direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijeveen - Danninge Erve Zuid, fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.DanningeErveZuid2-UWC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de zuidoostelijke dorpsrand van Nijeveen wordt een woongebied gerealiseerd. Onder de naam 'Danninge Erve Zuid, fase 2' wordt hier in het kader van de Ruimtelijke visie Nijeveen een vervolg gegeven op Danninge Erve Zuid, fase 1. Danninge Erve Zuid, fase 1 is reeds gerealiseerd. Danninge Erve Zuid, fase 2 is de afronding van deze woonbuurt en vormt hiermee de nieuwe dorpsrand van Nijeveen. In het bestemmingsplan 'Nijeveen' is het planologische kader geregeld om Danninge Erve Zuid, fase 2 te realiseren. Volgens het bestemmingsplan kunnen hier minimaal 100 en maximaal 117 woningen worden gebouwd.

1.2 Plangebied

Het plangebied Danninge Erve Zuid, fase 2 ligt aan de zuidoostkant van Nijeveen. De woonwijk Danninge Erve Zuid, fase 1 vormt de westelijke grens van het plangebied. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de woningen met erven aan het lint van de Dorpsstraat. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door onbebouwde agrarische gronden. De zuidgrens van het plangebied ligt in het verlengde van de woonwijk Danninge Erve Zuid, fase 1.

Op de afbeelding 'Ligging plangebied' is de situering weergegeven. Zie ook Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.DanningeErveZuid2-UWC1_0001.jpg"

Afbeelding: Ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Nijeveen'. Het bestemmingsplan is op 3 september 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Meppel. Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Nijeveen' de bestemming 'Wonen uit te werken'. Hier mogen minimaal 100 en maximaal 117 woningen met bijbehorende groen-, water en infrastructurele voorzieningen gerealiseerd worden.

1.4 Juridische vorm

Dit bestemmingsplan is een uitwerkingsplan. Het werkt de in het bestemmingsplan 'Nijeveen' opgenomen bestemming 'Wonen uit te werken' verder uit in een gedetailleerde bestemmingsregeling.

1.5 Leeswijzer

In de toelichting wordt, na de inleidende paragrafen van hoofdstuk 1, in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied gegeven. Het hoofdstuk start met een overzicht van de bestaande situatie, gevolgd door een beschrijving van de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 bevat een beknopte beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de relevante (milieu) randvoorwaarden. De juridische opzet van het plan is uiteengezet in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 bevat een verantwoording van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De dorpen Nijeveen en Kolderveen zijn rond 1250 gesticht bij de ontginning van het veengebied. De bebouwing werd opgericht langs de hoger gelegen ontginningsas. Zo ontstond de typische lintbebouwing van deze veenontginningsdorpen. Omstreeks 1850 waren deze veenontginningen voltooid en was een groot strokenverkavelingscomplex ontstaan, met percelen van enkele kilometers lengte en een breedte van 8 à 10 meter. Door de ruilverkavelingen in de periode 1960-1970 werden zij vervangen door kortere, bredere percelen.

Na 1950 zijn de 'achtererven' van het lint van de Dorpsstraat met hoofdzakelijk woonbuurten en recreatieve terreinen ingevuld. Zowel aan de noord- als aan de zuidzijde is Nijeveen uitgebreid met een gelijke schaal en maat. Met Danninge Erve Zuid, fase 2 wordt het 'carré' van Nijeveen gecomplementeerd.

2.2 Huidige situatie

Ruimtelijke en functionele structuur

De identiteit van Nijeveen wordt bepaald door de historische ontwikkeling. Gelegen op een omgeving van zowel laagveen- als zandgebied wordt het gebied gekenmerkt door openheid van veengronden versus lange groene lanen en bospartijen. Deze afwisseling maakt dat met name het silhouet van de zuidkant van Nijeveen een divers beeld kent. Hierin zijn de waterstructuur van De Grift en andere watergangen zeer karakteristiek. De oriëntatie van de verkavelingsstructuur is noord-zuid gericht, haaks op het lint.

Danninge Erve Zuid, fase 2 ligt achter de agrarische erven van de Dorpsstraat, het karakteristieke en historische lint van het oorspronkelijke lintdorp. Langs de Dorpsstraat staat nog een groot aantal van de oorspronkelijke boerderijen. Deze boerderijen worden afgewisseld met modernere vrijstaande woningen. Danninge Erve Zuid, fase 2 ligt op de grens van dorp naar het open landschap; één van de dorpsranden van Nijeveen. Het plangebied is momenteel nog in gebruik als weiland. In het plangebied zijn een aantal sloten die haaks op de Dorpsstraat liggen.

2.3 Nieuwe situatie

Stedenbouwkundig ontwerp

Het stedenbouwkundig ontwerp is opgebouwd vanuit het groenblauwe casco. Bestaand en nieuw water en het toevoegen van groene ruimten zorgen voor een sterk groenblauw casco waarbinnen de ‘rode’ ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Aan de noordkant wordt een openbare ruimte met boomgaard en speelweide gerealiseerd. Deze openbare ontmoetingsruimte vormt de entree van de woonbuurt, maar vormt tevens de overgang tussen de (voormalige) agrarische achtererven en het plangebied. Deze groene ruimte zorgt tevens voor ruimte tussen het bestaande en het nieuwe dorp. Hierdoor ontstaat zicht naar de kerk op de kruising van de Dorpsstraat en de 1e Nijeveense Kerkweg. De westelijke ontsluiting van het ontwerp kronkelt door het plan, de oostelijke ontsluiting ligt direct aan de singel. Hiermee benadrukt zij de verticale lijnen in het landschap en refereert zij naar de kronkelende Dorpsstraat. Deze twee ontsluitingswegen verbinden verschillende ruimten in het plan.

Het stedenbouwkundig ontwerp is weergegeven op de afbeelding 'Stedenbouwkundig ontwerp'. In Bijlage 2 is de complete toelichting op het stedenbouwkundig ontwerp en het beeldkwaliteitsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.DanningeErveZuid2-UWC1_0002.jpg"

Afbeelding: Stedenbouwkundig ontwerp

De groene wig is een groene ruimte die aansluit op de fietsverbinding vanuit Danninge Erve Zuid, fase 1. Zij opent naar het landschap. Door middel van een fietspad wordt aangesloten op de groene dijk. Kleine speelelementen geven de groene wig een belangrijke sociale waarde. De meest zuidelijke rand is de natuurlijke rand en vormt de groene zuidrand van het dorp. Hier is ruimte gereserveerd om een programma te realiseren dat qua massa en vorm aansluit bij de agrarische rand en achtererven van Nijeveen.

Danninge Erve Zuid, fase 2 wordt om economische en praktische redenen vanaf het zuiden naar het noorden gefaseerd ontwikkeld. Om bij de uitgifte van de eerste zes kavels (ten zuiden van Danninge Erve I en reeds planologisch geregeld) aansluiting te vinden is besloten om vanaf de zuidzijde de fasering op te starten. De oostelijke ontsluitingspoot, genaamd De Singel, wordt daarom als eerste aangelegd.

De nieuwe dorpsrand

De verhouding rood en groen is essentieel voor de ruimtelijke beleving van een dorpsrand. Het stedenbouwkundig ontwerp voorziet in een differentiatie in de dorpsrand door het toevoegen van een informele rand in de vorm van een houtsingel. Daarnaast grenzen de groene ruimten aan het open landschap. Onderscheid tussen deze ruimten, de boomgaard, houtsingel en het natuurland, maakt dat zij duidelijk verschillend van karakter zijn en hiermee een divers beeld opleveren.

Een duurzaam ontwerp

Daarnaast kent het plan een zuidwest gerichte oriëntatie. Een duurzame woonbuurt is een buurt waar mogelijkheden zijn om enerzijds duurzaam samen met de buurt te leven en anderzijds duurzaam te leven. Duurzaam samen leven komt terug in de compacte bouw van woningen en de openbare ruimte die gericht is op activiteiten voor de buurt. Daarnaast geldt voor de gehele buurt dat er zongericht gebouwd wordt. Streven is de dakvlakken op de zon te oriënteren zodanig dat zonne-energie opgewekt kan worden. Daarnaast biedt de oriëntatie op het zuiden mogelijkheden om serres en andere glazen bouwwerken toe te passen in relatie tot passieve zonne-energie.

Een duurzaam ontwerp laat ook een ontwerp zien dat aansluit bij haar omgeving. Danninge Erve Zuid, fase 1 en fase 2 vormen één gebied.

Woonprogramma

In Danninge Erve Zuid, fase 2 worden tussen de 110 en 117 woningen gerealiseerd. Bij maximaal 117 woningen bedraagt de verdeling van woningtypen 8 huurwoningen (7%) en 109 koopwoningen (93%). Dit percentage wijkt af ten opzichte van de Nota van Uitgangspunten (februari 2011). De bestaande huurwoningvoorraad in het dorp Nijeveen wordt voldoende geacht om huurders in te huisvesten waardoor er verhoudingsgewijs meer koopwoningen in Danninge Erve Zuid, fase 2 komen. De koopwoningen zijn verdeeld in 16 goedkope vier-onder- een-kapwoningen, 22 betaalbare en 14 middeldure twee-onder-een-kapwoningen. Daarnaast zijn er 39 dure vrijstaande woningen en 15 zeer dure vrije kavels. Hiermee komt het aantal vrijstaande woningen op 54 (48%).

In de zuidelijke rand van Danninge Erve Zuid, fase 2 is ruimte beschikbaar om 3 grote kavels met een bijzondere bestemming toe te staan. De voorkeur heeft een woongebouw met een functie (bijvoorbeeld atelier, bed and breakfast en dergelijke) zodat deze zowel overdag als in de avond- en weekenduren levendigheid biedt voor de buurt.

Particulier en collectief opdrachtgeverschap.

Danninge Erve Zuid, fase 2 biedt goede kansen voor particulier opdrachtgeverschap (collectief of individueel). In deze vorm van woningbouw is in de omgeving van de gemeente Meppel weinig aanbod beschikbaar, terwijl de vraag groot is. Vanuit het woonbeleid is aangegeven dat het aanbod moet bestaan uit grondgebonden woningen. Hierbij wordt gedacht aan rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en een relatief fors aandeel vrijstaand.

Parkeren

Uitgangspunt is dat het parkeren in het plangebied en per fase wordt opgelost. In totaal zullen in het plangebied 160 parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Omdat het plangebied in vier fasen wordt ontwikkeld en elke fase afzonderlijk af moet zijn, geldt dat bij iedere fase voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Voor fase 1 tot en met 4 geldt dan ook dat respectievelijk 50, 40, 40 en 30 parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd.

Deze parkeerplaatsen zullen over het gehele plan eenzijdig langs de rijweg (langsparkeerplaatsen) en als haaksparkeren op de pleinen komen. In totaal worden er 228 parkeerplaatsen gerealiseerd waarvan 68 op eigen terrein en 160 in het openbare gebied. Onderscheid in de parkeernorm wordt gemaakt per woningcategorie. De parkeernorm voor goedkoop en betaalbaar is 1,6, voor middelduur 1,9 en voor duur en zeer dure woningen 2,1.

De goedkope en betaalbare woningen parkeren in de openbare ruimte. Middeldure woningen parkeren tevens op eigen terrein waarvan de parkeerplek voor 50% meetelt in de norm. Voor de dure en zeer dure woningen geldt dat twee parkeerplaatsen op eigen terrein voor 50% worden meegerekend.

Beeldkwaliteit

Voor Danninge Erve Zuid, fase 2 is een beeldkwaliteitplan opgesteld. In het beeldkwaliteitplan zijn verschillende zones onderscheiden. Per zone zijn verschillende welstandscriteria opgesteld.

Het beeldkwaliteitplan maakt onderdeel uit van het definitief stedenbouwkundig ontwerp. Het complete stedenbouwkundig ontwerp - inclusief het beeldkwaliteitplan - is opgenomen in Bijlage 2.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De Structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte uit 2006. Deze Structuurvisie is in juni 2011 als ontwerp vastgesteld door de ministerraad en op 22 november 2011 door de Tweede Kamer aangenomen.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit bestemmingsplan raakt de genoemde nationale belangen niet.

De gemeente Meppel doorloopt daarnaast een zorgvuldig proces in de besluitvorming. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden krijgen de gelegenheid te reageren op het bestemmingsplan. In Hoofdstuk 6 is hier nader op ingegaan.

Conclusie

Het nationale ruimtelijk beleid is niet belemmerend voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2 Provinciaal ruimtelijk beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie Drenthe is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De omgevingsvisie kent een duidelijke relatie met bestaande programma’s en plannen. De omgevingsvisie heeft vooral een interne binding bij de uitoefening van de provinciale taken.

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe (POV) bevat het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie. De verordening legt randvoorwaarden vast waaraan gemeenten bij ruimtelijke planontwikkeling zijn gehouden. Met de omgevingsverordening wordt de omgevingsvisie (deels) doorvertaald naar een verordening voor zover het planologische relevante aspecten betreft.

De missie voor het omgevingsbeleid is 'het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten'.

De provinciale belangen (kernkwaliteiten en kernwaarden) zijn benoemd. Dit zijn onder meer:

  • het versterken en de ruimtelijke identiteit van Drenthe (onder andere rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid);
  • dynamiek van de bedrijvigheid;
  • de landbouw moet in de provincie voldoende mogelijkheden hebben voor schaalvergroting en voor de productie van energie;
  • het behouden en versterken van de biodiversiteit, onder meer door het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS);
  • aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus;
  • de EHS, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschapstypen.

Op de kernkwaliteitenkaart ligt Nijeveen in het landschap van de laagveenontginningen. Openheid is hier een belangrijke waarde. Het plangebied ligt niet in of in de omgeving van de EHS of in een gebied waar stilte en duisternis een kernkwaliteit is. De hoofdweg met lintbebouwing aan weerszijden van de weg is een belangrijke cultuurhistorische waarde.

Over het thema 'wonen' is het volgende gesteld in de Omgevingsvisie: "Wij streven naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de gemeentelijke structuurvisie of het woonplan. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus".

De provincie Drenthe streeft naar zorgvuldig ruimtegebruik en kernenstructuur: "De gelaagde kernenstructuur van een regio is de basis voor het invullen van de woningbehoefte. Verder is het belangrijk dat regio’s overeenkomstige uitgangspunten hanteren bij locatiekeuzes. Vanuit de doelstelling zorgvuldig en doelmatig om te gaan met ruimtegebruik, hanteren wij het uitgangspunt ‘inbreiding voor uitbreiding’. Wij willen dat eerst wordt ingezet op het gebruik van ruimte binnen bestaand bebouwd gebied (bijvoorbeeld door herstructurering, verdichting, inbreiding of functieverandering). Pas daarna wordt gekozen voor nieuwe uitleglocaties".

In de provincie Drenthe worden de woningbouwplannen op elkaar afgestemd: "Wij willen ons bij het wonen meer richten op het regionale niveau en meer op kwaliteit. De kwaliteit van de inrichting van de woonomgeving is in de eerste plaats een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Wij gaan ervan uit dat gemeenten woonplannen opstellen, waarin op planmatige en samenhangende wijze het woonbeleid van de gemeente invulling krijgt en eigen keuzes inzichtelijk worden gemaakt. Wij richten ons voornamelijk op:

  • regionale afstemming van woningbouwplannen;
  • het stimuleren van herstructurering;
  • het stimuleren van de ontwikkeling van specifieke, kleinschalige woonmilieus.

Bij de woonopgave willen we komen tot een goede regionale samenwerking en afstemming. Gelet op de demografische ontwikkelingen vinden we het belangrijk dat woningbouwprogramma’s in een bovenlokale strategie worden vervat. Om onderlinge concurrentie te voorkomen en de diversiteit in het regionale aanbod te vergroten, worden regionale afspraken gemaakt. Voor de onderbouwing van deze afspraken vragen wij van de regio’s een regionale woonvisie, waarin kwantiteit en kwaliteit van bouwprogramma’s op elkaar is afgestemd. Gemeentelijke woonplannen vormen een belangrijke basis voor regionale woonvisies".

Voor de regio Zuidwest Drenthe betekent dit dat in de beleidsperiode van de omgevingsvisie 5.100 woningen gebouwd ogen worden. 54,7% van de woningen is bestemd voor de (sub)streekcentra en 45,3 % voor de overige kernen.

Sociaal-Economisch Raad (SER)-ladder en bundelingsbeleid

Voor het inpassen van ruimtevragende functies wil de provincie de SER-ladder als denkmodel hanteren. Deze methode, geïntroduceerd door de SER, helpt een goede afweging te maken bij het inpassen van ruimtebehoefte voor wonen, bedrijvigheid en infrastructuur. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaar vervoervoorzieningen.

Met bundeling en intensivering van verstedelijking ontstaat voldoende massa voor hoogwaardige voorzieningen. De verzorgingsfunctie van stedelijke centra wordt daardoor versterkt en er ontstaan kansen voor het verbeteren van de bereikbaarheid met het openbaar vervoer.

De SER-ladder betreft het volgende:

  • 1. Gebruik de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering beschikbaar gemaakt kan worden.
  • 2. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.
  • 3. Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde. Daarbij dienen de verschillende relevante waarden en belangen goed te worden afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak. Door een zorgvuldige keuze van de locatie van ‘rode’ functies en door investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet worden verzekerd dat het meerdere ruimtegebruik voor wonen, bedrijventerreinen of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.

Op de 'Kaart Bestaand Stedelijk Gebied' van de Omgevingsverordening is het plangebied aangegeven als zijnde een 'bestaand stedelijk gebied'. Het plangebied is al beschikbaar gesteld voor de functie wonen. De voorgenomen ontwikkeling is dus overeenkomstig de SER-ladder. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de beleidsuitgangspunten uit het provinciale ruimtelijk beleid.

Conclusie

De voorgenomen planontwikkeling past binnen het beleid van de provincie Drenthe.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. De regionale afstemming is vervolgens in oktober 2012 in de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe door het college van de gemeente Meppel en de andere betrokken gemeenten vastgesteld.

In dit geval is sprake van een uitwerkingsplan. Bovengenoemde afstemming zal ook in het kader van dit plan plaatsvinden en behandeling in het regionale overleg zal geschieden nadat het ontwerp door het college van burgemeester en wethouders is geakkordeerd. Uit de nadere afstemming zal blijken of de voorliggende woningbouwontwikkeling past in de regionale aantallen en het kwalitatieve programma tot 2020.

Gelet op de aanwezige harde plancapaciteit in Zuidwest Drenthe, is de mogelijkheid aanwezig de woningbouwuitbreiding van Danninge Erve Zuid, fase 2 daaraan toe te voegen. Het aantal woningen dat in het kader van de voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, leidt niet tot verdringing of ongewenste concurrentie.

Conclusie

De regionale woonvisie leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Gemeentelijk ruimtelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is constant in ontwikkeling. Dat betekent dat meerdere van onderstaande beleidsnota's worden herzien. Zo zal de Ontwikkelingsvisie 2030 worden opgevolgd door een Structuurvisie die naar verwachting in het najaar van 2013 wordt vastgesteld.

3.4.1 Ontwikkelingsvisie 2030

De 'Ontwikkelingsvisie 2030, een ambitieuze ontwikkeling in evenwicht' vormt het beleidsdocument dat in een reeks van jaren de leidraad van handelen beschrijft voor het actief begeleiden van de ontwikkeling van de gemeente Meppel.

Om de regionale taakstelling voor woningbouw te kunnen realiseren, is voor enkele kernen in de gemeente behoefte voor woningbouw. Voor Nijeveen zijn er in de ontwikkelingsvisie uitbreidingsrichtingen aangegeven, onder andere aan de zuidoostzijde, ter plaatse van het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de woningbouwbehoefte.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling geeft invulling aan de ontwikkelingsvisie.

3.4.2 Hoofdlijnennotitie Structuurvisie Meppel

Voor de gemeente Meppel wordt de Structuurvisie Meppel 2030 opgesteld. De hoofdlijnennotitie is een tussenstop voorafgaand aan de definitieve Structuurvisie. In de notitie wordt stilgestaan bij de koers in grote lijnen. Dit om er zeker van te zijn dat de juiste richting wordt gekozen. De hoofdlijnennotitie is daarmee de agenda voor de Structuurvisie. De hoofdlijnennotitie is op 21 maart 2013 vastgesteld.

De Hoofdlijnennotitie geeft een algemene toekomstvisie voor de gemeente Meppel, gevolgd door vier thematische hoofdlijnen. Uit de hoofdlijnen volgen gebiedsgerichte opgaven die meteen de keuzevraagstukken concreet maken. Met het vaststellen van de hoofdlijnennotitie zijn de belangrijkste keuzes voor de Structuurvisie gemaakt.

In de toekomstvisie voor Meppel staat deze ambitie centraal: "Meppel ontwikkelt zich verder naar een groene, duurzame woon- en werkstad die kleinschalig is en toch stadse allure heeft; Meppel wordt nog meer een bedrijvige spin in het web van regionale weg-, spoor- en waterverbindingen. De komende jaren ligt de nadruk op kwaliteit, op behouden en versterken van de Meppeler identiteit, de positie in de regio en de verbindingen. Dit doen we samen met bewoners, bedrijven, organisaties en de regio".

De vier hoofdlijnen zijn:

  • 1. Meppel behoudt en versterkt de unieke kwaliteiten van de historische binnenstad.
  • 2. Als woonstad voorziet Meppel in zowel de regionale als de lokale woningbehoefte. Meppel zet in op hoogwaardige woonmilieus met een menselijke maat, met als doel een sociaal duurzame stad met kleinschalige leefbare wijken, buurtschappen en dorpen. Voorzieningen voor de eerste levensbehoefte zijn zoveel mogelijk in de wijk aanwezig.
  • 3. Meppel investeert samen met lokale en regionale partners in duurzame lokale en regionale werkgelegenheid. Meppel biedt ruimte voor bestaande en nieuwe werkgebieden en economische groeisectoren. Meppel streeft naar een goede koppeling tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
  • 4. Meppel, 'stad van verbindingen', investeert in de bereikbaarheid en de gastvrijheid van de stad en de dorpen. Meppel accommodeert mogelijkheden voor dag- en verblijfsrecreatie en verbetert de recreatieve kwaliteit. Meppel maakt gebruik van de kansen die de plek in de regio biedt, en gaat zorgvuldig om met de kwetsbare omgeving

Iedere hoofdlijn resulteert in een aantal (gebieds)opgaven. Aan de hand van de kaart van Meppel zijn de opgaven weergegeven. Het plangebied is op de Hoofdlijnenkaart weergegeven als zijnde 'Woongebied, in ontwikkeling'.

Voor woongebied/locatie Nijeveen geldt de opgave 'afronden kern met invulling Danninge Erve Zuid, fase 2'. Dit betreft de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

Conclusie

Het ontwikkelen van de woonwijk Danninge Erve Zuid, fase 2 is opgenomen in het beleid en voldoet aan de uitgangspunten van de hoofdlijnennotitie.

3.4.3 Woonplan gemeente Meppel

Het Woonplan geeft uitwerking aan de woonaspecten uit de Ontwikkelingsvisie 2030. Dit woonplan geeft aan waar de gemeente Meppel op inzet om de ambities waar te maken. De prioriteiten en de uitgangspunten worden benoemd, op basis van inzicht op wat er op de woningmarkt gebeurt en een visie op hoe het wonen in Meppel eruit zou moeten zien. Meppel wil de kwaliteit van de woon- en leefomgeving behouden en waar nodig en mogelijk verbeteren. In de Ontwikkelingsvisie 2030 van de gemeente Meppel is deze koers op hoofdlijnen voor de komende decennia vastgelegd. De ruimtelijke aspecten zijn neergelegd in het Ruimtelijk programma 2020. Dit zijn belangrijke kaders voor dit woonplan.

Het behouden van voldoende huisvestingsmogelijkheden voor mensen met een bescheiden inkomen is en blijft voor Meppel een belangrijk uitgangspunt. Daarom is het gewenst dat de beschikbaarheid van betaalbare woningen wordt vergroot. De kansen voor deze groep huishoudens kunnen op verschillende manieren worden vergroot: door de bouw van (middel-) dure (huur)woningen, bouwen voor doorstroming en door het ontwikkelen van instrumenten die het gat tussen huur en koop helpen dichten.

De gemeente Meppel wil groeien. Niet alleen voor de eigen bevolking, maar ook om mensen van buiten aan te trekken. Daarbij heeft de gemeente geen grote aantallen voor ogen. De groei moet passen binnen een aantrekkelijk en landelijk woonklimaat. Eén van de uitbreidingswijken uit het woonplan is Danninge Erve Zuid, fase 2. Met name de kansen voor starters en senioren staan hier onder druk. Daarom worden starterswoningen, maar ook woningen voor verhuizers en senioren gerealiseerd.

(Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap

Het woonbeleid van de gemeente is er op gericht om (Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) te stimuleren.

In het dorp Nijeveen is relatief veel vraag naar vrije kavels waarop mensen zelf kunnen bouwen. Naast individuele particuliere kavels biedt dit plan veel kansen om als groep bewoners aan de slag te gaan met CPO.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling van Danninge Erve Zuid, fase 2 past binnen de uitgangspunten van het Woonplan.

3.4.4 Ruimtelijke visie Nijeveen

De ruimtelijke visie voor Nijeveen (2004) richt zich op hoofdkeuzes en hoofdlijnen van de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor het dorpsgebied en directe omgeving.

Als relevante concrete ontwikkeling is de uitbreiding woongebied aangegeven

  • Ontwikkeling woningbouwlocatie Danninge Erve Zuid (1e fase).
  • Op termijn planvorming en ontwikkeling woningbouwlocatie ten oosten van Danninge Erve Zuid.

Door de stagnerende doorstroming komen met name starters moeilijk aan een woning. Om ongewenste emigratie van jongeren door een tekort aan geschikte woningen te voorkomen is het van belang dat er een voldoende betaalbaar (huur)woningaanbod blijft. Naast de starters, vormen de ouderen een belangrijke doelgroep. Uit verschillende woningmarktanalyses) blijkt dat er een tekort bestaat aan voor ouderen geschikte, levensloopbestendige woningen. De term levensloopbestendig wordt gebruikt om aan te geven dat de te realiseren woningen bij voorkeur ook geschikt zouden moeten zijn voor andere typen huishoudens.

De voorgenomen ontwikkeling van Danninge Erve Zuid, fase 2 is als concrete ontwikkeling opgenomen in de ruimtelijke visie. Ook is bij de voorgenomen ontwikkeling gekeken aan welke woningen behoefte is.

Conclusie

De woningbouw past binnen de uitgangspunten van de ruimtelijke visie.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (Outline Consultancy B.V, Actualiserend bodemonderzoek Danninge Erve Zuid (2e fase) te Nijeveen, van 7 februari 2012). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

In verband met de reeds in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken waarbij geen verontreinigingen van betekenis zijn gevonden en het ongewijzigde agrarische gebruik van de locatie (geen calamiteiten plaats gevonden), is het onderzoek beperkt tot onderzoek naar de kwaliteit van de bovengrond. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de Nederlandse norm (NEN) 5740, hypothese ‘grootschalig onverdachte situatie’.

Uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond bij een aantal boringen (zeer) licht puinhoudend is. In de zes mengmonsters van de bovengrond is voor geen enkele van de onderzochte parameters een gehalte boven de achtergrondwaarde gemeten. De hypothese 'niet verdacht' kan voor de locatie worden aanvaard.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmeringen oplevert voor het voorliggende ontwikkeling.

4.1.2 Geluid

Met het oog op de voorgestane ontwikkeling is ook onderzoek gedaan naar het aspect geluid (Goudappel Coffeng, Nieuwe ontsluitingsweg Danninge Erve Zuid II Nijeveen, van 21 mei 2013). Zie hiervoor Bijlage 4. In het geldende bestemmingsplan 'Nijeveen', waarin de uitwerkingsbevoegdheid voor Danninge Erve Zuid, fase 2 is opgenomen, is middels een akoestisch onderzoek reeds aangetoond dat ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

De nieuwe woonwijk wordt ontsloten via een nieuw aan te leggen 30 km/h-weg. Deze weg is dus niet gezoneerd. De geluidssituatie behoeft hiermee geen toetsing aan de normen uit de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wenselijk geluidssituaties langs 30 km/h-wegen te beschouwen. Er is daarom onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de nieuwe weg, op de gevels van de bestaande woningen aan de Dorpsstraat.

Uit het onderzoek is gebleken dat in geen geval sprake is van een overschrijding van de voor gezoneerde wegen geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Gesteld kan worden dat er sprake is van een acceptabele geluidssituatie.

Geconcludeerd is dat de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de nieuwe ontsluitingsweg geen belemmering vormt voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.3 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (dat zich in hoofdzaak richt op de kans op een ramp) en het groepsrisico (dat zich met name richt op het aantal mogelijke slachtoffers). Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een risicolocatie een groep van 10, 100 of 1.000 slachtoffers in één keer kan vallen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art.13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Geconcludeerd kan worden dat er geen risicovolle objecten, transportaders en hogedruk aardgastransportleidingen binnen of in het plangebied aanwezig zijn die ruimtelijke beperkingen met zich mee brengen.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.1.5 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit (meest recente uitgave van 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

De voorgenomen ontwikkeling (woningbouw) vormt geen belemmering voor de omgeving. Wel dient rekening te worden gehouden met milieubelastende functies in de omgeving. Hierna wordt daarop ingegaan.

Niet-agrarische bedrijvigheid

In de omgeving van het plangebied is sprake van een autobedrijf, een begraafplaats en een kerk.

Autobedrijf: Ten noorden van het plangebied, op de locatie Dorpsstraat 77, is het autobedrijf gesitueerd. Volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor 'handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' een maximale richtafstand van 30 meter. Het plangebied ligt op een afstand van circa 140 meter.

Begraafplaats: Ten oosten van het plangebied, aan de Dorpsstraat, is de begraafplaats gelegen. Volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' hebben 'begraafplaatsen' een maximale richtafstand van 10 meter. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 90 meter.

Kerk: Ten noorden van de begraafplaats ligt de kerk. Volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' heeft een kerk een richtafstand van 30 meter. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 100 meter vanaf de kerk.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt ruim voldaan aan de richtafstanden tussen het plangebied en het autobedrijf, de begraafplaats en de kerk.

Agrarische bedrijvigheid

In de lintbebouwing langs de Dorpsstraat liggen verspreid meerdere melkrundveehouderijen. Het merendeel van deze bedrijven is vergunningplichtig.

De melkrundveehouderijen met langs de Dorpsstraat een agrarische bestemming, liggen op een dermate grote afstand van het plangebied dat deze geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling; de bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering (milieuruimte) beperkt en ter plaatse van het plangebied kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Zie hiervoor ook de volgende tabel.

Adres   Bedrijf   Aan te houden afstand (in m)   Werkelijke afstand (in m)1  
Dorpsstraat 74   Melkrundveehouderij   100   circa 240  
Dorpsstraat 93   Paarden   100   circa 170  
Dorpsstraat 99   Melkrundveehouderij   100   circa 340  

1 Tussen bestemmingsgrens agrarisch bedrijf en het plangebied.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt ruim voldaan aan de aan te houden afstanden tussen het plangebied en de agrarische bedrijven.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.6 Laagvliegroute

Boven Nederland zijn laagvliegroutes aangewezen ten behoeve van Defensie. Laagvliegroute 10a loopt van Drachten, via Meppel, naar Deventer. Deze laagvliegroute loopt over het plangebied. Het gebruik van laagvliegroute 10a is met ingang van oktober 2002 opgeschort. Na beoordeling van de evaluatie van het laagvliegen zal de knoop definitief worden doorgehakt. De minimumvlieghoogte op de laagvliegroute voor jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen bedraagt 75 meter.

In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan Oevers D geeft het Ministerie van Defensie bij brief van 17 september 2009 aan dat de gemeente Meppel in het bestemmingsplan rekening dient te houden met deze bestaande militaire laagvliegroute. Uit veiligheidsoogpunt acht Defensie de bouw van obstakels hoger dan 40 meter binnen de laagvliegroute niet toelaatbaar.

Aangezien de bestaande bebouwing in het plangebied (veel) lager is dan 40 meter en het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen met een dergelijke hoogte toestaat, kan worden geconcludeerd dat de laagvliegzone geen hinder ondervindt van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en bouwwerken in het plangebied.

4.2 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Archeologisch bureau- en booronderzoek

Voor de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk is met het oog op archeologische waarden een archeologisch bureau- en booronderzoek verricht (MUG Ingenieursbureau b.v., Archeologisch bureau- en booronderzoek Danninge Erve te Nijeveen, gemeente Meppel (DR), van 16 maart 2012). Het onderzoek is toegevoegd in Bijlage 5. De conclusie en aanbeveling zijn de volgende:

Uit het booronderzoek blijkt dat, ondanks de hoge archeologische verwachting die naar voren komt in het bureauonderzoek, het onderzoeksgebied tijdens de ontginningen en de ruilverkaveling in de jaren '60/'70 van de vorige eeuw, zodanig is vergraven, dat er vrijwel geen intacte bodemlagen over zijn. Het dekzand gaat in de meeste boringen over in een vergraven bovengrond of bouwvoor. Daar waar nog veenresten op het dekzand aanwezig zijn, zijn deze zo zandig dat het vermoedelijk om vergraven restveen gaat. Op een aantal verspreide locaties zijn resten van een podzolbodem aanwezig. In twee gevallen liggen de boringen met een podzolbodem bij elkaar. Het gaat hierbij om de boringen 4 en 5 en de boringen 42-44. Eventueel aanwezige archeologische resten zouden hier nog intact kunnen zijn. Deze gebieden worden daarom als kansrijke zone bestempeld. Ook in de boringen 56 en 64 is de bodemopbouw intact maar hier ontbreekt de podzolbodem. Dit geeft aan dat het terrein te nat was voor de vorming van een podzolbodem en daardoor mogelijk ook te nat voor menselijke bewoning. Daarom wordt voor dit laatste gebied uitgegaan van een lage archeologische verwachting.

Gezien de conclusie van het booronderzoek waarbij twee gebieden als kansrijke zone worden aangemerkt, is aanbevolen om binnen deze gebieden een vervolgonderzoek uit te voeren. Het gaat om de gebieden rond de boringen 4 en 5 en 42-44.

Voor de rest van het onderzoeksgebied is aanbevolen geen vervolgonderzoek uit te voeren.

Archeologisch karterend booronderzoek

Naar aanleiding van het bureau- en booronderzoek is een karterend booronderzoek uitgevoerd (MUG Ingenieursbureau b.v., Archeologisch karterend booronderzoek Danninge Erve, te Nijeveen, gemeente Meppel (DR), van 21 maart 2012). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

Uit het uitgevoerde karterend booronderzoek blijkt dat onder de bouwvoor of onder het veen in vrijwel alle boringen een podzol B- of BC-horizont aanwezig is, met uitzondering van de karterende boringen 8 en 9. In de zeefresiduen van de bemonsterde B- en BC-horizonten zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Tijdens de oppervlaktekartering zijn enkele fragmenten aardewerk uit de nieuwe tijd aangetroffen.

Aangezien alleen fragmenten nieuwetijds aardewerk aan het oppervlak zijn aangetroffen en er geen andere archeologisch indicatoren zijn gevonden, wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Het selectiebesluit is te allen tijde voorbehouden aan het bevoegd gezag, gemeente Meppel. Mochten hier tijdens het grondwerk onverhoopt alsnog archeologische resten worden aangetroffen dan dient de bevoegde overheid, gemeente Meppel, hiervan meteen op de hoogte gebracht te worden.

4.3 Natuur

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied, een EHS-gebied of andere beschermde natuurgebieden. Het meest nabijgelegen beschermde natuurgebied ligt op meer dan 3 kilometer afstand, dit betreft het Natura 2000-gebied en EHS-gebied 'De Wieden' ten westen van Nijeveen (dus aan de andere zijde van het dorp). Tussen het plangebied en de natuurgebieden ligt veel bestaande bebouwing en bedrijvigheid.

Het voorliggende plan betreft een uitwerkingsplan. Hierin is de geldende bestemming 'Wonen uit te werken' verder uitgewerkt in een gedetailleerde bestemmingsregeling.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is reeds geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot areaalverlies, verdroging, vermesting of andere directe invloeden op het Natura 2000-gebied.

Verstoring door geluid als gevolg van bouwwerkzaamheden is evenmin aannemelijk vanwege de grote afstand tussen het plangebied en De Wieden.

Realisering van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied zal dan ook niet leiden tot verstoring, laat staan significant negatieve effecten voor het Natura 2000-gebied. De beoogde ontwikkelingen zijn derhalve niet in strijd met de Natuurbeschermingswet.

De gemeente acht daarom geen nader onderzoek naar gebiedsbescherming nodig.

Soortenbescherming

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (Buro Bakker, Toetsing Flora en faunawet voor Danninge Erve Zuid fase II te Nijeveen, van 5 juni 2013). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 7.

De Nederlandse natuurwetgeving is gebaseerd op de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De soortenbescherming is hierbij uitgewerkt in de Flora- en faunawet. Deze wet beschermt een aantal veelal zeldzame of kwetsbare planten- en diersoorten. Relevant zijn in het kader van deze quickscan vooral de bepalingen die van toepassing zijn op ruimtelijk inrichting en ontwikkeling. De Flora- en faunawet is overal in Nederland van toepassing, ongeacht het type of de omvang van de werkzaamheden of activiteiten.

Met betrekking tot de uitgevoerde quickscan kan het volgende worden geconcludeerd:

  • in de kavelsloten komt mogelijk de zwaar beschermde Poelkikker voor;
  • in de kavelsloten komt mogelijk de matig zwaar beschermde Kleine modderkruiper voor;
  • in het plangebied is geschikte broedgelegenheid aanwezig voor een aantal algemene broedvogels.

De werkzaamheden starten na het broedseizoen van vogels.

Andere soorten met een zware of matig zware bescherming kunnen volgens het onderzoek worden uitgesloten. De overige in het plangebied gevonden en te verwachten soorten zijn licht beschermd. Daarvoor geldt enkel de algemene zorgplicht. Daarmee wordt rekening gehouden bij de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Naar aanleiding van het onderzoek heeft er een vervolgonderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van de Poelkikker en Kleine modderkruiper (Buro Bakker, Notitie Nader onderzoek Poelkikker en Kleine modderkruiper Danninge Erve Zuid fase II, van 17 juli 2013). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8.

Hieruit blijkt dat tijdens de eerste onderzoeksronde er geen kooractiviteiten zijn waargenomen van Poelkikkers of groene kikkers in het algemeen, ondanks het gunstige weer. Wel zaten er enkele groene kikkers langs de slootrand van sloot 1. De gevangen exemplaren betroffen allen Bastaardkikkers. Ook bij het gericht vangen van kikkers tijdens de twee onderzoeksronde zijn geen Poelkikkers aangetroffen. Wel een enkele bastaardkikker en larven van het groene kikker complex. De larven van groene kikkers kunnen echter niet tot op soortniveau worden bepaald.

Er werden in geen van de sloten Kleine modderkruipers aangetroffen. Het aantal vissoorten in de sloten is ook zeer beperkt. Behalve de massaal voorkomende Tiendoornige stekelbaar werden in sloot 1 enkele kleine exemplaren van de Zeelt gevangen.

De conclusies zijn als volgt.

  • De zwaar beschermde Poelkikker is niet in het plangebied aangetroffen en vervolgstappen zijn daarmee niet aan de orde.
  • De matig beschermde Kleine modderkruiper is niet in het plangebied aangetroffen en vervolgstappen zijn daarmee niet aan de orde.
  • De aanwezigheid van een aantal licht beschermde soorten en soorten zonder een juridisch beschermde status leidt niet tot verdere consequenties ten aanzien van de Flora- en faunawet.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie niet leidt tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Water

Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Ten behoeve van de planontwikkeling is Danninge Erve Zuid, fase 2 te Nijeveen voorgelegd aan het waterschap Reest en Wieden.

Bestaande waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied van de Boezem van NW Overijssel. Rond het plangebied liggen schouwsloten en watergangen van het waterschap. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP -0,55 m (opgemerkt wordt dat dit peil de instelhoogte van het kunstwerk is en zodoende voor het laagste deel van het peilvak de drooglegging garandeert. Lokaal kunnen dus (grote) verschillen optreden).

De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP 0,35 m.

De bodem (deklaag) van het oostelijke deel van het plangebied bestaat voornamelijk uit zand, het westelijke deel bestaat uit een moerige grond en het zuidelijke deel uit een venige ondergrond. Veengronden veranderen langzaam naar moerige gronden en moerige gronden veranderen langzaam naar zandgronden.

De maximale grondwaterstand ligt tussen 40 – 80 cm onder het maaiveld (Gt VI).Er kunnen, door de aanwezigheid van slecht doorlatende lagen, schijngrondwaterstanden tot dicht onder het maaiveld voorkomen.

Uitgangspunten voor het plan

Het plangebied is getoetst aan relevante aspecten als (grond)wateroverlast, waterkwaliteit en ecologie, riolering, watervoorziening, volksgezondheid et cetera. In Bijlage 9 is het watertoetsdocument opgenomen.

Vervolg watertoets

Het voorliggende plan wordt ter beoordeling naar het waterschap gestuurd. In het voorliggende geval geeft het waterschap haar wateradvies in het overleg als bedoeld is in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Benadrukt wordt dat sprake is van een z.g. uitwerkingsplan en dat aspecten van de waterhuishouding ook al in beeld zijn geweest bij het in 2009 vastgestelde bestemmingsplan Nijeveen.

4.5 Verkeer

De verkeerseffecten van de ontwikkeling van Danninge Erve Zuid, fase 2 zijn onderzocht (Goudappel Coffeng, Verkeerseffecten Danninge Erve Zuid II, van 22 mei 2012). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 10.

Met het verkeersmodel zijn twee situaties doorgerekend. Als eerste is bepaald hoe de verkeersstromen zullen worden als de voorgenomen ontwikkeling nog niet is gerealiseerd. Daarnaast is berekend hoe het verkeer zich zal verdelen over het beschikbare wegennetwerk als Danninge Erve Zuid, fase 2 volledig is gerealiseerd.

Uit het onderzoek blijkt dat de verkeersdruk op de Dorpsstraat (afhankelijk van de beschouwde locatie) tot maximaal ruim 400 mvt/etm zal toenemen als de voorgenomen ontwikkeling wordt gerealiseerd. Op de omringende wegen ligt de maximale toename uiteraard iets lager, aangezien het verkeer zich steeds meer spreidt over verschillende wegen naarmate de afstand tot het plangebied toeneemt.

In theorie mag de verkeerstoename op de Dorpsstraat ten westen en oosten van de planontsluitingsweg bij elkaar opgeteld worden (670 mvt/etm), om de verkeersaantrekkende werking van de voorgenomen ontwikkeling te bepalen. In werkelijkheid blijkt dit echter een onderschatting te zijn. Dat komt omdat door de komst van de voorgenomen ontwikkeling de verkeersstromen op de Dorpsstraat zullen wijzigen. Voor enkele verkeersrelaties wordt het aantrekkelijker om niet langer van de Dorpsstraat gebruik te maken. Andere routes worden in de nieuwe situatie sneller omdat laatstgenoemde weg drukker wordt.

Met het verkeersmodel is daarom tevens bepaald hoe het verkeer van en naar het plangebied zich verdeeld over het beschikbare wegennetwerk. Uit deze analyse is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling circa 790 mvt per werkdag genereert. Uit de afbeelding 'Verkeersroutes' blijkt waar dit verkeer is terug te vinden op het wegennetwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.DanningeErveZuid2-UWC1_0003.jpg"

Afbeelding: Verkeersroutes (van/naar plangebied in mvt/werkdag)

Uit de afbeelding blijkt dat van al het verkeer 60% is georiënteerd op het oosten en 40% op het westen. Aan de westkant blijft een deel van het verkeer in Nijeveen zelf (10%). Het overige verkeer verspreidt zich over de Schuurmansweg (5%), het Kolderveen (5%) en de Meppelerweg (20%). Aan de oostkant verdeelt het verkeer zich over de parallelweg langs de A32 (noordelijke richting, 20%; zuidelijke richting, 35%) en de Veendijk (5%).

Opgemerkt moet worden dat in het onderzoek de verkeerseffecten worden bepaald voor de situatie dat zowel nieuwbouwproject Nieuwveense Landen (bij Meppel) als Danninge Erve Zuid, fase 2 zijn gerealiseerd. Er is voor gekozen om de verkeersstromen voor het jaar 2030 inzichtelijk te maken. Dit prognosejaar is namelijk opgenomen in het operationele verkeersmodel van de gemeente en gebaseerd op de stand van zaken wat betreft nieuwbouwproject Nieuwveense Landen in het voorjaar 2012.

De woningbouwplannen voor Nieuwveense Landen zijn sinds het voorjaar 2012 naar beneden bijgesteld, waardoor de totale verkeersprognoses niet volledig accuraat meer zijn. In de tweede helft van 2013 wordt het verkeersmodel aangepast aan de laatste stand van zaken. Het onderzoek geeft nog wel steeds een goede indicatie van de verkeersstromen als gevolg van de realisatie van Danninge Erve Zuid, fase 2.

4.6 Duurzaamheid

De gemeente Meppel heeft het Convenant Duurzaam Bouwen ondertekend. Bouwplannen moeten hiermee voldoen aan dit convenant.

Het plan kent een zuidwest gerichte oriëntatie. Een duurzame woonbuurt is een buurt waar mogelijkheden zijn om enerzijds duurzaam samen met de buurt te leven en anderzijds duurzaam te leven. Duurzaam samen leven komt terug in de compacte bouw van woningen en de openbare ruimte die gericht is op activiteiten voor de buurt. Daarnaast geldt voor de gehele buurt dat er zongericht gebouwd wordt. Streven is de dakvlakken op de zon te oriënteren zodanig dat zonne-energie opgewekt kan worden. Daarnaast biedt de oriëntatie op het zuiden mogelijkheden om serres en andere glazen bouwwerken toe te passen in relatie tot passieve zonne-energie.

Een duurzaam ontwerp laat ook een ontwerp zien dat aansluit bij haar omgeving. De beide fasen van Danninge Erve Zuid vormen één gebied. De beeldkwaliteitseisen voor Danninge Erve Zuid, fase 2 sluiten dan ook aan bij de gerealiseerde kwaliteit in Danninge Erve Zuid, fase 1.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

In het geldende bestemmingsplan 'Nijeveen' heeft het voorliggende plangebied de bestemming 'Wonen uit te werken' gekregen. Door het verbod om te bouwen voordat een uitwerkingsplan is vastgesteld, ontstaat de mogelijkheid om in een later stadium gedetailleerder op de inrichting in te gaan. In de regels van de uit te werken bestemming zijn randvoorwaarden vastgelegd.

Het voorliggende bestemmingsplan is een uitwerkingsplan. Hierin is de in het bestemmingsplan 'Nijeveen' opgenomen bestemming 'Wonen uit te werken' verder uitgewerkt in een gedetailleerde bestemmingsregeling.

Toelichting per artikel

Ter verduidelijking worden in deze paragraaf de belangrijkste regelingen die het plan bevat, nader toegelicht. De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, hoofdstuk 2 de bestemmingsregels, hoofdstuk 3 de algemene regels en hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

Begripsbepalingen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.

Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe gemeten moeten worden.

Bestemmingsregels

Wonen

Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Wonen'. Op deze gronden zijn woningen en de daarbij behorende groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, wegen en paden, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan met daarbij behorende tuinen, verhardingen en bebouwing.

Binnen de bestemming 'Wonen' mogen de aanwezige bouwwerken gebruikt worden voor aan huis verbonden beroepen (tot ten hoogste 30% van het vloeroppervlak met een maximum van 45 m2).

In de 'Inleidende regels' is het begrip 'aan huis verbonden beroep' gedefinieerd. Daarin is een belangrijke rol toegekend aan de vrije beroepen. Door de Kamer van Koophandel wordt onder een 'vrije beroepsbeoefenaar' verstaan: 'iemand die wordt gevraagd om zijn individuele, persoonlijke kwaliteiten, die in het algemeen op artistiek-, academisch-, dan wel HBO-niveau liggen'.

In de praktijk is het onderscheid moeilijk aan te geven. Voor de uitvoeringspraktijk van de Kamers van Koophandel is de volgende lijst samengesteld van personen die als vrije beroepsbeoefenaar gelden. Dit zijn: advocaat, accountant-administratieconsulent, alternatieve genezer, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huidtherapeut, huisarts, interieurarchitect, juridisch adviseur, kunstenaar, logopedist, medisch specialist, notaris, oefentherapeut Cesar/Mensendieck, organisatieadviseur, orthopedagoog, psycholoog, raadgevend adviseur, redacteur, registeraccountant, stedenbouwkundige, tandarts, tandarts-specialist, (al dan niet beëdigd) tolkvertaler, tuin- en landschapsarchitect en verloskundige.

Een beroep dat niet in deze opsomming voorkomt, geldt in beginsel niet als 'vrij beroep', tenzij de onderneming/beroepsbeoefenaar anders aan kan tonen.

In de jurisprudentie is uitgemaakt, dat de uitoefening van vrije beroepen in overeenstemming is met de functie 'woondoeleinden'. Dit is rechtstreeks toegestaan. Voor bovengenoemde activiteiten is dus geen procedure op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht noodzakelijk, zolang deze activiteiten plaatsvinden in de woning (dus niet in de bijgebouwen) en voldoen aan het criterium dat het betrokken pand in overwegende mate zijn woonfunctie blijft behouden. De bestemming bevat een mogelijkheid om onder bepaalde criteria af te wijken van de gebruiksregels, onder meer voor het toestaan van een aan huis verbonden bedrijf. De randvoorwaarden zijn opgenomen in de regels. Van belang daarbij is dat de aan huis verbonden bedrijven dienen te behoren tot (maximaal categorie 1 van) de bedrijvenlijst, die als bijlage bij de regels is gevoegd. Op deze wijze is geborgd dat de activiteiten in de woonomgeving passen.

Wat betreft de verhouding tussen de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Tuin', wordt verwezen naar de hiervoor opgenomen toelichting bij de bestemming 'Tuin'.

Voor het bouwen geldt dat hoofdgebouwen enkel zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.

De woningverdeling voor het aantal wooneenheden per deelgebied is weergegeven in de bijlage bij de regels.

Een hoofdgebouw mag vrijstaand, halfvrijstaand of in een rij worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaand mag worden gebouwd.

Indien op de verbeelding een 'gevellijn' is aangegeven, dient de voorgevel van een hoofdgebouw ter plaatse van de 'gevellijn' met tenminste één punt in, of ten hoogste 3 meter achter, de gevellijn te worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel haaks op de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevel' geldt dat de gehele voorgevel in de gevellijn wordt gebouwd.

Voorts is nog een specifieke aanduiding voor locaties waarvoor op grond van het Stedenbouwkundig ontwerp inclusief beeldkwaliteitsplan 'verbijzonderingen op de koppen' worden voorgestaan.

Ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogten van de woningen, welke met een aanduiding op de verbeelding zijn aangegeven, is ervoor gekozen in hoofdzaak te komen tot een samenhangende regeling en zo weinig mogelijk verschil in bouwmogelijkheden tussen aangrenzende woningen. Verder is een bepaling over een minimale breedte van het hoofdgebouw (5 meter) opgenomen en bevat de bestemming een regel over de toegestane dakhelling van het hoofdgebouw.

Wat betreft de bijbehorende bouwwerken zijn in de bestemming regels opgenomen over de afstand tot de voorgevel en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag in principe niet meer dan 50% van het achtererfgebied tot een maximum van 70 m2 bedragen. De goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken zijn in de regels opgenomen en niet op de verbeelding aangegeven. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximale hoogte afhankelijk is gesteld van de plek waar deze gebouwd worden (voor- dan wel achtererfgebied).

Tot slot zijn in de regels flexibiliteitsbepalingen opgenomen voor het afwijken van de hierboven genoemde bouwregels, zoals de maximum bouwhoogte. Deze afwijkingen zijn enkel mogelijk indien het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheid van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.

In het plangebied Danninge Erve wordt onder het 'straat- en bebouwingsbeeld' tevens begrepen de stedenbouwkundige en dorpse uitstraling zoals omschreven in het Stedenbouwkundig ontwerp inclusief beeldkwaliteitsplan. Dat zal met name in beeld komen bij mogelijke afwijkingen voor wat betreft de goothoogte.

Groen

De bestemming 'Groen' is gelegd op de belangrijkste groenvoorzieningen binnen het plangebied. Het zogenaamde snippergroen, relatief kleine groenstrookjes die veelal erven van functies van de openbare ruimte afschermen, zijn in beginsel in de bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied' opgenomen.

Binnen de bestemming 'Groen' zijn groenvoorzieningen, bermen en beplanting, parken en plantsoenen toegestaan. Ook is de functie bedoeld voor parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen alsmede tuinen.

De bestemming 'Groen' staat alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe. Deze mogen niet meer dan 5 meter hoog zijn, met uitzondering van lichtmasten die een bouwhoogte van maximaal 10 meter mogen hebben.

Tuin

De bestemming 'Tuin' hangt in hoge mate samen met de bestemming 'Wonen'. Hierbinnen zijn de voortuinen en in enkele gevallen de zijtuinen van de woningen opgenomen, die niet mogen worden bebouwd. Zijkanten van woonpercelen zijn in de gevallen dat deze niet mogen worden bebouwd in de tuinbestemming gelegd, veelal indien deze grenzen aan het openbaar gebied, te weten de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' of, 'Groen'.

Het plan maakt het realiseren van balkons en luifels vóór de voorgevel van woningen mogelijk, tot een maximum van 1,5 meter uit de voorgevel. Ook zijn erkers onder voorwaarden toegestaan.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming is van toepassing op alle openbare wegen in het plangebied en met name die met een verblijfsfunctie. Het gaat dan voornamelijk om woonstraten, woonerven en hofjes. De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor parkeren, wegen, pleinen en fiets- en voetpaden. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, (kleinschalig) dagrecreatieve voorzieningen, erven en terreinen, kunstwerken alsmede terrassen met de daarbij behorende bebouwing.

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' staat alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met uitzondering van lichtmasten die een bouwhoogte van maximaal 10 meter mogen hebben.

Water

Deze bestemming is specifiek gelegd op het enige oppervlaktewater binnen het plangebied. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging, waterhuishouding en waterlopen, met de daarbij behorende groen-, speel- en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, alsmede voor kunstwerken.

Op de gronden met de bestemming 'Water' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Daarvoor geldt een maximale bouwhoogte van 5 meter.

Algemene regels en overgangs- en slotregels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld algemene afwijkingen en het overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in het bestemmingsplan worden hier verder niet toegelicht.

Met betrekking tot de evenementen kan het volgende worden opgemerkt.

In de regels is het begrip 'evenement' opgenomen, waaruit blijkt wat in het kader van dit bestemmingsplan wordt verstaan onder evenement.

Op basis van de algemene gebruiksregels zijn evenementen uit categorie A als bedoeld in het gemeentelijk evenementenbeleid binnen het plangebied toegestaan, mits hiervoor een vergunning dan wel toestemming op grond van andere regelgeving is verleend.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in ingegaan op de financieel economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Financieel economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt aangegeven dat een bestemmingsplan vergezeld dient te gaan van een toelichting, waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd.

Omdat de gronden in eigendom zijn van de gemeente, is het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' en hoeft er geen exploitatieplan vastgesteld te worden. De ontwikkeling is opgenomen in de exploitatieopzet 'Grondexploitatie Danninge Erve Zuid fase 2' die in september 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. Deze exploitatieopzet kent een positief saldo. Daarmee is het kostenverhaal afdoende verzekerd.

Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het ontwerpbestemmingsplan is toegestuurd aan de relevante overleginstanties.

Het ontwerp van het uitwerkingsplan heeft, conform de Wet ruimtelijke ordening, met ingang van 12 september 2013 gedurende een periode van zes weken ter visie gelegen. Op het ontwerpbestemmingsplan zijn een zienswijze en overlegreacties binnengekomen. In het vaststellingsbesluit is hier nader op ingegaan.

januari 2014.