Artikel 7 Bedrijventerrein - 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. bedrijven, behorende tot de categorieën 1 t/m 4.1, zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bijlage 1 Bedrijvenlijst 1;
-
b. detailhandel in auto's, boten, caravans en landbouwwerktuigen;
met de daarbijbehorende:
-
c. bedrijfsgebouwen;
-
d. tuinen, erven en terreinen;
-
e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
f. wegen en paden;
-
g. verhardingen;
-
h. groenvoorzieningen;
-
i. parkeervoorzieningen, zodanig dat per bedrijf in de eigen parkeerbehoefte kan worden voorzien;
-
j. nutsvoorzieningen;
-
k. geluidswerende voorzieningen;
-
l. water;
-
m. opslag en handelsvoorraad van naar de aard van het bedrijf gerelateerde goederen op open terrein ter plaatse, met dien verstande dat opslag/handelsvoorraad op deze gronden uitsluitend achter en ter weerszijden van het bedrijfsgebouw en niet aan de wegzijde van een perceel mag plaatsvinden, tenzij anders aangegeven in het Beeldkwaliteitsplan Buitenvaart I, tot een maximale stapelhoogte van 6 meter binnen het bouwvlak en tot een maximale stapelhoogte van 3 meter buiten het bouwvlak;
met inachtneming van het volgende:
-
n. inrichtingen en installaties die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) d.d. 27 oktober 2004 zijn niet toegestaan;
-
o. vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan;
-
p. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
-
q. kantoren zijn niet toegestaan;
-
r. leisureactiviteiten zijn niet toegestaan;
-
s. brandstofverkooppunten zijn niet toegestaan.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Bebouwing
Voor het bouwen van bebouwing geldt per bouwperceel een maximaal bebouwingspercentage van 70%, met dien verstande dat:
7.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven (bedrijfsgebouwen), de volgende bepalingen gelden:
-
a. een bedrijfsgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
b. de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de perceelgrenzen mag niet minder dan 5
meter bedragen;
-
c. de rooilijn van de percelen die direct aan de centrale hoofdontsluiting zijn gelegen, dient voor minimaal 35% te worden bebouwd, waarbij de bouwhoogte ten minste 4 meter zal bedragen;
-
d. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 20 meter bedragen;
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bepalingen gelden:
-
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
-
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 15
meter bedragen.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
b. de waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij incidenten;
-
c. de verkeersveiligheid;
-
d. de sociale veiligheid;
-
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Afwijken van de bouwregels
-
a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
1. het bepaalde in lid 7.2.2 sub a en toestaan dat een bedrijfsgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 10 m² bedraagt;
-
2. het bepaalde in lid 7.2.2 sub a en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits;
- de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
- de bruto-oppervlak niet meer dan 25 m2
bedraagt;
-
3. het bepaalde in lid 7.2.2 sub b en toestaan dat de afstand tot een perceelgrens verkleind wordt tot niet minder dan 2,5 meter, mits de breedte van het bouwperceel minder dan
30 meter bedraagt;
-
4. het bepaalde in lid 7.2.2 sub b voor de realisatie van bedrijfsverzamelgebouwen, waarbij de gebouwen aaneen gebouwd moeten worden.
-
b. De in lid 7.4 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend mits geen aantasting plaatsvindt van:
-
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
2. de milieusituatie;
-
3. de sociale veiligheid;
-
4. de verkeersveiligheid;
-
5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
6. de brandveiligheid;
-
7. en met in achtneming van en rekening houdend met de in het Besluit externe veiligheid (Bevi, d.d. 27 oktober 2004,bedoelde grens- en/of richtwaarden en afstanden ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 7.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
-
a. het gebruik van bouwwerken voor bewoning;
-
b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van detailhandel in auto's, boten, caravans en landbouwwerktuigen.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
-
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening in die zin dat:
-
1. bedrijven worden toegelaten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 7.1 sub a toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
-
2. Inrichtingen en installaties die vallen onder de werking van artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), met uitzondering van LPG-tankstations, zijn toegestaan, indien:
- de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico binnen de perceelsgrens valt of en voor zover de 10-6-contour de bestemmingsgrens overschrijdt dit een overschrijding betreft die valt binnen een naastgelegen bestemming Groen, Verkeer en/of Water;
- in de toelichting bij het wijzigingsbesluit een verantwoording wordt gegeven van het groepsrisico en deze aanvaardbaar wordt geacht;
-
b. de in lid 7.6 sub a genoemde wijzigingsbevoegdheden kunnen slechts worden toegepast met inachtneming van het volgende:
-
1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij incidenten;
- de luchtvaartverkeersveiligheid;
- de verkeersveiligheid; en
- de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden.