Plan: | Meppel - Centrumschil |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0119.Centrumschil-BPC2 |
De naam Meppel is mogelijk afgeleid van Möppelt (esdoornbos, vergelijk het Engelse "maple"). Dat suggereert dat de eerste bewoners droge zandgronden tegenkwamen toen ze het gebied moesten ontginnen. Dat kan al gebeurd zijn in 1141 als Meppel in een oorkonde wordt genoemd. Toen was er echter nog geen sprake van een (bewonings)kern en stond er mogelijk verspreid een boerderij. Het gebied rondom Meppel is vermoedelijk ontgonnen doordat het onderdeel uitmaakte van de goederen van het Bisdom van de Sint Pieter in Utrecht en op de plaats van Meppel boerderijen werden opgericht om de gronden te beheren.
In het gebied waar zich nu de oude kern van Meppel bevindt, ligt het zand (dekzand) hoger dan in de omgeving en is daarmee een logische vestigingskeuze geweest. De vroege kern kan beschouwd worden als esachtige nederzetting, vergelijkbaar met de hoeven die elders in de gemeente zijn ontstaan in de 15e eeuw.
Meppel is ontstaan op een punt waar verschillende waterwegen vanuit Noord-Nederland samenkomen, om vervolgens via het Meppelerdiep af te wateren op het Zwarte Water en het IJsselmeer.
In de middeleeuwen ontwikkelde Meppel zich tot een zelfstandige bestuurlijke en kerkelijke eenheid en groeide in ruimtelijke zin van een agrarische naar een meer stedelijke nederzetting. Door de goede ligging op een knooppunt van vaarwegen kon Meppel zich ontwikkelen tot een goederenoverslagplaats voor turf en hout uit Drenthe.
De 17e eeuw was voor Meppel een tijd van grote bloei, mede dankzij de verveningen in de omgeving van Smilde en Hoogeveen. Verbindingen over water en land werden sterk verbeterd. De aanleg van de Drentsche Hoofdvaart en de Hoogeveensche Vaart versterkte de positie van Meppel als knooppunt van vaarwegen.
In de 17e eeuw ontwikkelde zich een sterke ambachtelijke bedrijvigheid zoals de zeildoekweverijen. De meer hinderverwekkende ambachtelijke bedrijven, zoals leerlooierijen en scheepstimmerbedrijven werden gevestigd langs de rand van de stad. Door verdere stadsgroei kwamen ook deze bedrijven binnen de stedelijke bebouwing te liggen.
Ook in de eerste helft van de 19e eeuw vond verdere uitbreiding vooral plaats door verdichting. Na 1850 kwam de eerste planmatige uitbreiding tot ontwikkeling. Een andere verandering van waardevolle betekenis betrof de infrastructuur. Zeer bepalend was de aanleg van de spoorlijn in 1863. De eerste planmatige stadsuitbreiding van na 1850 betrof dan ook het gebied tussen het Zuideinde en de spoorlijn. Daarnaast moet worden genoemd de omlegging van de Hoogeveensche Vaart die niet meer door het stadscentrum maar via de Heerengracht verliep.
Tussen 1900 en 1950 breidt de stad op planmatige wijze verder uit. In het begin van de 20e eeuw krijgt Meppel er een aantal woongebieden bij, zoals de Stationsbuurt, de Oranjebuurt, de Indische buurt, Bleekerseiland en het Wilhelminapark. Het Wilhelminapark, naar ontwerp van Leonard Springer, werd aangelegd ten de noorden van de Reest. Het park moest niet alleen een aantrekkelijk groengebied vormen maar had ook tot doel om het waterpeil beheersbaar te krijgen. Rondom het park werd de bouw van herenhuizen en een villapark opgestart als uiting van de verworven rijkdom die samenhing met de toename van het belang van het vervoer over land. Toen immers vanaf de 19e eeuw het belang van het vervoer over land steeds sterker werd, kreeg Meppel een centrale positie door de aanleg en verbetering van vele wegverbindingen met omliggende plaatsen (waaronder de straatweg Zwolle-Groningen) en vooral ook door het verwerven van een halteplaats op de spoorlijnen Zwolle-Groningen en Zwolle- Leeuwarden. Dit gaf Meppel opnieuw een grote economische impuls, met als gevolg de vestiging van bedrijvigheid in de buurt van het station, maar ook de eerder genoemde herenhuizen en het villagebied.
Afbeelding 3: De historische kaart van Meppel anno 1927.
Een aantal infrastructurele veranderingen waren het dempen van een enkele grachten, zoals de Prinsengracht in het begin van de 20e eeuw en de gracht langs de Grote Oever in 1954. De uitbreiding van de stad geschiedde in deze periode met name aan de zuidkant van de stad.