Inhoudsopgave
Artikel 14 Waarde - Archeologie
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Artikel 16 Algemene gebruiksregels
Artikel 17 Algemene aanduidingsregels
Artikel 18 Algemene afwijkingsregels
Artikel 19 Algemene procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan:
het bestemmingsplan Mantgum met identificatienummer
NL.IMRO.0140.BPMantgum-VA01 van de gemeente Littenseradiel;
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
3. aan-huis-gebonden beroep:
een beroep, dat in of bij een woning met behoud van de woonfunctie en daaraan ondergeschikt is, kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten op juridisch, medisch, paramedisch, verzorgend, therapeutisch, administratief, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied;
4. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
5. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
6. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
7. bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
8. bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
9. beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
10. bestaand:
die situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
11. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
12. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
13. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
14. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
15. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
16. bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
17. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
18. bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
19. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfactiviteit;
20. detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;
21. dienstverlening:
werkzaamheden die bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
22. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
23. gevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrens;
24. grondgebonden agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het houden van vee en/of teelt van landbouwproducten, waarbij onder houden van vee uitsluitend is begrepen het houden van rundvee, schapen, geiten en paarden; de bijbehorende cultuurgrond dient noodzakelijk te zijn voor beweiding of voedselproductie van de op het bedrijf aanwezige dieren;
25. hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
26. horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
27. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan mits:
-
deze is voorzien van een as-/wielenstelsel en een dissel;
-
deze bestaat uit één geheel (dus geen gekoppelde caravans en geen aangebouwde uitbreidingen);
-
deze is voort te bewegen als aanhanger;
-
deze een maximale hoogte heeft van 3,70 m en een maximale oppervlakte van 50 m²;
enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, mits deze een maximale hoogte heeft van 3,70 m en een maximale oppervlakte heeft van 50 m²,
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
28. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, die niet vallen onder inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 van het Besluit omgevingsrecht (meldingplichtige- of vergunningplichtige inrichtingen) en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, en aan de woonfunctie ondergeschikt is;
29. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
30. maatvoeringsvlak:
een als zodanig aangegeven vlak ter plaatse van de aanduiding “maatvoeringsvlak” ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering;
31. mobiel en/of demontabel kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een (kleinschalig) kampeerterrein gedurende ten hoogste 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;
32. pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
33. peil:
-
voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
-
20 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
-
de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-
indien in of op het water wordt gebouwd:
-
het ter plaatse geldende streefpeil;
34. risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
35. ruimtelijk ondergeschikt:
zowel architectonisch als qua afmeting ondergeschikt;
36. ruimtelijk ondergeschikt gebouw:
een gebouw of onderdeel van een gebouw dat ruimtelijk gezien ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
37. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
38. streefpeil:
het niveau van het oppervlaktewater ten opzichte van N.A.P. dat door de waterbeheerder wordt nagestreefd en is vastgelegd in een door Provinciale Staten vastgelegd peilbesluit;
39. vast kampeermiddel:
een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
40. voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrens;
41. watergang:
een geul bestemd voor de opvang en aan- en afvoer van water;
42. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
f. afstanden:
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
agrarische cultuurgrond ten behoeve van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch uitgesloten – veestalling/mestopslag” het stallen van vee en/of het opslaan van mest niet is toegestaan;
-
verkeers- en verblijfsdoeleinden;
-
groenvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Het parkeren ten behoeve van de bestemming dient op eigen erf plaats te vinden.
3.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van de hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
de plaatsing van hoofdgebouwen dient zodanig te zijn, dat daardoor het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt verstoord;
-
de goot- en bouwhoogte en dakhelling mag ten hoogste dan wel dient ten minste de in de tabel aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaan-duiding - 4” bedragen;
-
binnen een bouwvlak mag voor ten hoogste één bedrijf bebouwing worden opgericht;
-
het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal.
Bouwklasse |
goothoogte (m) |
goothoogte (m) |
bouwhoogte (m) |
bouwhoogte (m) |
dakhelling (0) |
dakhelling (0) |
[sba-..] |
min. |
max. |
min. |
max. |
min. |
max. |
specifieke bouwaan- duiding - 4 |
bestaand |
bestaand |
bestaand |
-
Ten aanzien van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van walbeschoeiingen bedraagt ten hoogste 0,5 m boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouw-percelen aan het water;
-
de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijven binnen de bouwvlakken en ter plaatse van de aanduiding “erf” bedraagt ten hoogste 15 m en buiten de bouwvlakken en buiten de met de aanduiding “erf” aangeduide gronden ten hoogste 2,5 m;
-
silo’s zijn uitsluitend binnen de bouwvlakken en ter plaatse van de aanduiding “erf” toegestaan, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van voer- en (kunst) mestsilo’s ten hoogste 10 m bedraagt;
-
de bouwhoogte van ruwvoersilo’s ten hoogste 25 m bedraagt.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en bouwhoogte van andere bouwwerken met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere hoogte dan 1,5 m.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
-
de uitbreiding plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding “erf”;
-
de uitbreiding aanvaardbaar is uit het oogpunt van hinder;
-
de uitbreiding inpasbaar is in het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld;
-
de afstand tot de perceelsgrens ten minste 3 m bedraagt;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 3 tot een goothoogte van maximaal 6 m, mits:
-
dit aanvaardbaar is uit het oogpunt van hinder;
-
dit niet leidt tot gestapelde stallen;
-
dit inpasbaar is in het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld.
3.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk de bouwwerken die zijn aangemerkt als beeldbepalend in de bij de regels behorende bijlage 2 in zijn geheel of gedeeltelijk te slopen.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a. wordt slechts verleend indien:
-
geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
-
de situering van de bebouwing;
-
de schaal van de bebouwing;
-
de vorm en richting van de kap(pen);
-
de geleding van de bebouwing; of
-
sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
-
op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub b. onder 1, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld in sub a. is niet van toepassing op
-
werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven die zijn genoemd in de bij de regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’, onder categorie 1;
-
een bouwbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – bouwbedrijf”;
-
een gemeentewerf en een brandweerkazerne, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - gemeentewerf en brandweerkazerne”.
In de bestemming zijn inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en risicovolle inrichtingen niet begrepen.
Het parkeren ten behoeve van de bestemming dient op eigen erf plaats te vinden.
4.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte en dakhelling mag ten hoogste dan wel dient ten minste de in de tabel aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduidingen “specifieke bouwaanduiding – 3” en “specifieke bouwaanduiding - 4” bedragen;
-
met uitzondering van de bestaande bedrijfswoningen mogen er geen bedrijfswoningen worden gebouwd;
-
de inhoud van bedrijfswoningen (inclusief ruimtelijk ondergeschikte gebouwen) bedraagt ten hoogste 650 m³ dan wel de bestaande inhoud indien deze meer is.
Bouwklasse |
goothoogte (m) |
goothoogte (m) |
bouwhoogte (m) |
bouwhoogte (m) |
dakhelling (0) |
dakhelling (0) |
[sba-..] |
min. |
max. |
min. |
max. |
min. |
max. |
specifieke bouwaan- duiding - 3 |
- |
6 |
- |
9,5 |
- |
- |
specifieke bouwaan- duiding - 4 |
bestaand |
bestaand |
bestaand |
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van walbeschoeiingen bedraagt ten hoogste 0,5 m boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouwpercelen aan het water;
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8 m;
-
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – gemeentewerf en brandweerkazerne” mogen ten hoogste twee zend- en ontvangstinstallaties worden gebouwd, waarvan de maximale bouwhoogte de bestaande bouwhoogte bedraagt;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt voor het overige ten hoogste 5,5 m.
4.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’ onder categorie 1.
4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk de bouwwerken die zijn aangemerkt als beeldondersteunend of beeldbepalend in de bij de regels behorende bijlage 2 in zijn geheel of gedeeltelijk te slopen.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a. wordt slechts verleend indien:
-
geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
-
de situering van de bebouwing;
-
de schaal van de bebouwing;
-
de vorm en richting van de kap(pen);
-
de geleding van de bebouwing; of
-
sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
-
op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub b. onder 1, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op:
-
werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en/of slopen van een bouwwerk;
-
gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Woongebied’, met dien verstande dat:
-
er voor er tot wijziging wordt overgegaan ecologisch onderzoek dient plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
-
er voor er tot wijziging wordt overgegaan een watertoets heeft plaatsgevonden, waarvan de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
-
uitsluitend tot wijziging mag worden overgegaan indien het aantal te realiseren woningen past binnen het gemeentelijk woonplan dan wel met de provincie overeengekomen woningbouwcontingentering;
-
de bestemmingsregels van de bestemming ‘Woongebied’ van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 5 Centrum
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
bedrijven met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bedrijven die zijn genoemd in de bij de regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’, onder categorie 1;
-
detailhandel;
-
dienstverlening;
-
groenvoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voet- en fietspaden;
-
verblijfsgebied;
-
water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen, uitgezonderd aan- en uitbouwen, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
het aantal woningen per bouwvlak mag ten hoogste het bestaande aantal bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte en dakhelling mag ten hoogste dan wel dient ten minste de in de tabel aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduidingen “specifieke bouwaanduiding – 1” en “specifieke bouwaanduiding - 4” bedragen;
-
de afstand van een niet aaneengebouwde zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
Bouwklasse |
goothoogte (m) |
goothoogte (m) |
bouwhoogte (m) |
bouwhoogte (m) |
dakhelling (0) |
dakhelling (0) |
[sba-..] |
min. |
max. |
min. |
max. |
min. |
max. |
specifieke bouwaan- duiding - 1 |
- |
3,5 |
- |
9 |
45 |
- |
specifieke bouwaan- duiding - 3 |
- |
6 |
- |
9,5 |
- |
- |
-
Ten aanzien van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte mag per hoofdgebouw ten hoogste 100 m² bedragen, met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
-
dit er niet toe leidt dat het bouwperceel voor meer dan 50% wordt bebouwd met dien verstande dat hierbij niet de oppervlakte van het hoofdgebouw wordt meegerekend;
-
de goothoogte mag ten hoogste 3,5 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is dan 3,5 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde goothoogte hebben;
-
de bouwhoogte van aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte gebouwen bedraagt ten hoogste 7 m, mits dit 1 m lager is dan het hoofdgebouw, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 7 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
-
de bouwhoogte van vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen bedraagt ten hoogste 5 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 5 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
-
de ruimtelijke ondergeschikte gebouwen worden op ten minste 3 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bij gebouwen met twee naar de weg gekeerde gevels ten opzichte van één van de gevellijnen op minder dan 3 m mag worden gebouwd;
-
de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 1 m te bedragen, of wel dient het ruimtelijk ondergeschikt gebouw op de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van walbeschoeiingen bedraagt ten hoogste 0,5 m boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouwpercelen aan het water;
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m, dan wel 2 m mits gebouwd op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de gevellijn;
-
de bouwhoogte van masten bedraagt ten hoogste 8 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met inachtneming van de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid nadere eisen stellen aan de plaats, het aantal en de situering van parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming.
Bij het stellen van een nadere eis worden de parkeernormen als genoemd in de
publicatie van de CROW gehanteerd.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak, mits:
-
het een uitbreiding van het bestaande hoofdgebouw betreft;
-
de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw met ten hoogste 30 m² wordt vergroot en dit er niet toe leidt dat meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt;
-
het gebouw niet wordt gebouwd vóór de gevellijn;
-
het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 3 en toestaan dat wordt gebouwd tot een goothoogte van ten hoogste 6 m en een minimale dakhelling van 30°;
-
het bepaalde in lid 5.2, sub b, onder 4 tot een bouwhoogte van ten hoogste 7 m, mits dit noodzakelijk is om de dakhelling van het ruimtelijk ondergeschikt gebouw overeen te laten komen met de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
het bepaalde in lid 5.2, sub b, onder 5 en toestaan dat een ruimtelijk ondergeschikt gebouw op minder dan 3 m of voor de gevellijn van het hoofdgebouw wordt gebouwd, mits er een herkenbaar onderscheid blijft bestaan tussen het hoofdgebouw en het ruimtelijk ondergeschikte gebouw en deze ruimtelijk ondergeschikte gebouwen het straatbeeld niet domineren.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’ onder categorie 1.
5.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk de bouwwerken die zijn aangemerkt als beeldondersteunend of beeldbepalend in de bij de regels behorende bijlage 2 in zijn geheel of gedeeltelijk te slopen.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a. wordt slechts verleend indien:
-
geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
-
de situering van de bebouwing;
-
de schaal van de bebouwing;
-
de vorm en richting van de kap(pen);
-
de geleding van de bebouwing; of
-
sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
-
op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub b. onder 1, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op:
-
werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en/of slopen van een bouwwerk;
-
gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen en bermen;
-
nutsvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
verblijfsgebied;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen geldt dat, met uitzondering van één gebouw ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen per bestemmingsvlak, met een maximale inhoud van 30 m³, er geen gebouwen mogen worden gebouwd.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 1 m mag bedragen, met dien verstande dat:
-
van walbeschoeiingen de bouwhoogte ten hoogste 0,5 m mag bedragen boven het ter plaatse geldende streefpeil;
-
van speelvoorzieningen de bouwhoogte ten hoogste 2,5 m mag bedragen.
Artikel 7 Horeca
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
een horecabedrijf in de vorm van een café, niet zijnde een bar/dancing.
7.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte en dakhelling mag ten hoogste dan wel dient ten minste de in de tabel aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - 4” bedragen;
-
met uitzondering van de bestaande dienstwoning mogen er geen dienstwoningen worden gebouwd.
Bouwklasse |
goothoogte (m) |
goothoogte (m) |
bouwhoogte (m) |
bouwhoogte (m) |
dakhelling (0) |
dakhelling (0) |
[sba-..] |
min. |
max. |
min. |
max. |
min. |
max. |
specifieke bouwaan- duiding - 4 |
bestaand |
bestaand |
bestaand |
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat er geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd, met uitzondering van palen en masten tot een maximale hoogte van 8 m.
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
educatieve, medische, sociale, culturele en religieuze voorzieningen, met de daarbij behorende bouwwerken en overige voorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsdoeleinden;
-
nutsvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen,
en tevens voor:
-
een begraafplaats, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”.
8.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte en dakhelling mag ten hoogste dan wel dient ten minste de in de tabel aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding – 1”, “specifieke bouwaanduiding – 2”, “specifieke bouwaanduiding – 3” en “specifieke bouwaanduiding - 4” bedragen.
Bouwklasse |
goothoogte (m) |
goothoogte (m) |
bouwhoogte (m) |
bouwhoogte (m) |
dakhelling (0) |
dakhelling (0) |
[sba-..] |
min. |
max. |
min. |
max. |
min. |
max. |
specifieke bouwaan- duiding - 1 |
- |
3,5 |
- |
9 |
45 |
- |
specifieke bouwaan- duiding - 2 |
- |
6 |
- |
9,5 |
30 |
- |
specifieke bouwaan- duiding - 3 |
- |
6 |
- |
9,5 |
- |
- |
specifieke bouwaan- duiding - 4 |
bestaand |
bestaand |
bestaand |
-
Ten aanzien van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat er geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd, met uitzondering van:
-
palen en masten tot een maximale bouwhoogte van 8 m;
-
terrein- en erfafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 m, dan wel 2 m mits gebouwd op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de gevellijn;
-
walbeschoeiingen tot een maximale hoogte van 0,5 m boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouwpercelen aan het water.
8.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk de bouwwerken die zijn aangemerkt als beeldbepalend in de bij de regels behorende bijlage 2 in zijn geheel of gedeeltelijk te slopen.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a. wordt slechts verleend indien:
-
geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
-
de situering van de bebouwing;
-
de schaal van de bebouwing;
-
de vorm en richting van de kap(pen);
-
de geleding van de bebouwing; of
-
sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
-
op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub b. onder 1, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op:
-
werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en/of slopen van een bouwwerk;
-
gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
Artikel 9 Sport
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
sport- en speelvoorzieningen, met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, waaronder was-, kleed- en bergruimten en een kantine;
-
groenvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
verblijfsgebied, met dien verstande dat de inrichting ter plaatse van de aanduiding “verblijfsgebied” dient te zijn afgestemd op openbaar verblijfsgebied.
9.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is dan 3 m;
-
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is dan 5 m;
-
de dakhelling bedraagt ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van walbeschoeiingen bedraagt ten hoogste 0,5 m boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouwpercelen aan het water;
-
de bouwhoogte van ballenvangers, terreinverlichting en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de sportbeoefening de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 10 m;
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2,5 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, sub a, onder 1, en toestaan dat er gebouwen worden gebouwd buiten het bouwvlak met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50 m² per bestemmingsvlak en een maximum bouwhoogte van 3,5 meter, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 10 Tuin
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen binnen de bestemming ‘Woongebied’.
10.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer dan de toegestane bouwhoogte als bepaald in artikel 2.1 lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2 bijlage II Besluit omgevingsrecht bedragen;
-
er mogen geen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Artikel 11 Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
watergangen en oeverstroken;
-
bruggen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “brug”;
-
waterstaatkundige kunstwerken.
11.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bruggen mag niet meer bedragen dan 4 m, gemeten vanaf 0,52 - N.A.P.;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m, in afwijking van het gestelde in artikel 2 gemeten vanaf 0,52 - N.A.P. (boezempeil);
-
de bouwhoogte van walbeschoeiingen mag ter plaatse van de aanduiding “beschermd dorpsgezicht” niet meer bedragen dan 0,50 m boven het ter plaatse geldende streefpeil dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
-
de bouwhoogte van walbeschoeiingen mag voor het overige niet meer bedragen dan 1 m boven het ter plaatse geldende streefpeil dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
Artikel 12 Woongebied
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
nutsvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
voet- en fietspaden;
-
verkeers- en verblijfsdoeleinden, met dien verstande dat:
-
de inrichting ter plaatse van de aanduiding “verblijfsgebied” dient te zijn afgestemd op de ontsluiting van de aangrenzende percelen;
-
het parkeren ten behoeve van de bestemming voornamelijk op eigen erf dient plaats te vinden;
-
groenvoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “groen” ten minste 75% van de oppervlakte is gericht op de realisatie en behoud van opgaande beplanting;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen,
en tevens, in combinatie met de woonfunctie, voor:
-
een aan-huis-gebonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, met dien verstande dat:
-
ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 30 m², daarvoor wordt aangewend, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt; óf
-
ten hoogste 30 m² van een aan of bij het hoofdgebouw gebouwd ruimtelijk ondergeschikt gebouw, daarvoor wordt aangewend, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt,
alsmede voor:
-
ter plaatse van de aanduiding “kantoor” voor kantoren;
-
ter plaatse van de aanduiding “atelier” een atelier;
-
ter plaatse van de aanduiding “recreatie” drie recreatiewoningen en twee Bêd-en-brochje-kamers.
Detailhandel of opslag van goederen op het erf ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep, of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, is niet in de bestemming begrepen.
12.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van de hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste het bestaande aantal dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
-
de goot- en bouwhoogte en dakhelling mag ten hoogste dan wel dient ten minste de in de tabel aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding – 1”, “specifieke bouwaanduiding – 2”, “specifieke bouwaanduiding – 3” en “specifieke bouwaanduiding - 4” bedragen;
-
de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, met uitzondering van de aaneengebouwde zijden van hoofdgebouwen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
Bouwklasse |
goothoogte (m) |
goothoogte (m) |
bouwhoogte (m) |
bouwhoogte (m) |
dakhelling (0) |
dakhelling (0) |
[sba-..] |
min |
max |
min |
max |
min |
max |
specifieke bouwaan- duiding - 1 |
- |
3,5 |
- |
9 |
45 |
- |
specifieke bouwaan- duiding - 2 |
- |
6 |
- |
9,5 |
30 |
- |
specifieke bouwaan- duiding - 3 |
- |
6 |
- |
9,5 |
- |
- |
specifieke bouwaan- duiding - 4 |
Bestaand |
bestaand |
bestaand |
-
Ten aanzien van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte bedraagt per hoofdgebouw ten hoogste 100 m², met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
-
dit er niet toe leidt dat het bouwperceel voor meer dan 50 % wordt bebouwd met dien verstande dat hierbij niet de oppervlakte van het hoofdgebouw wordt meegerekend;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 bedraagt de oppervlakte van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen” ten hoogste 200 m²;
-
de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 3,5 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde goothoogte hebben;
-
de bouwhoogte van aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte ge-bouwen bedraagt ten hoogste 7 m, mits dit 1 m lager is dan het hoofdgebouw, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 7 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
-
de bouwhoogte van vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen bedraagt ten hoogste 5 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 5 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
-
de ruimtelijke ondergeschikte gebouwen worden op ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bij gebouwen met twee naar de weg gekeerde gevels ten opzichte van één van de gevellijnen op minder dan 3 m mag worden gebouwd;
-
de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 1 m te bedragen, of wel dient het ruimtelijk ondergeschikt gebouw op de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
-
de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw tot de voor ‘Water’ aangewezen gronden dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
Ten aanzien van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat er geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd, met uitzondering van:
-
walbeschoeiingen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 0,5 m boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouwpercelen aan het water;
-
terrein- en erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m, dan wel 2 m mits gebouwd ten minste 1 m achter (het verlengde van) de gevellijn;
-
masten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen inachtneming van de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid nadere eisen stellen aan de plaats, het aantal en de situering van parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming.
Bij het stellen van een andere eis worden de parkeernormen als genoemd in de publicatie van de CROW gehanteerd.
12.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 12.2, sub a. onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak, mits:
-
het een uitbreiding van het bestaande hoofdgebouw betreft;
-
de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw met ten hoogste 30 m² wordt vergroot en dit er niet toe leidt dat meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt;
-
het bepaalde in lid 12.2, sub b onder 4 tot een bouwhoogte van ten hoogste 7 m, mits dit noodzakelijk is om de dakhelling van het ruimtelijk ondergeschikt gebouw overeen te laten komen met de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
het bepaalde in lid 12.2, sub b. onder 5 en toestaan dat een ruimtelijk ondergeschikt gebouw op minder dan 3 m of voor de gevellijn van het hoofdgebouw wordt gebouwd, mits er een herkenbaar onderscheid blijft bestaan tussen het hoofdgebouw en het ruimtelijk ondergeschikte gebouw en deze ruimtelijk ondergeschikte gebouwen het straatbeeld niet domineren.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 en toestaan dat ten hoogste 15 m² van een hoofdgebouw of de daarbij behorende ruimtelijk ondergeschikte gebouwen, wordt aangewend voor detailhandel samenhangend met een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 en toestaan dat meer dan 30 m² van het hoofdgebouw wordt aangewend voor een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, wanneer dit er toe leidt dat het betreffende pand rendabel gemaakt kan worden middels de voorgenomen bedrijvigheid, met dien verstande dat de regel dat ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit mag worden aangewend, onverkort van toepassing blijft.
12.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk de bouwwerken ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” dan wel de bouwwerken die zijn aangemerkt als beeldondersteunend of beeldbepalend in de bij de regels behorende bijlage 2 in zijn geheel of gedeeltelijk te slopen.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a. wordt slechts verleend indien:
-
geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
-
de situering van de bebouwing;
-
de schaal van de bebouwing;
-
de vorm en richting van de kap(pen);
-
de geleding van de bebouwing; of
-
sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
-
op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub b. onder 1, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op:
-
werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en/of slopen van een bouwwerk;
-
gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
Artikel 13 Leiding - Riool
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor (een) ondergrondse rioolleiding(en) en de daarbij behorende bouwwerken.
13.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden voorkomende bestemmingen, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 13.2, onder a en b en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde gebouwen worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerders is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat;
-
lid 13.2, onder a en c en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerders is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
-
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van kabels drainage en leidingen, met uitzondering van rioolleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
-
diepploegen;
-
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
-
Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
-
De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder(s) is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
Artikel 14 Waarde - Archeologie
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 sub a. en sub b. voor de bouw van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met meer dan 50 m² wordt uitgebreid en voor de bouw van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m², mits:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
-
op basis van archeologisch onderzoek van een gecertificeerd bureau is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
-
de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 14.3, sub c. wordt de het Steunpunt Monumentenzorg om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en/ of ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm;
-
het graven of dempen van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.4, sub a. wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek door een gecertificeerd bureau is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 14.4, sub b. onder 3 wordt het Steunpunt Monumentenzorg om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
-
Het verbod als bedoeld in lid 14.4, sub a. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
14.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 16 Algemene gebruiksregels
16.1 Algemene gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit plan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen. In ieder geval de volgende gebruiksvormen worden als strijdig gebruik aangemerkt:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen ten behoeve van zelfstandige bewoning;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
16.2 Laden en lossen
Ten aanzien van het laden en lossen geldt dat dit ten behoeve van de bestemming ‘Bedrijf’ dient plaats te vinden binnen de als zodanig bestemde gronden.
Artikel 17 Algemene aanduidingsregels
Gebiedsaanduiding "overige zone - beschermd dorpsgezicht"
17.1 Aanduidingsregels
Voor zover de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding “overige zone - beschermd dorpsgezicht”, is de bestemming mede gericht op de instandhouding en/of versterking van het aan die gronden eigen karakter zoals weergegeven in de kaart ruimtelijke structuur in bijlage 2 bij deze regels en de toelichting bij het besluit tot aanwijzing van Mantgum als beschermd dorpsgezicht, opgenomen als bijlage 3 bij deze regels.
17.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
de bomen en opgaande beplanting te verwijderen, die zijn aangeduid als ’kenmerkende boom’ en ‘opgaande beplanting’ op de kaart in bijlage 2 bij deze regels;
-
verhardingen aan te brengen in delen van tuinen voor de naar de weg gekeerde gevel(s).
-
De onder a. bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
-
De onder a. bedoelde omgevingsvergunning mag worden verleend, indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheden niet onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het ruimtelijk karakter van het gebied.
Artikel 18 Algemene afwijkingsregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, kiosken, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
-
de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 50 m³;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 15 m bedraagt.
-
De in sub a. genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend in incidentele gevallen waarbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de bouwvorm van karakteristieke bebouwing.
Artikel 19 Algemene procedureregels
19.1 Procedureregels nadere eisen
-
Een ontwerpbesluit tot nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken ter secretarie ter inzage.
-
Het college van Burgemeester en Wethouders maakt de terinzagelegging te voren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.
-
De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor belanghebbenden.
-
Gedurende de in sub a. genoemde termijn kan een belanghebbende bij het College van Burgemeester en Wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
19.2 Procedureregels wijzigingsregels
Op de voorbereiding van een ontwerpbesluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.
Artikel 20 Overige regels
20.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
-
de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
-
de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
-
het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
-
de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
-
de ruimte tussen bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 22 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan Mantgum”.