1.1 Aanleiding en doel
Initiatiefnemer heeft het voornemen om op de locatie van de bestaande schuur tegenover Zegelhorstweg 4 een nieuwe woning te realiseren. De woning aan Zegelhorstweg 4 en het betreffende perceel aan de overzijde van de weg bij de voormalige stal is eigendom van de zus van initiatiefnemer; zij heeft beide percelen in het verleden gekocht van de agrariër die ter plekke een bedrijf runde. Momenteel woont zij in de bestaande woning aan Zegelhorstweg 4 en heeft hier een bedrijf aan huis (webshop) welke in een deel van het hoofdgebouw is gevestigd (ten behoeve van opslag). Hoewel het bedrijf een brutovloeroppervlak van 220 m2 van het hoofdgebouw beslaat, zijn de bedrijfsactiviteiten niet overheersend ten opzichte van de woonfunctie.
Om dichter bij elkaar te kunnen wonen wil initiatiefnemer voor diens vader een levensloopbestendige woning bouwen op de plek van de huidige agrarische stal aan de overzijde van de weg. De stal zal ten behoeve van de bouw van de woning worden gesloopt. De ontwikkeling zal derhalve plaatsvinden op basis van het Ruimte voor Ruimte-beleid van de provincie Drenthe. Tevens is, omwille van de reguliere bewoning van het bestaande erf (met uitsluitend een bedrijf aan huis in de vorm van een webshop) zonder verdere agrarische bedrijfsactiviteiten, sprake van een met het geldend bestemmingsplan strijdige situatie.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’, zoals vastgesteld op 3 september 2009. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe planologische kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van Meppel, ten noorden van de kern Meppel en ten westen van Ruinerwold. Ten oosten wordt het plangebied begrensd door de watergang ‘De Oude Vaart’. Het plangebied wordt doorsneden door de Zegelhorstweg en grenst aan twee zijden aan de Zegelhorstweg. Ten noorden van de bestaande woning grenst het plangebied aan het erf van Zegelhorstweg 3 en 3a. Verder is het plangebied omgeven door gronden in gebruik voor agrarische doeleinden. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Meppel, sectie P, nummers 41 (gedeeltelijk), 409 (gedeeltelijk) en 410 en heeft een oppervlakte van circa 14.216 m2. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de directe omgeving weer.
Ligging van het plangebied (rood omkaderd) ten opzichte van Meppel (onder) en Ruinerwold (rechts) (bron: www.google.nl/maps)
Exacte begrenzing plangebied (rood omlijnd) (bron: PDOK)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 3 september 2009. Het plangebied is volledig bestemd als ‘agrarische doeleinden’. Over het volledige plangebied, zowel ter plekke van de bestaande woning als de schuur, is een bouwvlak opgenomen. Ter plaatse van de schuur is de aanduiding ‘zonder woning’ toegevoegd. De beide bouwvlakken zijn voorzien van de figuur ‘bij elkaar horende bouwvlakken’.
1.4 Opzet van de toelichting
Het tweede en derde hoofdstuk van deze toelichting geven een beschrijving van respectievelijk de bestaande- en toekomstige situatie. In het vierde en vijfde hoofdstuk wordt het bestemmingsplan getoetst aan het relevante ruimtelijke beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk zes wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage. Hoofdstuk zeven bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk acht en negen komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
2 Beschrijving van de bestaande situatie
2.1 Inleiding
Aan de hand van een beschrijving van het landschap en de stedenbouwkundige structuur wordt in dit hoofdstuk inzicht gegeven in bestaande situatie.
2.2 Landschap
Het plangebied aan de Zegelhorstweg maakt onderdeel uit van het esdorpenlandschap. Tot aan de middeleeuwen zijn bewoners in dit gebied niet gebonden geweest aan één plek; bouwlanden met boerderijen werden regelmatig verplaatst. Pas sinds de vroege middeleeuwen vestigden de mensen zich op één plek, met name op de flanken van de beekdalen.
Het beekdallandschap van de Oude Vaart, wordt aangemerkt met een lage mate van gaafheid. Het beekdal van de Oude Vaart fungeerde oorspronkelijk als waterafvoer van de hoogveengebieden in Drenthe. Een karakteristiek beekdal is echter niet meer te herkennen. De dijkjes langs de beek geven de loop van de Oude Vaart, dat door de provincie Drenthe wordt aangeduid als esdorpenlandschap, is te typeren als een open, agrarisch landschap met weinig bebouwing en beplanting. Behoud van het halfopen landschap (weren van bebouwing of bebossing) is derhalve één van de doelen voor het gebied.
2.3 Stedenbouwkundige structuur
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door de strokenverkaveling haaks op de aanwezige watergangen (o.a. De Oude Vaart). De percelen zijn langgerekt en onderling van elkaar gescheiden door sloten. Er is zeer weinig tot geen opgaand groen aanwezig op de agrarische gronden, behoudens houtsingels rond bestaande erven.
Het beekdal van de Oude Vaart fungeerde oorspronkelijk als waterafvoer van de hoogveengebieden in Drenthe. Een karakteristiek beekdal is in de huidige situatie echter niet meer te herkennen. Het beekdal aan de zijde van de Zegelhorstweg wordt begrensd door de Oude Vaart aan de oostzijde en de N371 aan de westzijde. De Oude Vaart verbindt Meppel met de hoogveengebieden in Drenthe, nabij Beilen. Later is de Buitenvaart, direct naast de N371, gerealiseerd, waarmee tevens een waterverbinding voor transport werd gerealiseerd tot Groningen. Het belang van de vaarwegen als transportroute is, na het beëindigen van de hoogveenontginningen, afgenomen.
De Zegelhorstweg loopt in noordelijke richting langs de Oude Vaart door, waar de weg bij de kruising met de Arendsweg overgaat in de Oude Vaartweg. Verder in noordelijke richting vormt deze weg de verbinding met de kern Havelte. In zuidelijke richting eindigt de Zegelhorstweg ter hoogte van het plangebied als verharde weg en gaat hier over in een onverharde landweg tot de aansluiting op de Rijksomweg (langs de A32). Het plangebied is in noordelijke richting ontsloten naar de omgeving via de Zegelhorstweg, Nijentapperweg en vervolgens de N371.
2.4 Plangebied
Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden: ten oosten van de Zegelhorstweg bevindt zich het woonerf van de voormalige agrarische bedrijfslocatie. Hier bevindt zich een karakteristieke Drentse boerderij (hallenhuisboerderij) met een rieten schilddak. Aan de voorzijde bevindt zich het woongedeelte van de boerderij, in het achterste deel wordt momenteel een bedrijf aan huis gerund (webshop). Het betreft een webshop in babyartikelen; deze functie heeft geen verkeer van bezoekers tot gevolg behoudens leveranciers. De huidige oppervlakte van de webshop, inclusief toegangsruimte, keuken en toilet bedraagt 220 m2. De huidige bestemming 'Agrarisch' staat ter plekke van het plangebied aan-huis-verbonden beroepen/kleinschalig bedrijfsmatige activiteiten van ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toe. Een webshop wordt niet gedefinieerd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Kenmerkend voor webshops is het ontbreken van fysiek uitstallen van artikelen ten verkoop. Producten worden digvitaal gepresenteerd en derhalve vindt klantcontact uitsluitend digitaal plaats. Van belang bij de toelaatbaarheid van webshops is in hoeverre aanvullende functies (afhaalmogelijkheden van goederen, showrooms en uitstalling van producten of combinaties daarvan worden toegevoegd aan de bedrijfsvoering. In onderhavige situatie betreft het uitsluitend opslag en distributie van goederen. Hiermee is de impact van de omgeving minimaal en kan worden gesteld dat (ondanks het brutovloeroppervlak ten behoeve van de opslag) de bedrijfsactiviteiten op het erf niet die van vergelijkbare bedrijvigheid uit categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten overstijgen. Niettemin is de webshop in de toetsing aan de richtafstanden tot omliggende gevoelige functies meegenomen.
Het deelgebied ten westen van de Zegelhorstweg is in het verleden in gebruik geweest voor de huisvesting van vee. De nog aanwezige schuur op het perceel is hier een bewijs van. De schuur en bijbehorende bouwwerken (silo, mestkuilen, etc.) zijn tegenwoordig niet meer in gebruik. Het perceel is ontsloten via een brede klinkertoegangsweg die aansluit op de Zegelhorstweg. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de beide deelgebieden.
Noordelijke grens westelijk deelgebied met rechts op achtergrond woning Zegelhorstweg 4
Bestaande stal gezien vanuit noordelijke richting met links op achtergrond bestaande woning
Bestaande stal gezien vanaf de Zegelhorstweg
Achterzijde westelijk deelgebied
Overgang van verharde weg naar onverharde landweg (Zegelhorstweg) ter hoogte van het plangebied (bron: www.google.nl/maps)
3 Beschrijving van de toekomstige situatie
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Onder meer de beoogde ontwikkelingen en het bouwplan worden besproken. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de strijdigheden met het geldende bestemmingsplan.
3.2 Ontwikkelingen
Initiatiefnemer is voornemens om ter plekke van de bestaande schuur (ten westen van de Zegelhorstweg) een nieuwe woning met bijgebouw te realiseren. Ten behoeve van deze ontwikkeling zal de bestaande schuur worden gesloopt. Tevens zal de bestaande boerderijwoning aan de oostzijde van de Zegelhorstweg regulier bewoond gaan worden (zoals in de huidige situatie al het geval is) en wil men de ter plekke reeds aanwezige webshop graag voortzetten. Beide erven worden landschappelijke ingepast, waartoe een landschappelijk inpassingsplan is opgesteld. In paragraaf 3.4 wordt hier verder op in gegaan. Onderstaande afbeelding geeft de locatie van de beoogde nieuwe woning weer.
Beoogde locatie nieuwe woning (donkergrijs) ten opzichte van voormalige stal (gearceerd)
3.3 Bouwplan
Het bouwplan ziet toe op de realisatie van één duurzame, levensloopbestendige woning op de locatie van de huidige schuur. Deze zal in dit kader worden gesloopt. De beoogde woning krijgt een grondoppervlak van circa 100 m2 met twee woonlagen (grondoppervlak van 7,5 bij 13 meter, één volledige woonlaag en eerste verdieping in de kap). Het doel is om de fundering van de voormalige agrarische stal te behouden voor duurzame energieopwekking, waterberging en realisatie van een half ondergrondse kas. Ter plekke van de beoogde woning zal de fundering van de stal wel worden verwijderd. Beoogd is om de levensloopbestendige woning middels prefab-methode te realiseren. Onderstaande afbeeldingen geven een indruk van de beoogde woning.
Gevelaanzichten beoogde woning
Op het achtererf is een schuur van 9,5 bij 10 meter beoogd. Tevens wil initiatiefnemer de bestaande fundering en mestkelders onder de voormalige schuur behouden ten behoeve van ondergrondse waterberging, eventueel het opwekken van duurzame energie en het realiseren van een kelderkas. Met name aan de randen en noordzijde van het erf is ruimte gereserveerd voor een groene inpassing van het plan.
Het bestaande woonhuis aan de oostzijde van de Zegelhorstweg wordt als reguliere woning in gebruik genomen. Ter plekke vinden geen fysieke veranderingen plaats. Tevens is de woning reeds als reguliere woning in gebruik, waarmee het gebruik eveneens niet wijzigt ten opzichte van de huidige situatie.
3.4 Landschappelijk inpassingsplan
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, welke als bijlage 1 bij de toelichting is opgenomen. Het landschappelijk inpassingsplan ziet toe op een groene afronding van het erf en het borgen van de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving ter plekke van het plangebied. Hierbij zijn drie uitgangspunten gehanteerd:
- Handhaven van de openheid van de omgeving het Oude Diep Nijetap;
- Realiseren van een biodiverse inrichting;
- Het opzetten van woning en schuur in afstemming met de contouren van de stal.
In het ontwerp is er naar gestreefd het verhard oppervlak beperkt te houden en een grote variatie aan bomen en planten toe te voegen ten behoeve van de biodiversiteit. Aan de noordzijde worden een voedselbos en moestuin gerealiseerd. De erfafscheiding rond het perceel krijgt een natuurlijke, groene uitstraling, waarbij de sloten gehandhaafd blijven en aan de noordzijde ingepakt worden met een houtsingel. Aan de zuid- en westzijde bestaat de inpassing uit minder dichte beplanting om het doorzicht naar het landschap en de ruimtes tussen bomen te behouden. Aan de Zegelhorstweg wordt eveneens een bomenrij gerealiseerd.
Voor de situering van de woning en het bijgebouw is zoveel mogelijk aangesloten op de voormalige contouren van de bestaande stal; de woning is in lijn gezet met de verkaveling in het landschap. De ondergrondse fundering en mestkelders blijven gehandhaafd en geven ruimte voor ondergronds waterberging en het realiseren van een half ondergrondse kas. Onderstaande afbeelding geeft de landschappelijke inpassing van het plangebied weer.
Landschappelijke inpassing westelijk deel plangebied
3.5 Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan
De geldende bestemming ‘agrarische doeleinden’ (uit het bestemmingsplan ‘Buitengebied’) staat de realisatie van één woning ter plekke van de huidige stal niet toe. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bedoeld voor agrarisch gebruik. Tevens is het gebruik van de bestaande woning aan Zegelhorstweg 4 als reguliere burgerwoning niet toegestaan; de woning dient als bedrijfswoning bij het agrarisch bedrijf te worden gebruikt. Om de voorgenomen ontwikkelingen te kunnen realiseren is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
4 Relevant ruimtelijk beleid
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en door vertaald op de verbeelding en in de regels.
4.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit
In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 5.7 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.
4.2.2 Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 5.9.
4.2.3 Natura 2000
Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden. Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. In paragraaf 5.10 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.
4.2.4 Verdrag van Malta
Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 5.11 en 5.12 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.
4.3.1 Nationale Omgevingsvisie
In de Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Met de NOVI wordt beoogd een perspectief te bieden om grote opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw aan te pakken. Hierbij is omgevingskwaliteit, een combinatie van ruimtelijke kwaliteit en milieukwaliteit, het kernbegrip.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Centraal bij de afweging van diverse belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als de ondergrond, zogenaamd ‘omgevingsinclusief’ beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan de eigen rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma’s op verschillende beleidsterreinen opgenomen. De Uitvoeringsagenda wordt, indien nodig, jaarlijks geactualiseerd.
Gezien de omvang en impact van onderhavig initiatief kan worden geconcludeerd dat geen nationale belangen zoals verwoord in de NOVI worden geraakt.
4.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.
Gezien de omvang en impact van onderhavig initiatief kan worden geconcludeerd dat geen strijdigheden optreden met de in het Barro opgenomen juridische kaders voor realisatie van nationale belangen.
4.3.3 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.
4.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
Wettelijk kader
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle stedelijke ontwikkelingen. De definitie van een stedelijke ontwikkeling is opgenomen in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro en luidt als volgt:
- ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
UitwerkingNieuwe stedelijke ontwikkeling
Alvorens de twee treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking uit te werken, dient allereerst de vraag beantwoord te worden of het voorgenomen bouwplan te beschouwen is als een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’.
Het bouwplan voorziet in de toevoeging van één nieuwe woning ter plaatse van de huidige stal. Voor woningen geldt op basis van jurisprudentie dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij de realisatie van 12 of meer woningen. Er is derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is in dit kader niet noodzakelijk.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
4.3.5 Conclusie Rijksbeleid
De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten van het rijksbeleid en raken geen nationaal ruimtelijke belangen.
4.4.1 Omgevingsvisie Drenthe 2022
De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.
De provinciale Omgevingsvisie gaat uit van een centrale missie, te weten:
‘Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten’.
De genoemde kernkwaliteiten dragen bij aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:
- Rust, ruimte, natuur en landschap;
- Oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
- Noaberschap;
- Kleinschaligheid;
- Menselijke maat;
- Veiligheid.
Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie Drenthe staat bekend om de rust en ruimte en wil dit graag behouden. Derhalve is zorgvuldig ruimtegebruik bij nieuwe ontwikkelingen van provinciaal belang. Onderhavig initiatief ziet toe op de sloop van de bestaande stal en nieuwbouw van één woning ter plekke op basis van de provinciale Ruimte voor Ruimte-regeling. Het initiatief is passend binnen deze provinciale regeling en draagt daarmee bij aan zorgvuldig ruimtegebruik middels het vervangen van leegstaande agrarische bedrijfsbebouwing door een woning.
4.4.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe
Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe op 3 oktober 2018 vastgesteld. De meest recente vastgestelde wijziging van de omgevingsverordening dateert van 1 juni 2022. De provinciale omgevingsverordening omvat een reeks kaartbeelden die teruggrijpen op de kernkwaliteiten uit de provinciale Omgevingsvisie.
Toets voorgenomen ontwikkeling
Kernkwaliteit Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in een zone aangeduid als ‘Beleid respecteren’. Er gelden ter plekke geen bijzondere eisen ten aanzien van cultuurhistorie.
De Oude Vaart ten oosten van het plangebied behoort tot de Cultuurhistorische hoofdstructuur. In ruimtelijke plannen dient uiteengezet te worden hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Het bestaande erf ten oosten van de Zegelhorstweg, dat grenst aan de Oude Vaart, verandert fysiek gezien in onderhavig plan niet; de bestaande boerderij blijft behouden en wordt gebruikt als reguliere burgerwoning. Het plan doet hiermee geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van de Oude Vaart.
Kernkwaliteit Landschap
Het plangebied is gelegen in het esdorpenlandschap, specifiek in het beekdal. Voor beekdalen geldt dat het onbebouwde gebieden zijn met kleinschalige beplantingsstructuren en beekdal(rand) beplanting. Het provinciaal beleid ter plekke is gericht op behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand) beplanting.
Het planvoornemen voorziet in de vervanging van de bestaande stal door een woonhuis. Hiermee neemt het bebouwd oppervlak ter plekke af. Met de landschappelijke inpassing van het nieuwe erf wordt daarnaast een impuls gegeven aan de ruimtelijke kwaliteit van het beekdal in de vorm van kleinschalige beplantingsstructuren.
Uitsnede kaartbeeld 'Kernkwaliteit Landschap' met ligging plangebied in zone 'Beekdal' (aangeduid met rode bolletje) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Beekdal en bergingsgebied
Uit oogpunt van waterbeheer is het plangebied volgens kaartbeeld ‘Beekdal en bergingsgebied’ gelegen in het beekdal. Hierop is artikel 2.34 uit de omgevingsverordening van toepassing.
Artikel 2.34 Water
- Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op gebieden die op de bij deze verordening behorende kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid als ‘Beekdal’, voorziet voor de desbetreffende gebieden niet in nieuwe kapitaalintensieve functies.
In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan in nieuwe kapitaalintensieve functies voorzien wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- er is sprake van een zwaarwegende maatschappelijk belang;
- er zijn geen reële alternatieven;
- de functie vormt op die locatie geen feitelijke belemmering om in de toekomst de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem te vergroten; en
- het negatieve effect op het watersysteem wordt in het desbetreffende ruimtelijke plan gecompenseerd.
- Een ruimtelijk plan dat gebied bestrijkt dat op de bij deze verordening behorende kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) is aangeduid als ‘Bergingsgebied’, strekt mede tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.
- Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op gebied dat een grondwaterwinningfunctie heeft, strekt mede tot bescherming van die functie als grondwaterwingebied.
Onderhavig planvoornemen maakt geen vestiging van nieuwe kapitaalintensieve functies mogelijk. De waterhuishoudkundige belangen van het beekdal worden daarmee niet geschaad. Het planvoornemen is niet in strijd met artikel 2.34 van de provinciale omgevingsverordening.
Ruimte-voor-ruimte regeling
Het planvoornemen wordt gerealiseerd op basis van de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling zoals vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening van Drenthe. Hiertoe is artikel 2.16 uit de omgevingsverordening van toepassing:
Artikel 2.16 Ruimte-voor-ruimte regeling
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen buiten bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte-regeling als in dat gebied bedrijfsmatige of maatschappelijke bebouwing aanwezig is die de oorspronkelijk functie is verloren, mits:
- de sloopnorm voor 1 compensatiewoning ten minste 750 m² en ten minste 2.000 m² voor maximaal 2 compensatiewoningen aan bedrijfsbebouwing bedraagt;
- onverminderd het bepaalde in sub a bedraagt de sloopnorm voor 3 compensatiewoningen ten minste 3000 m² en ten minste 4000 m² voor 4 compensatiewoningen en ten minste 5000 m² voor 5 compensatiewoningen.
- In afwijking van het bepaalde in sub b bedraagt de sloopnorm 6 compensatiewoningen wanneer meer dan 6000 m² wordt gesloopt.
- In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan een ruimtelijk plan voorzien in ten hoogste 4 woningen bij een sloopnorm van 2000 m², voor zover de totale oppervlakte van alle woningen tezamen niet meer bedraagt dan 500 m².
De ruimte-voor-ruimte regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:
- toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor bebouwing die op 1 januari 2014 al aanwezig was;
- in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm;
- Bij het realiseren van drie of meer woningen als bedoeld in lid 1 en 2 toont het ruimtelijk plan aan dat de aantallen en doelgroep passen binnen de gemeentelijke woonvisie of omgevingsvisie, uitvoeringsprogramma’s en prestatie afspraken;
- randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd; en
- de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke bebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.
Het planvoornemen voorziet in de sloop van de bestaande stal ten westen van de Zegelhorstweg. Deze stal was op 1 januari 2014 al aanwezig binnen het plangebied en komt derhalve in aanmerking voor het ruimte-voor-ruimte beleid.
Voor de beoogde nieuwbouwwoning ter plaatse van de voormalige stal dient ten minste 750 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt te worden. De oppervlakte van de te slopen stal bedraagt circa 850 m2 en daarmee wordt voldaan aan het minimaal te slopen oppervlak aan agrarische bedrijfsbebouwing.
Sub 3, onder d schrijft voor dat er randvoorwaarde aan de bouw van de beoogde compensatiewoning gesteld dienen te worden voor wat betreft omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning. Allereerst is in het kader van de ontwikkeling een landschappelijk inpassingsplan voor de locatie van de compensatiewoning opgesteld; hierin zijn de randvoorwaarden voor de inpassing van van de woning in de omgeving opgenomen. Het inpassingsplan is tevens als bijlage opgenomen bij de regels en middels een voorwaardelijke verplichting hierin wordt gegarandeerd dat er uitvoering gegeven zal worden aan dit inrichtingsplan. Ten aanzien van de omvang en inhoud van de compensatiewoning zijn eveneens regels gesteld binnen de bestemming 'Wonen' die ter plekke zal gelden.
Ten aanzien van sub 3, onder e geldt dat het plangebied wél is gelegen binnen het Beekdal. In het kader van dit plan wordt de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing echter verwijderd, waarmee wordt voldaan aan het gestelde onder e. Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen daarmee in overeenstemming is met de randvoorwaarden gesteld in artikel 2.16 van de provinciale omgevingsverordening.
4.4.3 Conclusie provinciaal beleid
De voorgenomen ontwikkeling past in de uitgangspunten van de provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening.
4.5.1 Structuurvisie Meppel 2030
De Structuurvisie Meppel 2030 ‘Duurzaam verbinden’ is op 7 november 2013 vastgesteld en geeft een kader voor de sociaal-maatschappelijke, economische en ruimtelijke ontwikkelingen voor de termijn tot 2030 in Meppel. De Structuurvisie geeft een inspirerend kader voor passende en gewenste activiteiten en investeringen. De Structuurvisie positioneert de gemeente Meppel duidelijk in de regio en zorgt voor een consistent ruimtelijk beleid.
Toets voorgenomen ontwikkeling
De structuurvisie gaat vergezeld van een kaartbeeld waarop diverse deelgebieden binnen de gemeente zijn aangegeven. Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied ‘Buitengebied-noordwest’.
Het buitengebied aan de noordwestzijde van Meppel is een typisch slagenlandschap. Drie opeenvolgende linten met historische bebouwing, met daartussen grote openheid kenmerken het gebied. Het fijnmazige slotenpatroon haaks op de linten, de griften en oude paden geven een beeld van het vroegere gebruik voor turfwinning. De samenhang van het slagenlandschap is in het Buitengebied-noordwest groot, alle onderdelen van het landschapstype zijn aanwezig. Het geeft daarmee een stuk identiteit aan de gemeente. Dit landschap krijgt daarom een hoge waardering en bescherming.
Het planvoornemen ziet toe op de sloop van de bestaande stal en de vervangende nieuwbouw van één woning met bijgebouw op dezelfde locatie. Het bebouwingsoppervlak neemt hiermee af en derhalve heeft het initiatief geen negatief effect op de openheid van het gebied. Daarnaast biedt de ontwikkeling kansen voor de versterking van landschappelijke kwaliteit door het opstellen van en uitvoering geven aan een landschappelijk inrichtingsplan. Het planvoornemen heeft geen negatief effect op de waarden van de omgeving ter plekke en de beleidsuitgangspunten geformuleerd in de structuurvisie.
Kaartbeeld structuurvisie Meppel 2030 (locatie plangebied rood omkaderd)
4.5.2 Bouwstenennotitie wonen ten behoeve van de Omgevingsvisie
In de herijkte Woningwet is opgenomen dat alle gemeenten verplicht een actuele woonvisie dienen te hebben. De huidige woonvisie van de gemeente Meppel is in 2021 verlopen. De gemeente Meppel is bezig met het opstellen van een Omgevingsvisie, waarin het Omgevingsprogramma Wonen wordt opgenomen. Omdat de Omgevingsvisie nog niet is vastgesteld, is het noodzakelijk om tot die tijd het gemeentelijk woonbeleid te actualiseren. De bouwstenennotitie biedt, vooruitlopend op de Omgevingsvisie, een beleidskader voor het woonbeleid van de gemeente Meppel.
De bouwstenennotitie heeft twee doelen: ten eerste actuele ambities vastleggen voor de korte termijn, zodat prestatieafspraken gemaakt kunnen worden. Ten tweede beleidskeuzes vastleggen voor de langere termijn. Deze laatste categorie is langer houdbaar en zal uiteindelijk een plek krijgen in de Omgevingsvisie zelf en/of het Omgevingsprogramma Wonen.
Toets voorgenomen ontwikkeling
In het coalitieakkoord 2022-2026 is in de paragraaf wonen aangegeven, dat de komende jaren veel woonruimte moet worden gerealiseerd in de gemeente Meppel. Dit uitgangspunt is gestoeld op een recent woningmarktonderzoek (Companen, d.d. 7 december 2021) waarin de toekomstige bouwopgave tot 2030 in beeld is gebracht.
Uit dit onderzoek komt voort dat de autonome groei van Meppel 175 woningen per jaar bedraagt en de potentieel aanvullende woningbehoefte (gebaseerd op prognoses voor wat betreft huisvesting arbeidsmigranten en uitstroom vanaf vakantieparken) nog eens 160 tot 190 woningen per jaar omvat.
De focus binnen gemeente Meppel ligt op grootschalige woningbouwlocaties, waarbij in eerste instantie gezocht wordt naar inbreidingsmogelijkheden. Echter, om in de woningbouwopgave te kunnen voorzien, zijn ook uitbreidingslocaties benodigd. Onderhavig initiatief betreft de nieuwbouw van een woning op de locatie van een te slopen schuur. Het plan wordt gerealiseerd op basis van de Ruimte voor Ruimte-regeling. Met de toevoeging van één woning op deze locatie aan de Zegelhorstweg treedt er geen strijdigheid met de bouwstenennotitie wonen van de gemeente Meppel op. Verder wordt er wél invulling gegeven aan de woningbouwopgave binnen de gemeente.
4.5.3 Cultuurhistorische inventarisatie en waardenstelling uitbreidingswijken en buitengebied
De gemeente Meppel heeft op 28 januari 2016 de ‘Cultuurhistorische inventarisatie en waardenstelling Meppel uitbreidingswijken en buitengebied (CHIW) vastgesteld. De hoofddoelstelling van de CHIW is om de cultuurhistorische én de historisch-ruimtelijke karakteristieken van de uitbreidingswijken en het landelijk gebied naar boven te halen. Dit om hiermee ruimtelijke ontwikkelingen zó te kunnen sturen dat er rekening gehouden wordt met de historisch-ruimtelijke en cultuurhistorische waarden van de verschillende gebieden.
Toets voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied ligt in het deelgebied ‘Nijentap en Oude Vaart’. Nijentap, ten noorden van Meppel, wordt gekenmerkt door een zeer open weidegebied met grote blok- en strookvormige kavels, die op een enkele plek worden onderbroken door begroeiing op de erven en een rij populieren tussen Nijentap en de Boschweg. Het water van de Oude Vaart en de Drentse Hoofdvaart is zeer bepalend voor het karakter van het gebied. Er bevindt zich in Nijentap opvallend weinig bebouwing. De weinige boerderijen die er staan hebben deels een historisch, deels een modern karakter. Enkele erven, waaronder het bestaande erf aan Zegelhorstweg 4, worden als ‘cultuurhistorisch waardevol’ aangemerkt.
De CHIW zegt over de waarden van het gebied het volgende:
‘De cultuurhistorische waarden van het gebied zijn gemiddeld, met als aantekening dat het landelijk gebied rondom Nijentap hierin leidend is.'
Ook de historisch-landschappelijke waarde van het gebied rondom Nijentap is gemiddeld. Hoewel de oorspronkelijke verkaveling in dit gebied vrijwel geheel is verdwenen (waarmee de fysieke cultuurhistorie van het landschap hier gering is), is daarentegen de openheid en de geringe bebouwingsdichtheid van dit landschap een verwijzing naar de geschiedenis als agrarisch beekdal en in dat opzicht cultuurhistorisch van waarde. Dat geldt ook voor de locatie van de boerderijen langs de randen van het gebied of aan de vaarten, waarmee deze eigenschappen eveneens als cultuurhistorisch waardevol zijn te beschouwen.’
Met het planvoornemen wordt bestaande agrarische bedrijfsbebouwing verwijderd en vervangen door één woning. Aangezien er gebouwd wordt ter plekke van bestaande bebouwing heeft het initiatief geen effect op de openheid van het landschap. Daarnaast wordt de bestaande woning niet aangetast en in de oorspronkelijke staat behouden. Het planvoornemen heeft geen negatief effect op de cultuurhistorische waarden van het gebied rond Nijentap.
4.5.4 Kadernotitie - Zo doen we groen
De kadernotitie ‘Zo doen we groen’ is op 17 november 2015 vastgesteld en geeft richting aan voor groen, natuur, landschap en water binnen de gemeente Meppel. De kadernotitie heeft een scope tot 2030; dit biedt houvast voor de inrichting en het beheer van de groene openbare ruimte. Ook geeft het aan hoe de gemeente Meppel wil omgaan met de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor biodiversiteit en het landschap.
Toets voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied is onderdeel van het gebied ‘Oude Vaart’. Het gebied Oude Vaart is een open rationeel agrarisch gebied, gelegen rond de Oude Vaart. Aan de oude bebouwing, zandpaden en enkele historische overblijfselen is af te lezen dat het landschap er hier ooit anders uitzag. Voor de Oude Vaart gaat de gemeente uit van het wensbeeld ‘open zandlandschap’ (zie onderstaande afbeelding). Accenten voor de boerenlandnatuur liggen hier op het volgende:
- Bos(plantsoen): bosjes
- Kruidenrijk grasland: natuurlijke weideranden, bermen en kades
- Water en natuurvriendelijke oevers: sloten
- Oude bomen: erven en wegbeplanting
- Bebouwing: natuurlijke erven
- Soorten als: Ooievaar, (overwinterende) ganzen, Wulp, Haas, Grutto, Pinksterbloem, Buizerd, Paapje, Rietorchis, Argusvlinder.
Met het opgestelde landschappelijke inpassingsplan wordt een bijdrage geleverd aan bovenstaande doelen voor dit gebied.
Er worden onder meer aan de noordzijde van het plangebied een voedselbosje en moestuin toegevoegd, waarmee aan het eerste bovengenoemde punt een bijdrage wordt geleverd. Door het toevoegen van een diversiteit aan beplanting wordt een bijdrage geleverd aan een biodivers boerenlandschap met ruimte voor diverse plant- en diersoorten. Het beperken van oppervlakteverharding draagt tot slot bij aan een natuurlijke uitstraling van het erf.
Wensbeeld deelgebied 'Oude Vaart' conform Kadernotitie - Zo doen we groen
4.5.5 Beleidsvisie externe veiligheid
De Beleidsvisie Externe Veiligheid geeft de visie van de gemeente Meppel op externe veiligheid weer. De gemeente wil door middel van het optimaal combineren van bedrijvigheid en ruimtelijke ontwikkeling een verantwoord niveau van fysieke veiligheid voor de samenleving binnen de gemeentegrenzen creëren. Binnen de gemeente Meppel worden zes gebieden onderscheiden. Voor elk van deze gebiedstypen is een eigen veiligheidsambitie vastgesteld.
Het plangebied ligt in het gebied ‘Buitengebied’. In het buitengebied is het aantal aanwezige personen per oppervlak kleiner dan in het bestaand stedelijk gebied. Het streven is echter wel om het buitengebied zoveel mogelijk te beschermen tegen de risico’s door bedrijven met gevaarlijke stoffen.
4.5.6 Conclusie gemeentelijk beleid
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid.
5 Milieu- en omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. De aspecten bodem, verkeer, wegverkeerslawaai, water ecologie en archeologie zijn afzonderlijk onderzocht. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in dit hoofdstuk. De rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
5.2.1 Beoordelingskader
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. De geschiktheid is ook voldoende aangetoond als uit het vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725 blijkt dat de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen risico’s voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk ook een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
5.2.2 Onderzoek
Om eventuele verontreiniging van de grond en het grondwater ter plaatse van het plangebied aan de Zegelhorstweg te kunnen vaststellen is door Greenhouse Advies een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd ter plaatse van zowel het westelijk- (te slopen stal) als oostelijk deelgebied (bestaande erf). De rapporten van de verkennend bodemonderzoeken zijn als bijlage 2 en 3 opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
Resultaten bodemonderzoeken
Uit het onderzoek volgt dat ter plaatse van de te slopen stal geen van de onderzochte parameters boven de achtergrondwaarde zijn aangetoond. Er wordt op deze deellocatie derhalve geen nader onderzoek nodig geacht. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke is voldoende voor het beoogde gebruik.
Ter plaatse van de bijgebouwen op het bestaande erf is ter plaatse van één boring een sterk verhoogd gehalte van zink, en een licht verhoog gehalte van diverse andere zware metalen en PAK aangetoond. Uit het nader onderzoek blijkt dat de oorzaak van de verontreiniging onbekend is. De verontreiniging is horizontaal afgeperkt op een oppervlakte van 4,5 m2. Verticaal is bekend dat de bovengrond niet verontreinigd is, en de sterke verontreiniging zich bevindt van 0,9 tot 1,5 m-mv. De omvang van de verontreiniging is minimaal 2,5 m3.
Aangezien de verontreiniging geen geval van ernstige verontreiniging betreft is er ook geen sprake van saneren met spoed. Opgemerkt wordt dat de verontreiniging zich vanaf 0,9 meter en dieper bevindt, dus dat er ook geen sprake van blootstelling aan de verontreiniging vanaf het maaiveld is.
Aangezien de sterke verontreiniging met zink zich in de ondergrond bevindt, zink een immobiele stof betreft, en het grondwater op die plaats schoon is, zijn er geen acute risico’s en kan het saneren van de verontreiniging op een natuurlijk moment uitgevoerd worden. Tot die tijd mag ter plaatse van de verontreiniging niet gegraven of gebouwd worden. Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt voor het voorgenomen gebruik.
5.2.3 Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3.1 Onderzoek
Ten behoeve van de bouw van de beoogde nieuwbouwwoning zal de huidige stal worden gesloopt. Omdat de stal mogelijk verdacht is op asbesthoudende toepassingen is door Greenhouse Advies een asbestinventarisatie uitgevoerd. Het rapport van de asbestinventarisatie is als bijlage 4 opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
De resultaten van het uitgevoerde onderzoek wijzen uit dat binnen het plangebied asbesthoudend materiaal aanwezig is, namelijk de golfplaten op het dak van de schuur (inclusief nokstukken).
De aangetroffen asbesthoudende bronnen leveren geen direct risico op voor de omgeving waardoor de toepassingen op termijn door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf, conform vigerende wet- en regelgeving, kan worden gesaneerd. Geadviseerd wordt een asbestbeheersplan op te stellen.
5.3.2 Conclusie
Met inachtneming van voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect ‘asbest’ geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.4 Bedrijven en milieuzonering
5.4.1 Beoordelingskader
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn. Daarnaast worden gemengde gebieden onderscheiden. In de gebieden komen diverse functies naast elkaar voor, zoals 'wonen', 'bedrijven' en/of centrumfuncties als 'detailhandel' en 'horeca'. Vanwege deze menging van functies wordt enige mate van hinder acceptabel geacht. Indien sprake is van een gemengd gebied, dan kunnen de richtafstanden die gelden voor een rustige woonwijk of rustig buitengebied met één stap verkleind worden. Een richtafstand van bijvoorbeeld 30 meter wordt dan verkleind tot 10 meter.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
5.4.2 Onderzoek
Gebiedstype
Het plangebied en omgeving bestaat voornamelijk uit weilanden bedoeld voor agrarisch gebruik. Behoudens de direct aangrenzende voormalige boerderij bij Zegelhorstweg 3 bevindt zich binnen een straal van circa 250 meter geen andere bebouwing. Op circa 845 meter ten westen van het plangebied bevindt zich de N371 en op circa 1,37 kilometer ten zuidwesten van het plangebied de A32.
Gezien de afstanden tot mogelijk hinder veroorzakende functies en de aanwezigheid van voornamelijk weilanden rondom het plangebied leidt tot de conclusie dat het plangebied en de omgeving zijn aan te merken als ‘rustig buitengebied’.
Aanwezige bedrijven
Ten noorden van het plangebied bevindt zich aan de Nijentapperweg 1 een leverancier van agrarische machines en bouwmachines. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor een dergelijk bedrijf een richtafstand van 50 meter (ten aanzien van geluid). De afstand van de grens van het gebied dat het gebruik van dit bedrijf toestaat (het agrarisch bouwvlak) tot de grens van het plangebied bedraagt circa 270 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van 50 meter uit de VNG-publicatie.
Ten westen van het plangebied bevindt zich aan de Meenteweg 17 een veehouderij. Het betreft een veehouderij voor fokken en houden van melkvee. Voor het fokken en houden van dergelijk vee geldt een grootste richtafstand van 100 meter voor geur. De afstand van de grens van het gebied dat het gebruik van de veehouderij toestaat (het agrarisch bouwvlak) tot de grens van het plangebied bedraagt circa 590 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van 100 meter uit de VNG-publicatie.
Effect planvoornemen op omgeving
Ter plekke van de bestaande woning aan de Zegelhorstweg 4 runt de bewoonster een kleinschalig bedrijf aan huis (webshop). Het betreft een detailhandelsfunctie waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt tot gevoelige bestemmingen voor wat betreft geluid. De afstand van de bestaande woning aan Zegelhorstweg 4 tot de dichtstbijzijnde gevoelige bestemming (het perceel van de ten noorden gelegen woning) bedraagt circa 20 meter. Hiermee wordt aan de richtafstanden voldaan.
Verder maakt het planvoornemen geen mogelijk hinder veroorzakende functies mogelijk.
5.4.3 Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.5.1 Verkeer
Met de uitvoering van onderhavig initiatief wordt er een stal gesloopt en ter plekke één woning toegevoegd. Hiermee verandert de verkeersaantrekkende werking van het plangebied. Onderstaand is de huidige situatie qua verkeersgeneratie afgezet tegen de toekomstige situatie.
Huidige situatie
In de huidige situatie bevindt zich alleen de bestaande woning aan Zegelhortsweg 4 binnen het plangebied. De agrarische stal is niet meer in gebruik; de veehouderij is al enige tijd niet meer in bedrijf. Derhalve genereert dit deel van het plangebied geen verkeersbewegingen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie wordt gebruik gemaakt van kengetallen van de CROW-publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren – kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Voor het omgevingstype van het plangebied (buitengebied – niet stedelijk) geldt voor het woningtype ‘koop, huis, vrijstaand’ een verkeersgeneratie van gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per dag.
Op het bestaande erf wordt door de bewoners een internetwinkel aan huis gerund. De internetwinkel genereert geen verkeersbewegingen van klanten. Er zijn uitsluitend enkele verkeersbewegingen per dag voor bezorgen en ophalen van goederen. Omdat er voor wat betreft de internetwinkel geen veranderingen optreden in de toekomstige situatie is deze functie in het bepalen van de toename aan verkeersbewegingen buiten beschouwing gelaten.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt ter plekke van de huidige stal één nieuwe woning gerealiseerd. Uitgaande van hetzelfde omgevingstype geldt voor deze woning ook een verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per dag. Tezamen met de bestaande woning, die in de toekomstige situatie behouden blijft, leidt dit tot een verkeersgeneratie van 16,4 verkeersbewegingen per dag. Ten opzichte van de huidige situatie betekent dit een toename van 8,2 verkeersbewegingen per dag.
Ontsluiting
De Zegelhorstweg is in de richting van het plangebied een doodlopende weg; ter plekke van het plangebied gaat de weg over in een onverharde landweg. Het enige verkeer dat gebruik maakt van de weg is derhalve bestemmingsverkeer voor het plangebied dan wel het erf aan Zegelhorstweg 3/3a.
Met de toename van 8,2 verkeersbewegingen per dag wordt de bestaande infrastructuur niet hinderlijk belast. Het planvoornemen heeft geen negatief effect voor de omliggende infrastructuur.
Conclusie verkeer
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.5.2 Parkeren
Beoordelingskader
De gemeente Meppel heeft parkeerbeleid vastgesteld dat is vastgelegd in het bestemmingsplan ‘Meppel – Paraplubestemmingsplan Parkeren’ en de Nota parkeernormen Gemeente Meppel, die onderdeel is van het parapluplan. In het bestemmingsplan wordt verwezen naar de Nota parkeernormen voor het hanteren van de hieruit voortvloeiende normen voor het betreffende gebied. Voor het plangebied moeten op basis van de Nota de parkeernormen voor ‘rest bebouwde kom’ worden gehanteerd.
Onderzoek
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 1 woning mogelijk ter plaatse van de bestaande te slopen stal. Conform de Nota parkeernormen Gemeente Meppel geldt voor een vrijstaand woonhuis (‘woning duur’) een norm van 2 parkeerplekken per woning. Op het erf rondom de nieuwe woning is ruim voldoende plek om te voorzien in deze parkeerruimte.
Ook ter plaatse van de bestaande woning aan Zegelhorstweg 4, welke in gebruik wordt genomen als reguliere burgerwoning, is voldoende ruimte beschikbaar voor het realiseren van 2 parkeerplekken en parkeren voor leveranciers ten behoeve van de internetwinkel.
Conclusie parkeren
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.5.3 Conclusie
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.6.1 Algemeen
Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd.
5.6.2 Wegverkeerslawaai
Beoordelingskader
Met de nieuwbouw van de woning wordt er een geluidsgevoelige functie toegevoegd aan de omgeving. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat langs wegen geluidszones liggen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. De voor het plangebied relevante wegen liggen in buitenstedelijk gebied. De breedte van de geluidszones is als volgt:
- één of twee rijstroken: 250 meter;
- drie of vier rijstroken: 400 meter;
- vijf of meer rijstroken: 600 meter
Voor wegen waar een maximum snelheid van 30 km/h geldt kennen geen geluidszones. De afstand wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook van de weg tot de gevel van het gebouw.
Onderzoek
In het vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied’ is ter plekke van de geluidgezoneerde wegen in de omgeving van het plangebied een gebiedsaanduiding ’48 dB contour wegverkeerslawaai’ opgenomen. De bijbehorende regeling stelt dat in geval van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of vrijstelling of herbouw van een woning elders op een bouwvlak, de woning (inclusief aanbouwen) – ter beperking van geluidshinder – niet mag worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven 48 dB-contour wegverkeerslawaai. De contouren van de omliggende geluidgezoneerde wegen (Zegelhorstweg, Nijentapperweg, Meenteweg, N371) reiken niet over de grenzen van het plangebied. Derhalve kan worden gesteld dat, uitgaande van een minimale geluidwering van de schilconstructie van 20 dB overeenkomstig het Bouwbesluit, zonder het treffen van aanvullende voorzieningen voldaan kan worden aan de benodigde binnengrenswaarde van 35 dB. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.6.3 Railverkeerslawaai
Onderzoek
De spoorlijn Arnhem – Leeuwarden heeft een zonebreedte van 300 meter aan weerszijden van de spoorlijn, gemeten vanuit de (buitenste) spoorstaaf. Het plangebied ligt op circa 2 kilometer van de spoorlijn en valt hiermee buiten de geluidzone.
Conclusie railverkeerslawaai
Railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.6.4 Industrielawaai
Onderzoek
In paragraaf 5.4 is reeds een inventarisatie gemaakt van omliggende bedrijven en functies die mogelijk voor hinder kunnen zorgen ter plekke van de beoogde woning aan de Zegelhorstweg 4. Uit deze inventarisatie blijkt dat de beoogde nieuwbouwwoning niet binnen de richtafstanden voor geluid ligt ten opzichte van omliggende bedrijven en functies. Derhalve is een akoestisch onderzoek industrielawaai niet nodig.
Conclusie industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een richtafstand voor geluid en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen relevante lawaai producerende bedrijven. Industrielawaai vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.6.5 Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.7.1 Beoordelingskader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt. Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie gemeente Meppel
Met deze Beleidsvisie Externe Veiligheid zet de gemeente in op een duurzame en veilige ontwikkeling van de gemeente Meppel. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. Deze visie gaat in op de samenhang tussen ruimtelijke ordening enerzijds en beheersing en verantwoording van risico's anderzijds.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke externe veiligheidsrisico’s in de gemeente Meppel aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico’s dient te worden omgegaan.
Het toetsingskader voorkomt afwegingen en besluiten op ad hoc basis en brengt consistentie door heldere uitgangspunten en reële ambities. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het in dit document weergegeven externe veiligheidsbeleid in acht. De uitgangspunten uit deze visie worden verder toegepast bij alle gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbinnen externe veiligheid een rol speelt (o.a. vergunningverlening en handhaving, routering gevaarlijke stoffen, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding en risicocommunicatie).
Uitgangspunt onderzoek
De nieuwbouw van de beoogde woning dient afgewogen te worden in het kader van de externe veiligheid. Met de uitvoering van de beoogde ontwikkeling wordt een nieuw kwetsbaar object (1 woning, conform artikel 1, lid 1 sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen) toegevoegd aan de bebouwde omgeving. In het bestemmingsplan dat dit nieuwe kwetsbare object mogelijk maakt dient te worden afgewogen of risicovolle activiteiten in de omgeving een gevaar vormen voor dit object.
5.7.2 Onderzoek
Op onderstaande afbeelding zijn de risicovolle objecten in de omgeving van het plangebied aangegeven.
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied komen geen inrichtingen voor.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Ten westen van het plangebied is de N371 Assen – Meppel gelegen, een provinciale weg waarover risicovolle stoffen worden vervoerd. Voor deze risicobron geldt een PR10-6 risicocontour van 0 meter. Gezien de afstand van de transportroute tot het plangebied (circa 720 meter) kan worden geconcludeerd dat de N371 geen risico vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Verder ten westen is tevens de A32 gelegen. Ook over deze autosnelweg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Gezien de afstand van de autosnelweg tot de grens van het plangebied (circa 1,2 kilometer) kan worden gesteld dat er geen gevolgen zijn voor de ontwikkeling van het plan.
Buisleidingen
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een aardgastransportleiding (NEN 3650-leiding). Deze aardgasleiding heeft een diameter van 203 mm en een maximale werkdruk van 95 bar. Daartoe geldt een PR10-6 risicoafstand van 40 meter tot de leiding. Het plangebied is gelegen op circa 1,3 kilometer afstand van deze buisleiding. De betreffende buisleiding vormt derhalve geen risico voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.7.3 Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.8.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
- CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
- NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
- ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
- ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).
5.8.2 Onderzoek
De voornomen ontwikkeling bestaat uit de bouw van 1 woning; het aantal ontsluitingswegen verandert ten opzichte van de bestaande situatie niet. Deze ontwikkeling valt onder de Regeling NIBM. Een nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Omgekeerd dient te worden nagegaan of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plekke van de woning voor wat betreft de luchtkwaliteit. Hiertoe is de NSL-monitoringstool geraadpleegd. Daaruit blijkt dat ten aanzien van NO2, PM10, PM2.5, en EC geen grenswaarden worden overschreden in de omgeving van het plangebied (peiljaar 2020). Derhalve kan gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft luchtkwaliteit ter plekke van het plangebied.
5.8.3 Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.9.1 Watertoets
Het doel van de watertoets is om in een vroeg stadium in overleg te treden met het waterschap over de voorgenomen ontwikkeling. De watertoets is op 28 februari 2023 uitgevoerd op www.dewatertoets.nl. Op basis hiervan heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta een wateradvies uitgebracht. Op basis van de ingevoerde gegevens concludeert het Waterschap dat er sprake is van een waterbelang bij de voorgenomen ontwikkeling. De samenvatting van de watertoets is als bijlage 5 opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
5.9.2 Waterparagraaf
Advies waterschap
Op basis van de digitaal ingediende watertoets heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta een formeel wateradvies uitgebracht. Het wateradvies gaat op diverse thema's met betrekking tot het wateraspect in.
De belangrijkste aandachtspunten zijn hieronder beschreven.
A-watergang
Aan de voorzijde van het toekomstige erf bevindt zich evenwijdig aan de Zegelhorstweg een A-watergang. Er zal geen nieuwe overkluizing van deze watergang plaatsvinden, aangezien de toerit van het toekomstige erf op dezelfde situatie gesitueerd zal zijn als de huidige inrit. Verder dient de beheerstrook van de watergang toegankelijk te blijven.
B-watergangen (schouwsloten)
Aan de randen van het plangebied bevindt zich een B-watergang. B-watergangen (of schouwsloten) hebben een belangrijke functie voor de waterafvoer- en berging. Deze watergangen staan op de legger van het waterschap en de Keur is van toepassing. Volgens de Keur zijn alle activiteiten die plaatsvinden in, op of langs watergangen van het waterschap vergunningsplichtig. Voor minder ingrijpende activiteiten zijn algemene regels vastgesteld.
Langs de randen van het perceel is beplanting voorzien ten behoeve van de afscherming van het erf. De Keur stelt in artikel 6 kaders voor het toepassen van beplanting langs oppervlaktewaterlichamen; voor het beplanten langs watergangen als bedoeld in dit artikel geldt een meldingsplicht. Afhankelijk van het materieel dat waterschap inzet voor het onderhoud van de betreffende watergang (smal- of breedspoormachine) kan op basis van het houden van afstand tot de watergang een vrijstelling worden verleend voor de genoemde meldingsplicht. Bij het tot uitvoering brengen van het landschappelijk inpassingsplan zal met het waterschap moeten worden afgestemd gedurende het vooroverleg.
Overbelasting watersysteem
Uitgangspunt is dat hemelwaterberging wordt gerealiseerd in de vorm van ondergrondse berging (in de kelder van de voormalige stal). In de huidige situatie zijn geen specifieke voorzieningen voor waterberging aangelegd. Daarnaast neemt het verhard oppervlak in de toekomstige situatie substantieel af (zie ook paragraaf 5.9.3). Er komt hiermee meer ruimte binnen het plangebied vrij om water te infiltreren in de bodem. Door de kelder van de voormalige stal in te zetten als waterbergingsvoorziening wordt een plus gerealiseerd op het gebied van omgang met hemelwater. Tevens is voldoende ruimte binnen het plangebied aanwezig om te voorzien in de benodigde berging ten gevolge van de oppervlakteverharding die de nieuwe functie teweeg brengt.
Om grondwateroverlast bij de nieuwe bebouwing te voorkomen geeft het waterschap de volgende adviezen (in voorkeursvolgorde):
- kruipruimteloos bouwen;
- ophogen van het plangebied.
Voor de aanleghoogte van gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een aanleghoogte geadviseerd van de vloer van minimaal 80 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte (verschil grondwaterstand en maaiveld). Om wateroverlast en schade in de woning te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. De hoogte van het maaiveld van het plangebied ligt op circa 1,4 m + NAP. De bodem bestaat voornamelijk uit kalkloze zandgronden. De GHG ligt op circa 20 tot 40 cm onder het maaiveld.
Locatiekeuze
Het plangebied is gelegen in het Beekdal. Bouwen in het Beekdal is niet gewenst. De beekdalen zijn van nature de laagste plekken in het watersysteem. Bij extreme neerslag zijn deze gebieden het meest kwetsbaar voor wateroverlast. Onderhavig plan betreft vervangende nieuwbouw, waarbij een substantiële afname aan bebouwd oppervlak gerealiseerd wordt. gezien de functie (wonen) dient het vloerpeil op een hoogte van GHG + 80 cm te worden aangelegd.
Waterkwaliteit
Geadviseerd wordt om in het ontwerp geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken en duurzaam gebruik te maken van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen.
5.9.3 Klimaatbestendig en waterrobuust ontwikkelen
Invloed op de waterhuishouding
Het planvoornemen ziet toe op de sloop van de bestaande agrarische stal aan de westzijde van de Zegelhorstweg en de vervangende nieuwbouw van één woning op dezelfde locatie. De voormalige stal heeft een oppervlakte van circa 850 m2. De toekomstige levensloopbestendige woning zal een oppervlakte krijgen van circa 7,5 bij 13 meter, oftewel circa 100 m2 grondoppervlak. Hiermee neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied af.
Hittestress
Door de ligging van het plangebied in het grotendeels onbebouwde buitengebied speelt hittestress in de huidige situatie al geen grote rol. In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied af en zal het erf verder groen worden ingericht. Hiermee neemt het risico op hittestress ter plekke van het plangebied alleen maar verder af.
Wateroverlast
Binnen het plangebied is in de huidige situatie reeds weinig sprake van wateroverlast; water op straat ten gevolge van een extreme bui komt eigenlijk niet voor en ook bestaat er geen overstromingsrisico ten gevolge van een dijkdoorbraak (zie onderstaande afbeeldingen). In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied af. Hiermee zal er geen toename aan wateroverlast binnen het plangebied ontstaan.
Wateroverlast op straat na extreme bui (plangebied rood omlijnd) (bron: Atlas voor de Leefomgeving)
Overstromingsrisico ter plekke van het plangebied (rood omkaderd) (bron: Atlas voor de Leefomgeving)
Droogte
Het aspect ‘droogte’ speelt ter plaatse van het plangebied geen grote rol. Uit onderstaand kaartbeeld blijkt dat de risico’s op aantasting van de fundering als gevolg van langdurige droogte binnen het plangebied beperkt zijn. Daarnaast heeft droogte slechts in zeer beperkte mate effect op de beoogde functie van het perceel (‘wonen’).
Gebieden met kwetsbare fundering door droogte (plangebied rood omlijnd en aangeduid als 'niet kwetsbaar - )-20%) (bron: Atlas voor de Leefomgeving)
5.9.4 Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.10.1 Beoordelingskader
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming. Verder zijn in de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland regels opgenomen ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland.
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
5.10.2 Onderzoek
Om de eventuele aanwezigheid van wettelijk beschermde plant- en diersoorten in en direct rondom het plangebied en de gevolgen van de voorgenomen ontwikkelingen ten aanzien van beschermde natuurgebieden inzichtelijk te maken is door Gras Advies een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van deze soorten- en gebiedsinformatie worden uitspraken gedaan over eventuele noodzakelijke vervolgonderzoeken. Het ecologisch onderzoek is als bijlage 6 opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
De belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit de quickscan zijn als volgt:
- De aanwezigheid van beschermde soorten kan worden uitgesloten. Een vervolgonderzoek naar beschermde soorten hoeft dan ook niet uitgevoerd te worden.
- Het plangebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bomen in de directe omgeving en de struiken in het plangebied als broedlocatie gebruiken. Een nader onderzoek is niet noodzakelijk, onder voorwaarde dat er buiten het broedseizoen om wordt gewerkt of onder voorwaarde dat eventuele nesten in de bosschages tijdens het broedseizoen niet worden verstoord. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere en latere broedgevallen zijn ook beschermd conform de Wet natuurbescherming. Mocht er binnen het broedseizoen werkzaamheden gepland staan dan moet het gebied maximaal drie dagen vóór aanvang van de werkzaamheden door een ecoloog worden vrijgegeven middels een broedvogelinspectie. Tijdens de werkzaamheden wordt aangeraden mitigerende maatregelen te treffen om het gebied broedvrij te houden.
- De aannemer behoudt te allen tijde zijn of haar zorgplicht: “De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, alsmede voor hun directe leefomgeving. In praktijk betekent dit het a) voorkomen, b) beperken en c) ongedaan maken van schadelijke handelingen voor de natuur.
AERIUS-berekening
Om de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te kunnen bepalen is voor de aanlegfase en de gebruiksfase door Gras Advies een AERIUS-berekening uitgevoerd. De rapportage van de AERIUS-berekening is als bijlage 7 opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
De realisatie- en gebruiksfase resulteren in een maximale toename van 0,00 mol N/ha/jr op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Hiermee is een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Voor de voorgenomen ontwikkeling is er daarom met betrekking tot stikstofdepositie geen vergunning Wet natuurbescherming onderdeel Gebiedsbescherming benodigd.
5.10.3 Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.11 Archeologie en cultuurhistorie
5.11.1 Archeologie
Beoordelingskader
Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. De nieuwe Omgevingswet treedt op 1 januari 2024 in werking.
In het kader van een ruimtelijk plan is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de betreffende gronden van archeologische waarde kunnen zijn. De uitkomsten hiervan worden door het bevoegde gezag meegenomen in de belangenafweging.
Onderzoek
Ter plekke van het plangebied is in het geldend bestemmingsplan ‘Buitengebied’ geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Derhalve zijn er geen archeologische waarden in de bodem te verwachten. Daarnaast wordt de beoogde woning gebouwd binnen de contouren van de bestaande stal en, indien bouwkundig mogelijk, op de fundering van de stal. Met het voorgenomen plan worden geen archeologische waarden in de grond geschaad.
Conclusie archeologie
Het aspect 'archeologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.11.2 Cultuurhistorie
Beoordelingskader
Volgens artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
De gemeente Meppel heeft een rijk verleden en wil zich dan ook inzetten om de cultuurhistorische waarden te behouden en waar mogelijk te benutten. Om hier inhoud en vorm aan te geven heeft de gemeente een cultuurhistorisch beleidskader met een uitvoeringsprogramma opgesteld. Het kader is vastgelegd in het rapport ‘Cultuurhistorische inventarisatie en waardestelling gemeente Meppel'.
Onderzoek
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd dorps- of stadsgezicht. De in het plangebied aanwezige bebouwing is niet aangewezen als een rijks- of gemeentelijk monument. In de directe omgeving van het plangebied komen geen aangewezen rijks- of gemeentelijke monumenten voor. De bebouwing aanwezig in het deel van het plangebied waar ruimtelijke ontwikkelingen gaan plaatsvinden heeft geen bijzondere cultuurhistorische of architectonische waarde, die behouden dient te worden.
Conclusie cultuurhistorie
Het aspect ‘cultuurhistorie’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.11.3 Conclusie
Het aspect 'archeologie en cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.12 Duurzaamheid
Een duurzame omgeving is een omgeving die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaand is uitgelegd wat gewenst is en waar dat op is gebaseerd.
5.12.1 CO2-reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs.
Aardgasloze verwarming
Om de vereiste reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten.
Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
Duurzame mobiliteit
Om de vereiste reductie in CO2 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, is het wenselijk om in het aantal voertuigen in centrum stedelijk gebied te verlagen om daarmee de leefbaarheid in groeiende steden overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen, smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
Warmte- en energiebesparing
Om tot de vereiste CO2-reductie te komen, moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
Duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, is energieneutraal zijn een opgave. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die wordt gebruikt, bij voorkeur binnen de grenzen van de eigen gemeente of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op het gebied van zonne-energie zijn er kansen.
5.12.2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. Het streven is om afvalloos te woorden waarbij producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. De rijksambitie is om in 2050 een circulaire economie te hebben.
Geen afval
Het doel is om 0% restafval te hebben. In eerste instantie zal hierbij worden in gezet op het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
Flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, is het aan te raden om bij het ontwerp al rekening te houden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw. In onderhavig plan is initiatiefnemer voornemens om op basis van een prefab-methode de beoogde woning te realiseren.
Deeleconomie
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten. Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
5.12.3 Natuur
Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
Biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ecologische versnippering moet worden voorkomen.
Oppervlakte groen
Het streven is om zoveel mogelijk groen in de openbare ruimte toe te passen en daar waar mogelijk te versterken, ook op of aan gebouwen.
5.12.4 Sociale basisbehoeften
Bij de ruimtelijke component van sociale basisbehoeften gaat het over klimaatadaptatie, gezonde verstedelijking, bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (maatschappelijk verantwoord).
Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. Risico op schade in de nabije toekomst moet worden beperkt. Ten aanzien van hemelwater is de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen dragen bij aan een lagere bergingscapaciteit en dragen teven bij aan het voorkomen van hittestress.
Gezonde verstedelijking
Hieronder wordt verstaan: gezonde lucht, bodem en water, beperkte geluidsoverlast, externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte.
Betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
Inwoners worden steeds beter betrokken bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. De ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
5.12.5 Conclusie
CO2 reductie
De beoogde nieuwbouw wordt gasloos gerealiseerd, verwarmen van de woning zal geschieden middels een warmtepomp. Initiatiefnemer is voornemens om, indien technisch haalbaar, verwarming van het water ten behoeve van de warmtepomp te realiseren middels aansluiting op de ondergrondse ruimtes van de voormalige mestkelder.
Indien het bouwkundig mogelijk is zal de bestaande fundering van de voormalige stal voor de bouw van de woning worden gebruikt. Tot slot is initiatiefnemer voornemens om middels een duurzame prefab methode het beoogde huis te bouwen. Met bovengenoemde maatregelen wordt een substantiële bijdrage geleverd aan CO2 reductie.
Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem waarin kringlopen worden gesloten. Er wordt bewust nagedacht over de herkomst en de toekomst van materialen. Bij onderhavige ontwikkeling wordt, indien mogelijk, gebruik gemaakt van de bestaande fundering van de stal om de nieuwbouwwoning op te bouwen. Ook wordt nagegaan in hoeverre de voormalige mestkelder geschikt is om water ten behoeve van de warmtepomp te verwarmen. Beide ingrepen dragen bij aan duurzaam hergebruik van bestaand materiaal.
Natuur
Binnen het plangebied wordt middels het voorgestelde landschappelijk inpassingsplan een diversiteit aan beplanting toegevoegd. Hiermee wordt de biodiversiteit van het buitengebied verhoogd.
Sociaal
Het initiatief draagt tot slot bij aan een sociale basisbehoeften; door de toevoeging van een levensloopbestendige woning voor initiatiefnemer zijn er mogelijkheden voor diens kinderen om in de nabijheid te wonen en zo zorg te dragen voor elkaar.
5.13 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten
De milieu- en omgevingsaspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
6 Besluit Milieueffectrapportage
6.1 Inleiding
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken is een besluit in het kader van artikel 3.1, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk, in casu een bestemmingsplan. Op dergelijke besluiten is het Besluit milieueffectenrapportage (Besluit m.e.r.) van toepassing.
6.2 Beoordelingskader
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn, is vastgelegd in het Besluit m.e.r. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
- activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
- activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij.
6.3 Procedure
In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden:
- de initiatiefnemer stelt een aanmeldnotitie op.
- het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
- de initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
6.4 Toetsing
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (D11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling betreft immers de netto toevoeging van één nieuwe woning. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
- Kenmerken van het project;
- Plaats van het project;
- Kenmerken van de potentiële effecten.
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 5 van deze toelichting. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De uitgevoerde onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. te kunnen nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
6.5 Conclusie
Het Besluit m.e.r. vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
7 Toelichting op de regels
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
Met het bestemmingsplan 'Zegelhorstweg 4, Meppel’ worden de huidige bestemmingen gewijzigd, zodat de bouw van één nieuwe woning ter plekke van de bestaande stal en de bewoning van de bestaande woning aan Zegelhorstweg 4 als reguliere burgerwoning wordt mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op het bestemmingsplan ‘Buitengebied‘ en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
7.2 Opzet van de regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
7.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
- artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
- artikel 2 Wijze van meten: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
7.2.2 Bestemmingsregels
hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- Gebruiksregels: welke vormen van gebruik zijn toegestaan en welke niet;
- Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
In paragraaf 7.3 van de toelichting worden de verschillende bestemmingen nader toegelicht.
7.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- artikel 5 Anti-dubbeltelregel: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
- artikel 6 Algemene bouwregels: in de algemene bouwregels zijn bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakken en bouwregels beschreven die zonder afwijkingsprocedure toegestaan zijn. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel afwijkingsprocedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een omgevingsvergunning te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt 'bij wijze van recht'. Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen.
- artikel 7 Algemene gebruiksregels: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
- artikel 8 Algemene afwijkingsregels: op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen;
7.2.4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In artikel 9 Overgangsrecht is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 10 Slotregels geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer en de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
7.3 Nadere toelichting op de bestemmingen
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Ten behoeve van de beoogde woonfunctie is ter plaatse van de toekomstige woning, het bijgebouw en het voormalig grondvlak van de schuur de bestemming ‘Wonen’ opgenomen. Ter plaatse van de woning is een bouwvlak met maatvoeringsaanduiding opgenomen; uitsluitend binnen het bouwvlak zijn hoofdgebouwen toegestaan. De overige gronden in het ten westen van de Zegelhorstweg gelegen perceel zijn bestemd als ‘Agrarisch’ ten behoeve van de landschappelijke inpassing en teneinde de vergunningsvrije bouwmogelijkheden enigszins te beperken. Het agrarische bouwvlak ter plaatse is volledig verwijderd, evenals de aanduiding ‘zonder woning’.
Voor het perceel ten oosten van de Zegelhorstweg waar zich de bestaande woning bevindt is ter plekke van woning en bijgebouwen eveneens de bestemming ‘Wonen’ toegekend. Ook hier is ter plaatse van de bestaande woning een bouwvlak met maatvoeringsaanduiding opgenomen. De overige gronden zijn als ‘Agrarisch’ zonder bouwmogelijkheden bestemd. Ook voor dit perceel is het agrarisch bouwvlak verwijderd zodat toekomstige agrarische bedrijfsmogelijkheden zijn uitgesloten. Tot slot is aan de woning de aanduiding 'internetwinkel' toegekend, waarmee ter plekke de reeds aanwezige internetwinkel (tot maximaal het bestaande vloeroppervlak) wordt toegestaan.
8.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.
8.2 Financiële uitvoerbaarheid en exploitatie
De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, waaronder eventuele tegemoetkoming in schade, zijn voor rekening van de betrokken initiatiefnemer. Met hem zijn hierover bindende afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Om die reden maakt een exploitatieplan geen deel uit van dit bestemmingsplan.
8.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
8.3.1 Overleg
Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening zal dit bestemmingsplan worden toegestuurd aan bevoegde instanties. Eventuele reacties worden in deze paragraaf opgenomen.
8.3.2 Zienswijzen
Het ontwerp van dit bestemmingsplan zal te zijner tijd worden gepubliceerd, zodat belanghebbenden een zienswijze kunnen indienen. Deze zienswijzen worden in deze paragraaf opgenomen en beantwoord.
9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
9.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).
9.2 Overleg en inspraak
Vooroverleg
Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening zal dit bestemmingsplan worden toegestuurd aan bevoegde instanties. Eventuele reacties worden in deze paragraaf opgenomen.
Waterschap
Het waterschap heeft middels indiening van de digitale watertoets gereageerd op het plan. De adviezen en opmerkingen zijn in de toelichting van dit bestemmingsplan in de waterparagraaf opgenomen.
Provincie Drenthe
De provincie Drenthe heeft het plan in het kader van vooroverleg beoordeeld. Hieruit volgden een tweetal aanpassingsvoorstellen:
- De woning in lijn met de verkaveling van het landschap zetten;
- De groene inpassing van het erf ook aan de voorzijde langs de Zegelhorstweg doortrekken.
Beide opmerkingen zijn in het landschappelijk inpassingsplan verwerkt.
9.3 Zienswijzen
Het ontwerp van dit bestemmingsplan zal te zijner tijd worden gepubliceerd, zodat belanghebbenden een zienswijze kunnen indienen. Deze zienswijzen worden in deze paragraaf opgenomen en beantwoord.