Plannaam: Maatkampshoek
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00040-BP31
Type Plan: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: vastgesteld

Toelichting

 

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 De bij het plan behorende stukken

 

Het bestemmingsplan "Maatkampshoek" bestaat uit de volgende stukken:

  1. regels;

  2. verbeelding;

  3. bijlagen bij de toelichting;

  4. bijlagen bij de regels.

 

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

 

 

1.2 Ligging van het plangebied

 

Het plangebied Maatkampshoek betreft het oostelijke deel van de woonwijk Maatkampslanden van de dorpskern Bornerbroek. De wijk Maatkampslanden ligt in het noordoosten van het dorp Bornerbroek.

 

Hieronder is de begrenzing van het plangebied weergegeven en de ligging van het plangebied ten opzichte van de rest van de gemeente Almelo.

 

 [image]

 

Figuur 1: Begrenzing plangebied (rood omlijnt)

 

 [image]

FIguur 2: Ligging plangebied

 

1.3 Aanleiding

 

De gemeenteraad heeft op 11 juli 2007 het bestemmingsplan Maatkampslanden vastgesteld. Met dit plan werd uitvoering gegeven aan de verdere continuering van het woningbouwprogramma voor Bornerbroek, aangezien er sprake was van een achterstand. Het plan biedt de mogelijkheid om 35 woningen te bouwen voor eveneens diverse doelgroepen. Een van de doelgroepen waren de huishoudens die moesten wijken voor de aanleg van het XL Businesspark Twente. Hiervoor zijn 6 kavels gereserveerd aan de oostzijde.

 

Inmiddels is gebleken dat de wijkers voor het bedrijventerrein naar andere locaties zijn verhuisd, waardoor de gereserveerde kavels in de wijk Maatkampslanden nog niet zijn verkocht en braakliggend zijn. Ook toen de reserveringen van de kavels voor de wijkers eraf zijn gehaald, waardoor de kavels vrij op de markt zijn gekomen, was er geen animo. Dit heeft mede te maken met de grootte van de woonkavels; deze zijn afgestemd op situatie van de huishoudens die moesten wijken voor het bedrijventerrein. Het zijn hierdoor woningen op een zeer grote kavel.

 

Voor de nog niet verkochte kavels is op papier een herverkaveling gemaakt, waarbij rekening is gehouden met de reeds aangelegde infrastructuur. Hierdoor ontstaan in totaal 10 kavels, zonder teveel afbreuk te doen aan de stedenbouwkundige opzet. Deze herverkaveling heeft de gemeente afgetast bij de woningzoekenden voor het gebied Bornerbroek. Door de kleinere kavels, en hierdoor een gunstigere prijs, is er concrete belangstelling ontstaan.

 

Om de herverkaveling van de nog niet verkochte percelen mogelijk te maken is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het bestemmingsplan Maatkampshoek voorziet hierin.

 

 

1.4 Huidige planologische situatie

 

Voor het plangebied geldt tot de inwerkingtreding van het dit plan het bestemmingsplan Maatkampslanden. Deze is door de raad vastgesteld op 11 juli 2006 en door GS op 12 oktober 2006 goedgekeurd. Voor het plangebied is opgenomen dat maximaal 6 vrijstaande woningen mogen worden gebouwd.

 

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

 

In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat zowel in de op de huidige lanschappelijke aspecten van het plangebied en de ruimtelijke en functionele aspecten van de omgeving als op de huidige situatie van het plangebied.

 

2.1 Het plangebied

 

Er is in de huidige situatie sprake van nog onbebouwde gronden, maar de gronden zijn al wel bouwrijp gemaakt situatie. In het gebied is daarbij al deels de infrastructuur aangelegd, zoals een tijdelijke bouwweg, riolering, speelvoorzieningen en verlichting. De situering van deze voorzieningen zullen zo veel mogelijk ongewijzigd blijven, gezien de reeds gedane financiele investeringen. Hierop is eveneens de verkaveling gebaseerd.

 

De foto's hieronder geven de huidige situatie van de percelen weer.

 

[image]Figuur 3 Huidige situatie van de zuidelijke percelen

 

[image]Figuur 4 Huidige situatie van de noordelijke percelen

[image]Figuur 5 Huidige situatie van de noordelijke percelen ten opzichte van de bestaande bebouwing

 

2.2 Functionele structuur

 

Het plangebied is op twee wijzen ontsloten. Enerzijds via de Moats en anderzijds via de Maatkampsweg. Dit is eveneens via het vigerende bestemmingsplan gereguleerd. Feitelijk is de ontsluiting via de Maatskamsweg nog niet gerealiseerd, zoals op de foto hierboven (figuur 5) te zien is, omdat de bouwkavels nog niet ontwikkeld zijn.

 

Op basis van het huidige bestemmingsplan Maatkampslanden zijn de kavels voorzien van een directe bouwtitel. In het geldende bestemmingsplan Maatkampslanden is het gebied voorzien van twee bouwvvlakken, waarbinnen de woningbouw kan plaatsvinden.

 

In het noordelijke bouwvlak kunnen maximaal 4 vrijstaande woningen worden gebouwd. In het zuidelijke bouwvlak kunnen maximaal 2 vrijstaande woningen worden gebouwd. In alle gevallen mag de goothoogte niet meer bedragen als 4 meter en mag de bouwdiepte niet meer bedragen als 12 meter, geldt een maximum bebouwingspercentage van 50% en moeten de hoofdgebouwen op 3 meter afstand van de perceelsgrens staan.

 

[image] Figuur 6 Uitsnede vigerend bestemmingsplan

2.3 Leeswijzer

 

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

 

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

 

Hoofdstuk 4 Beleidskader

 

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

 

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

 

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

 

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

 

 

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

 

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de ruimtelijke (bestaande) structuur van het plangebied en de omgeving. In dit hoofdtuk wordt ingegaan op de ruimtelijke ontwikkeling zelf.

 

3.1 De ruimtelijke ontwikkeling

 

De ontwikkeling voorziet in een herverkaveling van de 6 relatief grote woonpercelen tot 10 kleinere woonpercelen. De ontwikkeling blijft binnen het plangebied van de huidige verkaveling, behalve de verlegging van de watergang van het waterschap aan de oostzijde van het plangebied. Hierdoor is een aantal m2 extra beschikbaar gekomen voor uitgifte.

 

 

3.2 Stedenbouwkundige opzet

Voor de herverkaveling is de volgende situatietekening opgesteld.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 7 Verkavelingstekening

 

Deze nieuwe opzet sluit goed aan bij de bestaande woningen ernaast (rond 350m2 per kavel) en vormt een logische overgang naar het buitengebied. De grootste kavels blijven aan de rand en zijn nog steeds fors te noemen. De ondergrondse infrastructuur is (deels) reeds aangelegd, waardoor de mogelijkheden voor een geheel andere verkaveling beperkt zijn.

 

De nieuwe verkaveling bestaat uit kleinere kavels en er heeft een verlaging van de grondprijs plaatsgevonden. De nieuwe verkaveling is voorgelegd aan de kavelzoekenden voor Bornerbroek en omgeving. In korte tijd hebben zich zes gegadigden gemeld die een optie hebben genomen op de kavels. Aangezien het aantal woningen wordt gewijzigd van 6 naar 10 is onderhavige wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk.

 

In het plangebied zijn eveneens voorzieningen aanwezig voor het waterbeheer. Er is een watergang rondom de buitenste kavels en in het plangebied zijn wadi's opgenomen. Eveneens is in het plangebied een speelvoorziening opgenomen, deze is in de feitelijke situatie ook al aanwezig.

 

De bebouwingregels uit het bestemmingsplan Maatkampslanden worden zoveel mogelijk overgenomen en op een aantal punten aangepast naar de huidige standaarden/uitgangspunten.

 

 

3.3 Verkeersstructuur

 

Ontsluiting

Deze planwijziging levert geen verandering in de verkeerssituatie op, die vraagt om verkeerskundige aanpassingen. Op basis van het gelende bestemmingsplan Maatkampslanden is het gebied op twee wijzen ontsloten en wordt in het onderhavige bestemmingsplan overgenomen.

 

Op de woningen is de categorie “landelijk wonen” van toepassing. Voor deze categorie wordt uitgegaan van ongeveer 7,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. Dat betekent in dit geval: 30 extra voertuigbewegingen per dag extra, verdeeld over een hele dag. Aangezien het plan voorizet in een toevoeging van 4 extra woningen, zal dit 3 extra verkeersbewegingen betekenen die in een spitsuur langs kunnen rijden. Dat is een geringe toevoeging, waarbij opgemerkt moet worden dat het verkeer van/naar het woongebied via 2 separate ontsluitingen wordt gereguleerd en gestroomlijnd. De wegen ter ontsluiting van het gebied (de Mors, de Hoonbrink en de Maatkampsweg) voldoen qua inrichting aan de eisen, die er vanuit de omvang van deze beide gebieden gesteld mogen worden aan de weginrichting.

 

Calamiteiten

Het gebied is op twee wijzen ontsloten, conform de eis van de brandweer. In de verbeelding is een verbindingstuk opgenomen met de aanduiding 'ontsluiting' binnen de bestemming Groen. Deze ruimte kan niet door de bewoners worden gebruikt (wordt fysiek niet mogelijk gemaakt) en is alleen te gebruiken voor de calamiteitendiensten. De wegbreedte van de Wolbert zal 6,5 meter bedragen. Hierdoor is het gebied op een juiste wijze ontsloten en bereikbaar in het geval van calamiteiten.

 

Parkeren

Het parkeren vindt plaats op het eigen terrein

Hoofdstuk 4 Beleidskader

 

 

4.1 Rijksbeleid

 

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het rijk over aan de provincies en gemeenten.

 

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluit mogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

 

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent de hieronder genoemde treden die achter elkaar moeten worden doorlopen.

 

 

[image]Afbeelding 8: Ladder voor duurzame verstedelijking

 

In het RWP Twente/West-Overijssel zijn afspraken vastgelegd waarin gemeenten in Twente/West-Overijssel zich moeten houden. Zo zijn vraag en aanbod voor de regio in kaart gebracht op basis van dezelfde uitgangspunten en afspraken gemaakt over programmering en afstemming van woonplannen.

 

Gemeenten in Overijssel maken maximaal 100% van de gemeentelijke vraag voor de komende 10 jaar naar woningen beschikbaar in harde plannen. De provincie borgt dit. Door te programmeren voor de eigen behoefte zorgen gemeenten ervoor dat er geen overaanbod in harde plannen ontstaat op de (regionale) woningmarkt. Hierdoor gaat er in principe geen extra aanzuigende werking uit naar huishoudens uit andere gemeenten. Daarbij zijn migratiecijfers verwerkt inde huishoudensprognose en daarmee ook de regionale behoefte.

 

Gemeenten die over een 'historische' harde bestemmingsplancapaciteit beschikken van meer dan 100% van de woningvraag, brengen het overaanbod met maximale voortvarendheid terug (maximaal 3 jaar vanaf januari 2016). De provincie ziet hierop toe. Verder borgt de provincie met de verordening dat gemeenten met overprogrammering uitwerkingsplichten niet kunnen benutten. Hiermee worden buurgemeenten beschermd tegen negatieve effecten van overprogrammering bij buurgemeenten.

 

Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking. Van belang is ondermeer de uitspraak (ABRvS 16 september 2012, ECLI:NL:RV:2015:2921) van toepassing, waarin is bepaald dat de ondergrens voor wonen op maximaal 11 woningen ligt. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 4 extra woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing, aangezien sprake is van de bouw van vier vrijstaande woningen.

 

Ten overvloede worden hieronder de drie stappen van de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.

 

- Trede 1 Actuele regionale behoefte: woningvraag minus aanbod in harde plannen.

De Overijsselse gemeenten gebruiken de huishoudensprognose van Primos 2013 als basis voor het vaststellen van de vraag naar nieuwe woningen en de programmering daarvan. Primos wordt alom in Nederland hiervoor gebruikt. Zodra er goede inzichten ontstaan over Primos 2015 - in 2016 - kijkt Overijssel opnieuw naar de situatie. Voor gemeenten en de provincie is Primos 2013 - zolang goede inzichten nog niet beschikbaar zijn - het meest actuele marktinzicht voor het bepalen van de woningvraag. Op basis hiervan hebben de Twentse gemeenten en de provincie Overijssel met elkaar afspraken gemaakt over het gemeentelijke en provinciaal woonbeleid. Dit is vastgelegd in de Bestuursovereenkomst woonafspraken Twente 2016 - 2020 die 29 januari 2016 is getekend. Onderhavige ontwikkeling met betrekking tot een extra aanbod van vier woningen voor de kern Bornerbroek past binnen deze afspraken.

 

- Trede 2 Wel of niet binnen bestaand stedelijk gebied?

De definitie van bestaand stedelijk gebied is in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen als 'stedelijke ontwikkeling' en is als volgt gedefinieerd: 'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

 

De geldende bestemming van het plangebied is Wonen en er is een directe bouwtitel, waardoor er sprake is van een bestaand stedelijk gebied (BSG).

 

- Trede 3 Woningbouwlocatie passend ontsloten?

Deze trede is feitelijk alleen van toepassing op locaties die buiten het BSG zijn gelegen. Aangezien onderhavig plangebied deel uitmaakt van de bestaande woonwijk Maatkampslanden en hierop aansluit en gebruik maakt van de bestaande infrastructuur is er sprake van een passende ontsluiting.

 

4.1.3 Conclusie rijksbeleid

 

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waar geen nationale belangen zoals verwoord in de SVIR en verankerd in het Barro mee zijn gemoeid. De beoogde verkaveling, waardoor het aantal woningen wordt vergroot van 6 naar 10 wordt in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling waardoor de diverse treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking in moeten worden doorlopen. Hieruit zijn geen belemmeringen gebleken. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

 

4.2 Provinciaal beleid

 

Het provinciaal beleid is verwoord in diverse plannen. Voor onderhavige ontwikkeling is de Omgevingsvisie Overijssel, verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel, van belang.

 

4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

 

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over diverse instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

 

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

generieke beleidskeuzes;

ontwikkelingsperspectieven;

gebiedskenmerken.

 

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

 

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

 

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en – opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag op welke manier de ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

 

[image]Figuur 9: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

 

4.2.4 Toetsing van de ruimtelijke ontwikkeling aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

 

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

ontstaat globaal het volgende beeld.

 

Generieke beleidskeuzes

 

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke woningbouwontwikkeling. Hierdoor zijn met name artikel 2.1.3 en artikel 2.2.2 van de Omgevingverordening Overijssel van belang. Op de artikelen zal hierna nader worden ingegaan.

 
Artikel 2.1.3 SER-ladder voor de Stedelijke omgeving

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;

dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

Artikel 2.2.2 Nieuwe woningbouwlocaties

Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

 

Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsverordening Overijssel

 

SER-ladder voor de Stedelijke omgeving

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van het dorp Bornerbroek. Het betreft een bouwrijp terrein voor woningbouw en maakt onderdeel uit van de woonwijk Maatkampslanden. De percelen zijn al voorzien van een bouwtitel voor woningbouw.

 

Onderhavige ontwikkeling voorziet in een verdichting van het bestaand stedelijk gebied, door een herverkaveling binnen het bestaande plangebied. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt gevolg gegeven aan de vraag om woningbouw te plegen voor woningzoekenden van en nabij het dorp Bornerbroek. De woningen passen vanuit ruimtelijk als functioneel oogpunt in de omgeving. Van een ruimtebeslag op de groene omgeving is dan ook geenszins sprake. Dit mede gezien het feit dat het plangebied op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' heeft. De functie "wonen" wordt gerekend tot een stedelijke functie als bedoeld in de Omgevingsverordening Overijssel. Resumerend wordt gesteld dat er geen strijd is met het begrip "bestaand bebouwd gebied" als bedoeld in Artikel 2.1.1 onder f van de Omgevingsverordening Overijssel.

 

Nieuwe woningbouwlocaties

Zoals uit artikel 2.2.2 van de omgevingsverordening blijkt mogen bestemmingsplannen enkel voorzien in nieuwe woningbouwlocaties indien deze nieuwe woningbouwlocatie in overeenstemming is met een gemeentelijke woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

 

Op 3 juli 2012 is de Woonvisie Almelo 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo. Deze woonvisie is opgesteld in samenspraak met de lokale woningbouwcorporaties en is afgestemd met de buurgemeenten. Vervolgens hebben de Twentse gemeenten en de provincie Overijssel afspraken met elkaar gemaakt over het gemeentelijke en provinciaal woonbeleid. Dit is vastgelegd in de Bestuursovereenkomst woonafspraken Twente 2016 - 2020 die 29 januari 2016 is getekend. De onderhavige ontwikkeling, het realiseren van vier extra woningen in het plangebied, past binnen de woonvisie en de woningbouwafspraken die zijn gemaakt met de provincie en buurgemeenten.

 

Met de vaststelling van de Marsroute 2 op 23 juni 2011, heeft de raad nader vastgelegd welke woningbouwprojecten als prioritair worden aangemerkt. Tevens is opgenomen welke woningbouwprojecten als niet-prioritair zijn aangemerkt, maar onder voorwaarden wel voor realisatie in aanmerking kunnen komen. Marsroute 3, vastgesteld door de raad op 22 juni 2012, heeft hierin geen verandering gebracht. Onderhavig plan is als niet-prioritair aan te merken volgens het beleid van de Marsroute. Echter wordt in de Marsroute 2 en 3 ook onderkend dat er plannen kunnen zijn, waarbij er goede redenen zijn om de kans te benutten. Bij deze afweging dient wel mee te spelen dat zij concurrerend met andere projecten kunnen zijn. Bij de afweging dient de woningbehoefte, de ontwikkeling van de wijken, de kwaliteit van de bebouwing en omgeving alsook de passendheid van het bouwplan in de totale gemeentelijke programmering een rol te spelen.

 

Het gaat in onderhavig geval om het realiseren van vier extra woningen voor de dorpskern Bornerbroek. Er is concrete vraag naar extra woningen, maar de afmetingen van de bestaande kavels passen niet bij de vraag. Om wel aan te vraag te voldoen is een herverkaveling noodzakelijk, waardoor kleinere kavels ontstaan. Om goede aansluiting te vinden bij de bestaande woningen en de overgang naar het landelijk gebied worden maximaal 4 woningen aan het plangebied toegevoegd. Hierdoor is er sprake van een gelijkmatige verdeling en is een passende oplossing geboden die aansluit bij de feitelijke situatie. De invloed van de ontwikkeling op de prioritaire project in de stad Almelo is gelet op het aantal woningen verwaarloosbaar. Tot slot zal met de herverkaveling een braakliggende terrein worden voorzien van een definitieve invulling, hetgeen bijdraagt bij de leefbaarheid van de naastgelegen woonwijken.

 

Op basis van de Omgevingsverordening moet in het kader van de toelichting op het bestemmingsplan ook worden gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Hieronder wordt onder het kopje 'ontwikkelingsperspectieven' uitgebreid op dit aspect ingegaan.

 

Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied is op de ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt als 'Stedelijke omgeving, dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieu's' en aangemerkt als geplande woonwijk. In figuur xx is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

 

[image][image] 

Figuur 10 Ontwikkelingsperspectievenkaart

 

'Geplande woonwijk'

Het plangebied is inmiddels geen geplande woonwijk meer. Het overgrote merendeel is inmiddels bebouwd. Het dient hierom als een woonwijk bij een kern te worden beschouwd. De omgevingsvisie schrijft voor kernen een veelzijdige mix van woon- en werkmilieus voor, met elk een eigen karakteristiek. De identiteit en eigenheid van de kernen is leidend bij opgaven, zoals herstructurering, inbreiding en uitbreiding. Bestaande woon- en werkmilieus in de dorpen en kernen op zo'n manier herstructureren en zulke nieuwe woon- en werkmilieus toevoegen, dat de veelzijdigheid van de dorpse leefmilieus wordt versterkt en de karakteristiek van het betreffende dorp/ kern wordt gediend.

 

Zoals aangegeven voorziet het plan in een optimale herverkaveling, met name voor Bornerbroekers. De bebouwingsopzet past in verschijningsvorm bij de bestaande woningen en voorziet in een juiste overgang naar het open landelijke gebied. De ontwikkeling is in overeenstemming met de ter plekke geldende ontwikkelingsperpectief.

 

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “Natuurlijke laag” en de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” kunnen in dit geval buiten beschouwing blijven aangezien de kenmerken van deze lagen, door verstedelijking, niet meer voorkomen in het plangebied. Daarnaast wordt de “Lust- en leisurelaag” buiten beschouwing gelaten omdat er geen kenmerken of elementen vanuit deze laag op het plangebied van toepassing zijn.

 

- De stedelijke laag 'Woonwijk 1955-nu'

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. Er is sprake van een tijdgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Lokaal zijn kleine eenheden die afwijken van het systeem aan de rand van de wijk. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen en kunst in de openbare ruimte. Als ontwikkeling wordt aangegeven de eenzijdigheid te doorbreken en de groenstructuur als onderdeel herkenbaar te laten zijn.

 

Toetsing aan het inititiatief aan de 'stedelijke laag'

Het herverkavelen draagt bij aan de leefbaarheid van de wijk doordat woningbouw gepleegd wordt die beter aansluit bij de wensen en eisen van de woningzoekenden in en nabij Bornerbroek. De nieuwe opzet van dit deel van de wijk sluit aan bij de bestaande bebouwing en behoud haar karakter. Dit deel van de woonwijk vormt immers de overgang naar het open gebied en heeft een passende maar afwijkende kavelgrootte.

 

4.2.5 Conclusie toetsing aan de omgevingsvisie- en verordening Overijssel

De ontwikkeling is in overeenstemming met de in de omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de omgevingsverordening vastgelegde provinciaal beleid.

 

4.3 Gemeentelijk beleid

 

4.3.1 Structuurplan Almelo

 

Het “Structuurplan Almelo” is op 6 maart 2003 vastgesteld. Het structuurplan geeft een visie op de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Almelo. Als gevolg van de vaststelling van het Masterplan in 2006 is het Structuurplan Almelo in 2006 partieel herzien ten behoeve van twee grote ontwikkelingen in Almelo te weten Waterrijk en Almelo Noord Oost. In 2008 is het Structuurplan Almelo wederom partieel herzien ten behoeve van de binnenstad en in 2009 ten behoeve van het Indiëterrein. De ruimtelijke hoofdstructuur van Almelo wordt gekenmerkt door vier groene lobben die vanuit het omliggende buitengebied tot aan de rand van het stadscentrum reiken. Het ruimtelijke beleid is gericht op het behoud van de lobbenstructuur. Binnen deze structuur moet worden gezocht naar de nodige uitbreidingsruimte voor stedelijke functies. De ligging van het plangebied is in figuur 11 weergegeven.

 

[image][image] 

Figuur 11 Structuurplan

 

Toetsing aan het Structuurplan Almelo

Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Wonen bestaand'. Er zijn verder geen bijzonderheden opgenomen voor deze specifieke locatie. Aangezien de ontwikkeling puur woningbouw betreft, is deze in overeenstemming met het structuurplan.

 

4.3.2 Masterplan Almelo

 

Het Masterplan geeft de ontwikkeling van Almelo aan tot het jaar 2030. Almelo wil met het Masterplan onder meer jongeren, hoger opgeleiden en gezinnen aan de stad binden. Daarnaast heeft het plan als doel de regionale positie van Almelo als centrumstad te versterken en de voorzieningen in de stad te verbeteren. Deze ambities krijgen de komende jaren concreet vorm in de verschillende projecten en plannen die voortkomen uit het Masterplan. Een vernieuwing van de binnenstad levert meer sfeer en gezelligheid op en een toename van het winkelbezoek. Met het creëren van verschillende nieuwe woonmilieus wil Almelo tegemoet komen aan de verschillende wensen op de woningmarkt. Het aanpassen van de wegenstructuur zorgt ervoor dat Almelo beter en makkelijker toegankelijk wordt. Het Masterplan bestaat uit vijf opgaven. Deze opgaven zijn per stadsdeel en per thema verder uitgewerkt. Het plangebied is niet gelegen in stadsdeel die specifiek is benoemd en valt ook niet onder een van de kernprojecten.

 

De onderhavige ontwikkeling is dusdanig kleinschalig dat het masterplan Almelo zich hie rniet over uitlaat. Voor de kern Bornerbroek is opgenomen dat er kleinschalige ontwikkelingen bij de kern en in de omgeving zullen plaatsvinden. Hiermee is gedoeld op de wijk Maatkampslanden en de ontwikkeling van het voormalige Eiveko-terrein. Verder wordt aangegeven dat binnen de wijken sprake dient te zijn van een gevarieerde opbouw en plufirormiteit.

 

Toetsing aan het Masterplan

Dit bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van vier woningen. Het plangebied is gelegen in de bestaande wijk Maatkampslanden. Dit gebied is niet specifiek aangewezen als kernproject. Geconcludeerd wordt de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de beleidskaders zoals opgenomen in het Masterplan Almelo.

 

4.3.3 Woonvisie Almelo 2020

 

Op 3 juli 2012 is de nieuwe Woonvisie Almelo 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo. Deze woonvisie is opgesteld in samenspraak met de lokale woningbouwcoöperaties. Sinds de vaststelling van de vorige woonvisie in 2006 is er veel veranderd. Hierbij valt te denken aan de economische neergang, vergrijzing en individualisering. Deze veranderingen hebben hen weerslag op de woningmarkt in Almelo en zijn de aanleiding voor de ontwikkeling van een nieuwe woonvisie.

 

Het aantal inwoners in Almelo zal nog groeien, in een omgeving die niet meer groeit. De uitbreiding van het woonaanbod is in Almelo, net als in de andere gemeenten van de Netwerkstad, niet heel groot maar wel nodig om aan de huishoudengroei tegemoet te komen. Almelo huisvest ten opzichte van omliggende gemeenten relatief meer mensen met een laag inkomen. In sociaal opzicht staat Almelo er minder goed, minder veerkrachtig voor dan de gemeente wenselijk vindt. Ook in ruimtelijk opzicht moet Almelo een inhaalslag maken. De binnenstad bruist nu niet: er zijn lege plekken en over het voorzieningenniveau zijn velen niet tevreden. Almelo omvat geen 'compleet' palet aan woonmilieus: het ontbreekt aan aantrekkelijk wonen in de binnenstad en aan suburbane woonmilieus. Daarbij zijn sommige wijken kwetsbaar, door fysieke veroudering en omdat het aanbod niet meer voldoet aan de wensen.

 

Het doel is in 2020 Almelo een aantrekkelijke centrumgemeente te laten zijn waar het prettig leven is en goed toeven. Om dit te kunnen bereiken heeft Almelo zichzelf een drietal veranderopgaven gesteld: Woonconsument centraal: Almelo wil zich onderscheiden als dé stad waar de woonconsument zelf kan bepalen hoe hij wil wonen en ook de ruimte heeft om die gewenste woonsituatie vorm te geven; Duurzamere stad: Almelo wil zich onderscheiden als duurzame stad. Onder duurzaam verstaat Almelo niet alleen een schoon milieu maar ook een veilige, leefbare, toegankelijke en toekomstbestendige stad. Betere sociaaleconomische balans: Almelo streeft naar een betere sociaal economische balans dan nu het geval is, door perspectief te bieden aan de inwoners zelf en door het binden van midden en hogere inkomens.

 

Voor Almelo zijn meerdere prognoses beschikbaar op basis waarvan de toekomstige bevolkingsaantallen, de omvang van de woningvoorraad en het aantal huishoudens kunnen worden ingeschat. Uit prognoses blijkt dat er een structurele behoefte is aan meer woningen in Almelo. Gezien de verwachte ontwikkelingen en behoeften streeft Almelo naar 75.000 inwoners in 2020. Dat is een reële verwachting voor de lange termijn, passend bij de prognoses voor een gezonde woningmarkt, en sluit aan bij de verwachtingen van de provincie. De realisatie van deze structurele opgave wordt echter door de conjunctuur danig beïnvloed. Idealiter, in het licht van de bevindingen en uitspraken gedaan in deze woonvisie, worden er per jaar dan zo'n 200 tot 225 woningen netto toegevoegd aan de voorraad. Door de economische crisis en de daarmee gepaard gaande stagnatie op de woningmarkt zal dit aantal de komende jaren waarschijnlijk niet of moeilijk gehaald worden. Echter, op termijn zullen de betreffende woningen gerealiseerd moeten worden, omdat er behoefte aan is, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Tegelijkertijd willen we een realistisch programma, waarin ook de gevolgen van de economische crisis voor de woningmarkt meegenomen worden. Vanwege deze redenen is voor een flexibele woningbouwprogramma gekozen.

 

De ontwikkeling voorziet in de toevoegen van vier woningen, het geen als katalysator zal dienen voor de overige nog niet verkochte woonkavels van de wijk Maatkampslanden. Het betreffen in totaal 10 kavels. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de woonvisie, namelijk een aantrekkelijke centrumgemeente te zijn, door ook nieuwbouwkavels bij een dorpskern te realiseren. Daarbij is van belang dat grote kavels met een regionale aantrekking worden omgezet naar kavels voor particulier opdrachtgeverschap die invulling geeft aan de lokale vraag vanuit Bornerbroek.

 

 

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

 

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het bestemmingsplan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven.

 

 

5.1 Bedrijven en andere activiteiten

 

Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).

 

Onderzocht is of de beperkte kavelverschuiving/indeling ten opzichte van het geldende bestemmingsplan milieuhygiënisch inpasbaar is. De ruimtelijk relevante milieuhygiënische randvoorwaarden om te komen tot de realisatie van deze ontwikkeling, ook in relatie tot haar omgeving, worden getoetst.

 

5.1.1 Wijze van beoordelen

De invloed van de aanwezige bedrijven en de mogelijke potentiële milieubelasting van toegestane bedrijven op het plangebied zijn beoordeeld. Hierbij zijn de milieuvergunningen en daaruit voortkomende rechten, de normstellingen uit AMvB’s en de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009) als leidraad gehanteerd. Vervolgens is gekeken naar de milieuhygiënische effecten van deze bedrijvigheid op het plan. De bevindingen staan in de volgende paragrafen.

 

5.1.2 Externe zonering

De publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG is gebruikt bij de zonering rond bedrijven. De

publicatie deelt bedrijven onder in categorieën op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per milieucategorie gelden richtafstanden tot de woonwijken.

 

Milieucategorie

Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)

1

0 tot 10 meter

2

30 meter

3.1

50 meter

3.2

100 meter

4.1

200 meter

4.2

300 meter

5.1

500 meter

5.2

700 meter

5.3

1000 meter

6

1500 meter

 

In de plantoetsing gaan wij uit van bovengenoemd zoneringprincipe.

 

5.1.3 Aanwezige bedrijven in de directe omgeving

De aanwezige bedrijfsactiviteiten in en rond het plangebied zijn geïnventariseerd op basis van de bedrijvenlijst van de gemeente Almelo. De bedrijvenlijst geeft aan welke bedrijven in bedrijf zijn en zich hebben gemeld of een vergunning hebben gekregen op basis van de Wet milieubeheer. Zowel een melding als een vergunning geeft rechten aan een bedrijf. Kleinschalige activiteiten, zoals detailhandel en kantoor of bedrijven aan huis, leveren geen problemen op en zijn buiten beschouwing gelaten. De aanwezige huidige bedrijvigheid rond dit plangebied is geïnventariseerd.

 

Rond het plangebied zijn binnen de afstanden zoals gesteld in de tabel zijn geen bedrijven uit deze categorieën aanwezig. Gesteld kan worden dat in de directe omgeving van het plangebied zijn geen zodanige bedrijven of activiteiten gelegen met een relevante invloed op het plangebied.

 

Oordeel van inpasbaarheid

In en om het plangebied zijn verder geen bedrijven aanwezig die een negatieve invloed hebben op woningen of woonwijken. Gesteld kan worden dat er van uit goede ruimtelijk milieuhygiëne geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen planontwikkeling.

 

 

5.2 Luchtkwaliteit

 

Bij elk ruimtelijk plan moet de luchtkwaliteit in acht worden genomen. In dit geval zijn de wijzigingen van het bestemmingsplan beperkt en is er sprake van wijziging van niet in betekenende mate NIBM zoals genoemd in de wet. Een onderzoek naar de luchtkwaliteit is om die redenen dan ook niet nodig.

Ook omdat de jaarlijkse rapportage in het kader van het Besluit Luchtkwaliteit geen overschrijding van de grenswaarden in en om het plangebied gebied laat zien mag geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit plan.

 

5.3 Geur

 

Uit onderzoek is gebleken dat er zich rond de directe omgeving van het plangebied geen agrariërs bevinden die met hun geur contour tot in het plangebied reiken. De huidige planwijziging waarbij een enkel bouwvak, binnen de oude plangrenzen, een enkele meter meters richting buitengebied word verschoven beperkt de op grotere afstand gelegen agrariërs niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden. Andere geurgevoelige objecten zijn voor deze agrariërs bepalend.

 

5.4 Externe veiligheid

 

Algemeen

Bij het opstellen van de externe veiligheidsparagraaf is uitgegaan van de huidige wet en regelgeving. Planontwikkelingen dienen in het kader van goede ruimtelijke ordening te worden getoetst aan het aspect “externe veiligheid”. Onderzocht is of de realisatie van dit plan vanuit het externe veiligheidsperspectief mogelijk is op de beoogde locatie. Het te ontwikkelen gebied dient te worden beoordeeld als een kwetsbaar gebied. Externe veiligheidsaspecten kunnen zich uitstrekken tot op grotere afstanden. Om deze reden is een voldoende grote afstand rond het plangebied meegenomen in het onderzoek.

 

Onderzocht is of de realisatie van dit plan vanuit externe veiligheidsperspectief mogelijk is op de beoogde locatie. Het te ontwikkelen gebied dient te worden beoordeeld als een kwetsbaar gebied. Externe veiligheidsaspecten kunnen zich uitstrekken tot op grotere afstanden. Om deze reden is een voldoende grote afstand rond het plangebied meegenomen in het onderzoek.

 

De risicobronnen binnen, maar ook in de nabijheid, van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde risicobronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en leidingroutes voor brandstoffen zoals gasleidingen.

 

Beoordeeld is of kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en of voldaan kan worden aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen (BEVI), de regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI) en de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling o.a. toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het “Risico Register Gevaarlijke Stoffen”, het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig ook meegenomen. Voor het beoordelen van transportrisico’s is gebruik gemaakt van de circulaire “risico normering vervoer gevaarlijke stoffen” het RNGS en het basisnet. Voor het beoordelen van de risico’s van gasleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) gebruikt. Door de gemeente Almelo is tevens externe veiligheidsbeleid (Verantwoord evenwicht 2007) vastgesteld. Bij het realiseren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de in dit externe veiligheidsbeleid vastgestelde uitgangspunten.

 

Concreet houdt dit in dat rond dit plangebied is onderzocht welke externe veiligheidsrisico’s zich voordoen en dat is bekeken of deze beperkend zijn voor de geplande ontwikkeling. Voor de realiseerbaarheid van deze ontwikkeling het gebied beschouwd als een kwetsbaar gebied. Concreet houdt dit in dat er geen woningbouw mag plaatsvinden binnen de 10-6 contouren voor het plaatsgebonden risico.

 

Risicobedrijven in de directe omgeving van deze ontwikkeling plangebied

In de “ruime” omgeving van deze ontwikkeling, hierbij ook de grotere effectafstanden in ogenschouw genomen zijn geen bedrijven aanwezig welke conform het BEVI zijn te beschouwen zijn als risicobedrijven. Het LPG tankstation aan de Pastoor Ossestraat 45a en Vivochem, gelegen op het XL-park, zijn wel te beschouwen als risico bedrijven maar hun effect en invloedsafstanden reiken niet tot aan dit plangebied. Gezien het ontbreken van relevante risicobedrijven is een nadere beoordeling niet noodzakelijk is.

 

 

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen rond het plangebied

 

Wegverkeer

Ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is binnen de gemeentelijke grenzen van Almelo (en zoveel mogelijk aan de buitengrenzen van de stad) een route gevaarlijke stoffen vastgesteld. Voor het doorgaande transport van gevaarlijke stoffen dient gebruik te worden gemaakt van de daarvoor vastgestelde route. In de directe relevante omgeving rond het plangebied is geen “route gevaarlijke stoffen” aanwezig zoals deze door de gemeente Almelo is vastgesteld.

Risico’s tengevolge van transport van gevaarlijke stoffen worden dan ook niet nader beschouwd.

 

Railverkeer

Het plangebied is op zodanig ruime afstand van spoorlijnen gelegen dat nadere beoordeling niet noodzakelijk is.

 

Waterwegen

Het plangebied is op zodanig ruime afstand van waterwegen gelegen dat nadere beoordeling niet noodzakelijk is.

 

Gastransport

Het plangebied is op zodanig ruime afstand van hogedruk gastransportleidingen gelegen dat nadere beoordeling niet noodzakelijk is.

 

 

5.5 Fysieke Veiligheid

 

In het kader van de fysiek veiligheid is door de Regiobrandweer advies uitgebracht op 15 februari 2016. Mede op basis van dit advies is onderstaande paragraaf opgesteld.

 

Bereikbaarheid

Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van Brandweer Nederland van 2012. Hierbij wordt beoordeeld of:

- de weg voldoet aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;

- een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar is;

- of de verkeersaders aan de brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang bieden.

 

Er is sprake van de hoofdontsluitingsweg aan de Hoonbrink en een geschikte hulpdienstroute van de Pastoor Ossestraat naar de Maatkampsweg. Hierdoor is er sprake van een goede tweedzijdige bereikbaarheid van deze wijk. Ondanks de hoofdontsluitingsweg en de hulpdienstroute liggen de woningen aan de Wolbert alsnog aan lange doodlopende wegen. Voor het reguliere verkeer is een gedeelte van de woningen te bereiken via de Hoonbrink en de Moats. De andere woningen zijn te bereiken via de Hoonbrink en de Maatkampsweg. Voor calamiteiten is een verbindingsweg aanwezig tussen beide gedeelten. Hierdoor is er sprake van een goede tweezijdige ontsluiting en bereikbaarheid. De daadwerkelijke inrichting van de calamiteitenroute zal verder met de brandweer worden afgestemd. De uitwerking zal voldoen aan de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van 2012. Hiervoor is voldoende ruimte in het plangebied aanwezig.

 

Opkomsttijd

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd. In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in tabel 1 beschreven.

 

 


Normtijd

Gebruiksfunctie

 

 

5 minuten

Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel

6 minuten

Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen

8 minuten

Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies

10 minuten

Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties

Tabel 1: Normtijden volgens Besluit Veiligheidsregio’s

 

Daarnaast is het ‘Dekkingsplan Brandweer Twente’, dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld. Hierin staat dat voor woningbouw van na 2003 een opkomsttijd geldt van 12 minuten.

 

Het plangebied betreft woningbouw van na 2003. Door de vaststelling van het ‘Dekkingsplan Brandweer Twente’ is de opkomsttijd van deze woningen vastgesteld op 12 minuten. Brandweer Twente kan in theorie binnen 11 minuten ter plaatse zijn. Er zijn altijd situaties denkbaar waardoor de norm niet wordt gehaald. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan wegafsluitingen of een gelijktijdig incident. De Brandweer Twente kan binnen de gestelde tijd ter plaatse kan zijn. Over de feitelijke uitvoering van de calamiteitenroute zal met de brandweer afstemming plaatsvinden.

 

Bluswatervoorziening

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

 

De primaire bluswatervoorziening

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

 

De secundaire bluswatervoorziening

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

 

De tertiaire bluswatervoorziening

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd

zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit

bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

 

Voor grondgebonden woningbouw van na 2003 geldt volgens de handreiking een capaciteit van minimaal 30m3/per uur. Een secundaire bluswatervoorziening is niet noodzakelijk.

 

In Maatkampslanden zijn reeds brandkranen op het drinkwaterleidingnet gerealiseerd. Deze spreiding voldoet aan de afstanden die in de handleiding van 2012 staan beschreven, namelijk binnen 100 meter van de opstelplaats van de tankautospuit. De tankautospuit moet binnen 40 meter van de woning opgesteld kunnen worden. De bestaande situatie van het drinkwaterleidingnet voldoet reeds aan de richtlijnen voor de primaire bluswatervoorziening bij grondgebonden woningbouw.

 

Sirendekking

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld. Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rond rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd. Hierbij valt onder andere te denken aan:

- sms berichten;

- sirenewagens.

 

Het plan valt binnen het theoretische dekkingsgebied van de sirene aan de Eierbaan.

 

Samengevat

Het plangebied is een gedeelte van het deels ontwikkelde gebied Maatkampslanden. De reeds aangelegde bluswatervoorziening, de opkomsttijd van de brandweer voor het plangebied, de bereikbaarheid en de sirenedekking voldoen aan de van toepassing zijnde normen, zoals de handreiking 2012. Aanvullende maatregelen zijn daardoor voor deze onderdelen niet nodig.

 

5.6 Geluid

 

Wegverkeerslawaai

De locatie is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de hoofdontsluitingswegen van de wettelijke geluidzone van de Pastoor Ossestraat. De direct omliggende straten maken deel uit van een 30 km/uur gebied. Deze wegen hebben geen doorgaande functie en een lage verkeersintensiteit en zijn om die reden buiten beschouwing gelaten. Er heeft, in het kader van het geldende bestemmingsplan Maatkampslanden, nader onderzoek op grond van de Wet geluidhinder (Wgh.) plaats noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd op basis van het geldende bestemmingsplan Maatkampslanden. In dit onderzoek is ook een doorkijk naar 2020 gemaakt. Geconcludeerd kan worden op basis van het uitgevoerde onderzoek dat voor woning gelegen buiten de 60 meter contour van de Pastoor Ossestraat geen hogere waarde hoeft te worden aangevraagd. De lege kavels binnen het plangebied zijn gelegen op meer dan 125 meter.

 

Geluid bedrijven

In de ruimtelijke overwegingen van het bestemmingsplan RBT tbv het XL Businesspark Twente (ten noorden van het plangebied) is al rekening gehouden met de aanwezigheid van het woongebied Maatkampslanden, en daarmee ook Maatkampshoek. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling van het bedrijvenpark de noodzakelijke milieuhygiënische ruimte (afstand) tussen de verschillende bedrijfscategorieën en dit woongebied is aangehouden. Hiermee is de milieu hygiënische kwaliteit voldoende geborgd. In de vastgelegde wettelijke geluidscontour van het XL-park is eveneens rekening gehouden met Maatkampslanden. De bouwvlakken waarbinnen de woningen zijn gelegen liggen buiten de wettelijke 50 dB(A) grens behorende bij het XL-park.

 

5.7 Bodemkwaliteit

 

Bij het vaststellen van het geldende bestemmingsplan Maatkampslanden heeft een onderzoek naar de bodemkwaliteit plaatsgevonden zoals ook bij dit plan toegevoegd. Het plangebied valt conform de geldende gemeentelijke bodemkwaliteitskaart onder het achtergrondwaardengebied 12. De gemiddelde bovengrond bevat hier (licht) verhoogde concentraties PAK en EOX. In het plangebied hebben sinds dit onderzoek geen relevante milieu hygiënische wijzigingen plaatsgevonden. Gesteld kan worden dat de milieu hygiënische bodemsituatie ter plaatse niet negatief is gewijzigd. Geconcludeerd wordt dat rekening houdend met de achtergrondwaarden en toetsing aan het bouwstoffenbesluit, geen bezwaar bestaat tegen bebouwing.

 

5.8 Flora en fauna

 

Onderzoek naar flora en fauna

De wetgeving op het gebied van flora en fauna beschermt aanwezige flora en fauna tegen verstoringen en bedreigingen in hun voortbestaan. De flora- en faunawetgeving is ook van toepassing op bestaand stedelijk gebied.

 

In de flora- en fauna wet worden de beschermde soorten, planten en dieren met name benoemd. Deze mogen niet opzettelijk worden verwijderd, verstoord of in hun bestaan worden bedreigd. Dit heeft consequenties voor nieuwe ontwikkelingen, zoals onder andere sloop en aanpassingen aan oude gebouwen die mogelijk nest of overwinteringsplaats zijn voor beschermde dieren of vestigingsplaats zijn voor beschermde planten. De aanwezige houtopstanden kunnen eveneens beschermde flora en fauna bevatten of van levensbelang zijn in het voortbestaan.

 

Bescherming van flora en fauna

Een initiatiefnemer is verplicht om bij nieuwe ontwikkelingen, zoals sloop of aanpassing van oude gebouwen, groenelementen en waterelementen na te gaan in hoeverre beschermde flora en fauna in het geding is. Een nader onderzoek en/of een aanvraag om omgevingsvergunning in het kader van de flora- en faunawetgeving kan noodzakelijk zijn. Onderdeel van de aanvraag om omgevingsvergunning zijn de te nemen compenserende maatregelen ter beperking c.q. voorkoming van schade aan flora en fauna. Een aanvraag om omgevingsvergunning kan worden aangevraagd op basis van artikel 75, vierde lid of vijfde lid onderdeel c, of artikel 75a, van de Flora en fauna wet.

 

Bestaand stedelijk gebied is in een aantal gevallen door inrichting, beheer, gebruik of ontwikkeling aanleiding geweest voor de ontwikkeling en vestigingen van beschermde flora en fauna. Een continuering van dit gebruik en/of beheer vormt geen beletsel als het gaat om beschermde flora en fauna. Nieuwe ontwikkelingen kunnen in strijd zijn met de voortbestaansmogelijkheden van aanwezige flora en fauna en zullen dan op basis van ontheffingen geregeld moeten worden. Daarvoor moet eerst onderzocht worden welke flora en fauna precies aanwezig zijn. Hierbij zal in veel gevallen sprake zijn van compenserende maatregelen die voor de realisatie van nieuwe ontwikkelingen gerealiseerd moeten zijn. Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van karakter, het staat hoofdzakelijk alleen meer woningen toe. Er vinden op basis van het plan geen ingrijpende wijzigingen plaats in de bestaande bebouwingsstructuur en groenstructuur. Een specifiek onderzoek naar flora en fauna is dan ook achterwege gelaten.

 

5.9 Archeologie

 

Het plangebied is volgens de gemeentelijke archeologische waardenkaart aan te merken als een gebied met een lage archeologische verwachting. Op basis van ons gemeentelijk beleid is geen nader onderzoek noodzakelijk.

 

5.10 Besluit milieueffectrapportage

 

Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

- Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;

- Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen);

- Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

 

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

 

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht is het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de in onderdeel D genoemde drempelwaarden ligt, moet het bevoegd gezag zich er nog steeds van vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling dient te worden vastgesteld of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;

belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

 

Beoordeling

Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

De invloedssfeer van de activiteit beperkt zich tot het plangebied en is geen sprake van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming 'Wonen' voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

 

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

 

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

- een oppervlakte van 100 hectare of meer,

- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

 

De beoogde uitbreiding waarin dit bestemmingsplan voorziet blijft ruimschoots beneden de drempelwaarden (een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2). Er is derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder de drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben. Indien de beperkte uitbreidingsmogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er gezien de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Er is geen sprake van invloed op het milieu, dit is onder andere gebleken uit de voorgaande paragrafen in dit hoofdstuk. Daarnaast zijn de potentiële effecten van het project, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het project, dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

 

6.1 Europees- en Rijksbeleid

 

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is

bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

 

In december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico’s.

 

De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

 

Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Hierbij streven we naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

 

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.

 

 

6.2 Provinciaal beleid

 

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

 

6.3 Beleid Waterschap Vechtstromen

 

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen uitgewerkt voor de thema’s waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

Ook de kosten en financiering zijn weergegeven. Het waterbeheerplan is afgestemd met de plannen van het Rijk, de provincies en de gemeenten.

 

6.4 Gemeentelijk beleid

 

Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

 

Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020

 

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

 

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke

watertaken voor de lange termijn.

 

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.

 
Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder- meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water.

 

De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil

geven aan haar zorgplichten. De gemeenteraad heeft gekozen voor de volgende ambities:

 

Ambitie en (beleids)keuze stedelijk afvalwater

De gemeentelijke taak voor stedelijk afvalwater is het zorgdragen voor de inzameling en het transport van afvalwater. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 10.33 Wet Milieubeheer. De accenten richting ambitieus zitten in:

 

Ambitie en (beleids)keuze afvloeiend hemelwater

De gemeentelijke taak voor afvloeiend hemelwater is het doelmatig inzamelen en verwerken van hemelwater. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.5 Waterwet. De accenten richting ambitieus zitten in:

 

Ambitie en (beleids)keuze grondwater

De gemeentelijke taak voor grondwater is een inspanningsverplichting om structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden in openbaar gebied aveel mogelijk te voorkomen of te beperken. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.6 Waterwet. De huidig ingezette koers wordt gevolgd waarbij voor het uitvoeren van grondwatermaatregelen kritisch wordt afgewogen of normgerichte maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd moeten worden.

 

Relevante doelstellingen zijn:

 

Ambitie en (beleids)keuze oppervlaktewater

Er is geen wettelijk taak voor de gemeente betreffende het oppervlaktewater. Oppervlaktewater is echter voor Almelo een belangrijk onderdeel van het watersysteem en zodoende ook gezien als een integraal onderdeel van het stedelijk water. De gekozen ambitie van huidige koers met incidenteel een tandje minder komt in hoofdzaak op het volgende neer:

 

Speerpunten voor de planperiode

Bovenstaande ambitiekeuzes voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kan in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  1. Samen op met burgers en bedrijven.

  2. Toekomstgericht en klimaatbestendig.

  3. Een doelmatige aanpak.

  4. De organisatie en de middelen op orde.

  5. Een functionerend watersysteem.

 

6.5 Watertoets

 

Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e

eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten.

 

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

 

Watertoetsproces

Via een digitale toets is op 16 februari 2016 het Waterschap Vechtstromen geïnformeerd. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van het watertoetsproces doorlopen moet worden. De uitgangspunten van het waterschap Vechtstromen voor alle inbreidingen en uitbreidingen zijn in beleidsregels weergegeven. Deze dienen voor het plangebied specifiek uitgewerkt te worden.

 

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft

een positief wateradvies. In paragraaf 6.2.3 is ingegaan op het plangebied en op welke wijze het water afgevoerd moet worden.

 

Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

 

Het plangebied is gelegen in Bornerbroek in een nieuwbouwwijk en bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied, een waterwingebied, beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Bij nieuwbouw zal er rekening

gehouden worden met voldoende ontwateringsdiepte zodat de kans op eventuele grondwateroverlast

kleiner wordt. Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater gecreëerd worden. Binnen het plangebied is al voldoende berging gecreëerd door aanwezige wadi’s binnen en rondom het plangebied. Er kan gesteld worden dat het plan geen nadelige gevolgen veroorzaakt voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

 

De gemeente Almelo streeft naar een volledige scheiding tussen schoon hemelwater aan de ene kant en (mogelijk) vervuild regenwater en afvalwater aan de andere kant. De methode van waterafvoer volgt vaak uit het type project waar wordt meegelift. Indien een inwoner of bedrijf ervoor kiest om het deel van de afvoer op zijn terrein ondergronds te laten plaatsvinden is dit voor de gemeente onder voorwaarden acceptabel.

 

Grondwater
In de omgeving van het plangebied liggen peilbuizen van het gemeentelijke grondwatermonitoringsnetwerk, Maatkampslanden ligt in een grondwateraandachtsgebied. Bij het bouwplan zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige ontwateringsdiepte zodat grondwateroverlast voorkomen zal worden. Aandachtspunt daarbij is de aansluiting/afwatering met de bestaande omliggende bebouwing.

 

Het oplossen van grondwaterproblemen achteraf kost een veelvoud van maatregelen tijdens de bouwfase. De grondwateroverlast wordt bestreden (en bij nieuwbouw voorkomen) volgens de voorkeursstrategie:

- Ophogen:

- Aanleggen extra oppervlaktewater:

- Aanleggen grondwatertechnische maatregelen.

 

Pas als ophogen of extra oppervlaktewater in een deelgebied niet realistisch is, komen grondwatertechnische maatregelen zoals drainages, in beeld.

 

Hemelwater en oppervlaktewater

Bij nieuwbouw moet het huishoudelijk afvalwater en het hemelwater dat op het verhard oppervlak (daken en (terrein)verharding) valt worden gescheiden. Er is sprake van toename van het verharde oppervlak. Gelet op de locatie van het bouwplan behoort het tot de mogelijkheden hemelwater binnen het plangebied te infiltreren en/of te bergen door middel van aanwezige wadi’s. Aangezien er op korte afstand oppervlaktewater aanwezig is kan het overtollige hemelwater worden geborgen en/of direct geloosd.

 

Ook is berging van hemelwater mogelijk middels aanleg van groene daken die een groene uitstraling geven aan de omgeving. Bij de toe te passen bouwmaterialen moet worden uitgegaan van afwatering op oppervlaktewater. Dit i.v.m. uitloogbaarheid en daardoor eventuele waterverontreiniging bij toekomstige afvoer.

 

Verder wordt om de waterkwaliteit te waarborgen, conform het beleid van de gemeente Almelo, nagenoeg geen chemische onkruidbestrijding toegepast.

 

Riolering (vuilwater)
In het plangebied ligt een vuilwaterriool wat onder vrijverval afvoert. Het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel is getoetst met bui 8 uit de Leidraad Riolering. Uitgangspunt is dat dit geen problemen mag opleveren voor het rioolstelsel. In 2012 is het rioolstelsel hydraulisch doorgerekend. Voor het plangebied zijn geen problemen geconstateerd.

De riolering in de Wolbert ligt diep genoeg om onder vrij verval op de buis aan te sluiten.

 

[image]Figuur 12 Riolering in/nabij het plangebied

 

In de nieuwe situatie zal het verhard oppervlak toenemen, waardoor er ongunstiger watersituatie ontstaat. Hemelwater moet separaat worden aangeboden aan de kavelgrens. Het hemelwater moet oppervlakkig worden afgevoerd en aangesloten op het oppervlaktewater- of grondwatersysteem.
Het is mogelijk al het hemelwater vertraagd af te voeren en te bergen en infiltreren op locatie, aanwezige wadi’s, al waar het kan overstorten op het aanliggende oppervlaktewater.
Het vuile water wordt aangesloten op het bestaande vuilwaterriool.

Er dient bij nieuwbouw aandacht te zijn voor grondwater in relatie met het nieuwe vloerpeil.

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

 

7.1 Inleiding

 

Het bestemmingsplan Maatkamsphoek bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

 

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

 

7.2 Juridische systematiek

 

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

 

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

 

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

 

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

 

Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:

 

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

 

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

 

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

 

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

 

7.3 Beschrijving per bestemming

 

7.3.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Groen, Tuin, Verkeer en Wonen. Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

 

Groen

Aan de structurele groenvoorzieningen is de bestemming Groen toegekend. Groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en voetpaden, waterhuishoudkundige doeleindenden, geluidwerende voorzieningen, sport- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Daarnaast is middels de aanduiding 'ontsluiting' een calamiteitenontsluiting mogelijk voor calamiteitendiensten. Het aanleggen van een ontsluitingsweg of het parkeren in het groen is niet toegestaan. Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³, andere gebouwen zijn niet toegestaan . Daarnaast zijn regels opgenomen voor overige bouwwerken.

 

Tuin

Deze bestemming is zowel voor als achter de woning geprojecteerd en vormt daarmee deels de voor- en achtertuin. Hierbij wordt afgeweken van de standaard. De reden hiervoor is dat de bouwkavel dermate diep is, dat alle bouwwerken (incl. de bijbehorende bouwwerken) binnen de woonbestemmings kunnen worden gerealiseerd. Vanuit stedenbouwkundige motieven is het gewenst om een deel van de achtertuin bijbehorende bouwwerken tegen te gaan. Overige bouwwerken, zoals een erfafscheiding, zijn mogelijk. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen het bouwen voor de voorgevel van de woning (maximaal 1 meter) en in de overige gevallen een maximale hoogte van 2 meter.

 

Verkeer

De bestemming Verkeer is bedoeld voor de in het plangebied opgenomen wegen, straten, fiets- en voetpaden. De gronden zijn mede bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, voorzieningen ter wering van het wegverkeerslawaai, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, huisvuilinzameling, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³, andere gebouwen zijn niet toegestaan . Daarnaast zijn regels opgenomen voor overige bouwwerken.

 

Wonen

Gronden met een bestemming Wonen zijn bestemd voor de handhaving en eventuele herontwikkeling van respectievelijk grondgebonden woningen.

De hoofdbebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. In de regels en verbeelding zijn vervolgens bepalingen opgenomen omtrent de maximale bouwhoogten, de maximaal te bouwen woningen en de afstand tot de perceelsgrenzen voor zowel de hoofdbebouwing als bijbehorende bouwwerken. Ook zijn bepalingen opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

De grootte van het perceel bepaald het toegestane aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken. De volgende regel is van toepassing;

De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal:

 

Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden. Deze regels zijn gericht op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten.

 

 

7.3.2 Overige regels

 

Inleidende regels / begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

 

Inleidende regels / wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

 

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

 

Algemene gebruiksregel

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

 

Algemene afwijkingsregel

In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

 

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

 

Algemene overige regels

In de algemene regels wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW.

 

Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend op basis van parkeerkencijfers of wordt bepaald in parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan. Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van de locatie, de specifieke kenmerken van de functie, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers van het gebouw en met het gemeentelijk beleid. Hierbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van leefbaarheid en bereikbaarheid.

Daarnaast is het eveneens van belang dat de parkeerruimte van voldoende omvang is. Een parkeerruimte moet wel zijn afgestemd op gangbare personenauto's.

 

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de hoofdregel dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, mits op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het ruimtelijk beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

 

Eenzelfde soort redenatie gaat op voor het laden en lossen van goederen.

 

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

 

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

 

Alle gronden zijn in eigendom van de gemeente. Alle kosten met betrekking tot de openbare ruimte zijn opgenomen in de grondprijs bij de kaveluitgifte. Hierdoor is geen exploitatieplan of een overeenkomst anderzijds noodzakelijk om kosten te verhalen.

 

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

 

Vooroverleg

Het plan is overeenkomstig het bepaalde in bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan verschillende instanties toegezonden. Uit het vooroverleg zijn geen belemmeringen gebleken.

 

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Maatkampshoek en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 27 april 2016 tot en met 7 juni 2016 ter inzage gelegen. Er zijn 2 gezamenlijke zienswijzen binnengekomen. Er heeft op 27 juni 2016 een hoorzitting plaatsgevonden. De zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven het bestemmingsplan te wijzigen. Ambtshalve zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd, waardoor het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld op 11 oktober 2016.

 

De zienswijzenreactienota is als bijlage bij toelichting toegevoegd.