Plan: | Meppel - Buitengebied, herziening Nijeveense Bovenboer 18 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0119.NijevBovenboer18-BPC1 |
De gemeente Meppel wil voor het perceel Nijeveense Bovenboer 18 te Nijeveen een nieuw bestemmingsplan opstellen. Daarmee wordt de mogelijkheid hersteld om twee woningen op het perceel te bouwen. In het geldende bestemmingsplan zit namelijk een omissie waardoor er op het perceel juridisch-planologisch maar één woning toegestaan is. Om de juridische-planologische voor de bouw van twee woningen weer mogelijk te maken is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt in het (agrarische) buitengebied van de gemeente Meppel ten noorden van het dorp Nijeveen. In figuur 1 is de begrenzing van het plangebied weergegeven. De begrenzing komt overeen met de bestaande begrenzing van de geldende bestemming die voor het plangebied geldt.
Figuur 1 Ligging en begrenzing van het plangebied
Het geldende bestemmingsplan is 'Buitengebied 2010' van de gemeente Meppel, dat is vastgesteld op 3 september 2009. In de volgende figuur is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Het plangebied is van toepassing op de percelen Nijeveense Bovenboer 16 en Nijeveense Bovenboer 18. Beide percelen hebben gezamenlijk de bestemming 'Wonen' met een maatvoering van '2'. Dit betekent dat binnen het 'Bouwvlak' maximaal twee woningen zijn toegestaan.
In het daarvoor geldende bestemmingsplan bestond bij het perceel Nijeveense Bovenboer 18 de mogelijkheid om twee woningen te bouwen. Doordat de bestemmingsvlakken van beide percelen in het bestemmingsplan Buitengebied 2010 zijn samengevoegd, is deze bouwmogelijkheid abusievelijk wegbestemd. Dit is de reden om voor beide percelen een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
Figuur 2 Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'
Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) komen te vervallen. Binnen de Wro is ook een digitaliseringverplichting opgenomen. Ruimtelijke plannen die na 1 juli 2013 ter inzage worden gelegd moeten digitaal raadpleegbaar zijn (conform STRI 2012) en voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Dit bestemmingsplan wordt dan ook digitaal beschikbaar gesteld en is volgens de SVBP 2012 opgesteld.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. In deze toelichting wordt aangetoond dat de mogelijkheden in het bestemmingsplan niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die zijn opgenomen op de verbeelding en in de planregels.
Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het beleidskader geschetst op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt nog ingegaan op de te volgen procedure.
Landschapstype
Het plangebied is gelegen in het Wegdorpenlandschap van de veenrandontginning. Dit landschap ligt langs de randen van de Veenkoloniën en zijn ontstaan door het ontginnen van de randen van het toenmalige hoogveenpakket. De omgeving kan worden gekenmerkt als een veenontginningslandschap: langgerekte bebouwingslinten met dwars daarop een smalle, regelmatig opstrekkende verkaveling.
Het omringende landelijke gebied dringt door in het wegdorp. Vanaf de hoofdweg is tussen de bebouwing door het landelijke gebied waarneembaar. Het dorpssilhouet is een langgerekte, smalle, slingerende strook, waarvan de massa wordt gevormd door een onregelmatige aaneenschakeling van forse boerderijen, kleinere boerderijen en woningen met erfbeplantingen. Dominerend is de beplanting van opgaande bomen langs de weg, in een overigens open landschap. Typisch is de ligging op de lichtglooiende rand van een hoogveenontginning.
Kenmerken directe omgeving plangebied
Het plangebied ligt gelegen aan de Nijeveense bovenboer. Deze straat loopt vanaf de A32, ten oosten van het plangebied, door richting de Kolderveense Bovenboer. De straat kenmerkt zicht door een gevarieerd langgerekt, small, slingerend bebouwingslint. De functies van de bebouwing variëren van agrarisch, tot bedrijven en woonfuncties. Dwars op de bebouwing bevindt zich op het open agrarisch landschap met een onregelmatige verkavelingsstructuur. In figuur 3 is de directe omgeving van het plangebied weergeven.
Figuur 3 Direct omgeving van het plangebied
Huidige situatie in het plangebied
In het plangebied bevinden zich in de huidige situatie twee burgerwoningen met bijbehorende bijgebouwen. De percelen worden visueel van elkaar gescheiden door een greppel en erfbeplanting. Verder is het perceel ingericht als tuin en wordt omringt door erfbeplanting. De woningen worden ontsloten door de Nijeveense Bovenboer. Deze weg heeft voornamelijk een erfontsluitingsfunctie. Het parkeren gebeurd in de huidige situatie op het erf zelf. Hiervoor is voldoende ruimte beschikbaar. Een vooraanzicht van plangebied is in figuur 4 weergeven.
Figuur 4 Vooraanzicht huidige situatie
Het college van burgemeester & wethouders hebben opdracht gegeven om op het perceel Nijeveense Bovenboer 18 twee woningbouwmogelijkheden te creëren.
Het uitgangspunt voor voorliggend bestemmingsplan is dat de (bouw)regels van de woonbestemming van het bestemmingsplan buitengebied 2010, zoveel worden overgenomen. Er wordt een nieuwe bouwvlakgrens toegevoegd tussen de percelen met nummer 16 en nummer 18 zoals weergegeven in figuur 5. Hierbij krijgt het perceel nummer 18 een aanduiding waardoor op dit perceel maximaal 2 woningen gebouwd kunnen worden. Met de aanduiding bouwvlak wordt bepaald waar de woningen mogen worden gebouwd.
Dit hoofdstuk beschrijft het relevante rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig, uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen. Eén van die nationale belangen is het ruimte bieden voor militaire terreinen en activiteiten.
De locaties voor militaire activiteiten ten behoeve van de krijgsmacht vormen een nationale verantwoordelijkheid (vlootbasis, kazernes, militaire luchthavens, oefen- en schietterreinen, laagvliegroutes, helikopterlaagvlieggebieden, zend- en ontvangstinstallaties, radarstations en munitieopslagplaatsen evenals de daarbij behorende beperkingengebieden). Deze activiteiten op deze locaties hebben soms beperkende gevolgen voor andere ruimtelijke functies en zij dienen dan ook zorgvuldig te worden ingepast.
Onderhavig plangebied maakt deel uit van een laagvliegroute van de defensie. In paragraaf 3.1.3 wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan geen belemmering vormt voor de laagvliegroute.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is ook 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (trede 1) de onderliggende vraag in de regio, (trede 2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (trede 3) multimodale ontsluiting. In dit bestemmingsplan wordt geen stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. Het bouwen van één woning wordt namelijk niet aangemerkt als vorm van stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (AbRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4).
Toepassing van de ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het plangebied ligt onder een laagvliegroute van de defensie die in het Barro is vastgelegd. Hierin is vastgelegd dat de maximale bouwhoogte 40 meter bedraagt. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen objecten mogelijk hoger dan 40 meter. De laagvliegroute leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.
Het provinciaal beleid vormt een toetsingskader voor ruimtelijke plannen die door de gemeente worden opgesteld. In dit geval wordt dit kader gevormd door de Omgevingsvisie Drenthe 2014 en de Provinciale omgevingsverordening.
Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét strategisch kader voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De provincie heeft op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Inhoudelijk voorziet de Actualisatie in een beperkte bijstelling van de teksten en kaarten. Een belangrijke verandering is dat de kernkwaliteit bedrijvigheid beter in de visie verwerkt is.
Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoud van bestaande kwaliteiten.
Het plangebied ligt in een gebied dat in de omgevingsvisie de functie 'Landbouwgebied plus' heeft. Ten aanzien van wonen geldt dat geen grootschalige woonmilieus zijn toegestaan. Onderhavig bestemmingplan laat slechts een woning binnen de grenzen van een bestaand woonperceel toe, en is daarmee kleinschalig. De provincie geeft aan dat er extra ruimte voor wonen en werken is, in of aansluitend op het bestaande bebouwde gebied.
In de omgevingsvisie wordt de ambitie uitgesproken om de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de kernkwaliteiten die voor bepaalde gebieden vastgesteld zijn. Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten 'landschap', 'aardkundige waarden', 'cultuurhistorie' en 'archeologie' van toepassing.
Doelstelling voor de kernkwaliteit 'landschap' is het behouden en versterken van de verschillende landschapstypen en de bijbehorende karakteristieke kenmerken. Het plangebied bevindt zich in het Wegdorpenlandschap van de veenrandontginning. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de kavelstructuur met de omringende kenmerkende open ruimtes en de ontsluitingsstructuur. Dit gebeurt mede door het behouden van de wegbeplanting langs de hoofdontsluiting. De beoogde woning zal geplaatst worden op gronden die reeds ingericht zijn voor een woonfunctie. De beplanting langs de openbare weg zal niet worden aangetast.
Het bouwplan van de nieuwe woning zal getoetst worden door de Welstandscommissie. Deze toetsing waarborgt dat het plan inpasbaar is binnen de kernkwaliteit 'landschap'. Het plan doet verder geen afbreuk aan de andere kernkwaliteiten. Wat betreft de kernkwaliteit 'Aardkundige waarden' geldt dat er sprake is van een perceelsgebonden ontwikkeling waarbij geen sprake is van grootschalige wijzigingen in de opbouw van de bodem. Paragraaf 4.8 gaat nader in op de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
In de Provinciale omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie Drenthe 2014 (deels) door naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het plangebied voor het voorliggende bestemmingsplan ligt geheel buiten Bestaand stedelijk gebied. In artikel 3.24 is bepaald dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied alleen voorzien in nieuwe woningbouw indien deze woningbouw past binnen de afspraken die de woonregio en de provincie hebben gemaakt over de woningbouwprogrammering en het gestelde in de regionale woonvisie en als in het desbetreffende ruimtelijk plan wordt onderbouwd dat deze regionale woonvisie voldoende actueel is.
In de gemeentelijke woonvisie zijn geen uitgangspunten opgenomen met betrekking tot individuele bouwplannen. Aangezien het hier gaat om het herstellen van een omissie in een geldend bestemmingsplan, wordt er vanuit gegaan dat het bouwplan in lijn is met de gemeentelijke woonvisie en het provinciale beleid.
In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het gemeentelijk beleid dat voor de ontwikkeling in het plangebied van belang is. Daarbij gaat het onder meer om algemeen beleid, bijvoorbeeld de Structuurvisie 2030 en de Woonvisie 2015-2020.
De op 7 november 2013 vastgestelde Structuurvisie 2030 is een lange termijnplan (tot 2030) dat aangeeft welke ruimtelijke, sociaal-maatschappelijke en economische ontwikkelingen de komende jaren gewenst zijn. Meppel werkt de komende jaren aan duurzame verbindingen. Verbindingen in de brede regio, verbindingen met omliggende gemeenten en verbindingen met de eigen inwoners. Meppel wil de leefbaarheid in de wijken blijven garanderen door bereikbare zorg en voorzieningen in de wijken goed te organiseren.
Het plangebied ligt volgens de Structuurvisie 2030 in het buitengebied Noord-Oost. Van belang is dat de openheid, de bebouwingslinten en de verkavelingsrichting in dit gebied in stand gehouden moet worden. Met betrekking tot woningbouw in het buitengebied, wordt in de Structuurvisie geen concrete uitgangspunten genoemd. De gemeente geeft de voorkeur aan nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied en gedeeltelijk op uitbreidingslocaties.
Dit bestemmingsplan laat de bouw van één extra woning op een bestaand woonperceel toe. Het is hiermee een kleinschalig perceelsgebonden ontwikkeling. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan het landschapstype plaats.
In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. Uit de woonvisie blijkt dat niet in het landelijk gebied, rondom Nijeveen, gebouwd mag worden.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het herstellen van een bouwmogelijkheid op een bestaand woonperceel. Er worden geen nieuwe woonpercelen toegevoegd. Daarmee is het bouwplan niet in strijd met de regionale woonvisie.
De gemeente Meppel heeft zijn woonbeleid vastgelegd in de Woonvisie “willen en kunnen in een veranderende woningmarkt”. Het doel van het woonbeleid is te komen tot een passend woningaanbod in wijken met een eigen karakter. Uitgangspunten bij het woningbouwprogramma is flexibiliteit.
Door een flexibel woningbouwprogramma met bandbreedten voorkomt de gemeente Meppel dat alleen wordt gebouwd voor de vraag van het moment en bevordert zij een duurzame toekomstbestendige woningbouw. Hiernaast streeft de gemeente naar een integrale afstemming van het woningbouwprogramma, zowel qua aantallen woningen, woningtypen als locaties. De gemeente Meppel gaat uit van ongeveer 145 nieuwe woningen per jaar.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling die in afstemming met de gemeente tot stand is gekomen. Er is sprake van een particulier initiatief dat past binnen de 145 nieuwe woningen per jaar.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Voor het bestemmingsplan 'Buitengebied' heeft een akoestisch onderzoek plaatsgevonden. In dit akoestisch onderzoek is de ligging van de 48 dB-contouren als gevolg van wegverkeer op de wegen in buitengebied berekend en de ligging van de 55 dB-contouren als gevolg van railverkeer. Voor de Nijveense Bovenboer is de 48 dB-contour op 14 meter vanaf de as van de weg bepaald. Op de verbeelding is de afstand aangeduid door middel van de gebiedsaanduiding 48 dB contour wegverkeerslawaai. Binnen deze gebiedsaanduiding mogen geen woningen opgericht worden.
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is geen nieuw akoestisch onderzoek noodzakelijk, zolang de nieuwe woning buiten de gebiedsaanduidingszone gesitueerd wordt. Dit kan worden geregeld door het bouwvlak op ten minste 14 meter van de weg aan te duiden.
Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische mogelijkheid voor de bouw van een extra woning op het perceel. Dit perceel heeft een woonbestemming en is ook als zodanig ingericht (woning met bijhorende tuin). Ter plaatse is daarom sprake van een bodemkwaliteit die voldoende is voor de woonbestemming.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen dient wel een actueel verkennend bodemonderzoek overlegd te worden.
Bij het bestemmingsplan is het van belang om bestaande archeologische en cultuurhistorische waarden in beeld te brengen. Het bestemmingsplan moet waar nodig hiervoor een bescherming bieden. De bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden is onder meer wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988.
De gemeente Meppel heeft een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart beschikbaar. Daarmee heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. Het beleid geeft een indicatie van de trefkans voor archeologische waarden. Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: lage verwachting, middelhoge verwachting en hoge verwachting.
In onderstaande figuur staat een fragment van de archeologische beleidskaart met daarop de verwachtingszones. Hieruit blijkt dat voor het plangebied een hoge- en middelhoge verwachting geldt. Dat betekent dat voorafgaand aan planontwikkeling voor bodemingrepen, binnen de hoge verwachtingszone, met een omvang van meer dan 500 m2, die tevens dieper reiken dan 0,30 m, een extensief verkennend booronderzoek uitgevoerd dient te worden om de verwachtingskaart te toetsen en zo nodig bij te stellen. Binnen de middelhoge verwachtingszone dient bij ingrepen groter dan 1.000 m2, die dieper dan 0,30 m een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van één woning mogelijk, die kleiner is dan 500 m2. Archeologisch veldonderzoek is daarom niet aan de orde. Mocht er tijdens de uitvoering van werkzaamheden toch archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet dit conform artikel 53 van de Monumentenwet aan zowel de gemeente als de provinciaal archeoloog gemeld worden.
Het aspect archeologie staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
Fragment beleidskaart archeologie
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt gelegen in het cultuurhistorisch waardevolle lint van de Bovenboer De gronden rondom het plangebied hebben in het bestemmingsplan Buitengebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden'. Ontwikkelingen binnen deze bestemming mogen de cultuurhistorische waarden van het gebied niet aantasten. Voor het woonperceel (het plangebied) is voorgenoemde bestemming niet van toepassing, omdat de cultuurhistorische waarde vooral gevormd wordt door de kenmerkende opstrekkende verkaveling van de agrarische gronden. Voorgenomen ontwikkeling is een perceelsgebonden ontwikkeling die de cultuurhistorische waarde van het gebied niet aantast.
Het is dan ook niet noodzakelijk om in het bestemmingsplan nadere regels op te nemen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer moet in een vroeg stadium overleg voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Reest en Wieden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 beschrijft het Waterschap Reest en Wieden beleid voor de periode 2010 tot en met 2015. Het waterbeheerplan bevat het integrale beleid van het waterschap met als hoofdthema's: het waarborgen van veiligheid, het watersysteembeheer en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Ook opgenomen zijn de maatregelen voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Waterbeheer 21e eeuw. Het waterschap heeft voor het uitvoeren van de KRW-maatregelen een resultaatsverplichting. De plannen omvatten ook een uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen voor de periode tot en met 2015.
Watertoets
Het bestemmingsplan is voorgelegd aan het waterschap voor de watertoets. Uit het standaard gegenereerde toetsresultaat blijkt dat voor het plangebied een normale procedure nodig is. Het waterschap geeft nog een advies voor dit bestemmingsplan. De reden hiervoor is dat de oostzijde van het perceel wordt begrensd door een schouwsloot. Deze schouwsloot is echter recentelijk komen te vervallen. In overleg met het waterschap is besloten af te wijken van de normale procedure. Het watertoetsresultaat is opgenomen in bijlage 1. Het waterschap hanteert in verband met een toename van verharding een watercompensatie van 10% bij een toename aan verharding van 1.500 m2. In onderhavig plan is hier geen sprake van. Water compensatie is dan ook niet aan de orde. Het definitieve wateradvies zal ten tijde van het ontwerpbestemmingsplan verwerkt zijn.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000- en EHS-gebieden. Het Natura 2000-gebied De Wieden ligt circa 3 kilometer ten westen van het plangebied. Ten noordoosten, op circa drie kilometer, van het plangebied is bestaande EHS aanwezig.
In het plangebied wordt één extra woning toegestaan ten opzichte van de bestaande situatie. Gelet op de afstand tot het Natura 2000-gebied en de EHS leidt de ontwikkeling niet tot areaalverlies, versnippering, (significante) verandering van de waterhuishouding of vermesting/verzuring van De Wieden.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
Het plangebied is nu ingericht als tuin en wordt als zodanig onderhouden. Op en rondom het perceel is enige beplanting (struweel en jonge bomen) aanwezig.
Het is niet uit te sluiten dat de tuin onderdeel is van een habitat van (beschermde) soorten. Het gaat dan vooral om licht beschermde soorten zoals mol, egel, huisspitsmuis en veldmuis. Het struweel en de jonge bomen zijn vanwege de omvang ongeschikt voor verblijfsplaatsen voor beschermde soorten of jaarrond beschermde nesten. In het plangebied zijn geen jaarrond beschermde vogels of verblijfplaatsen van beschermde soorten aanwezig.
In de nieuwe situatie blijft het plangebied grotendeels in gebruik als tuin en daarmee geschikt als habitat. De laanbeplanting langs de Nijeveense Bovenboer wordt intact gehouden. Overigens is in de directe omgeving van het plangebied voldoende gelijkwaardig habitat aanwezig, waardoor de gunstige staat van instandhouding niet wordt aangetast. Realiseren van het bouwplan veroorzaakt daardoor geen conflicten met de Flora- en faunawet.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het mogelijk maken van een extra woningbouw draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van Drenthe geraadpleegd. Hieruit blijkt dat zich in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen bevinden. Ook valt het projectgebied niet in de invloedsfeer van bijzondere vervoersroutes van gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen. De dichtstbijzijnde buisleiding bevindt zich op circa 3,0 km. Gesteld kan worden dat deze buisleiding geen gevolgen heeft voor de voorliggende ontwikkeling. Over de A32, op een afstand van ruim een kilometer, worden ten slotte gevaarlijke stoffen vervoerd. Gelet op de afstand tot het plangebied kan worden gesteld dat er geen gevolgen zijn voor de ontwikkeling van het plan. Aanvullend onderzoek naar het aspect externe veiligheid kan dan ook achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor agrarische bedrijven gelden specifieke regels op basis van de Wet geurhinder en veehouderij of Activiteitenbesluit.
Agrarische bedrijven
In de directe omgeving van het plangebied zijn twee melkveebedrijven gelegen. De afstand van de grens van het plangebied tot de grens van deze inrichtingen is minimaal 250 meter. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij is een afstand van 50 meter nodig tussen woning en gevel stal (en emissiepunt) van de veehouderij. De afstand tot de gebouwen waarin dieren worden gehouden bedraagt minimaal 250 meter, zodat voldaan wordt aan het afstandscriterium van 50 meter.
Overige bedrijvigheid
In de omgeving van de kavel zijn verder geen bedrijven gelegen die kunnen leiden tot onaanvaardbare hinder ter plaatse van het perceel.
Toevoegen gevoelige functie
Gezien de beperkte ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, zal dit niet gaan leiden tot beperkingen voor de agrarische bedrijven. Daarnaast liggen in de bestaande situatie reeds woningen tussen het plangebied en de agrarische bedrijven. Vanuit milieuzonering bestaan geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die een planologische zone hebben.
In dit hoofdstuk staat een toelichting op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. In paragraaf 5.1 staat een algemene toelichting op de betekenis en opbouw van het bestemmingsplan en de achtergronden daarvan. In paragraaf 5.2 wordt de bestemmingsregeling van dit bestemmingsplan toegelicht.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Door de gemeente Meppel is een handboek opgesteld. Dit handboek vormt de basis voor de inhoudelijke opzet van de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan. Met dien verstande dat de uitgangspunten van de (voorheen) geldende bestemmingsplannen zo veel mogelijk gehandhaafd zijn. Dit komt de vergelijkbaarheid ten goede met de regelgeving in de omgeving van het voorliggende plangebied .
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de bestemmingen vastgelegd, in de regels zijn (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent de volgende bestemming:
Wonen
De bestemming 'Wonen' blijft van toepassing op het plangebied. De regels uit het bestemmingplan 'Buitengebied' blijven onverkort van toepassing op het plangebied. De inhoudelijke wijziging ten opzichte van het geldende bestemmingsplan is dat de aanduiding bouwvlak wordt opgenomen, zodat een onderscheid kan worden gemaakt tussen de bouwmogelijkheden van de percelen nummer 16 en 18. Op het perceel 16 is één woning toegestaan en op het perceel 18 zijn twee woningen toegestaan. De mogelijkheid om twee woningen te bouwen wordt geregeld met een aanduiding.
De nieuwe woning dient daarnaast buiten de contouren van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB gebouwd te worden. Hiervoor is op de verbeelding de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' opgenomen.
Tot slot wordt de opzet van de planregels aangepast overeenkomstig SVBP 2012.
Voor de vormgeving van de verbeelding gelden een aantal uitgangspunten:
In dit bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toegepast. Dit bestemmingsplan biedt een nieuwe regeling waarbij de bestaande regeling in een nieuw jasje wordt gegoten. Daarbij worden het handboek en de SVBP2012 als basis voor de regeling aangehouden.
Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. In dit geval is er geen sprake van uitvoeringskosten. De kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan en daaraan verwante kosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatieregeling opgenomen. Deze schrijft voor dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan, voor het regelen van het (gemeentelijk) kostenverhaal, een exploitatieplan moet worden vastgesteld. Voorwaarde daarbij is dat het bestemmingsplan een 'bouwplan' (Besluit ruimtelijke ordening) mogelijk maakt.
Deze herziening voorziet in een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin ondermeer het verhaal van kosten wordt geregeld. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar te achten.
Om te achterhalen of dit bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is, wordt de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en instanties kunnen reageren op het plan, namelijk; inspraak, overleg, zienswijzen en tot slot beroep. De uitkomsten hiervan kunnen ook nog nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven. De bestemmingsplanprocedure ziet er globaal als volgt uit:
In de bestemmingsplanprocedure is het verplicht overleg te voeren met verschillende van belang zijnde instanties. Dit is geregeld in artikel 3.1.1 van het Bro. Het voorontwerp is daarom naar de overlegpartners toegestuurd. Van het Waterschap en van de Provincie Drenthe zijn overlegreacties binnengekomen. De reacties zijn als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. Beide overlegpartners hebben aangegeven geen bezwaren tegen het plan te hebben.
Het houden van inspraak is niet verplicht. De gemeente Meppel hecht er echter waarde aan en heeft in haar Inspraakverordening opgenomen dat een inspraakperiode van 6 weken in een bestemmingsplanprocedure wenselijk is. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft daarom ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen inspraakreacties ontvangen.
Het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens opgesteld. Na aanleiding van de reacties op het voorontwerpbestemmingsplan hebben geen inhoudelijke wijzigingen plaatsgevonden. Nadat dit gepubliceerd is in de Staatscourant, op internet en andere geschikte manier, heeft het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.
Deze procedure heet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Deze is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
De gemeenteraa heeft het bestemmingsplan vervolgens ongewijzigd vastgesteld op 22 september 2016. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) in de Staatscourant, op internet en andere geschikte manier plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.
Het voorontwerp is naar de overlegpartners toegestuurd. Van het Waterschap en van de Provincie Drenthe zijn overlegreacties binnengekomen. De reacties zijn als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. Beide overlegpartners hebben aangegeven geen bezwaren tegen het plan te hebben. Het voorontwerp heeft ook voor inspraak ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen inspraakreacties ontvangen.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen (van 9 mei 2016 tot en met 19 juni 2016). Gedurende deze termijn kon eenieder zijn of haar zienswijze kenbaar maken. Er zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.