aanzien van uitzicht richting het buitengebied.
Op 18 december 2018 is een aangepast plan bij de omwonenden voorgelegd. Dit plan gaf aanleiding om de ontsluiting op de Wilgenstraat te verplaatsen naar de Peppellaan. Deze aanpassing zorgt ervoor dat omwonenden minder last hebben van verkeer van en naar het plangebied.
Op 19 februari is het definitieve plan voorgelegd aan de omwonenden, hier waren geen opmerkingen op.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen (12 juni 2019 tot en met 23 juli 2019). Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) doorlopen en is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan.
Binnen de gestelde termijn is één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze is door de gemeente beantwoord. De reactienota is in bijlage 6 opgenomen. De zienswijze heeft ertoe geleid dat het bestemmingsplan is aangepast. De verbeelding behorende bij het bestemmingsplan is aangepast. De maatvoeringaanduiding van de gestapelde woningen is zo aangepast dat uitsluitend ter plaatse van het hoogste deel van het gebouw een bouwhoogte van 13 meter is toegestaan.