direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijeveen - Raadhuislaan en Het Weeme
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de kern Nijeveen ligt een onbebouwd perceel, dat momenteel in gebruik is als grasveld. Het perceel is reeds bestemd tot woongebied, echter is er tot op het heden nog geen bouwplan voor ontwikkeld. Stedenbouwkundige randvoorwaarden, zoals bouwvlakken, ontbreken daarom.

De laatste jaren is de vraag naar woningen in Nijeveen toegenomen. Deze vraag komt met name voort vanuit starters en doorstarters, die graag in Nijeveen willen blijven wonen, maar geen geschikte woning kunnen vinden. Daarnaast is er tevens een vraag naar levensloopbestendige woningen voor senioren, die langer zelfstandig willen wonen.

Initiatiefnemer is voornemens om te voorzien in deze behoefte, en daarom het gebied met woningbouw te ontwikkelen. Het gaat in dit geval om de bouw van 16 woningen. Het gaat om een drietal woningtypen: 10 rijwoningen, 4 twee-onder-één-kap woningen en 2 vrijstaande woningen.

De ontwikkeling is in overeenstemming met het beleid van de provincie Drenthe en de gemeente Meppel, die uitgaan van het principe 'inbreiding boven uitbreiding'. Op 22 augustus 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel dan ook besloten in principe medewerking te willen verlenen aan voorliggend initiatief.

Zoals aangegeven, ontbreken de stedenbouwkundige randvoorwaarden vooralsnog, waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de wijziging van de bestemming in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in de kern Nijeveen. Het plangebied ligt ten zuiden van woningen aan de Dorpsstraat. Aan de west- en oostzijde grenst het plangebied aan een bestaande woonwijk. Aan de oostzijde wordt het plan tevens begrensd door een sloot en een houtwal. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door een fietspad met daarachter de tuinen van de zuidelijk gelegen woningen.

Kadastraal bestaat het plangebied uit het perceel gemeente Meppel, sectie H, nummer 939. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in de kern Nijeveen en ten opzichte van de directe omgeving indicatief met de rode belijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in Nijeveen (Bron: ArcGIS)  

1.3 Huidig planologisch regime

1.3.1 Bestemmingsplan ''Nijeveen''
1.3.1.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ''Nijeveen''. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 3 september 2009 door de gemeenteraad van Meppel. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie'. Het plangebied is niet voorzien van bouwvlakken. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan ''Nijeveen'' opgenomen. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode belijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede bestemmingsplan "Nijeveen" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  
1.3.1.2 Beschrijving bestemmingen

De gronden gelegen binnen de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, met de daarbij behorende nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en terreinen. Er zijn enkel overige bouwwerken toegestaan, aangezien het plangebied niet is voorzien van bouwvlak(ken).

De dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' is opgenomen ter bescherming en veiligstelling van de daar voorkomende archeologische waarden.

1.3.2 Strijdigheid

De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan '''Nijeveen'', omdat de bouwvlakken ten behoeve van de woningen ontbreken. Daarnaast dienen de bestemmingen 'Tuin', 'Verkeer' en 'Groen' te worden opgenomen teneinde de ontwikkeling op een juiste wijze planologisch in te passen.

Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk om de ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.4 Juridische planvorm

Het bestemmingsplan ''Nijeveen - Raadhuislaan en Het Weeme'' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het bewuste plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied en de omgeving gegeven.

Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Drenthe en de gemeente Meppel beschreven.

Hoofdstuk 5 gaat in op de planologische afwegingsaspecten zoals diverse milieuaspecten, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en de watertoets.

In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording

Hoofdstuk 7 behandelt de economische uitvoerbaarheid van het project en een beschrijving van de procedure (vooroverleg en inspraak).

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de historische ontwikkeling van Nijeveen en de huidige situatie binnen het plangebied.

2.1 Historie Nijeveen

Nijeveen en het naastgelegen Kolderveen vinden hun oorsprong bij de ontginning van het oorspronkelijke veengebied. Met name deze oorsprong heeft het gezicht van het huidige dubbeldorp Nijeveen-Kolderveen met zijn karakteristieke lintbebouwing bepaald.

Het dorp is omgeven door een groen polderlandschap en heeft een rustig en landelijk karakter. Het dorp is vanouds verweven met het omliggende landschap. Het polderlandschap is tijdens de ruilverkaveling, die duurde van 1960 tot 1972, ingrijpend veranderd en heeft dan ook grote gevolgen gehad voor het agrarisch bedrijfsleven, het landschap, het dorpsbeeld en de dorpsontwikkeling.

De structuurdrager van Nijeveen is het oude lint. Vanuit dit lint is Nijeveen gaan groeien. Dit lint wordt gevormd door de Dorpsstraat en Kolderveen. Dit lint bestaat uit losstaande bebouwing met veelal rieten daken en een klinkerstraat. Het historische lint wordt gekenmerkt door solitaire bebouwing in de vorm van (woon)boerderijen, woningen en overige bebouwing haaks op de weg. In het centrum heeft in de loop der tijd verdichting van bebouwing plaatsgevonden. Naar het oosten en westen (Kolderveen) toe wordt de bebouwing steeds opener met meer doorzicht naar achteren. In het centrale deel van de Dorpsstraat is de bebouwing door herinvulling en verdichting vergroeid met de achterliggende bebouwing. Twee belangrijke elementen zijn de historische kerken die enigszins afzijdig van het dorp staan. Veel van de vrijgekomen agrarische bedrijven zijn omgevormd tot woonboerderijen. Van de oorspronkelijk tientallen boerderijen langs de Dorpsstraat zijn er nog slechts enkele als boerenbedrijf in gebruik. In afbeelding 2.1 en 2.2 zijn historische kaarten van het dorp Nijeveen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Historische kaarten van Nijeveen uit 1925 en 1975 (Bron: Topotijdreis.nl)  

2.2 Ruimtelijk-functionele structuur

Het plangebied betreft op dit moment een onbebouwde ruimte binnen de kern, die momenteel in gebruik is voor het weiden van schapen. De aan de westzijde gelegen wijk is in de jaren 80 gerealiseerd. Deze wijk kent een informele structuur en bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande woningen en dubbele woningen. Het betreffen traditionele woningen in hoofdvorm en architectuur. Aan de oostzijde van het plangebied ligt een dichte houtwal, waarachter de nieuwe woonwijk 'Danninge Erve' is gelegen. Deze woonwijk is qua hoofdopzet formeler. Aan de noordzijde van het plangebied grenst het aan de tuinen en boerenerven van de lintbebouwing aan de Dorpsstraat.

In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. In afbeelding 2.3 zijn straatbeelden van het plangebied opgenomen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Luchtfoto huidige situatie van het plangebied (Bron: Provincie Drenthe)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1_0005.png"  
Afbeelding 2.3 Straatbeelden van de huidige situatie van het plangebied (Bron: Kroezen architectuur)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

3.1.1 Algemeen

De gronden in het plangebied zijn reeds bestemd voor wonen als onderdeel van de kern Nijeveen, echter is er niet eerder een stedenbouwkundig plan voor het perceel tot stand gekomen. Bouwvlakken en stedenbouwkundige randvoorwaarden ontbreken daarom.

De markt voor woningbouw heeft de afgelopen jaren een dalende trend gekend, ook in Nijeveen. Deze trend is de laatste tijd ten positieve gekeerd. Er is weer meer vraag naar woningen, waarbij de markt momenteel achterblijft bij deze vraag. Met voorliggend plan wordt voor een deel voorzien in de behoefte aan woningen.

3.1.2 Hoofdopzet ontwikkeling

Het plan gaat uit van de bouw van 16 woningen van verschillende typen. Het betreffen 10 rijwoningen, 4 twee-onder-één-kap woningen en 2 vrijstaande woningen. Deze verdeling sluit programmatisch aan op de bestaande verdeling van woningtypen in de omliggende omgeving. De woningen worden gemengd over het gebied verspreid, zodat er een evenwichtige sociale verdeling ontstaat. Dit is wenselijk om het dorpse karakter te waarborgen en te versterken.

De woningen zullen aansluiten op de bestaande straten: de Raadhuislaan (oost-west) en het Weeme. Deze straten worden vanaf de westzijde doorgetrokken tot aan de houtwal aan de oostzijde.

Door het doortrekken van de doodlopende Raadhuislaan en het Weeme wordt bijgedragen aan de gebruikswaarde van de locatie en de directe omgeving. Dit sluit aan bij de dorpse beleving.

Naast de bouw van de woningen zal er ook een grasveld en zullen er ook parkeervoorzieningen worden gerealiseerd, deze zijn gepland in het noord- en zuidwesten van het plangebied. Tot slot zal door de aanleg van groen het geheel op een adequate wijze landschappelijk worden ingepast. Voor het realiseren van het bouwplan is advies ingewonnen bij het Oversticht. Het bouwplan is geadviseerd op dit advies. In afbeelding 3.1 is een impressie van de gewenste ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1_0006.png"  
Afbeelding 3.1 Impressie van de gewenste ontwikkeling (Bron: Kroezen architectuur)  

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en zal na vaststelling de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Opgaven van nationaal belang

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Noord-Nederland ( de provincies Friesland, Groningen en Drenthe) zijn:

  • Het versterken van Energyport door het aanwijzen van locaties voor de vestiging van energiecentrales in de Eemshaven en het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk van Eemshaven via Ens naar Diemen (Noordwest 380 kV verbinding);
  • Het aanwijzen van leidingstroken voor buisleidingen voor gas en het ruimtelijk reserveren van locaties voor ondergrondse opslag;
  • Het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in Noord Nederland;
  • De ontwikkeling van een robuust kustlandschap en zoetwatersysteem ter vergroting van de waterveiligheid en waterzelfvoorziening en het voorkomen van verdroging (o.a. door versterking afsluitdijk en bijbehorende sluizencomplexen, Hoogwaterbeschermingsprogramma en deelprogramma's Zoetwatervoorziening, IJsselmeer en Waddengebied van het Deltaprogramma);
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee).
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt tevens de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

Zijn de ontwikkelingen aan te merken als ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’?

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

  • 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921);
  • 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1. Bro) is niet nader gedefinieerd. In de praktijk speelt daarom regelmatig de vraag, hoe bepaald moet worden wanneer woningen één woningbouwlocatie vormen. Er is sprake van één woningbouwlocatie als er tussen de te realiseren woningen, ruimtelijke en functionele samenhang bestaat. Uit de jurisprudentie volgt dat daarvoor onder meer betekenis toekomt aan de onderlinge afstand tussen de woningen.

De ontwikkeling betreft een woningbouwlocatie die uitgaat van 16 grondgebonden woningen. Hieruit volgt de conclusie dat met dit aantal woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Voordat de behoefte in beeld kan worden gebracht, moet ten eerste duidelijk zijn wat het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de ontwikkeling betreft. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en de omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Voorliggend plan voorziet in het realiseren van 16 wooneenheden. De woningen zijn met name bedoeld voor de lokale behoefte. Het verzorgingsgebied kan daarom worden beperkt tot de gemeente Meppel. De behoefte wordt berekend aan de hand van de regionale woonvisie Zuidwest Drenthe, die is opgesteld door de gemeenten Meppel, Westerveld, Hoogeveen en De Wolden.

Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

De provincie Drenthe heeft een voorstel gedaan die de woningbouwruimte aangeeft voor de regio Zuidwest voor de periode van 2010-2020. Dit voorstel gaat uit van 3.710 woningen.

De gemeenten in Zuidwest-Drenthe hebben in 2012 een gezamenlijke woonvisie opgesteld: de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe. In deze woonvisie is de woningbouwruimte die de provincie biedt verdeeld over de verschillende gemeenten. Op basis van deze verdeling bedraagt de plancapaciteit voor de gemeente Meppel tot 2020 1.460 woningen.

De gemeente Meppel heeft het woonbeleid verder uitgewerkt in een gemeentelijke woonvisie: de Woonvisie 2016-2020. Het doel van dit woonbeleid is te komen tot een passend woningaanbod in wijken met een eigen karakter. Overigens laat de woningmarkt in Meppel zich niet sturen door provinciegrenzen. Het woningbouwprogramma in de gemeentelijke woonvisie is tevens afgestemd op de programma's van de Overijsselse gemeenten Zwolle, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Staphorst. Het woningbouwprogramma gaat uit van een bouwvolume van maximaal 190 woningen per jaar tussen 2015 en 2019. Voor de periode 2020-2024 betreft dit 140 woningen per jaar. Het dorp Nijeveen is in de gemeentelijke woonvisie aangewezen als prioritaire locatie voor woningbouwontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een actuele behoefte aan voorgenomen ontwikkeling.


Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

In deze stap wordt onderzocht of binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien in de regionale behoefte, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Nijeveen en is in de huidige situatie bestemd ten behoeve van een stedelijke functies (wonen). Hiermee is er sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied en voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.


Voor een nadere toetsing aan het woonbeleid wordt verwezen naar paragrafen 4.3.1 (Regionale woonvisie) en 4.4.2 (Gemeentelijke woonvisie), waarin het regionaal en gemeentelijk woonbeleid is opgenomen. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreffen de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

4.2.1 Omgevingsvisie Drenthe
4.2.1.1 Algemeen

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie kent een duidelijke relatie met bestaande programma's en plannen. Dat geldt op landsdelig niveau (zoals de Noordervisie, de Gebiedsagenda Noord-Nederland en het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN)-agenda), op regionaal niveau (Regiovisie Groningen-Assen) en op provinciaal niveau (de Regionale Agenda's, het Regionaal Specifiek Pakket (RSP) en uitwerkingen van het collegeprogramma van gedeputeerde staten (GS) (bijvoorbeeld programma Klimaat en Energie). Deze programma's en plannen zijn medebepalend geweest bij het tot stand komen van de Omgevingsvisie en worden benut bij de uitvoering ervan. Bestaande bestuurlijke afspraken zijn gerespecteerd.

De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is in werking getreden op 20 augustus 2014.

In 2018 is een revisie van de omgevingsvisie opgesteld: De Omgevingsvisie Drenthe 2018. Voor de revisie is een nadere verkenning en duiding voor de thema’s energie, stedelijke ontwikkeling en vrijetijdseconomie uitgevoerd. De visie betreft hiermee een moderniseringsslag ten opzichte van de visie uit 2014.

In de komende jaren zullen er provinciaal een vijftal belangrijke ontwikkelingen gaan spelen:

  • 1. de demografische ontwikkeling;
  • 2. de klimaatverandering;
  • 3. de afname van de biodiversiteit;
  • 4. de transitie naar een kennis- en netwerkeconomie;
  • 5. de transitie naar een duurzame energievoorziening.

De belangrijkste opdracht tot 2030 is het vinden van een antwoord op de vraag hoe de provincie met deze ontwikkelingen moeten omgaan. Daarnaast heeft de Provincie Drenthe diverse ambities en daarmee ook belangen. De basis hiervoor zijn de wettelijke taken en verantwoordelijkheden. Deze zijn aangevuld met een selectie onderwerpen die het meest effectief te beïnvloeden zijn op provinciaal niveau. De hierna opgenomen onderwerpen zijn in het kader van provinciaal beleid van belang. Hierna wordt op de betreffende thema's nader ingegaan.

4.2.1.2 Ruimtelijke kwaliteit

Ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe worden gestimuleerd. Deze kwaliteit zit in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Hierbij wordt niet enkel gekeken naar de bovengrond, maar houdt ook rekening met de eigenschappen en functies van de ondergrond.

De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe is hoog. Het tot dusver gevoerde ruimtelijk beleid heeft ertoe geleid dat ontwikkelingen nauwelijks los van de ondergrond en los van de cultuurhistorische basis hebben plaatsgevonden.

Er is evenwicht tussen stad en platteland, tussen rust en dynamiek, tussen historie en heden. Het landschap is rijk aan herinneringen aan vroegere bewoning, kent karakteristieke bebouwingspatronen en borgt hoge natuurwaarden. De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast zijn zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang.

De kernkwaliteiten die van provinciaal belang zijn, aangegeven op de kaart "Kernkwaliteiten". De kernkwaliteiten die niet op de kaart zijn aangegeven, vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Voor het plangebied gelden de volgende kernwaarden:

  • Kernkwaliteit Aardkundige waarden: beschermingsniveau generiek;
  • Kernkwaliteit Archeologie: verwachting toetsen;
  • Kernkwaliteit Cultuurhistorie: respecteren;
  • Kernkwaliteit Landschap: wegdorpenlandschap van de laagveenontginning.
4.2.1.3 Zorgvuldig ruimtegebruik

Een belangrijk uitgangspunt van het Drentse omgevingsbeleid is om zorgvuldig om te gaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. In paragraaf 4.3 van de Omgevingsvisie is dat principe nadrukkelijk verwoord. Het relatief bescheiden percentage bestaand stedelijk gebied in Drenthe is een van de aspecten die Drenthe maakt tot wat het is. Via dit hoofdstuk wordt daarom verankerd dat gemeenten de Ladder voor duurzame verstedelijking toepassen. Hierbij kunnen zij gebruik maken van de speciaal voor deze toepassing opgestelde Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking. Kort gezegd zorgt deze ervoor dat er niet nodeloos gebouwd wordt en inbreiding voor uitbreiding gaat en dat waar uitbreiding plaatsvindt dit in principe niet los van bestaande bebouwingsconcentraties gebeurt. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden toegepast voor woon-werklocaties, verblijfsrecreatie, detailhandel en infrastructuur.

4.2.1.4 Thema: Wonen

De provincie wil anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. De demografische ontwikkelingen maken het nodig dat de provincie anticipeert op een ouder wordende bevolking, toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens, in met name de buitengebieden. Deze ontwikkeling speelt nu al in Oost-Drenthe. Dit brengt met zich mee dat in kleine kernen en oudere stadswijken de leefbaarheid soms meer onder druk komt te staan, waardoor maatwerk noodzakelijk blijft.

De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave wordt benut voor de ruimtelijke opgave van de stads- en dorpsranden. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt voor het wonen in Drenthe is dat er rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.

4.2.1.5 Toetsing van het initiatief aan de 'Omgevingsvisie Drenthe'

In voorliggend geval gaat het om het ontwikkelen van een inbreidingslocatie tot woongebied. Het gebied is reeds bestemd tot wonen. Met het ontwerp wordt een passende afronding van de naastgelegen woonwijk gerealiseerd. Met de ruimtelijke kwaliteit is nadrukkelijk rekening gehouden. Ten aanzien van de kernkwaliteiten 'archeologie' en 'aardkundige waarden' zullen de archeologische waarden worden beschermd, voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 5.8. Ten aanzien van de kernkwaliteiten 'landschap' en 'cultuurhistorie' wordt gesteld dat met het ontwerp rekening is gehouden met de kenmerken van het wegdorpenlandschap.

Wat betreft het principe van zorgvuldig ruimtegebruik wordt gesteld dat voldaan wordt aan het streven om inbreiding voor uitbreiding te realiseren. Er wordt tevens voldaan aan de ladder van duurzame verstedelijking. Voor een nadere toetsing hierop wordt verwezen naar de paragrafen 4.1 en 4.4.2. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het provinciaal beleid zoals geformuleerd in de Omgevingsvisie Drenthe.

4.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe
4.2.2.1 Algemeen

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe (POV) bevat het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie. De verordening legt randvoorwaarden vast waaraan gemeenten bij ruimtelijke planontwikkeling gehouden zijn.

Provinciale staten hebben de Omgevingsverordening Drenthe 2015 vastgesteld, welke met ingang van 17 oktober 2015 in werking is getreden. Het betreft een actualiserend plan, naar aanleiding van de Omgevingsvisie die in 2014 is geactualiseerd. Het in dit kader relevante artikel betreft artikel 2.17 lid 1 (woningbouw). Op dit artikel wordt hierna nader ingegaan. Inmiddels is de verordening gereviseerd (2018).

4.2.2.2 Van toepassing zijnde artikel

Artikel 2.17 lid 1 (Woningbouw)

  • 1. Een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie - strategisch beleid om vraag en aanbod in de woningvoorraad in balans te houden en de demografische behoefte - kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. De gemeentelijke woonvisie ten aanzien van de woningvoorraad:
    • a. draagt bij aan balans tussen vraag en aanbod in de gehele Drentse woningvoorraad op de lange termijn en is hiertoe afgestemd binnen de woningmarktregio’s;
    • b. benoemt tenminste de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, duurzaamheid, kernenstructuur;
    • c. schetst de opgaven in de bestaande woningvoorraad;
    • d. geeft aan op welk wijze balans op lange termijn wordt gerealiseerd;
    • e. geeft een langetermijn beeld

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.17, lid 1

Het plan is zowel kwalitatief als kwantitatief in overeenstemming met zowel de regionale als de gemeentelijke woonvisie. In subparagraaf 4.1.2 is de Ladder voor duurzame verstedelijking behandeld. Daarnaast is in paragrafen 4.3.1 en 4.4.2 het regionaal en gemeentelijk woonbeleid behandeld. Kortheidshalve wordt naar deze paragrafen verwezen. Hier wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan Artikel 2.17, lid 1 van de omgevingsverordening.

4.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

De in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Drenthe verwoorde en in de omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe
4.3.1.1 Algemeen

De provincie Drenthe stelt in haar Omgevingsvisie dat gemeenten binnen hun regio tot afstemming moeten komen van de woningbouwopgave. De gemeenten in de regio Zuidwest Drenthe, betreffende de gemeenten De Wolden, Hoogeveen, Meppel en Westerveld, hebben daartoe een gezamenlijke woonvisie opgesteld: de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe. Er is gekozen voor een groeimodel, om te groeien tot het gewenste resultaat. Dit model is gericht op afstemming. Deze afstemming beoogt het voorkomen van concurrentie en die woningbouw genereert die aansluit bij de regionale vraag.

4.3.1.2 Trends en ontwikkelingen: Meppel

De gemeente Meppel telt in 2018 2 ruim 33.500 inwoners. Vijftien jaar eerder telde Meppel nog ruim 30.000 inwoners. De groei in de afgelopen 15 jaar deed zich vooral vanaf 2006 voor. Dit is een groei met gemiddeld circa 250 inwoners per jaar.

Meppel bleek in groei-jaren vooral in trek bij gezinnen met kinderen (ouders 25 tot 50 jaar en kinderen tot 15 jaar), en ook 50- en 65-plussers. De oudere groep blijkt echter ongeacht woningbouwplanning wel naar Meppel toe te komen. Meppel verliest in vergelijking met andere plaatsen met weinig / geen hoger onderwijs per saldo nauwelijks inwoners in de leeftijd tussen 15 en 25 jaar. Met iets meer detail: mensen tussen 20 en 25 jaar kwamen per saldo in Meppel wonen.

De komende jaren is er sprake van een vergrijzing van de Meppelse bevolking. De leeftijdsgroepen tot 35 jaar nemen in omvang ook nog toe. De groei van de 55-plussers is vooral groot tot 2026. In de eerste jaren (tot 2021) doet de groei zich voor in de leeftijdsgroep tot 75 jaar (2011-2021: +1.580 inwoners; een groei van 23%). Vanaf 2021 is de groei het grootst bij 75-plussers.

Tot 2020 neemt het aantal inwoners in de gehele provincie Drenthe volgens prognoses toe. De verwachting is dat in Zuidwest Drenthe de groei aanhoudt tot 2030. In de gemeente Meppel is naar verwachting tot 2040 sprake van een groei.

In de gemeente Meppel waren in 2010 14.146 huishoudens aanwezig. Volgens de prognoses zal dit in 2040 circa 16.860 huishoudens bedragen. In afbeelding 4.1 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1_0007.png"  
afbeelding 4.1 Ontwikkeling huishoudens in de regio Zuidwest Drenthe (Bron: Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe)  
4.3.1.3 Programma

De toename van de woningvoorraad komt in de periode van 2010-2020 uit op een streefprogramma van 3.710 woningen voor de regio Zuidwest Drenthe. In de gemeente Meppel is de verwachting dat de opgave circa 1.460 woningen bedraagt. In de gemeentelijke woonvisie is dit verdeling van de woningen over de gemeente verder uitgewerkt.

4.3.1.4 Nijeveen

In de regionale woonvisie is voor de kern Nijeveen opgenomen dat er wordt gestreefd naar een dorps woonmilieu. Het uitgangspunt is een compleet woningaanbod voor alle leeftijdsgroepen. Het gaat dan met name om grondgebonden woningen. Voor gestapelde woonvormen zijn herontwikkelingslocaties in het centrum van Nijeveen beter geschikt. In Nijeveen komen vooral (door)starters moeilijk aan een woning. Dit is samen met de groeiende groep senioren de belangrijkste doelgroep.

4.3.1.5 Toetsing van het initiatief aan de Regionale Woonvisie

Het plan gaat uit van de realisatie van 16 woningen in de kern Nijeveen. Het voornemen is passend binnen de kwantitatieve behoefte van 3.710 woningen voor de regio en 1.460 woningen voor de gemeente Meppel. Kwalitatief zal worden aangesloten bij de lokale behoefte: woningen in een dorps karakter, waarbij het gaat om een compleet aanbod voor alle leeftijdsgroepen.

4.3.2 Conclusie toetsing aan het regionaal beleid

Het in dit bestemmingsplan besloten voornemen is in overeenstemming met het relevante regionale beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie 2030
4.4.1.1 Algemeen

In november 2013 stelde de gemeenteraad van Meppel de Structuurvisie 2030 vast. De Structuurvisie kreeg de titel ‘Duurzaam verbinden’. Meppel werkt de komende jaren aan duurzame verbindingen. Verbindingen in de brede regio, verbindingen met omliggende gemeenten en verbindingen met de eigen inwoners. De structuurvisie dient de komende jaren voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente als leidraad. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de kaart behorende bij de structuurvisie opgenomen. Het plangebied is indicatief aangegeven met de gele belijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1_0008.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede kaart structuurvisie (Bron: Gemeente Meppel)  
4.4.1.2 Visie

Meppel werkt de komende decennia aan duurzame verbindingen. Als stad in de regio Zwolle - Kampen legt Meppel verbindingen door samen te werken op allerlei gebieden. Als regionaal partner zoekt Meppel naar verbinding met de omliggende gemeenten. Meppel legt verbindingen met de eigen inwoners door samen vorm te geven aan de leefbare samenleving van de toekomst. Het bedrijfsleven en maatschappelijke partners krijgen nadrukkelijk de uitnodiging mee te doen aan de ontwikkeling van de stad, de dorpen en het buitengebied. Meppel geeft vorm aan nieuwe tijden door zich duurzaam te verbinden met zijn omgeving.

In de Hoofdlijnennotitie betreft de ambitie:

Meppel ontwikkelt zich verder naar een leefbare, groene, duurzame woon- en werkstad, kleinschalig en met stadse allure; Meppel wordt nog meer een bedrijvige spin in het web van regionale weg-, spoor- en waterverbindingen. De komende jaren ligt de nadruk op kwaliteit, op behouden en versterken van de Meppeler identiteit, de positie in de regio en verbindingen.

4.4.1.3 Nijeveen

Het plangebied ligt in het dorp Nijeveen. De ambitie voor dit dorp is als volgt opgesteld:

In de dorpskern, dichtbij de voorzieningen, is behoefte aan woonruimte voor senioren. Levensloopbestendig maken, renovatie en vervangende nieuwbouw zal pluksgewijs worden gerealiseerd. Op termijn wordt ook een woonzorgzone ontwikkeld. Het aanwezige groen draagt bij aan de identiteit van Nijeveen en daarmee ook aan de ruimtelijke kwaliteit. Het verbeteren van de kwaliteit, bruikbaarheid en bereikbaarheid van het aanwezige groen is belangrijk. Nadat Danninge Erve Zuid volgebouwd is, is Nijeveen qua woningbouw voorlopig afgerond. De bouw van de laatste fase van Danninge Erve zal naar verwachting ongeveer 15 jaar duren. Kleinschalig kan in de toekomst nog iets worden uitgebreid. De ruimtelijke integratie van voormalig recreatieterrein de Wiede Landen wordt gezien bovenstaande ambities in deze structuurvisieperiode niet reëel geacht.

4.4.1.4 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie 2030'

Het initiatief voorziet in de bouw van 16 woningen op een binnenstedelijke locatie. De ontwikkeling sluit aan bij de ambitie om de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit van Nijeveen te vergroten. Het plan betreft de bouw van woningen voor de lokale behoefte, in de woonvisies (4.3.1 en 4.4.2) is aangetoond dat er behoefte is naar deze woningen. Daarnaast zorgt het initiatief ervoor dat het groen beter beleefbaar wordt. Geconcludeerd wordt dat het voornemen past binnen de beleidsuitgangspunten opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie.

4.4.2 Woonvisie Meppel 2016-2020
4.4.2.1 Algemeen

De gemeente Meppel heeft in 2016 een woonvisie voor de periode tot 2020 opgesteld. Rode draad in de visie is 'willen en kunnen in een veranderende woningmarkt'. De gemeente ziet zichzelf hierbij steeds meer als faciliterende partij. Eén van de belangrijkste doelen in de visie is het bieden van passende huisvesting voor alle doelgroepen.

De woonvisie is gebaseerd op een bevolkingsprognose uit 2015, die gericht is op de provincie Drenthe. Naar aanleiding van deze prognoses is een nieuwe prognose uitgevoerd voor de regio Zuidwest Drenthe. De vertaling van de prognoses naar woningbehoefte is regionaal afgestemd, door de provincie geaccordeerd en als bijlage bij de woonvisie gevoegd.

4.4.2.2 Opgaven

Het doel van het woonbeleid is te komen tot een passend woningaanbod in wijken met een eigen karakter. De woningmarkt is daarin leidend. Wij hebben een bescheiden rol in het bijsturen van de markt, waar zij onvoldoende functioneert. Dit geldt vooral bij categorieën woningzoekenden, die in de markt onvoldoende tot hun recht komen. En bij het richting geven aan stedelijke ontwikkeling, die bij afzonderlijke initiatieven van marktpartijen onvoldoende in beeld is.

Daarom worden drie opgaven onderscheden:

  • A. Wonen en zorg
  • B. Specifieke inkomensgroepen en overige kwetsbare groepen
  • C. Gebiedsontwikkeling en stedelijke vernieuwing

Wonen en zorg

Het langer zelfstandig wonen is een belangrijke opgave voor de gemeente. Dit vraagt om een integrale benadering. Wonen met zorg is een belangrijke opgave voor gemeenten, zorgpartijen en corporaties. De grote groep mensen, die thuis extramurale zorg zullen ontvangen, zal een groter beroep op Wmo-voorzieningen doen. Een gezamenlijke strategie van gemeente met corporaties en zorginstellingen is nodig om goed te kunnen inspelen op het veranderende speelveld van wonen en zorg. De visie van de gemeente Meppel bij de opgave wonen en zorg is dat vraag en aanbod met elkaar matchen. Om vraag en aanbod zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen, wil de gemeente samen met corporaties en zorgpartijen de huidige en toekomstige behoefte aan zorgwoningen verder in beeld brengen.

Specifieke inkomensgroepen en overige kwetsbare groepen

Voor de laagste inkomensgroepen is blijvend aandacht nodig, omdat zij de kostprijs van een woning niet kunnen opbrengen. Het realiseren van sociale huurwoningen blijft nodig. De wachttijden voor deze woningen zijn al lang en zijn als gevolg van de economische crisis alleen maar langer worden. Huurders met een inkomen boven € 35.739,- komen als gevolg van het huurbeleid en passend toewijzen niet of nauwelijks in aanmerking voor een sociale huurwoning. Zij dreigen tussen wal en schip te belanden. Daarom zijn particuliere huurwoningen voor deze categorie een uitkomst. De Verordening doelgroepen sociale woningbouw biedt ruimte om huishoudens met een inkomen tot € 40.000,- in een huurwoning met een huurprijs tot de maximale huurtoeslaggrens te huisvesten.

Gebiedsontwikkeling en stedelijke vernieuwing

Naast aandacht voor passende huisvesting ziet de gemeente ook een rol in het bewaken van het overzicht over de verschillende ontwikkelingen. Stedelijke ontwikkeling houdt in dat de gemeente de verscheidenheid en de kwaliteit van wijken bewaken. Wijken moeten niet een te eenzijdig karakter krijgen. Een gezonde mix van woningen houdt wijken levendig. Woonbeleid gaat niet alleen over woningen zelf, maar ook over de omgeving –zij het zijdelings. De kern van het beleid voor de omgeving wordt neergelegd in het wijk- en buurtgericht werken en in de plannen voor wijk- en buurtontwikkeling. De ambitie uit deze woonvisie voor wijken met een eigen karakter wordt in de gebiedsontwikkeling vormgegeven door wijkanalyses en buurtplannen.

Bij gebiedsontwikkeling richt de gemeente zich op een kleinschaligere (buurt)aanpak, met aandacht voor fysieke en sociale aspecten. Hierbij moet de integrale (wijk)aanpak niet uit het oog worden verloren. Er moet een beeld zijn van waar in totaliteit behoefte aan is in de wijk, waarbij ‘voorkomen is beter dan genezen’ het leidend motto is.

Stedelijke vernieuwing werd lange tijd beheerst door de gedachte van maakbaarheid, waarbij planning en sturing kernbegrippen waren. Nu gaat stedelijk vernieuwing niet meer om de stad maken, maar om de stad zijn. De kunst is om uit de kansen en de verschillen die een omgeving biedt mogelijkheden voor waardeontwikkeling te halen.

4.4.2.3 Programma

Kwantitatief

De bevolkingsprognose 2015 van de provincie Drenthe is het uitgangspunt voor de bepaling van de woningbehoefte. De provincie Drenthe heeft in 2015 een nieuwe provinciale bevolkingsprognose uitgebracht. De gemeenten in de woonregio Zuidwest Drenthe hebben aan adviesbureau Companen gevraagd om een gedegen analyse uit te voeren van de prognoses en om met een realistische woningbouwraming voor de vier gemeenten in Zuidwest Drenthe te komen. De resultaten van het onderzoek van Companen zijn vastgelegd in het rapport “Verkenning prognoses Zuidwest Drenthe d.d. 23 januari 2016”. Deze verkenning is als bijlage bij de woonvisie gevoegd, regionaal afgestemd en vormt de basis voor het aantal te bouwen woningen door de gemeente Meppel in de komende jaren.

Om te komen van prognoses naar woningbehoefte wordt geconstateerd dat de woningbehoefte in belangrijke mate bepaald wordt door de huishoudensontwikkeling. Tegelijkertijd is die analyse gebaseerd op een onderbouwde trendmatige ontwikkeling. Er kunnen diverse aanleidingen zijn om te veronderstellen dat in de toekomst de trend omgebogen wordt. Dat kan door beleid of dat kan door nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen. Een ontwikkeling als extramuralisering is reeds in de prognoses doorgerekend.

Onderstaand zijn een tweetal aspecten die in het huidige tijdsgewricht meegewogen moeten worden bij de vertaling van huishoudensontwikkeling naar woningbehoefte opgenomen:

  • Migratiestromen kunnen wijzigen: Dit kan door actief beleid van gemeenten, maar kan ook het gevolg zijn van het gebrek aan mogelijkheden of juist alternatieven elders.
  • Gemeenten hebben een taak bij de opvang van statushouders. Dit kan leiden tot een extra woningbehoefte.

Uitgaande van deze uitgangspunten ontstaat voor de gemeente Meppel het volgende programma:

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1_0009.png"  
Tabel 1 Woningbouwprogramma gemeente Meppel (Bron: Gemeente Meppel)  

Dit betekent voor de periode 2015 tot en met 2019 een netto bouwvolume van maximaal 190 woningen per jaar en voor de periode 2020-2025 van maximaal 150 woningen per jaar. Omdat het hierbij gaat om de netto woningbehoefte komt daar het aantal te slopen woningen bij.

Kwalitatief

Met een flexibel woningbouwprogramma met bandbreedten voorkomt de gemeente Meppel dat alleen gebouwd wordt voor de vraag van het moment. De bandbreedten worden gebruik als sturingsmiddel om bij te sturen op passende huisvesting. In onderstaande tabel is het kwalitatieve programma weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1_0010.png"  
Tabel 2 Kwalitatief programma gemeente Meppel (Bron: Gemeente Meppel)  

In de gemeente Meppel geldt tot en met 2018 dat inbreiding naast uitbreiding kan plaatsvinden. Vanaf 2019 is het beleid erop gericht om uitbreiding boven inbreiding te scharen. Reden hiervoor is dat de meeste inbreidingslocaties gevuld zijn.

Prioritaire gebieden voor woningbouw betreffen de Koedijkslanden, de Oosterboer, het centrum Meppel en het dorp Nijeveen.

4.4.2.4 Toetsing van het initiatief aan de Gemeentelijke Woonvisie

Het initiatief betreft de realisatie van 16 woningen in de kern Nijeveen. Qua programma gaat het om woningen voor verschillende doelgroepen. Dit past binnen het kwantitatief woningbouwprogramma, die uitgaat van een spreiding van woningen over de verschillende segmenten en doelgroepen. Het betreft een inbreidingslocatie in Nijeveen, die reeds tot woningbouw is bestemd. Gezien het feit dat Nijeveen als prioritair gebied is aangewezen, is de locatie passend. Tot slot kan worden geconcludeerd dat de bouw van 16 woningen passend is binnen het kwantitatieve programma, die uitgaat van 190 woningen per jaar (voor de gemeente Meppel) tot 2019. Gezien vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met de Gemeentelijke Woonvisie.

4.4.3 Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan 2017
4.4.3.1 Algemeen

Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) bevat de geactualiseerde beleidslijn voor onder meer de wegenstructuur, de verkeersveiligheid en de verschillende vervoerswijzen voor de komende jaren. Bij het opstellen van het nieuwe GVVP is het goed om het vigerende GVVP te evalueren. In de Kaderstellende notitie is dit ook al op hoofdlijnen gebeurd. Deze informatie wordt gebruikt als input voor het nieuwe GVVP. Speciale aandacht was er tijdens de totstandkoming van dit GVVP voor input vanuit de ‘buitenwacht’. Hiertoe zijn verschillende bijeenkomsten met onder meer wijkplatforms, bewoners en ondernemers georganiseerd. Dit heeft waardevolle informatie opgeleverd en vormt input voor dit nieuwe GVVP.

4.4.3.2 Uitgangspunten

De uitgangspunten voor het beleid zijn opgenomen in de kaderstellende notitie die ten behoeve van dit GVVP is opgesteld. De uitgangspunten zijn:

  • 1. verbeteren van de externe bereikbaarheid;
  • 2. verbeteren van de interne bereikbaarheid, met accent op fietsen en goede bereikbaarheid van geconcentreerde parkeervoorzieningen;
  • 3. verbeteren van de leefbaarheid en verkeersveiligheid, met voor de korte termijn meer accent op subjectieve (gevoelsmatige) in plaats van objectieve (feitelijke) verkeersveiligheid.
4.4.3.3 Hoofdlijnen beleid

De hoofdlijnen van het beleid zijn:

  • verbeteren externe bereikbaarheid;
  • verbeteren interne bereikbaarheid;
  • verbeteren leefbaarheid en verkeersveiligheid
  • goed fietsnetwerk en voldoende fietsparkeervoorzieningen;
  • faciliteren goederenvervoer over weg en water;
  • goede kwaliteit openbaar vervoer.

In het GVVP is een uitwerking opgenomen van de geformuleerde ambities in diverse thema's beschreven aan de hand van wensbeelden. Het gaat om thema's als bereikbaarheid, parkeren, langzaam verkeer; fiets en voetgangers, verkeersveiligheid, goederenvervoer, landbouwverkeer, openbaar vervoer, verkeerseducatie en duurzaamheid.

4.4.3.4 Toetsing van het initiatief aan het 'Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan'

Wat betreft de toetsing van de aspecten verkeer en vervoer wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 5.10. Hier wordt geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid.

4.4.4 Beleidsvisie Externe Veiligheid 2014
4.4.4.1 Algemeen

Deze Beleidsvisie Externe Veiligheid gemeente Meppel is een actualisering van de Beleidsvisie Externe Veiligheid uit 2008 en geeft de visie van de gemeente Meppel op externe veiligheid. De gemeente Meppel wil door middel van het optimaal combineren van bedrijvigheid en ruimtelijke ontwikkeling een verantwoord niveau van fysieke veiligheid voor de samenleving binnen de gemeentegrenzen creëren.

De beleidsvisie biedt voor de gemeente Meppel een duidelijk kader voor het omgaan met risico’s en externe veiligheid. De beleidsvisie geeft aan waar ontwikkelingen mogelijk zijn en onder welke voorwaarden. In de gemeente Meppel vinden veel ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Er wordt permanent gewerkt aan de modernisering van de stad en aan het bieden van mogelijkheden voor bedrijvigheid, scholen- en woningbouw. Ook in de omgeving van risicobronnen vinden ontwikkelingen plaats.

4.4.4.2 Toetsing van het initiatief aan de 'Beleidsvisie Externe Veiligheid 2014'

Wat betreft de toetsing van het aspect externe veiligheid wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 5.5. Hier wordt geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten ten aanzien van externe veiligheid.

4.4.5 Duurzaam Energieplan Meppel
4.4.5.1 Algemeen

De gemeente Meppel heeft de ambitie uitgesproken om de komende jaren CO-neutraal te worden. Hierdoor neemt zij haar verantwoordelijkheid en minimaliseert haar bijdrage aan het versterkte broeikaseffect. In de rapportage Duurzaam Energieplan Meppel worden de stappen beschreven die uiteindelijk kunnen leiden tot een CO2-neutraal Meppel en omstreken in 2040.

Van belang is het duurzaamheidsbeleid bij nieuwbouwprojecten.

4.4.5.2 Duurzaamheidsbeleid nieuwbouw

Nieuwbouw creëert een kans bij uitstek voor CO-neutraal bouwen en wonen. Doordat de woning of het utiliteitsgebouw nog moet worden gebouwd, kan aandacht besteed aan de bouwfysische- en installatie eisen van de nieuwbouw. Naast landelijke normen zoals de energieprestatie coëfficiënt (EPC), waardoor gebouwen steeds energiezuiniger worden, kan er individueel of collectief ook aandacht worden besteed aan bouwfysische- en installatietechnische aspecten. Daarnaast aan de energievoorziening van de woning, bijvoorbeeld door het aanleggen van een warmteleiding of het aanbieden van groen opgewekt gas of elektriciteit.

Klimaatbeleid vanuit de gemeente met betrekking tot nieuwbouw moet een regisserende functie inhouden. Dit geldt ook bij energiebesparingsbeleid voor bedrijven en bestaande bouw. De gemeente staat dicht bij marktpartijen en kan daardoor innoverende projecten stimuleren met behulp van andere partijen. Deze projecten geven een stimulans aan de markt en maken de weg vrij voor andere innoverende en duurzame projecten binnen de gemeente. Dit betekent dat de gemeente als initiator aan tafel gaat zitten bij nieuwbouwplannen. De gemeente stimuleert hierbij energiebesparing en duurzame energievoorziening, waarbij duurzaamheid in de brede zin ook aan bod kan komen. De gemeente is stimulator en intermediair; veelal is energie en duurzaamheid bij nieuwbouw een achtergebleven onderwerp omdat er al veel andere onderwerpen op de agenda staan. Door deze onderwerpen vanaf het begin erbij te betrekken, worden ze een logisch en integraal onderwerp bij de bouw.

4.4.5.3 Toetsing van het initiatief aan het 'Duurzaam Energieplan Meppel'

De nieuwbouw wordt, conform het Bouwbesluit, gerealiseerd met een lage EPC-norm. Daarnaast wordt er zoveel mogelijk gebruik gemaakt van duurzame materialen. Tevens zullen de woningen gasloos worden gebouwd. Geconcludeerd wordt dat met het voorgenomen plan in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect duurzaamheid.

4.4.6 Kadernotitie - Zo doen we Groen!
4.4.6.1 Algemeen

De 'Kadernotitie Zo doen we Groen!' geeft de richting aan voor groen, natuur, landschap en water binnen de gemeente Meppel. De Kadernotitie heeft een scope van 2015 tot 2030. Dit biedt houvast voor de inrichting en het beheer van de groene openbare ruimte. Ook wordt aangegeven aan hoe om gegaan dient te worden met de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor biodiversiteit en het landschap. De kadernotitie vervangt de ambities uit de huidige vier beleidsplannen: het Groenstructuurplan (1998), het Landschapsbeleidsplan (2001), het Waterplan Meppel (2001) en het Bomenstructuurplan (2003). Het plangebied is gelegen in de kern Nijeveen.

In het dorp gelden de algemene ambities die voor groen in de woon- en werkgebieden zijn beschreven. Daarbij wil de gemeente dat het groen in het dorp aansluit bij de volgende stijlkenmerken:

  • Bebouwingslint met authentieke erven en eikenrijen
  • Uitbreidingswijken met eigen identiteit:
    • 1. Noordwest: grasbermen en plantsoenvakken in straten
    • 2. Noordoost: heesters, gras en water in parkachtige stroken met paden
    • 3. Zuidwest: grote en kleine plantsoenvakken, heesters, gras en bomen
    • 4. Zuidoost: gras met bomen en hagen

Het plangebied is specifiek gelegen in uitbreidingswijk 'Zuidoost'. Voor woon- en werkgebieden gelden de volgende ambities:

  • Buurtgroen ondersteunend aan hoofdstructuur: Onderzoek naar routes naar de hoofdinfrastructuur en de aantrekkelijkheid ervan;
  • Groen rood in balans: onderzoek naar de rol van groen als invulling van de opgaven voor een klimaatbestendig Meppel;
  • Aaibare natuur: De gemeente ziet in de woon- en werkgebieden graag typische stadsnatuur, gebonden aan bomen, bebouwing, beplanting, slootjes of ruige hoekjes. Natuur die niet zozeer binding heeft met de ondergrond, maar afhankelijk is van de stedelijke omgeving en ongevoelig is voor verstoring en dynamiek.
4.4.6.2 Toetsing van het initiatief aan de 'Kadernotitie - Zo doen we Groen!'

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in het aanleggen van woongebied, waarbij groen een prominente rol zal krijgen. Tevens zal er het nodige wijkgroen worden aangelegd. Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten zoals opgenomen in de 'Kadernotitie Zo doen we Groen!'.

4.4.7 Conclusie toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten opgenomen in de hiervoor genoemde gemeentelijke beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 5 Planologische randvoorwaarden

5.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie van de verschillende omgevingsaspecten. Daarbij komen onder andere de volgende aspecten aan de orde: geluid, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, externe veiligheid, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, water, milieuzonering bedrijfsactiviteiten en het Besluit Milieueffectrapportage. Het hoofdstuk bevat een omschrijving van de uitgevoerde onderzoeken en de resultaten hiervan.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.2.2 Beoordeling

Wegverkeerslawaai

In het voorliggende geval worden, vanuit planologisch oogpunt, nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg gelegen is.

Op de Raadhuislaan, Het Weeme en omliggende wegen, waaronder de Dorpsstraat geldt een 30 km/u regime. Dergelijke wegen kennen geen wettelijke geluidszone. Dit betekent dat een akoestisch onderzoek naar de effecten van het wegverkeerslawaai als gevolg van deze wegen in beginsel achterwege kan blijven. Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg echter in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). De verkeersintensiteit op de Raadhuislaan, Het Weeme en omliggende wegen is relatief beperkt, waarbij het voornamelijk gaat om verkeersbewegingen door personenauto's. De Dorpsstraat is een verbindingsweg, en kent daardoor een hogere intensiteit. Deze weg ligt echter op een relatief ruime afstand van circa 50 meter van het plangebied, bovendien liggen er tussen het plangebied en deze weg woningen, die een geluidsafschermende werking hebben.

Gezien het vorenstaande wordt aangenomen dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van de nieuwe woningen niet wordt overschreden.

Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai is in het voorliggende geval niet van toepassing aangezien spoorwegen zijn gelegen op grote afstand van het plangebied.

Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde bedrijventerreinen gelegen. Op de invloed van individuele bedrijvigheid wordt in paragraaf 5.6 nader ingegaan. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt.

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht. In voorliggend geval is door Sigma Groep uit Emmen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Onderstaand wordt nader op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

5.3.2 Beoordeling

Ter plaatse van de kavelingang zijn in de grond puinresten waargenomen. Op basis van zintuiglijke waarnemingen is in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming).

In de bovengrond is een verhoogd gehalte kobalt, lood en nikkel (zware metalen) ten opzichte van de achtergrondwaarde. De verhoogd gemeten gehalten overschrijden de tussenwaarde voor nader onderzoek niet en geven daardoor uit milieuhygiënische overweging, naar onze mening, geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

In de ondergrond zijn geen verhogingen ten opzichte van de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde aangetroffen.

Het grondwater bevat een verhoogd gehalte aan barium (zware metalen) ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het verhoogd gehalte in het grondwater overschrijdt de tussenwaarde voor nader onderzoek niet, en geeft daardoor uit milieuhygiënische overweging, naar onze mening, geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

5.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.4.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteit)' staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn bijv. scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.4.2 Beoordeling

Voor 'kleinere' ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan luchtverontreiniging. Het doel van deze tool is: het vaststellen van grenzen voor het aantal extra voertuigbewegingen dat niet zal leiden tot een concentratietoename die groter is dan de grens voor niet in betekenende mate. De onderstaande afbeelding geeft de worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit weer. Hierbij is uitgegaan van een toename van 121,6 vervoersbewegingen per etmaal (zie ook paragraaf 5.10) als gevolg van de gewenste ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1_0011.png"  

Tevens wordt opgemerkt dat de functies in het plangebied niet worden aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan en aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.5.2 Beoordeling

Aan hand van de risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Het plangebied is met de rode omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1_0012.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat in en rondom het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en transportleidingen aanwezig zijn.

5.5.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid en een goede ruimtelijke ordening.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

5.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.6.1.1 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ als volgt omschreven: ‘Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.’ 

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied kan het best worden ondergebracht in het omgevingstype 'rustige woonwijk', vanwege de ligging in de kern Nijeveen, waar met name woningen gelegen zijn. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1_0013.png"

5.6.2 Beoordeling
5.6.2.1 Algemeen

Zoals hiervoor al genoemd wordt, dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.6.2.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie. Het vormt dan ook geen belasting voor omliggende functies.

5.6.2.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In dit geval zijn de woningen milieugevoelige functies. In de omgeving van het plangebied zijn uitsluitend woningen gelegen. De dichtstbijzijnde milieubelastende functies zijn de centrumfuncties, op een afstand van tenminste 90 meter van het plangebied. Dit betreffen overigens functies in een lage categorie (1 of 2) welke slechts beperkt milieubelastend zijn. Gezien de ruime afstand is van een belemmering geenszins sprake

5.6.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend initiatief.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.7.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet Natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Op circa 3 kilometer afstand bevindt zich het Natura 2000-gebied 'De Wieden'. In afbeelding 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van dit Natura-2000 gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1_0014.png"  
Afbeelding 5.2 Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000 (Bron: Provincie Drenthe)  

Om de effecten van de ontwikkeling ten aanzien van dit Natura 2000-gebied in beeld te brengen, is er een stikstofberekening met behulp van het programma Aerius uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige berekening is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

Uit de resultaten van de Aerius-berekening blijkt dat er op geen enkel Natura 2000-gebied sprake is van een toename aan stikstofdepositie. Van significante negatieve gevolgen van het voorgenomen plan voor Natura 2000-gebied als gevolg van stikstofdepositie is dan ook geen sprake.

Natuur Netwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NND is in provinciale structuurvisies) uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NND geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied is gelegen op circa 2,5 kilometer afstand ten zuidwesten van een gebied aangemerkt als NNN. Gezien de afstand van het plangebied tot dit gebied, de ligging in binnenstedelijk gebied, de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NND.

In afbeelding 5.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000 en het Natuurnetwerk Drenthe weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.raadhuislaanweeme-BPC1_0015.png"  
Afbeelding 5.3 Ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (Bron: Provincie Drenthe)  
5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet er worden bekeken of hier een vrijstelling voor geldt anders moet er een ontheffing worden gevraagd.

Natuurbank Overijssel heeft een Quickscan natuurwaardenonderzoek voor de locatie uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek worden hierna nader toegelicht. Alleen soorten die vastgesteld zijn of die zeer waarschijnlijk in het plangebied aanwezig zijn, worden in deze paragraaf besproken. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3.

5.7.3.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën en grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soortgroepen benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingslocatie. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied en benutten het plangebied niet als foerageergebied.

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties' (of de soort is niet beschermd).

Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de lokale invloedsfeer en de ligging op enige afstand tot beschermd (natuur)gebied, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.

5.7.3.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Beoordeling

De gemeente Meppel heeft de archeologische waarde verwerkt in het bestemmingsplan. Op basis van het bestemmingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op gronden met deze bestemming is een archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 100 m2. Vorenstaande diepte en oppervlakte wordt naar verwachting gehaald, waardoor een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Door Laagland Archeologie is een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkennende en karterende fase) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Op de belangrijkste resultaten wordt nader ingegaan. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 4.

Laagland Archeologie heeft in juli 2018 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek verkennende en karterende fase uitgevoerd aan de Weidelint te Nijeveen. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure vanwege het voornemen op het terrein nieuwe woningen te bouwen. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Hiertoe zijn een aantal onderzoeksvragen opgesteld/ Op basis van het bureauonderzoek worden resten uit de periode laat-paleolithicum – vroegneolithicum en late middeleeuwen – nieuwe tijd verwacht.

Het verkennende booronderzoek had tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. De karterende boringen hadden tot doel eventuele vindplaatsen op te sporen. Ook hiertoe zijn onderzoeksvragen opgesteld. Het veldonderzoek heeft in een aantal boringen een intacte Pleistocene ondergrond opgeleverd. Archeologische indicatoren zijn echter niet aangetroffen. De kans dat het plangebied archeologische resten bevat wordt daarom laag geacht.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren. De implementatie van dit advies is in handen van de bevoegde overheid, de gemeente Meppel.

Mochten tijdens de uitvoer van de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten aan het licht komen, dan dient onmiddellijk de gemeente of haar regioarcheoloog ingelicht te worden.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Beoordeling

Op 28 januari 2016 heeft de gemeenteraad van Meppel de ‘Cultuurhistorische inventarisatie en waardenstelling Meppel, Uitbreidingswijken en buitengebied Meppel’ vastgesteld. Deze inventarisatie gaat in op de verbondenheid met het verleden en onderscheidend modernisme. Daarbij wil men cultuurhistorische dragers in de gemeente Meppel zichtbaar maken, waarderen en onderhouden.

De gebiedsbeschrijving van de Uitbreidingswijken en Buitengebied van Meppel is verdeeld over veertien gebieden en daarbij zijn vier waarderingsniveaus te onderscheiden (top-, hoog-, midden- en basiskwaliteit). Het plangebied is gelegen binnen het ‘Buitengebied - Nijeveen, Kolderveen’ welke is aangeduid met de waarde ‘hoog’. Daarbij worden de uitbreidingswijken Nijeveen aangeduid met de waarde ‘basis’ en wordt verwezen naar de geldende voorwaarden.

Volgens de aangegeven voorwaarden is binnen de uitbreidingswijken Nijeveen ruimte voor ontspannen ontwikkelingsgericht ruimtelijk beleid. Daarbij is aangegeven dat transformatie mogelijk is, uitgaande van de historisch-stedenbouwkundige en - architectonische karakteristieken, waarbij in geval van nieuwe ontwikkelingen daarvan in meer of mindere mate onderbouwd kan worden afgeweken. Voorwaarde is dat ruimtelijke ontwikkelingen geen afbreuk dienen te doen aan de landelijke karakteristiek van de kern van Nijeveen.

De met dit plan voorgenomen ontwikkeling is afgestemd op de bestaande karakteristieken van de bestaande stedenbouwkundige structuur van het plangebied en de omgeving. In Hoofdstuk 3 zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten van dit plan nader onderbouwd.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Beoordeling
5.9.2.1 Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 3 kilometer afstand van het plangebied. Zoals is gebleken uit het in Bijlage 2 opgenomen stikstofonderzoek is er geen sprake van significante negatieve effecten ten aanzien van dit Natura 2000-gebiedn. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van 16 grondgebonden woning binnen de bebouwde kom van de kern Nijeveen. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en andere milieugevoelige functies. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 6 dat dit wijzigingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.11.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.10 Verkeer en parkeren

5.10.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd.

De gemeente Meppel beschikt over een eigen parkeernota: De nota Parkeernormen 2017. Ten aanzien van parkeren is deze nota als uitgangspunt gebruikt. Deze beleidsnotitie volgt de CROW parkeerkencijfers.

In de volgende subparagrafen wordt nader op aspecten 'verkeer' en 'parkeren' ingegaan.

5.10.2 Verkeer

De gemeentelijke nota parkeernormen noemt geen cijfers met betrekking tot verkeersgeneratie. Daarom is aansluiting gezocht bij de CROW. Qua woningtypologie worden daarom in het kader van de verkeersgeneratie de volgende woningtypen onderscheiden:

Functie   Aantal   Verkeersgeneratie (per woning)   Totaal aantal verkeersbewegingen per weekdagetmaal  
Koop, vrijstaand   2   8,2 verkeersbewegingen per woning   16,4  
Koop, twee-onder-één-kap   4   7,8 verkeersbewegingen per woning   31,2  
Koop, tussen/hoek (rijenwoning)   10   7,4 verkeersbewegingen per woning   74  
Totaal   121,6 verkeersbewegingen  

De realisatie van de woningen levert een extra verkeersgeneratie van 121 verkeersbewegingen per weekdagetmaal op. Het plangebied zal worden ontsloten via de momenteel doodlopende takken van de Raadhuislaan en Het Weeme. De doodlopende delen zullen worden verlengd tot aan de houtwal aan de oostkant van het plangebied. De ontsluiting zal met name via de Raadhuislaan richting de Dorpsstraat lopen, die op een korte afstand van het plangebied ligt. De Dorpsstraat betreft een doorlopende verbindingsstraat, die het dorp Nijeveen ontsluit in oostelijke richting. Aan de westzijde komt de Dorpsstraat uit op de Nieuweweg, die een verbinding vormt met Meppel. De Raadhuislaan en de Dorpsstraat zijn van voldoende omvang om de extra verkeersgeneratie als gevolg van deze ontwikkeling op te vangen.

5.10.3 Parkeren

Op basis van de gemeentelijke parkeernota ligt het plangebied binnen de zone 'schil'. Ten aanzien van woningen maakt de gemeente Meppel onderscheid in de functies 'wonen - duur', 'wonen - midden' en 'wonen - goedkoop'. In dit geval wordt er voor de vrijstaande woningen uitgegaan van de functie 'wonen - duur'. Voor de twee-onder-één-kap woningen wordt uitgegaan van de functie 'wonen - midden'. Tot slot wordt voor de rijwoningen uitgegaan van de functie 'wonen - goedkoop'. Dit maakt onderstaand:

Functie   Aantal en norm   Totaal  
Wonen - duur   2*1,7   3,4  
Wonen - midden   4*1,6   6,4  
Wonen - goedkoop   10*1,4   14  
Totaal   24 parkeerplaatsen (afgerond)  

Bovenstaand maakt dat er in totaal moet worden voorzien in de aanleg van 24 parkeerplaatsen. In het openbaar gebied worden er 18 parkeerplaatsen aangelegd. Daarnaast worden er bij de 4 twee-onder-één-kap woningen per woning 2 parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd. Bij de 2 vrijstaande woningen worden er ook per woning 2 parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd. Tot slot wordt er bij 3 van de buitenste rijwoningen voorzien in 2 eigen parkeerplaatsen op eigen terrein. Totaal maat dit dat er 36 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Aan de parkeernorm wordt dan ook ruim voldaan.

5.11 Wateraspecten

5.11.1 Vigerend beleid
5.11.1.1 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.11.1.2 Provinciaal beleid

In de omgevingsvisie staat beschreven hoe de provincie Drenthe wil komen tot een robuust en klimaatbestendig watersysteem. Het vormt tegelijk het regionaal waterplan op grond van de Waterwet.

Het provinciale waterbeleid is op veel onderdelen een voortzetting van het voorgaande beleid. Het regionaal waterplan zet sterker in op het op orde krijgen en houden van een watersysteem dat in staat is de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Daarbij spelen de beekdalen een belangrijke rol. Zo wordt het beleid om aan de bovenlopen van de beekdalen een natuurfunctie toe te kennen, zo veel mogelijk voortgezet. Ook richt de provincie de beken zo natuurlijk mogelijk in, zodat daar zo veel mogelijk water vastgehouden kan worden. Daarnaast moet de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater verder verbeterd worden.

5.11.1.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:

  • niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel; of
  • niet wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel:

is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

5.11.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). Op basis van deze digitale toetsing valt de ontwikkeling onder de normale procedure. Voor het watertoetsresultaat wordt verwezen naar Bijlage 5 bij deze toelichting. Als onderdeel van de normale procedure beoordeelt het waterschap de informatie die is ingestuurd bij de digitale toetsing. Hierna wordt op de relevante aspecten.

Waterhuishouding en waterkwaliteit

het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd.

Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen adviseert het waterschap om materialen zoals lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem. Opgemerkt wordt dat bij het realiseren van de ontwikkeling geen gebruikt gaat worden gemaakt van uitlogende materialen.

Er is dan ook geen sprake van negatieve effecten op de grondwaterkwaliteit.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de uitvoering van de toekomstige woningen wordt rekening gehouden met het voorkomen van wateroverlast.

Afvalwater

Het afvoeren van afvalwater geschied op de bestaande riolering, zoals aangegeven op de tekening van de inrichting (Bijlage 6).

Hemelwater

In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Het hemelwater wordt niet afgekoppeld op het bestaande riool, maar infiltratie in de bodem en afvoer naar de plasberm is het uitgangspunt.

Waterberging

In nader overleg is door het waterschap aangegeven dat het van belang is om te voorzien in voldoende waterberging. Vuistregel van het waterschap is dat er in het plan 10% van de toename aan verhard oppervlakte dient te worden gecompenseerd in de vorm van waterberging. Het gaat dan om de opvang en infiltratie van hemelwater.

In dit geval is de totale toename aan verharding 4.235 m2. Hierbij is er vanuit gegaan dat de totale toename aan verharding de volgende gronden betreffen. Dit zijn de gronden waarop verharding (planologisch) mogelijk is.

  • de bestemming 'Verkeer';
  • de bouwvlakken binnen de bestemming 'Wonen';
  • 16 bijgebouwen van 70 m2 buiten de bouwvlakken in de bestemming 'Wonen'.

Het waterschap hanteert de norm dan 10% aan verhard oppervlakte dient te worden gecompenseerd. In totaal is dit 423,5 m2. Het gaat om een sloot met een lengte van 110 m. Per strekke meter kan 1,3 m3 worden geborgen. Met een minimale peilstijging van 0,3 m betekent dit een berging van circa 475 m2 waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de opgaven van 423,5 m2.

In dit geval wordt de compensatie geregeld door de verbreding van de bestaande sloot door middel van een plasberm. Deze plasberm dient te voorzien in de benodigde berging. Eén en ander is vertaald in een dwarsdoorsnede van de plasberm. Een uitsnede hiervan is opgenomen in Bijlage 6. Overigens wordt vermeld dat voor het gebruik van de betreffende sloot afstemming is gezocht met het waterschap.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
  • Wijze van meten (Artikel 2)
    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, oppervlakte, etc.);
  • Nadere eisen: het recht van burgemeester en wethouders om nadere eisen te stellen aan diverse
  • aspecten van bebouwing;
  • Afwijken van de bouwregels: regels die het mogelijk maken om middels een omgevingsvergunning op ondergeschikte punten van de bouwregels af te wijken;
  • Specifieke gebruiksregels: in deze regels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen;
  • Afwijken van de gebruiksregels: regels die het mogelijk maken om middels een omgevingsvergunning op ondergeschikte punten van de gebruiksregels af te wijken;

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingennader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van ondergronds bouwen en het bouwen buiten het bouwvlak

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. In dit artikel zijn enkele vormen van strijdig gebruik opgenomen.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om op ondergeschikte onderdelen van het plan af te wijken.

In de overige regels is de werking van wettelijke regelingen in het kader van dit bestemmingsplan nader beschreven en is een regeling opgenomen ten aanzien van parkeren.

6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Groen (artikel 3)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de groenstrook in het noordwesten van het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, parken en plantsoenen. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met inachtneming van de opgenomen maatvoeringseisen.

Tuin (artikel 4)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de voortuinen (voor de voorgevels) en de zijerven van de aan openbaar gebied grenzende woningen. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de tuinen behorende bij aangrenzende woningen. In de bouwregels is bepaald dat erkers, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen ten dienste van de bestemming tuin zijn toegestaan. Voor de genoemde bouwwerken zijn maatvoeringen opgenomen.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn tevens toegestaan, een en ander met inachtneming van de aangegeven maximale bouwhoogten. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen.

Verkeer (Artikel 5)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de infrastructuur. Dit betreft in dit geval de twee door te trekken straten en de parkeerterreinen. Deze bestemming is bestemd voor woonstraten, pleinen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden. Gebouwen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 20 m2 en met een bouwhoogte van 6 meter, het gaat hierbij om nutsvoorzieningen (trafo's). Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, een en ander met inachtneming van de aangegeven maximale bouwhoogten.

Wonen (Artikel 6)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de nieuwe woningen. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, en de uitoefening van een aan huis verbonden beroep. Tevens zijn tuinen en verhardingen, (achter)paden en bebouwing toegestaan. Er is gekozen voor een flexibele regeling, waarbij de bouwregels onderscheid maken in:

  • Algemene bepalingen;
  • Hoofdgebouwen;
  • Bijbehorende bouwwerken;
  • Bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Hoofdgebouwen

Voor wat betreft de hoofdgebouwen zijn bouwvlakken opgenomen, waarbinnen de hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd. Per bouwvlak is bepaald hoeveel woningen er mogen worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte en dakhellingen van de woningen zijn middels maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding opgenomen. Voor de hoofdgebouwen is de maximale breedte bepaald pp 5 meter. Voor ondergeschikte bouwdelen is een afwijking hierop opgenomen.

Bijbehorende bouwwerken

Voor wat betreft de bijbehorende bouwwerken geldt dat deze op minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw dienen te worden gebouwd (geldt niet voor overkappingen), daarnaast dienen ze ten minste 1 meter uit of op de zijdelingse bouwperceelgrens te worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt 70 m2, mits niet meer dan 50% van het achtererf is bebouwd. Ten aanzien van de goothoogte is bepaald dat deze ten hoogste 3,3 meter mag bedragen, met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogt tot ten hoogste de bovenkant van de vloer van de eerste verdieping van het gebouw, vermeerderd met de hoogte van de dakopstand. De bouwhoogte bedraagt 5 meter in het geval van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken is deze bepaald op 3,3 meter. De dakhelling van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 60°.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor wat betreft bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is bepaald dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel maximaal 1 meter bedraagt. Achter de voorgevel bedraagt dit 2 meter. Tot slot bedraagt de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, een bouwhoogte van 6 meter.

Afwijkingen

Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten worden afgeweken. Deze afwijkingen geven mogelijkheid tot het verhogen van de dakhelling of de wijziging van situering van bijbehorende bouwwerken.

Specifieke gebruiksregels en afwijkingen

De specifieke gebruiksregels geven vormen van strijdig gebruik aan. In de afwijkingen van de gebruiksregels worden mogelijkheden geboden om een bedrijf aan huis onder voorwaarden toe te staan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Het project betreft een particulier initiatief. Voor dit project wordt een anterieure overeenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

7.2 Procedures

7.2.1 Voorontwerpbestemmingsplan

In de bestemmingsplanprocedure is het verplicht vooroverleg te voeren met verschillende van belang zijnde instanties. Dit is geregeld in artikel 3.1.1 van het Bro.

Het houden van inspraak is niet wettelijk verplicht. De gemeente Meppel hecht er echter waarde aan en heeft in haar Inspraakverordening opgenomen dat een inspraakperiode van 6 weken in een bestemmingsplanprocedure wenselijk is. Daarom is voorliggend bestemmingsplan als voorontwerp voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Deze periode vond plaats tussen 11 juni 2020 en 22 juli 2020.

In deze periode zijn er 18 inspraakreacties binnengekomen. Deze inspraakreacties hebben niet gelijk tot inhoudelijke aanpassingen aan het plan. Wel is er een ambtshalve wijziging doorgevoerd. In artikel 11 van de regels is opgenomen dat voor het bepalen van de parkeerbehoefte de beleidsregels met betrekking tot parkeren leidend zijn, zoals deze luiden ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan.

Daarnaast zijn in de verbeelding enkele kleine aanpassingen gedaan aan de begrenzing van bestemmingsvlakken en bouwvlakken om kleine verschillen tussen de verbeelding en het bouwplan op te lossen. De nota inspraakreacties is opgenomen als Bijlage 7.

7.2.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan wordt opgesteld, na de behandeling van het overleg en de inspraak. Nadat dit gepubliceerd is in de Staatscourant, op internet en andere geschikte manier, ligt het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage. Een ieder is daarbij in de gelegenheid een zienswijze op het plan in te dienen. Eventueel ingediende zienswijzen worden door de gemeenteraad voorzien van een antwoord. De eventuele zienswijzen kunnen leiden tot wijzigingen in dit bestemmingsplan.

Deze procedure heet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Deze is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode tussen 25 februari 2021 en 7 april 2021 ter inzage gelegen. In deze periode zijn er 9 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen geven geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan. De zienswijzennota is in Bijlage 8 van deze toelichting opgenomen. Het vooroverleg is hiermee wettelijk afgerond.

7.2.3 Vastgesteld bestemmingsplan

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vervolgens, al dan niet gewijzigd, vast. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) in de Staatscourant, op internet en andere geschikte manier plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.