Inhoudsopgave
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Artikel Algemene regels
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
-
plan:
het bestemmingsplan Wjelsryp - Ovonde met identificatienummer NL.IMRO.0140.BPWjelsrypOvonde-VA01 van de gemeente Littenseradiel;
-
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
-
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
-
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
-
archeologisch onderzoek:
een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden, overeenkomstig de onderzoeksmethoden zoals geadviseerd in FAMKE) verricht door een daartoe bevoegde instantie conform de kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;
-
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
bestaand:
die situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
-
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
-
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
-
bodemingrepen:
werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;
-
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
-
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
-
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
-
bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
-
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
-
bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
-
extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
-
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
-
kleinschalige duurzame energieopwekking:
opwekking van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij opwekking en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, aarden omgevingswarmte;
-
landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied. Bij de afweging van de landschappelijke waarden zal paragraaf 3.3.2 in de toelichting mede toetsingskader zijn;
-
kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
-
normaal onderhoud:
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;
-
peil:
-
voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
-
20 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
-
de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-
indien in of op het water wordt gebouwd:
-
het ter plaatse geldende streefpeil;
-
streefpeil:
het niveau van het oppervlaktewater ten opzichte van N.A.P. dat door de waterbeheerder wordt nagestreefd en is vastgelegd in een door Provinciale Staten vastgelegd peilbesluit.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
afstanden:
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
(ontsluitings)wegen;
-
paden,
met daaraan ondergeschikt:
-
kaden en dijken;
-
sloten, bermen en beplanting;
-
extensief dagrecreatief medegebruik;
-
kleinschalige duurzame energieopwekking;
-
nutsvoorzieningen,
met de daarbij behorende;
-
kruisingen met andere wegen, paden en waterlopen;
-
andere bouwwerken, waaronder bruggen, viaducten, dammen, duikers en geluidschermen;
met dien verstande dat:
-
na de realisatie, behoudens verbeteringen met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast, het wegprofiel wat betreft de ligging, de breedte van rijbanen en het aantal rijstroken gehandhaafd blijft;
-
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen zoals bermbeplanting, bushaltes en dergelijke zijn begrepen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Op of in deze gronden zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
3.2.2 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
-
er zullen geen andere bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en reclamemasten worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van andere bouwwerken, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals bruggen ten behoeve van de ontsluiting van erven, zal ten hoogste 2 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bouwhoogte andere bouwwerken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 onder b in die zin dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot 10 m, mits:
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van gronden voor verblijfsrecreatieve doeleinden.
Artikel 4 Leiding – Gas
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
een strook ten behoeve van een hoofdgastransportleiding en het onderhoud en beheer daarvan,
met de daarbij behorende:
-
veiligheidszones;
-
andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en andere bouwwerken
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
4.2.2 Geen gebouwen en overkappingen
Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
4.2.3 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken ten behoeve van deze dubbelbestemming geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van andere bouwwerken zal ten hoogste 2,50 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Gebouwen en andere bouwwerken
Mits de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:
-
met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de bouw mogelijk is;
-
een positief advies van de brandweer is verkregen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
-
het langdurig of permanent opslaan van goederen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken als risicogevoelig bouwwerk c.q. object.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:
-
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
-
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
-
het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
-
het in de grond brengen van voorwerpen;
-
het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
-
het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen.
4.5.2 Uitzondering
Het bepaalde in 4.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
4.5.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de werken of werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leidingen.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Verwijderen dubbelbestemming
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Leiding – Gas’ wordt verwijderd, mits:
-
deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van een bestaande leiding.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 5.2.2 wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
het graven van watergangen;
-
het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
-
het permanent verlagen van het waterpeil.
5.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
-
aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
5.3.3 Toetsingscriteria
De in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
-
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
-
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
6.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 6.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
-
het graven van watergangen;
-
het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
-
het permanent verlagen van het waterpeil.
6.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 6.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
-
aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
6.3.3. Toetsingscriteria
De in 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
-
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
-
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Artikel Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
8.1 luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel
8.1.1 Aanduidingsomschrijving
De voor 'luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een invliegstrook voor de luchtvaart.
8.1.2 Bouwregels
Op de met 'luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel' aangeduide gronden zal de bouwhoogte van bouwwerken binnen de ter plaatse voorkomende bestemmingen ten hoogste de binnen de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel' aangegeven "maximum hoogte luchtvaartverkeerzone invliegfunnel (m)", ten opzichte van NAP, dan wel de bestaande bouw- of tiphoogte bedragen. De maximaal toelaatbare bouwhoogte tussen de aangegeven contouren wordt door lineaire interpolatie bepaald.
8.1.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van de gronden voor opgaande beplanting met een grotere hoogte dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum hoogte luchtvaartverkeerzone invliegfunnel (m)" aangegeven hoogte.
8.2 vrijwaringszone - radarverstoringsgebied
8.2.1 Aanduidingsomschrijving
De voor “vrijwaringszone – radarverstoringsgebied” aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim.
8.2.2 Bouwregels
Op de met “vrijwaringszone – radarverstoringsgebied” aangeduide gronden zal de bouwhoogte van bouwwerken binnen de ter plaatse voorkomende bestemmingen ten hoogste de ter plaatse binnen de aanduiding “vrijwaringszone – radarverstoringsgebied” aangegeven “maximum hoogte vrijwaringszone radarverstoringsgebied (m)” , ten opzichte van NAP, dan wel de bestaande bouw- of tiphoogte bedragen.
8.2.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.2.2 in die zin dat de bouw- of tiphoogte, ten opzichte van NAP, wordt overschreden, mits:
-
uit een beoordeling door de beheerder van de radar is gebleken dat door de bouw van het bouwwerk het radarbeeld van het luchtruim niet ontoelaatbaar wordt verstoord;
-
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de radar.
8.3 vrijwaringszone - weg
8.3.1 Aanduidingsomschrijving
De voor “vrijwaringszone – weg” aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het beschermen van een veilig en doelmatig functioneren van wegen.
8.3.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en andere bouwwerken, behoudens bestaande gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken, worden gebouwd, anders dan andere bouwwerken ten behoeve van het doelmatig en veilig functioneren van de weg.
Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van het doelmatig en veilig functioneren van de weg zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
8.3.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.3.2 in die zin dat de in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:
-
vooraf ontheffing wordt verkregen van de betreffende wegbeheerder.
8.3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - weg” ter plaatse wordt verwijderd, mits:
-
dit voortvloeit uit de aanleg of het verleggen, verbreden of versmallen c.q. opheffen van wegen;
-
dit voortvloeit uit een verandering in de klassering van de betreffende weg in de Provinciale Wegenverordening.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
-
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
-
het bepaalde in het plan en toegestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan en toegestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan en toegestaan dat openbare nutsgebouwtjes, kiosken, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
-
de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 50 m³;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 15 m bedraagt.
-
De in sub a genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in incidentele gevallen waarbij:
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
Hoofdstuk 4 Algemene regels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub 1 is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
‘Regels van het bestemmingsplan Wjelsryp - Ovonde’.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 20 juni 2016.
![buttons](http://www.bugelhajema.nl/template2010/images/buttons.jpg)