direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijventerrein - 1
Plan: Buitenvaart I, 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.BP20128022001-VG01

Artikel 5 Bedrijventerrein - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, behorende tot de categorieën 1 t/m 3.1, zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bijlage 1 Bedrijvenlijst 1;
  • b. kantoren, mits gekoppeld aan woonfunctie;
  • c. praktijkruimte ten behoeve van gezondheidszorg en veterinaire diensten;
  • d. detailhandel in auto's, boten, caravans en landbouwwerktuigen;

met de daarbij behorende:

  • e. bedrijfsgebouwen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. bedrijfswoning;
  • h. bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten behoeve van bedrijfswoningen;
  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. wegen en paden;
  • k. verhardingen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. parkeervoorzieningen, zodanig dat per bedrijf in de eigen parkeerbehoefte kan worden voorzien;
  • n. nutsvoorzieningen;
  • o. geluidswerende voorzieningen;
  • p. water;
  • q. opslag en handelsvoorraad van naar de aard van het bedrijf gerelateerde goederen op open terrein, met dien verstande dat opslag/handelsvoorraad op deze gronden uitsluitend achter en ter weerszijden van het bedrijfsgebouw en niet aan de wegzijde van een perceel mag plaatsvinden, tot een maximale stapelhoogte van 3 meter;

met inachtneming van het volgende:

  • r. inrichtingen en installaties die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) d.d. 27 oktober 2004 zijn niet toegestaan;
  • s. vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan;
  • t. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • u. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  • v. leisureactiviteiten zijn niet toegestaan;
  • w. brandstofverkooppunten zijn niet toegestaan.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bebouwing

Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende bepalingen:

  • a. bebouwing dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen, dient ten minste 5 meter te bedragen;
  • c. voor het bouwen van bebouwing geldt per bouwperceel een maximaal bebouwingspercentage van 70%, met dien verstande dat:

5.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven, (bedrijfsgebouwen) de volgende bepalingen gelden:

  • a. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfsgebouw dient ten minste 150 m² te bedragen;

5.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen de volgende bepalingen gelden:

  • a. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bouwperceel bedragen;
  • b. de bedrijfswoning dient aan de ontsluitingsweg, waaraan het perceel is gelegen, te worden gebouwd;
  • c. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen;
  • d. de goothoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  • f. de dakhelling van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 30o en niet meer dan 60o bedragen;

5.2.4 Bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, bij een bedrijfswoning de volgende bepalingen gelden:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande/niet-inpandige bedrijfswoningen;
  • b. de gezamenlijk oppervlakte van bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer dan 60  bedragen;
  • c. de goothoogte van het bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de begane-grondverdieping van de bedrijfswoning, met een maximum van 3 meter;
  • d. de dakhelling mag niet meer dan 60° bedragen;
  • e. de voorgevel van een bijgebouw dient ten minste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning te worden gesitueerd;

5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bepalingen gelden:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 15 meter bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij incidenten;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. het bepaalde in lid 5.2.1 sub b en toestaan dat een bedrijfsgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 10 m² bedraagt;
    • 2. het bepaalde in lid 5.2.1 sub c en toestaan dat de afstand tot een perceelgrens verkleind wordt tot niet minder dan 2,5 meter, mits de breedte van het bouwperceel minder dan
      30 meter bedraagt;
  • b. De in lid 5.4 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend mits geen aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de brandveiligheid.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 5.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bouwwerken voor bewoning, met uitzondering van de bedrijfswoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van detailhandel in auto's, boten, caravans en landbouwwerktuigen.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening in die zin dat:
    • 1. bedrijven worden toegelaten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 5.1 sub a toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. de in lid 5.6 sub a genoemde wijzigingsbevoegdheid kan slechts worden toegepast met inachtneming van het volgende:
    • 1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij incidenten;
      • de luchtvaartverkeersveiligheid;
      • de verkeersveiligheid; en
      • de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden.