Toelichting
Inhoudsopgave
1.2 De bij het plan behorende stukken
1.3 Ligging van het plangebied
1.4 Huidige planologische situatie
Hoofdstuk 2 De huidige situatie
3.2 Ladder van duurzame verstedelijking
4.1 Bedrijven en andere activiteiten
5.3 Beleid Waterschap Vechtstromen
Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten
Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten
7.3 Beschrijving per bestemming
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het perceel De Ruyterstraat 3 (op de kruising met de Ootmarsumsedwarsweg) heeft in het verleden een gymzaal gestaan. Momenteel betreft het een braakliggend terrein in afwachting van herontwikkeling. Initiatiefnemer van onderhavig bestemmingsplan is voornemens om ter plaatse zes woningen te realiseren.
De locatie is gelegen in het bestemmingsplan “Sluitersveld” en heeft hierin de bestemming “Maatschappelijk – 1”. Geconstateerd wordt dat dit gewenste plan op meerdere punten strijdig is met de ter plekke geldende bestemmingsplannen. Derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de herziening van het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 De bij het plan behorende stukken
Het bestemmingsplan "De Ruyterstraat 3" bestaat uit de volgende stukken:
-
regels;
-
verbeelding;
-
bijlagen bij de toelichting.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.
Daarnaast maakt de volgende separate bijlage onderdeel uit van de toelichting:
-
Verkennend bodemonderzoek De Ruyterstraat 3 in Almelo (BOD-nr.2052), Envita Almelo B.V., Almelo d.d. 15 april 2014, kenmerk: 204017-10/R01;
-
Watertoets waterschap Vechtstromen, d.d. 10 april 2015.
1.3 Ligging van het plangebied
De locatie is gelegen in de wijk Sluitersveld.
Afbeelding 1: Ligging plangebied
Afbeelding 2: Begrenzing plangebied
1.4 Huidige planologische situatie
De locatie is gelegen in het bestemmingsplan "Sluitersveld" . Het bestemmingsplan "Sluitersveld" is op 26 maart 2013 en vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo en per 29 mei 2013 onherroepelijk. Het perceel heeft hierin de bestemming “Maatschappelijk – 1”. Een uitsnede van de vigerende verbeelding uit bestemmingsplan “Sluitersveld” is hieronder te zien.
Afbeelding 3: Huidig planologisch regime
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met deze bestemmingsplannen omdat de bouw van woningen ter plekke niet is toegestaan. Binnen het huidige planologische regime is de voorgestelde ontwikkeling dus niet mogelijk.
1.5 Leeswijzer
De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 De huidige situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten
Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied
gegeven. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de
gemeente Almelo beschreven. In hoofdstuk 4 worden de milieu-aspecten verantwoord. In hoofdstuk 5 staat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 worden algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven. Hoofdstuk 7 beschrijft de juridische aspecten van het project. Hoofdstuk 8 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
Hoofdstuk 2 De huidige situatie
Het plangebied is gelegen in de wijk Sluitersveld. De wijk ligt in het noordoosten van de stad Almelo en is grotendeels ingesloten door stedelijk gebied. De wijk Sluitersveld is een afwisselende woonwijk. De woonfunctie is uiteraard het meest voorkomende gebruik. Er zijn zowel grondgebonden woningen als gestapelde woningen aanwezig. Maar daarnaast zijn er in de wijk nog veel functies aanwezig waar bewoners gebruik van kunnen maken. Centraal in de wijk loopt de Ootmarsumsestraat.
Een belangrijk deel van de woningen ten noorden van de Ootmarsumsestraat zijn in de periode na de oorlog gebouwd. In het noordwesten van de wijk zijn deze in de periode 1945-1960 gerealiseerd. De woningen zijn gelegen in het gebied tussen Ootmarsumsestraat en Sluitersveldssingel en liggen merendeels parallel aan deze straten. Ze bestaan voor een deel uit kleinere arbeiderswoningen, veelal gestapelde woningbouw (maisonettes en meerdere woonlagen).
Onderstaande afbeelding geeft een beeld van de ligging van het plangebied.
Afbeelding 4: Het plangebied in haar omgeving
Afbeelding 5: Straatbeeld huidige situatie gezien vanaf het kruispunt Ootmarsumsedwarsweg en De Ruyterstraat
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
-
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland;
-
Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
-
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan.
Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
-
Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
-
Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
-
Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
-
Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijk kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.2 Ladder van duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6 lid 2 Bro als volgt omschreven:
-
voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
-
kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
-
wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
Afbeelding 6: Schematische weergave ladder voor duurzame verstedelijking
Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (nota van toelichting, blz. 34 en 49; Stb. 2012, 388) is met dit artikellid beoogd dat het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt afgewogen aan de hand van de in het artikellid opgenomen stappen en dat hierover een motivering wordt opgenomen in de plantoelichting.
Het plan voorziet in de bouw van zes woningen. Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt, is het volgens vaste jurisprudentie niet een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De in dit plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
3.3 Provinciaal beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
Inleiding
De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Hèt provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Op 1 juli 2009 is dit plan vastgesteld door Provinciale Staten.
De Omgevingsvisie presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving.
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Dit gebeurd aan de hand van de volgende thema's:
Welzijn |
Welvaart |
Natuurlijke hulpbronnen |
Woonomgeving |
Economie en vestigingsklimaat |
Natuur |
(Binnen-)steden en landschap |
Bereikbaarheid |
Watersysteem en klimaat |
Veiligheid en gezondheid |
Energie |
Ondergrond |
In de Omgevingsvisie is afgebakend wat de provincie van provinciaal belang acht en welke rol zij daarbinnen ziet. Van provinciaal belang zijn de publieke belangen, die op provinciaal niveau het meest effectief te beïnvloeden zijn.
Duurzaamheid en Ruimtelijke Kwaliteit zijn de rode draden van de Omgevingsvisie. Voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit zijn essentiële gebiedskenmerken het uitgangspunt.
Uitvoeringsmodel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
-
generieke beleidskeuzes;
-
ontwikkelingsperspectieven;
-
gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening.
Generieke beleidskeuzes betreffen onder andere de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid en bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden). De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag "hoe" een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Dit is als volgt schematisch weer te geven:
Afbeelding 7: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
3.3.2 Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie richting aan de ontwikkeling van fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat niet alleen regels worden gegeven op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, water en bodem.
3.3.3 Toetsing aan uitgangspunten van visie en verordening
Indien het initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt het volgende opgemerkt. Er is sprake van een woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied.
Artikel 2.1.1 onder f:
Bestaand bebouwd gebied
Op grond van Artikel 2.1.1. onder f van de Omgevingsverordening Overijssel wordt onder “bestaand bebouwd gebied” verstaan: “de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO".
Artikel 2.2.2:
Nieuwe woningbouwlocaties
-
Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
-
In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.
Toetsing van het initiatief aan de “Generieke beleidskeuzes”
Bestaand bebouwd gebied
Het plangebied is gelegen in de wijk Sluitersveld. In de huidige situatie is er sprake van een braakliggend terrein in afwachting van herontwikkeling. In de directe omgeving is duidelijk sprake van stedelijke functies door de aanwezigheid van woningen met bijbehorend groen. Er is sprake van bestaand bebouw gebied als bedoeld in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In verband daarmee is er geen strijd met het begrip “bestaand bebouwd gebied” als bedoeld in artikel 2.1.1 onder f van de Omgevingsverordening Overijssel.
Nieuwe woningbouwlocaties
Zoals uit artikel 2.2.2 blijkt mogen bestemmingsplannen enkel voorzien in nieuwe woningbouwlocaties indien deze nieuwe woningbouwlocatie in overeenstemming is met een gemeentelijke woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
Op 3 juli 2012 is de 'Woonvisie Almelo 2020' vastgesteld. Deze omvat het gemeentelijk woningbouwprogramma. In deze woonvisie is rekening gehouden met de gemaakte prestatieafspraken 2012. Op basis van de Omgevingsverordening Overijssel wordt de woonvisie, zoals ook blijkt uit artikel 2.2.2, gehanteerd als toetsingsinstrument.
De Woonvisie 2020 dient te worden gehanteerd als uitgangspunt voor de beoordeling van de woningbehoefte. Een van de uitgangspunten van de Woonvisie 2020 is 'de woonconsument centraal'. waarbij onder andere de doelstelling meer variatie in het woningaanbod (woonmilieu's en woningen) geldt. In de visie is opgenomen dat minimaal 50% binnenstedelijk gebouwd wordt, met een streefwaarde van 60%. Er is sprake van een binnenstedelijke locatie. Het plan draagt derhalve bij aan het behalen van deze doelstelling. De ontwikkeling past daarmee in de uitgangspunten van de Woonvisie. In tabel 3-6 van het rapport 'Almelo Stad voor mensen' achtergrondrapport Woonvisie Almelo 2020' dat deel uitmaakt van de Woonvisie zijn voor de periode 2010-2020 1024 woningen bruto plancapaciteit voor 'overig/herstructurering' opgenomen. Hier past de ontwikkeling in.
In de prestatieafspraken 2012 staat benoemd dat de gemeente Almelo 60% van het toe te voegen nieuwe woningbouwprogramma op locaties in feitelijk bebouwd gebied realiseert, met een inspanningsverplichting tot 70%. Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied/bebouwd gebied, waarmee de ontwikkeling bijdraagt aan het realiseren van de prestatieafspraken.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.
Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen.
Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven.
De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een MER-plicht.
In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van de woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten. In afbeelding 8 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
Afbeelding 8: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie
Het plangebied behoort tot de ontwikkelingsperspectieven “Woonwijk”.
“Woonwijk”
Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de gebieden aangemerkt als “Woonwijk” is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.
Toetsing van het initiatief aan de “Ontwikkelingsperspectieven”
De ligging van het plangebied in het ontwikkelingsperspectief “woonwijk” verzet zich niet tegen de voorgenomen ontwikkelingen van de gewenste woningen op de bewuste locatie.
Gebiedskenmerken
Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'natuurlijke laag' en 'de laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven.
Stedelijke laag
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Stedelijke laag’ aangeduid met het gebiedstype ‘Bebouwingsschil 1900-1955’. In onderstaande afbeelding is dat aangegeven.
Afbeelding 9:Uitsnede kaart "de stedelijke laag"
‘Bebouwingsschil 1900-1955’
De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde woonwijken die direct aansluiten op historische centra. Kenmerkend is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en de verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken.
De ambitie is gericht op individueel opdrachtgeverschap. Toevoeging van bebouwing draagt bij aan het behoud, versterking en vernieuwing van individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.
Toetsing van het initiatief aan het de ‘Stedelijke laag’
In dit geval wordt een binnenstedelijke locatie herontwikkeld. Er is sprake van een open plek in de bebouwing langs de Ruyterstraat dat opgevuld wordt met maximaal 6 woningen. De ontwikkeling van zes woningen draagt bij aan een versterking van het stedenbouwkundige beeld ter plaatse. De nieuwe bebouwing zal een bijdrage zal leveren aan de kwaliteit van de stad Almelo. Geconcludeerd wordt dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met het gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'.
Lust – en leisurelaag
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart “de lust- en leisurelaag” geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.4 Gemeentelijk beleid
Structuurplan Almelo: symbiose tussen stad en land
Hoewel het ontwerp Structuurplan Almelo ('Symbiose tussen stad en land') al in 1997 in procedure werd gebracht, heeft het tot 2003 geduurd voordat het plan werd vastgesteld. Belangrijkste redenen voor deze vertraging waren de gemeentelijke herindeling en groeiprognoses met betrekking tot de behoefte aan bedrijventerreinen die door de lange voorbereidingsprocedure achterhaald bleken. Het gebied waarin de projectlocatie is gelegen, is op de structuurplankaart aangeduid als "wonen-bestaand". De woonontwikkeling is in overeenstemming met het structuurplan.
Afbeelding 10: Uitsnede structuurplankaart
Masterplan Almelo
Op 11 oktober 2004 heeft de gemeenteraad van Almelo het Masterplan Almelo vastgesteld. Het Masterplan is geen ruimtelijk plan conform de Wet ruimtelijke ordening.
Het doel van het Masterplan Almelo is een betere stedelijke en ruimtelijke ontwikkeling van Almelo, een sterkere positie van Almelo in de regio, en een grotere aantrekkingskracht van Almelo op de doelgroepen die nu ondervertegenwoordigd zijn. In het Masterplan zijn de stedelijke ambities uit het Structuurplan voornamelijk kwalitatief herijkt. Voor de woningbouwplannen geldt dat niet meer wordt uitgegaan van traditionele vormen van stadsuitleg, maar van innovatieve, wervende woonmilieus, waarbij groen, water en wonen geïntegreerd worden benaderd.
Het Masterplan vormt een raamwerk voor afzonderlijke plannen en laat zien langs welke hoofdlijnen en structuren de stad zich wil ontwikkelen.
Het gebied is niet gelegen in of nabij de projectlocaties die onderdeel uitmaken van het Masterplan Almelo maar draagt wel bij aan het realiseren van een gevarieerd woonprogramma.
Woonvisie Almelo 2020
De Woonvisie Almelo 2020 is op 3 juli 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze visie geeft een beeld van de periode van 2012 tot 2020. Doordat vele ontwikkeling zijn op maatschappelijk en economisch vlak biedt deze woonvisie een richting voor de komende jaren. Het gaat hierbij globaal om drie veranderingsopgaven:
-
de woonconsument centraal
De woonconsument dient zelf de gewenste woonsituatie vorm te geven. Waardoor meer variatie in het woningaanbod kan ontstaan. Hierbij gaat het om invloed bij uitleglocaties, inbreidingen, maar ook bij uitbreiding van bestaande woningen. De gemeente Almelo wil via het beleid faciliteren in plaats van hinderen.
-
duurzamere stad
Onder duurzaam verstaat Almelo niet alleen een schoon milieu maar ook een veilige, leefbare, toegankelijke en toekomstbestendige stad. Een duurzame regio heeft verscheidende woonmilieus die voor diverse groepen aantrekkelijk zijn. Een stad is duurzaam sterk wanneer mensen er graag wonen, werken en verblijven, en zij een regionale functie heeft voor het voorzieningenaanbod. Een duurzame voorraad is voor velen in de nabije toekomst vooral een voorraad waar mensen langdurig en goed zelfstandig kunnen blijven wonen. Er ligt een opgave in Almelo om wonen en zorg in de toekomst optimaal te combineren voor de vergrijzende bevolking. Hierbij wordt gesteld dat nieuwbouw van nultredenwoningen en woonzorgcombinaties nodig blijven.
-
betere sociaaleconomische balans
Het woonbeleid is gericht op groepen met een kwetsbare positie op de woningmarkt. De vraag naar onderscheidende woonmilieus wordt nog niet voldoende bediend, waardoor extra inspanningen nodig zijn om wonen, zorg en welzijn beter te integreren.
Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Almelo 2020
De woningbouwtypologie sluit goed aan bij de omgeving. Het plan heeft een goede prijs-kwaliteit verhouding, waardoor het plan goed aansluit bij de wensen van de woonconsument. Het plan levert een bijdrage aan een duurzame stad. Aan het laatste punt wordt in mindere mate voldaan. Hierbij moet worden opgemerkt dat niet elk plan gericht kan zijn op de midden en hogere inkomens. Gelet op het bovenstaande sluit het initiatief aan bij de uitgangspunten in de Woonvisie Almelo 2020.
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
4.1 Bedrijven en andere activiteiten
Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).
4.1.1 Wijze van beoordelen
De invloed van de aanwezige bedrijven en de mogelijke potentiële milieubelasting van toegestane bedrijven op het plangebied zijn beoordeeld. Hierbij zijn de milieuvergunningen en daaruit voortkomende rechten, de normstellingen uit AMvB’s en de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009) als leidraad gehanteerd. Vervolgens is gekeken naar de milieuhygiënische effecten van deze bedrijvigheid op het plan. De bevindingen staan in de volgende paragrafen.
4.1.2 Externe zonering
De publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG is gebruikt bij de zonering rond bedrijven. De
publicatie deelt bedrijven onder in categorieën op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per milieucategorie gelden richtafstanden tot de woonwijken.
Milieucategorie |
Aan te houden afstand tot woonwijken (zone) |
1 |
0 tot 10 meter |
2 |
30 meter |
3.1 |
50 meter |
3.2 |
100 meter |
4.1 |
200 meter |
4.2 |
300 meter |
5.1 |
500 meter |
5.2 |
700 meter |
5.3 |
1000 meter |
6 |
1500 meter |
4.1.3 Aanwezige bedrijven in de directe omgeving
De aanwezige huidige bedrijvigheid rond dit plangebied is geïnventariseerd. Rond het plangebied zijn binnen de afstanden zoals gesteld in de tabel geen bedrijven uit deze categorieën aanwezig.
Gesteld kan worden dat in de directe omgeving van het plangebied geen zodanige bedrijven of activiteiten gelegen zijn met een relevante invloed op het plangebied.
4.2 Externe veiligheid
4.2.1 Algemeen
Planontwikkelingen dienen in het kader van goede ruimtelijke ordening te worden getoetst aan het aspect “externe veiligheid”. Onderzocht is of de realisatie van dit plan vanuit externe veiligheids perspectief mogelijk is op de beoogde locatie. Het te ontwikkelen gebied dient te worden beoordeeld als een kwetsbaar gebied. Externe veiligheidsaspecten kunnen zich uitstrekken tot op grotere afstanden. Om deze reden is een voldoende grote afstand rond het plangebied meegenomen in het onderzoek.
De risico’s, gevaarbronnen in de nabijheid van deze ontwikkeling zijn geïnventariseerd. Beoordeelde gevaarsbronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en leidingroutes voor brandstoffen zoals gasleidingen.
Beoordeeld is of op de locatie van deze ontwikkeling kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden (individueel) risico en wat deze ontwikkelingen voor gevolg geeft voor de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Het besluit “Externe Veiligheid inrichtingen” (BEVI), de regeling externe veiligheid inrichtingen, de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het “Risico Register Gevaarlijke Stoffen”, het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voorzover aanwezig meegenomen.
Voor het beoordelen van transportrisico’s is gebruik gemaakt van de circulaire “risico normering vervoer gevaarlijke stoffen” het RNGS.
Concreet houdt dit in dat rond dit plangebied is onderzocht welke externe veiligheids risico’s zich voordoen en dat is bekeken of deze beperkend zijn voor de geplande ontwikkeling. Voor de realiseerbaarheid van deze ontwikkeling het gebied beschouwd als een kwetsbaar gebied. Concreet houdt dit in dat er geen woningbouw mag plaatsvinden binnen de 10-6 contouren voor het plaatsgebonden risico.
4.2.2 Risicobronnen in de omgeving
Risicobedrijven
In de “ruime”omgeving van deze ontwikkeling, hierbij ook de grotere effectafstanden in ogenschouw genomen zijn geen bedrijven aanwezig welke conform het BEVI zijn te beschouwen zijn als risicobedrijven.
Gezien het ontbreken van relevante risicobedrijven is een nadere beoordeling niet noodzakelijk is.
Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Wegverkeer
Ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is binnen de gemeentelijke grenzen van Almelo (en zoveel mogelijk aan de buitengrenzen van de stad) een route gevaarlijke stoffen vastgesteld. Voor het doorgaande transport van gevaarlijke stoffen dient gebruik te worden gemaakt van de daarvoor vastgestelde route. In de directe relevante omgeving rond het plangebied is geen “route gevaarlijke stoffen”aanwezig zoals deze door de gemeente Almelo is vastgesteld.
Risico’s tengevolge van transport van gevaarlijke stoffen worden dan ook niet nader beschouwd.
Railverkeer
Het plangebied is op zodanig ruime afstand van spoorlijnen gelegen dat nadere beoordeling niet noodzakelijk is.
Waterwegen
Het plangebied is op zodanig ruime afstand van waterwegen gelegen dat nadere beoordeling niet noodzakelijk is.
Gastransport
Het plangebied is op zodanig ruime afstand van hogedruk gastransportleidingen gelegen dat nadere beoordeling niet noodzakelijk is.
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
4.3 Luchtkwaliteit
Bij elk ruimtelijk plan moet de luchtkwaliteit in acht worden genomen. In dit geval zijn de wijzigingen van het bestemmingsplan beperkt en is er sprake van wijziging van niet in betekenende mate (NIBM) zoals genoemd in de wet. Een onderzoek naar de luchtkwaliteit is om die redenen dan ook niet nodig.
Ook omdat de jaarlijkse rapportage in het kader van het Besluit Luchtkwaliteit geen overschrijding van de grenswaarden in en om het plangebied gebied laat zien, mag geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit plan.
4.4 Geluid
De locatie is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de hoofdontsluitingswegen van de wettelijke geluidzone van de Sluitersveldsingel, Ootmarsumsestraat en de Van Rechteren Limpurgsingel.
Om die reden is op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) een akoestisch onderzoek ingesteld naar de te verwachten geluidsbelastingen op de gevels van de nieuw te bouwen woningen. De direct omliggende straten maken deel uit van een 30 km/uur gebied. De wegen hebben geen doorgaande functie en een lage verkeersintensiteit en zijn om die reden buiten beschouwing gelaten.
Resultaten
Met het computermodel Geomilieu van DGMR (standaardrekenmethode II) zijn de geluidbelastingen berekend op de gevels van de geplande woningen. De geluidsbelastingen zijn, na toepassing van de aftrek van 2 dB of 5 dB ex artikel 110g van de Wgh, allen lager dan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB.
De hoogste geluidbelastingen per weg zijn, na toepassing van de aftrek:
42 dB t.g.v. het verkeer op de Sluitersveldsingel
41 dB t.g.v. het verkeer op de Van Rechteren Limpurgsingel
34 dB t.g.v. het verkeer op de Ootmarsumsestraat.
Hiermee voldoen de optredende gevelbelastingen aan het gemeentelijke geluidbeleid en zijn ze zodanig laag dat het niet nodig is om een hogere waarde procedure te doorlopen.
4.5 Bodemkwaliteit
Door adviesbureau Envita heeft onderzoek plaats gevonden naar de kwaliteit van de bodem (rapport 204017-10). Dit onderzoek maakt als separate bijlage onderdeel uit van deze toelichting. Geconstateerd kan worden op basis van het uitgevoerde onderzoek dat:
-
in de visueel schone bovengrond zijn PAK en PCB in verhoogde gehalten aangetoond;
-
in de visueel schone ondergrond zijn geen verontreinigende stoffen aangetoond;
-
in het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium en xylenen aangetoond.
Er geen parameters in gehalten en/of concentraties boven de tussenwaarde / interventiewaarde zijn aangetoond. Dit houdt in dat er conform de Wet bodembescherming geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen. De bodemkwaliteit, zoals aangetoond op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek, levert geen belemmeringen op voor de geplande ontwikkeling, er is sprake is van een voor wonen aanvaardbare bodemkwaliteit.
4.6 Flora en Faunawet
4.6.1 Inleiding
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Flora- en faunawet stelt dan ook dat voor alle projecten of activiteiten met ruimtebeslag moet worden nagegaan of er schade toegebracht wordt aan beschermde soorten.
4.6.2 Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een gebied dat beschermd is onder de Natuurbeschermingswet. Het dichtstbijzijnde gebied is het Natura 2000-gebied (Engbertsdijksvenen) ligt op ruime afstand ten noorden van het plangebied.
Gezien de aard van de boogde ontwikkelingen en de tussenliggende afstand, zijn geen negatieve effecten te verwachten op instandhoudingsdoelen van het genoemde en andere natuurgebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet.
De dichtstbijzijnde Ecologische Hoofdstructuur ligt op een afstand van ruim 3 kilometer ten zuiden van het plangebied. Het betreft hier ‘nieuwe natuur nog te realiseren’, welke deels de loop van de Bornerbroeksche Waterleiding volgt (natuurgebied De Doorbraak). Tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde EHS-gebied bevindt zich onder andere stedelijk en agrarisch gebied en infrastructuur.
Het plangebied behoort niet tot gebieden die vanwege specifieke natuurwaarden door de provincie zijn aangewezen. Deze liggen op grote afstand van het plangebied. Er zal dan ook geen aantasting plaatsvinden van gebieden met een specifieke natuurwaarden die door de provincie zijn aangewezen. Het nemen van vervolgstappen is in deze situatie niet nodig.
De plannen hebben geen negatieve effecten op natuurwaarden in Natura 2000- en EHS-gebieden tot gevolg. Ook worden geen bijzondere natuurwaarden buiten de EHS aangetast door de plannen. Een vervolgtraject in het kader van de gebiedsgerichte natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk.
4.6.3 Soortenbescherming
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Het terrein is op dit moment ingericht met kort frequent gemaaid gras en wordt aan twee zijden begrensd met lage struiken.
Het onderhoud van het gras gedeelte is dermate intensief dat hier geen beschermde planten en of dieren te verwachten zijn. De beplanting kan zeker in het broedseizoen als woon en verblijfplaats fungeren van diverse vogels die er hun nest hebben.
Mochten de werkzaamheden tijdens het broedseizoen starten dan zal nadrukkelijk onderzocht moeten worden of er in de beplanting in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn. In gebruik zijnde nesten mogen niet weggehaald of verstoord worden. Het wel of niet aanwezig zijn van nesten zal door een deskundige bepaald moeten worden. Ten aanzien van aanwezige overige flora en fauna zal aantoonbaar zorgvuldig gehandeld moeten worden.
De op het terrein aanwezige boom is mogelijk verplantbaar, dit zal onderzocht moeten worden. De boom is niet structureel, bijzonder dan wel monumentaal en kan zonder kapvergunning verwijderd worden.
De gronden waarop de nieuwe woningen geprojecteerd zijn heeft geen of een zeer lage ecologische waarde. Van een negatief effect van de ingrepen in het gebied op de flora en fauna lijkt dan ook geen sprake.
4.6.4 Conclusie
Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en EHS-beleid is niet noodzakelijk. Er zijn géén beperkingen met betrekking tot beschermde flora en fauna.
4.7 Archeologie
Een deel van het plangebied kent de bestemming “Waarde - Archeologische verwachting middelhoog”. Op grond van de regels van het bestemmingsplan "Sluitersveld" mogen op deze gronden geen bouwwerken worden opgericht tenzij is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en als het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 5000m². Het plangebied heeft een aanzienlijk kleiner oppervlakte. Er zijn geen archeologische waarden in het geding.
4.8 Cultuurhistorie
Beleid
Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is bepaald dat niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een gebied, en daar conclusies aan moet verbinden die verankerd worden.
Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag. Door middel van een historisch - geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappelijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het ‘eigene’ van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.
De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht.
De gemeente Almelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In deze toelichting wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen.
Plangebied
Het plan sluit aan op de ruimtelijke structuur en bebouwing in de directe omgeving. Door deze planvorming worden geen cultuurhistorische waarden geschaad.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Europees- en Rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.
5.2 Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
5.3 Beleid Waterschap Vechtstromen
Waterschap Regge en Dinkel, na de fusie met waterschap Velt en Vecht, thans waterschap Vechtstromen heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 28 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Regge en Dinkel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:
-
het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
-
de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.
5.4 Gemeentelijk beleid
Waterplan Almelo
De gidsprincipes voor het waterplan en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.
Grondwaterplan 2010-2015
De gemeentelijke doelstellingen op gebied van grondwater staan in deel B van het Grondwaterplan 2010-2015.
Relevante doelstellingen zijn:
-
De gemeente Almelo streeft een grondwaterstand na, welke geen structurele overlast veroorzaakt bij bewoners en bedrijven.
-
Bij oplossingen/maatregelen voor bestaand en nieuw stedelijk gebied geld de volgende voorkeursvolgorde:
-
Ophogen van maaiveld.
-
Het aanleggen van oppervlaktewater.
-
Het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen.
-
Bij nieuwbouw is in het beginsel het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen niet toegestaan.
-
Voor de ontwatering gelden de volgende criteria:
-
Wegen minimaal 0,70 m boven de GHG.
-
Openbaar groen minimaal 0,50 m boven de GHG.
-
Vloerpeilen minimaal 0,90 m boven de GHG.
Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2011 – 2015
De gemeentelijke doelstellingen op gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater staan in het verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP) 2011-2015. Met dit vGRP geeft de gemeente Almelo invulling aan een duurzame inzameling en verwerking van afvalwater, hemelwater en overtollig grondwater en een duurzaam beheer van het gemeentelijk rioolstelsel. Riolering draagt namelijk bij aan de Volksgezondheid, de kwaliteit van de leefomgeving en beschermt de bodem, het grond- en oppervlaktewater. De aanleg en het beheer van riolering zorgt dat verontreinigd afvalwater uit de directe leefomgeving wordt verwijderd en voorkomt de directe ongezuiverde lozing van afvalwater op bodem- of oppervlaktewater. Daarnaast zorgt riolering voor de ontwatering van de bebouwde omgeving door naast het afvalwater van huishoudens en bedrijven ook het overtollige regenwater van daken, pleinen, wegen e.d. en het overtollige grondwater apart in te zamelen en af te voeren.
Afvalwaterzorgplicht:
De afvalwaterzorgplicht is grotendeels een voortzetting van het beleid zoals dat vroeger gold. Voor de afvalwaterzorgplicht streeft de gemeente Almelo in haar gebied een duurzame en doelmatige inzameling en transport van afvalwater na tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Nieuwe aspecten die in dit vGRP aan de orde komen zijn:
-
Onderzoek en stimuleringsbijdragen in verband met alternatieve sanitatieconcepten, waarbij wordt bekeken of afvalwater op een andere duurzamere wijze kan worden ingezameld en getransporteerd dan in het verledengebruikelijk, bijvoorbeeld via een lokale zuivering of het scheiden van verschillende afvalwaterstromen.
-
Inhalen van de achterstand die is opgelopen bij het onderhouden van kolken via een kolkenproject.
-
Het beheer en onderhoud van de riolering wordt verder versterkt. De afgelopen jaren is daar al een goede aanzet voor gemaakt.
Hemelwaterzorgplicht:
De taakopvatting voor de hemelwaterzorgplicht komt overeen met de taakopvatting voor de afvalwaterzorgplicht, echter de gemeentelijke beleidsvrijheid is bij de hemelwaterzorgplicht beduidend groter dan bij de afvalwaterzorgplicht. Voor de hemelwaterzorgplicht streeft de gemeente Almelo in haar gebied een duurzame en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater na voor zover burgers en bedrijven zich daar redelijkerwijs niet van kunnen ontdoen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
De belangrijkste aandachtspunten in het gemeentelijk hemelwaterbeleid zijn:
-
Actief benutten van kansen om hemelwater van afvalwater te ontvlechten bij onder andere uitbreidingen, inbreidingen, wijkrenovatieprojecten, vervangingsprojecten en wegenprojecten mede in relatie tot lange termijn doelstellingen in het waterplan.
-
Onderzoeksinspanning om de hemelwaterzorgplicht verder te onderbouwen.
-
Stimulering van het toepassen van zogenaamde vegetatiedaken. Vegetatiedaken worden onder meer ingezet om de toenemende piekafvoeren van hemelwater vanuit stedelijk gebied tegen te gaan (circa 60% van de neerslag wordt op vegetatiedaken vastgehouden). Vegetatiedaken kunnen verder een rol spelen in het behalen van duurzaamheidsdoelstellingen (energiebesparing en leefbaarheid).
5.5 Watertoets
Inleiding
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.
Algemeen
-
Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.
-
Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.
-
Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.
Afvalwater
-
Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.
Hemelwater
-
De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
-
De maximale hoeveelheid te lozen water wordt genormeerd in l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid in mm per tijdseenheid. Binnen het beheergebied van waterschap Vechtstromen is de geldende normering per regio verschillend vastgesteld.
-
Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
-
Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
-
Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
-
Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
-
Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
-
Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
-
Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
-
In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
-
Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de RWZI wordt geminimaliseerd.
Grondwater
-
Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
-
Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
-
De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
-
Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.
Oppervlaktewater
-
Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteistdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend.
-
Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.
Watertoetsproces
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De bij deze 'korte procedure' behorende watertoets is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied.
Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied
Algemeen
Het plangebied is gelegen in binnenstedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied of een waterwingebied.
De toekomstige waterhuishouding moet een duurzaam karakter krijgen door schone en vuile waterstromen gescheiden te houden. Voor de afhandeling van hemelwater moet worden aangesloten bij de voorkeursvolgorde hergebruik, infiltreren, retenderen/afvoer naar oppervlaktewater of retenderen/afvoeren naar riolering.
Hergebruik in de woning is door kleine schaalgrootte en gezondheidsrisico’s lastig te realiseren. Wel goed mogelijk is het hergebruik van water in tuinen door toepassen van opslag (o.a. regenton) of infiltratie (o.a. drain of grindkoffer).
In principe worden inbreidingsprojecten behandeld zoals een woninguitbreiding. Het type werkmethode voor het verwerken van het hemelwater hangt echter wel af van vele factoren zoals: beschikbaarheid van oppervlaktewater, grondwaterstand, sociale aspecten. De principiële voorkeur van de gemeente Almelo gaat, analoog aan uitbreidingen, uit naar een DWA-stelsel en bovengrondse afvoer van hemelwater middels bovengrondse goten richting een wadi of een infiltratieveld, per situatie dient hier echter opnieuw een beslissing te worden genomen.
Het hemelwater dat op het verhard oppervlak (daken en (terrein)verharding) van nieuwe bebouwing valt mag in ieder geval niet rechtstreeks worden aangesloten op de riolering. Hemelwater dat valt op (terrein)verhardingen wordt bij voorkeur via een zuiverende bovengrondse bodempassage (wadi of bermen) toegevoegd aan grondwater met een overloop naar oppervlaktewater. Uitgangspunt is zoveel mogelijk berging op eigen terrein met een minimum van 20 mm bij inbreidingsplannen.
Verder wordt om de waterkwaliteit te waarborgen, conform het beleid van de gemeente Almelo, nagenoeg geen chemische onkruidbestrijding toegepast.
Het is belangrijk dat bij toekomstige ontwikkelingen wateroverlast wordt voorkomen. Bij het ontwerp en de inrichting van nieuwe ontwikkelingen moet daarom rekening worden gehouden met de mogelijkheid om in noodgevallen (bij extreme buien) het omliggende gebied als tijdelijke berging voor eigenterrein te gebruiken. De nieuwe infrastructuur op het terrein moet waterbewust en klimaatbestendig worden ingericht. Hierbij kan worden gedacht aan waterdoorlatende verharding, niet te lage vloerpeilen, groene daken en het afvoeren van alle dakoppervlak naar een wadi, vijver of afwateringssloten.
Riolering (vuilwater)
In de Ruyterstraat ligt een gemengd rioolstelsel uit 1954 wat onder vrijverval afvoert. Het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel is getoetst met bui 8 uit de Leidraad Riolering. Bui 8 is een theoretische regenbui die gemiddeld eenmaal per 2 jaar voorkomt en een intensiteit heeft van circa 20 mm in een uur tijd. Uitgangspunt is dat bui 8 geen problemen mag opleveren voor het rioolstelsel. In 2011 is het rioolstelsel hydraulisch doorgerekend. Voor het plangebied zijn geen water op straat problemen geconstateerd.
De riolering in de Ruyterstraat ligt met een dekking van ca. 1,4 m diep genoeg om onder vrijverval op aan te sluiten.
Hemelwater en oppervlaktewater
De gemeente zorgt voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater voor zover dit duurzaam en doelmatig is en redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht. Dit is afhankelijk van:
-
het soort gebied (stedelijk versus landelijk);
-
de bestaande situatie (bestaande wijken versus in-/uitbreidingen en herinrichtingen);
-
de grootte van de percelen;
-
de mogelijkheden voor infiltratie (bodemgesteldheid en grondwaterstand);
-
de mogelijkheden voor afvoer naar oppervlaktewater;
-
het stelseltype van de bestaande riolering (vuilwater-, gemengde of gescheiden riolering);
-
de bestaande situatie en de termijn waarbinnen de afvoersituatie kan worden aangepast.
Bij een inbreidingsplan moet het huishoudelijk afvalwater en het hemelwater dat op het verhardoppervlak (daken en (terrein)verharding) valt worden gescheiden. De methode van waterafvoer volgt vaak uit het type project waar wordt meegelift. De principiële voorkeur van de gemeente Almelo gaat, analoog aan uitbreidingen, uit naar een DWA-stelsel en bovengrondse afvoer van hemelwater middels bovengrondse goten richting een wadi of een infiltratieveld, per situatie dient hier echter opnieuw een beslissing te worden genomen.
Aangezien er op korte afstand geen oppervlaktewater aanwezig kan het hemelwater nu niet direct geloosd worden. Mogelijk is dat er in de toekomst een aansluiting op de stadvijver gemaakt kan worden.
Indien ervoor wordt gekozen om het deel van de afvoer op eigen terrein ondergronds te laten plaatsvinden is dit voor de gemeente onder voorwaarden acceptabel. Gelet op de locatie van het bouwplan behoort het tot de mogelijkheden hemelwater binnen het plangebied te infiltreren door middel van waterdoorlatende verharding of het toepassen van infiltratievelden bijvoorbeeld door grindkoffers langs de verharding aan te leggen. Ook is berging van hemelwater mogelijk middels aanleg van groene daken die een groene uitstraling geven aan de omgeving.
Bij de afvoer van schoon hemelwater moet qua hoogteligging rekening worden gehouden met de door de gemeente eventueel toekomstig aan te leggen drainage of hemelwaterriool in de wijk Sluitersveld zodat daar in de toekomst op afgevoerd kan worden.
Bij de toe te passen bouwmaterialen moet worden uitgegaan van afwatering op oppervlaktewater. Dit i.v.m. uitloogbaarheid en daardoor eventuele waterverontreiniging bij toekomstige afvoer.
Bij extreme situaties wordt water geborgen tussen de trottoirbanden langs de wegen. Afvoer van al het verhard- en dakoppervlak naar de voorzijde van de woning.
Grondwater
Grondwateroverlast kan worden gekwantificeerd door de werkelijk optredende grondwaterstanden te vergelijken met de vereiste ontwateringsdiepte voor verschillende bestemmingen in het bebouwde gebied. In het grondwaterplan Almelo 2010 t/m 2015 (deel B; Beleid en maatregelen) wordt als ontwateringnorm voor wegen een ontwateringdiepte van 0,70 m beneden de as van het wegdek aangehouden. Voor kruipruimten wordt uitgegaan van 0,20 m beneden de bodem van de kruipruimte. Uitgaande van een bovenkant vloer op minimaal 0,20 m boven wegpeil, een vloerdikte van 0,20 m en een kruipruimte van 0,50 m, bedraagt de ontwateringsdiepte ter plaatse van de woningen 0,90 m.
In de omgeving van het plangebied liggen een aantal peilbuizen van het gemeentelijke grondwatermonitoringsnetwerk. De onderhavige locatie ligt op de grens van een grondwateraandachtsgebied waardoor de ontwateringsdiepte van het terrein waarschijnlijk net voldoende is. De relatief gemiddeld hoog grondwaterstand ligt op ca. 10.15+ m NAP. Het maaiveld ligt op ca. 11.00 + m NAP.
Het oplossen van grondwaterproblemen achteraf kost een veelvoud van maatregelen tijdens de bouwfase. De grondwateroverlast wordt bestreden (en bij nieuwbouw voorkomen) volgens de voorkeursstrategie:
-
Ophogen,
-
Aanleggen extra oppervlaktewater,
-
Aanleggen grondwatertechnische maatregelen.
Pas als ophogen of extra oppervlaktewater in een deelgebied niet realistisch is, komen grondwatertechnische maatregelen zoals drainages, in beeld. Er wordt in de toekomst in principe geen grondwatertechnische maatregelen aangelegd.
Bij het bouwplan zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige ontwateringsdiepte zodat grondwateroverlast voorkomen zal worden. Aandachtspunt daarbij is de aansluiting/afwatering met de bestaande omliggende bebouwing. Hier zullen waarschijnlijk voorzieningen getroffen moeten worden.
Conclusie
In de nieuwe situatie gaat het verhard oppervlak toenemen, waardoor er een ongunstiger watersituatie ontstaat. Omdat sprake is van een nieuw plan, mag het hemelwater niet afgevoerd worden via het DWA-stelsel. Hemelwater moet separaat worden aangeboden aan de kavelgrens. Het is mogelijk een deel van het hemelwater te bergen en infiltreren op locatie. Het vuile water wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel.
Er dient bij de bouw aandacht te zijn voor hoog grondwater en mogelijk water op straat bij extreme buien.
Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten
Stedenbouwkundig
Op deze inbreidingslocatie waar voorheen een gymzaal stond, worden 6 rijwoningen gerealiseerd. Het plan sluit aan op de ruimtelijke structuur en bebouwing in de directe omgeving. De woning passen in het straatbeeld, dit komt tot uitdrukking in de woningtypologie en de verschijningsvorm. De woningen hebben 2 lagen met kap en worden uitgevoerd in baksteen. De woningen worden voorzien van voldoende parkeergelegenheid aan de voor- en zijkant. De woning op de hoek van de straten wordt verbijzonderd met een aantal gevelopeningen, dat komt vaker voor in de nabije omgeving. De kavels zijn gunstig gesitueerd, de achtertuinen liggen op het zuiden en hebben een achterom. Aan de straatzijde wordt een smalle strook ingericht als voortuin.
Afbeelding 11: Impressie woningen
Verkeer
Het betreft hier een inbreidingslocatie. Aan de noordzijde en aan de oostzijde van het plangebied zijn reeds wegen aanwezig, respectievelijk De Ruyterstraat en de Ootmarsumsedwarsweg. Het betreffen hier rustige wegen welke deze verwaarloze toename goed kunnen opvangen. De nieuwe woningen leveren geen verkeersproblemen op.
Parkeren
Er worden 6 parkeerplaatsen aan de Ootmarsumsedwarsweg en 4 parkeerplaatsen aan De Ruyterstraat aangelegd. In totaal dus 10 parkeerplaatsen. Dit aantal ligt onder het maximum van de meest actuele parkeerkencijfers maar valt het wel binnen de range (tussen minimale en maximale parkeerkencijfer) wat het CROW nu hanteert. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. In de regels is dit aspect opgenomen.
De haakse parkeervakken aan de Ootmarsumsedwarsweg zijn ook zo gesitueerd dat er voldoende manoeuvreerruimte is, ook als er aan de oostelijke zijde van de Ootmarsumsedwarsstraat geparkeerd wordt.
Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
7.1 Inleiding
Het bestemmingsplan De Ruyterstraat 3 bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.
7.2 Juridische systematiek
In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.
Planregels
De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:
-
Inleidende regels: bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de planregels in de overige hoofdstukken;
-
Bestemmingsregels: bevat de regels omtrent de diverse bestemmingen waarin bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden zijn opgenomen;
-
Algemene regels: bevat algemeen geldende regels met betrekking tot gebruik en afwijkingen;
-
Overgangs- en slotregels: bevat overgangsregels en de titel van het plan.
De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:
-
Begrippen;
-
Wijze van meten.
Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:
-
Bestemmingsomschrijving;
-
Bouwregels;
-
Nadere eisen;
-
Afwijken van de bouwregels;
-
Specifieke gebruiksregels;
-
Afwijken van de gebruiksregels;
-
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
-
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
-
Wijzigingsbevoegdheid.
Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:
-
Antidubbeltelregel;
-
Algemene gebruiksregels;
-
Algemene aanduidingsregels;
-
Algemene afwijkingsregels;
-
Algemene procedureregels.
Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:
-
Overgangsrecht;
-
Slotregel.
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.
Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.
Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan
Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:
-
een omgevingsvergunning om af te wijken van specifieke regels. Het gaat hier om geringe afwijkingen van het bestemmingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheid biedt voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid een afweging te maken van de noodzaak ten opzichte van het stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch belang;
-
nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde bouwmogelijkheden zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen inzake de situering van gebouwen, de profilering van wegen, het aantal parkeerplaatsen en afstanden van gebouwen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte.
Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.
7.3 Beschrijving per bestemming
7.3.1 Bestemmingsregels
Het bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Tuin, Verkeer, Wonen en Waarde - Archeologische verwachting middelhoog. Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.
Tuin
De voor 'Tuin' bestemde gronden zijn bedoeld voor tuinen ten behoeve van wonen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water. Daarnaast zijn deze gronden tevens bedoeld voor de daarbij behorende overige bouwwerken, groenvoorzieningen, verhardingen, tuinafscheidingen en overige bijbehorende voorzieningen.
Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is bedoeld voor de in het plangebied opgenomen wegen, straten, fiets- en voetpaden. De gronden zijn mede bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, voorzieningen ter wering van het wegverkeerslawaai, parkeervoorzieningen en straatmeubilair. Buiten nutsvoorzieningen met een maximale inhoudsmaat van 36 m³ zijn gebouwen niet toegestaan. De regeling spitst zich vooral toe op overige bouwwerken.
Wonen
Gronden met een bestemming Wonen zijn bestemd voor de te ontwikkelen grondgebonden woningen.
De hoofdbebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. In de regels en verbeelding zijn vervolgens bepalingen opgenomen omtrent de maximale bouwhoogten, het maximale aantal te bouwen woningen en de afstand tot de perceelsgrenzen voor zowel de hoofdbebouwing als bijbehorende bouwwerken. Ook zijn bepalingen opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.
De grootte van het perceel bepaald het toegestane aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken. De volgende regel is van toepassing;
De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal:
-
75 m²;
-
100 m² voor percelen groter dan 500m²;
-
125 m² voor percelen groter dan 1000 m²;
Vereiste hierbij is dat tenminste 50% van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel onbebouwd
en onoverdekt blijft. Dit maximumpercentage is van toepassing omdat anders de kleinere percelen (nagenoeg) volgebouwd worden. Dit is ruimtelijk echter onaanvaardbaar.
Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden. Deze regels zijn gericht op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten.
Waarde – Archeologische verwachting middelhoog
Voor het plangebied geldt een een middelhoge verwachtingswaarde op de aanwezigheid van archeologisch waardevolle elementen in de bodem. De zone met deze verwachtingswaarde is op de verbeelding aangeduid als (mede-)bestemming “Archeologische verwachtingswaarde middelhoog”. In de regels zijn bouwregels en een aanlegvergunningstelsel opgenomen. In de betreffende zone vindt archeologisch onderzoek plaats indien er als gevolg van een ruimtelijke procedure bodemingrepen plaatsvinden dieper dan 50 cm en in omvang meer dan 5000 m².
7.3.2 Overige regels
Inleidende regels / begrippen
Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.
Inleidende regels / wijze van meten
In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.
Anti-dubbeltelregel
Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.
Algemene gebruiksregel
Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
Algemene afwijkingsregel
In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.
Algemene procedureregels
Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.
Overgangsrecht
In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.
Slotregel
Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gronden binnen het plangebied zijn eigendom van de gemeente. De bouwgrond wordt verkocht aan een derde. De kosten zullen via de gronduitgifte worden verhaald op de koper en derhalve is het verhalen van de kosten anderszins verzekerd. Daarnaast worden geen nadere eisen of regels gesteld.
Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze
Vooroverleg
Inspectie Leefomgeving en Transport
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde Vooroverleglijst Ruimtelijke Plannen opgesteld. In deze vooroverleglijst wordt aangegeven dat vooroverleg met betrekking tot plannen voor woningbouw in het stedelijk gebied niet noodzakelijk is voor:
Plannen en projectbesluiten voor woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen mits in lijn met de tussen gemeenten en provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken Wonen.
De woningbouwontwikkeling is, zoals in paragraaf 3.2 is verwoord, in overeenstemming met de tussen de gemeente en de provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken. Derhalve kan worden afgezien van het voeren van vooroverleg met de provincie Overijssel.
Waterschap Vechtstromen
De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets van toepassing is. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. Dit betekent dat het bestemmingsplan in het kader van vooroverleg niet meer hoeft te worden voorgelegd aan het waterschap Vechtstromen.
Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.
Zienswijzen
P.M.