Plan: | Noordscheschut 2009 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0118.BP20098015001-VG01 |
2.3.1 Ontstaansgeschiedenis en bebouwing
Noordscheschut ligt in een veenontginningslandschap dat vanaf het begin van de zeventiende eeuw ten zuidoosten van Hoogeveen is ontstaan. In het landschap ervaart men enerzijds open gebieden, anderzijds daaruit oprijzende beboste gebieden, bomenrijen en houtwallen.
Het nederzettingpatroon in dit gebied bestond aanvankelijk uit verspreide lintbebouwing langs wegen en wijken (kanalen). In een latere fase is bij de sluis annex de brug kernvorming opgetreden. Nog vandaag de dag vormt de sluis het karakteristieke middelpunt van het dorp.
In 1625 ontplooide Roelof van Echten de activiteiten die men nu beschouwt als het begin van de gemeente Hoogeveen. De oudste geschiedenis van het Noordsche Opgaande en het ontstaan van het Noorsche Schut houden nauw verband het de geschiedenis van de familie van Echten. Het Noordsche Opgaande werd gegraven omstreeks 1665. Het was de verlenging van de eerste wijk, die door de huidige Hoofdstraat van Hoogeveen is gegraven.
Vanuit het Noordsche Opgaande werden vanaf bovenvermelde eerste wijk nog 27 andere wijken gegraven (de 28e was ter hoogte van de huidige Molenweg). Hierdoor kon men dichter bij het veen komen en de afvoer van turf mogelijk te maken.
De eerste bewoning van het veengebied rond het Noordsche Opgaande had al plaats in de 17e eeuw. Waar de turfgravers aan het werk waren, vond men ook de hutten van de seizoenarbeiders. In wezen was er dus geen sprake van echte bewoning, maar van tijdelijke verblijven, die alleen tijdens het graafseizoen dienst deden en het dorp Hoogeveen bood nog voldoende ruimte voor de kolonisten die een vaste verblijfplaats zochten.
Maar in het begin de 18e eeuw kwam de kolonisatie van het Noordsche Opgaande op gang en werden er meer arbeiderswoningen en boerderijtjes gebouwd, waarbij het eerste Noordsche schut (sluis) in 1766 in gebruik werd genomen. Daarom wordt dit jaar ook wel gezien als het jaar waarin Noordscheschut werd gesticht.
Een belangrijke rol bij de vervening van de omgeving van onder meer Noordscheschut speelde de familie Rahder. Rahder begon met de vervening van de Tiendevenen en liet een huis bouwen in 1856 in de buurt van de Noordsche Sluis, huize Valkenheim. Het was één van de eerste woningen aan de Verlengde Hoogeveens Vaart, die men in 1852 begonnen was te graven, van de Noordsche sluis naar Nieuw Amsterdam. In 1863 koopt Rahder een perceel grond tussen de Verlengde Hoogeveens Vaart en de Coevorderstraatweg ten westen van de 28e wijk en werd er overgegaan op machinale verturving van de veengebieden. Hij ontdekte ook dat er in de omgeving veel leem voorkwam die geschikt was voor steenfabricage en in 1868 werd er een steenbakkerij opgericht.
Omdat de scheepvaartverbinding met Tiendeveen nogal omslachtig was liet Rahder omstreeks 1860 een nieuw kanaal graven vanuit de Verlengde Hoogeveens Vaart tot de Drijberse hoofdvaart in Tiendeveen. Eerst genoemd Willeminavaart en na doortrekking naar Beilen werd dit Linthorst Homankanaal.
In augustus 1903 werd een eerste stoomtramlijn van Hoogeveen naar Nieuw Amsterdam geopend. Deze lijn had een halte met een haltegebouw nabij het Zwarte Dijkje op de plaats waar nu de Adventkerk is gelegen. In april 1947 werd deze lijn opgeheven, waarbij op het oude baanlichaam in latere jaren een fietspad (de Trambaan) richting Geesbrug is aangelegd, die dan ook wat hoger ligt dan het omringende land.
In 1904 werd de Gereformeerde Kerk in Noordscheschut op het erf van Valkenheim gebouwd. In 1931 kwam de eerste dokter naar Noordscheschut en na enige tijd kocht hij 'Huize Ettenheim' dat vanaf die tijd dus een dokterswoning werd.
Als het veen werd afgegraven bleef de ondergrond over. Die had indertijd weinig waarde doordat er geen bemesting voor aanwezig was. Om het land toch productief te maken werd er veel bos aangeplant. Zo ontstond er in deze omgeving enorm veel bos en kwam er vervolgens de mogelijkheid om dit hout te kappen en er handel in te drijven. In 1925 werd dan ook een houthandel begonnen. Het hout werd geleverd aan de Drentse Kanaal Maatschappij (voor de beschoeiingen aan de kanalen) en aan de mijnbouw in Limburg.
De eerste vorm van landbouw in de omgeving van noord en omstreken is waarschijnlijk de verbouw van boekweit geweest. Deze kon op het hoogveen, na het afbranden van de heide, zonder bemesting worden verbouwd. De veeteelt bleef kleinschalig, dit in tegenstelling tot Nieuweroord waar zich in de latere jaren, op de nieuwe dalgronden, boeren (meest van Groninger afkomst) zich vestigden op grotere bedrijven.
Rond Noordscheschut ontstonden kleinere, gemengde agrarische bedrijfjes. Oorspronkelijk voor neveninkomsten, later door uitbreiding als zelfstandige boeren- en pluimveebedrijven.
Na de 2e wereldoorlog is de structuur van de landbouw in de omgeving van Noordscheschut langzamerhand grondig gewijzigd. Zo ontstonden er enkele gespecialiseerde pluimvee-, kuikens- en kalvermesterijen.
Wat nu het Zwarte Dijkje is was vroeger een landweggetje langs de 28e wijk en rond 1954 werd een gedeelte van de 28e wijk gedempt en werd begonnen met het bouwen van woningen ten oosten van het Zwarte Dijkje en werd in 1960 als één van de eerste wegen ten oosten van het Zwarte Dijkje de Bloklandweg aangelegd. In bijna dertig jaar is deze wijk volgebouwd, waarna begonnen werd met de wijk ten westen ven het Zwarte Dijkje, waarvan de laatste woningen in 2004 zijn gerealiseerd. In deze wijk zijn ook een tiental woonwagenstandplaatsen gerealiseerd.
Inmiddels zijn de eerste woningen in de oostelijke wijk die in de jaren zeventig van de vorige eeuw waren gebouwd inmiddels geamoveerd, om plaats te maken voor een woonzorgcentrum.
Afbeelding 3 Groenstructuur
2.3.2 Groen
Bij de openbare groenvoorzieningen is een viertal elementen te onderscheiden, te weten:
2.3.3 Wegen
Noordscheschut wordt ontsloten door enkele oost-west verbindingen, waarvan de voornaamste zijn:
Op de hoofdontsluiting Zwarte Dijkje is de interne wegenstructuur opgebouwd, die zich kenmerkt door langgerekte lijnen in het oude gedeelte aan de oostzijde van het dorp. In het nieuwe gedeelte aan de westzijde is men enigszins van het oude patroon afgeweken door het invoeren van een wegenbeloop met korte rechtstanden, die slechts aan de noordzijde (Hoveniersland) en de zuidzijde (De Lossing) een aansluiting met het Zwarte Dijkje heeft. Aan de westzijde van De Lossing is de nieuwste woonbuurt ontsloten via een lus op de Lossing.
De ontsluitingswegen zijn in het algemeen zeer eenvoudig gehouden met een breedte van maximaal 5,00 meter, met afwisselend aan één zijde langsparkeerstroken en aan beide zijden een trottoir. Alleen bij hoofdontsluitingswegen Drostenraai, Zwarte Dijkje en Coevorderstraatweg is de rijweg wat breder uitgevoerd.