direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BG Zuid, deelplan Alteveer 78a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2023BP9000014-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Alteveer 78a te Hoogeveen (kadastraal: HGV00 Q 196 G 0) staat een oude schuur voor de opslag en verkoop van vuurwerk. De eigenaar van deze locatie wil deze schuur graag afbreken en de bedrijfsbestemming opheffen voor een woonbestemming met een nieuwe woning. Op basis van de huidige bestemming is een woning niet mogelijk. De gemeente Hoogeveen heeft aangegeven mee te willen werken aan de bestemmingswijziging mits deze landschappelijk en stedenbouwkundig wordt ingepast en geen belemmering vormt voor functies en andere aspecten in de omgeving. De locatie van het plan is weergegeving in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000014-VG01_0001.png"

Figuur 1 - Locatie plangebied

1.2 Opgave bestemmingsplan

Om het bovenstaande plan mogelijk te maken wordt er een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie opgesteld waarin het voornemen oornemen juridisch-planologisch wordt verankerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader waarbinnen het beoogde gebruik en het bouwplan gerealiseerd kan worden.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied ligt aan het lint van de Alteveer ten zuiden van de stad Hoogeveen op perceel Alteveer 78a te Hoogeveen (kadastraal: HGV00 Q 196 G 0). De grenzen worden bepaald door Alteveer 80 (ten westen), Alteveer 78 ten oosten en de weg Alteveer ten noorden. De zuidgrens wordt gevormd door het agrarische perceel HGV00 Q 184 G 0.

2.2 Geldende bestemmingsplan

De locatie valt binnen de huidige beheersverordening Buitengebied Zuid Hoogeveen 2022, vastgesteld op 8 september 2022 door de gemeente Hoogeveen. De gronden zijn aangeduid met de enkelbestemmingen 'Agrarisch 1' en 'Bedrijven categorie B2 en de dubbelbestemming 'Overige zone - windmolens'. Binnen deze bestemmingen is een woning en het gebruik van gronden voor de functie wonen niet toegestaan.

Afbeelding 2 toont een uitsnede van de plankaart van het vigerende beheersverordening. Het plangebied is aangeduid met de rode belijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000014-VG01_0002.png"

Figuur 2: uitsnede huidige beheersverordening

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Het plangebied is momenteel in gebruik als opslagloods. Enkele naaldbomen vormen de grens met het buurperceel Alteveer 80. Aan voorkant grenst het aan de weg de Alteveer waartussen een sloot ligt. De inrit is direct op de huidige ingang van de loods gericht met een dam over de sloot.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Novi

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


De ontwikkeling van een nieuwe woning binnen het huidige lint ter compensatie van een verouderd bedrijfsgebouw draagt bij een de ruimtelijke kwaliteit en het woningaanbod in het landelijk gebied en sluit daarmee aan bij de speerputnen in van de NOVI.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.


In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Er worden geen rijksbelangen worden met de ontwikkeling van een woning op deze locatie. Het int initiatief is daarmee niet in strijd met de SVIR.

Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en over-programmering op regionaal niveau te voorkomen. De behoefte van de ontwikkeling dient te worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, zal daarnaast gemotiveerd moeten worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaande gebied kan worden gerealiseerd.

Omdat het een ontwikkeling van slechts één woning beterft binnen bestaand stedelijk gebied is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Op basis van het bovenstaande kan gesteld worden dat dit plan in overeenstemming is met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Drenthe
In de omgevingsvisie zijn de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein geformuleerd. De omgevingsvisie vormt het strategisch kader voor de ruimtelijke economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document en fungeert als provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening, als provinciaal milieubeleidsplan, als regionaal waterplan en als provinciaal verkeers- en vervoersplan. In haar visie en de daaruitvolgende omgevingsverordening maakt de provincie onderscheid tussen bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied. Hierbij ligt het primair voor het bestaand stedelijk gebied bij de drentse gemeenten. De locatie aan de Alteveer 78a maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Hoogeveen, zoals te zien in figuur 3. Dit geldt niet voor de kernkwaliteiten cultuurhistorie en archeologie. Echter is de locatie geen aangewezen cultuurhistorisch of archeologisch waardevol terrein. Daarbij wordt er ook geen afbreuk gedaan aan deze kernkwaliteiten van de provincie.

Provinciale omgevingsverordening Drenthe

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe (vastgesteld dd. 3 oktober 2018), met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten. Voor de locatie zijn geen kernkwaliteiten aangewezen. Daarnaast worden er ook geen provinciale belangen geschaad door de ontwikkeling van de woning op deze locatie. De provincie heeft dit in overleg over het plan bevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000014-VG01_0003.png"

Figuur 3: bestaand stedelijk gebied zoals bepaald in de provinciale omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

De ontwikkeling sluit aan bij de voorkeur van de gemeente voor inbreiding. De locatie is al onderdeel van het bestaand stedelijk gebied en vervangt verouderde ongewenste bebouwing en vormt daarmee een inbreidingslocatie. Daarbij wordt er slechts één woning toegevoegd.

3.3.2 Toekomstvisie Hoogeveen

In april 2018 is de Toekomstvisie Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. Deze toekomstvisie met bijbehorende stukken is bedoeld als omgevingsvisie in het kader van de Omgevingswet. De structuurvisie (vastgesteld in 2004 en geactualiseerd in 2012) is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie die volledig van kracht blijft.

In de toekomstvisie Hoogeveen wordt ingegaan op ambities op het gebeid van wonen, voorzieningen, bedrijvigheid en bereikbaarheid, landschap en de opgave voor de fysieke leefomgeving. Met betrekking tot wonen wenst Hoogeveen een goede woongemeente te zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus wordt gelegd op het wonen in de kern Hoogeveen en de realisatie van aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes.

Om aan deze toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen. Verder wenst Hoogeveen manieren te vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.

Met de ontwikkeling van één woning op dit perceel wordt een woning toegevoegd die past binnen het landschap van veenlint aan de Alteveer. De ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee verbeterd. Dit is onderschreven in het positieve advies van de welstandstandcommissie Libau. Dit maak dat de ontwikkeling aansluit bij de Toekomstvisie Hoogeveen.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke structuur

De omgeving van het plangebied ligt op de grens van het Esdorpenlandschap aan de oostkant van de Alteveer en het Veenlandschap ten westen van de weg. Aan de westkant zijn de langgerekte ontginningskavel nog goed te herkennen. Aan beide kanten van de weg staat de bebouwing haaks met de voorkant gericht op de weg. Tussendoor zijn er open plekken tussen de bebouwing die zorgen voor een open uitzicht. Zo wordt een lang lint gevormd van Hoogeveen tot aan het dorp Alteveer.

De bebouwing van de ontwikkeling sluit aan bij de bebouwingsrichting van de omgeving en past beter binnen de omgeving dat de huidige bedrijfsloods. Het ontwerp van de woning, te zien in de figuren hieronder, is positief beoordeeld door de welstandscommissie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000014-VG01_0004.png"

Figuur 4. Situatietekening van de toekomstige woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000014-VG01_0005.png"

Figuur 5. Schets van de toekomstige woning

4.2 Functionele structuur

De functies in de omgeving zijn karaktersitiek voor een bebouwingslint in het buitengebied met voornamelijk wonen en agrarisch met af en toe een bedrijfsbestemming. Het omzetten van een bedrijfsbestemming waar vuurwerk wordt verkocht naar een woonbestemming is functioneel passend binnen deze omgeving.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Er is voor het plangebied bodemonderzoek uitgevoerd door Hunneman Mileu Advies op 13 oktober 2020, zie Bijlage 1 Bodemonderzoek. In het rapport wordt geconcludeerd dat op basis van de onderzoeksresultaten de actuele bodekwaliteit afdoende vastgelegd en er geen bezwaren bestaan voor de voorgenomen bestemmingswijziging en nieuwbouw op de locatie. Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient wel gewerkt te worden met een gesloten grondbalans.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.

De Archeologische Waardenkaart (IKAW) van de provincie bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Drenthe. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden. Ook is er op de locatie geen cultuurhistorisch waardevol ensemble, terrein of gebouw aanwezig.

5.3 Water

In dit bestemmingsplan worden een nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Watertoetsproces

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 18-07-2023 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (kenmerk: 00014923), zie Bijlage 2 Watertoets. Op basis daarvan is de korte procedure van toepassing. Dit betekent dat het Waterschap akkoord gaat met het plan mits voldaan wordt aan de uitgangspunten uit de stanaard waterparagraaf. Aan deze uitgangspunten wordt in dit plan voldaan.

5.4 Natuur en Ecologie

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 8,5 km van het plangebied (zie figuur 6), namelijk Mantingerzand en het Dwingelderveld. Door de grote afstand tot Natura 2000-gebieden en door de geringe ingreep is een toename in stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000014-VG01_0006.png"

Figuur 6: Natura 2000-gebieden buiten een straal van 8,5km vanaf het plangebied

Ook ligt het plangebied niet binnen of nabij gebieden die aangewezen zijn als Natuurnetwerk Nederland-gebied (NNN). Het dichtbijzijnde NNN-gebied ligt op zo'n 340 en wordt gevormd door een klein stuk geriefbos tussen weilanden. Gezien de geringe ontwikkeling die het plan mogelijk maakt zijn er geen negatieve effecten te verwachten op dit en andere NNN-gebieden in de omgeving.

Soortenbescherming
De functiewijziging van bedrijf naar wonen waarbij een nieuw te bouwen woning mogelijk wordt gemaakt leidt niet tot verlies aan flora en/of fauna. Binnen de huidige bebouwing kunnen echter beschermde diersoorten aanwezig zijn. Middels een ecologisch onderzoek zal dit voorafgaand aan de sloop van de gebouwen vastgesteld moeten worden. Bij eventuele aanwezigheid hiervan zullen er mitigerende maatregelen genomen moeten worden zodat deze beschermde diersoorten behouden blijven.

5.5 Geluid

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

De nieuw te bouwen woning komt binnen de geluidzone van de 60km-weg Alteveer te liggen, daarom dient de geluidsbelasting van deze weg op de gevel van de woning vastgesteld te worden en getoetst aan de wet geluidshinder. Dit is gedaan middels een akoestisch onderzoek (zie Bijlage 3 Akoestisch onderzoek). Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelsasting op de westgevel 51dB is (zie figuur 7). Dit ligt hoger dan de voorkeurswaarde van 48dB maar lager dan de grenswaarde van 53dB. Daarom zijn in het onderzoek de volgende bron- en overdrachtsmaatregelen voorgesteld:

  • Het vervangen van het wegdek door een geluidsvriendelijker afsfalt;
  • Het vergroten van de afstand van de woning tot de weg;
  • Het plaatsen van afschermende voorzieningen.


Deze maatregelen worden als niet haalbaar en gewenst gezien omdat het vervangen van het wegdek voor één woning niet in verhouding staat met de maatschappelijke baten. Daarbij is het verplaatsen van de woning naar achteren en het plaasten van afschermende voorzieningen niet wenselijk ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Daarom dient voor de nieuwe woning door het college van B&W een hogere waarde te worden vastgesteld van 51dB. Vervolgens zal bij de vergunningverlening van de woning aangetoond moeten worden dat er voldaan worden aan de geluidseisen voor het binnenniveau vanuit het Bouwbesluit danwel de rechsopvolger daarvan in de vorm van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000014-VG01_0007.png"

Figuur 7: Geluidsbelasting van de Alteveer op de gevels nieuw te bouwen woning

5.6 Milieuzonering bedrijven

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

In de directe omgeving ligt er één bedrijf, namelijk het agrarische bedrijf aan de Alteveer 80. Dit is een grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak. De RUD heeft hierover advies gegeven en stelt dat wat betreft geur afkomstig van veehouderijen moet worden voldaan aan de afstandseis van ten minste 50 meter tussen het emissiepunt van de stallen van Alteveer 80 en de nieuw te bouwen woning op het adres Alteveer 78a. Zodat ten minste een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd en het agrarisch bedrijf Alteveer 80 door deze ontwikkeling niet beperkt wordt in de (toekomstige) bedrijfsvoering. Dit is meegenomen in de planvorming van de nieuwe woning door deze op meer dan 50m van de stallen als geheel te plaatsen waar de dieren worden gehouden, zoals weergegeven in figuur 8. In de andere gebouwen van het agrarische bedrijf worden geen dieren gehouden. De plaasting van de woning wordt in het bestemmingsplan beperkt doordat er een strak bouwvlak om de te bouwen woning is gelegd. Daarom kan gesteld worden dat het agrarische bedrijf niet wordt belemmerd door de ontwikkeling van een woning op deze locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000014-VG01_0008.png"

Figuur 8: Milieuafstanden t.o.v. het naastgelegen agrarische bedrijf


Ook draagt de functiewijziging bij aan een beter woon- en leefmilieu in de omgeving omdat er de bedrijfsbestemming (handel in vuurwerk) wordt omgezet in een woonbestemming. Deze bedrijfsbestemming brengt mogelijke hinder met zich mee in de vorm van geluid en explosiegevaar. Bij het omzetten van de bestemming wordt deze hinder richting woningen in de omgeving weggenomen.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

Het bevoegd gezag moet zich ervan vergewissen of deze activiteit geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Beoordeeld moet dus worden of ervoor op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen m.e.r. hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf, moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu. Om te bepalen of sprake is van eenm.e.r.-(beoordelings)plichtig project, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit project voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit project m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) is indien de volgende drempelwaarden worden overschreden sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met de ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

Gevoelig gebied
Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Er is in dezen geen sprake van een gevoelig gebied.

Milieugevolgen
In dit plan zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Dit plan is getoetst aan het Besluit milieueffectenrapportage. Hierin is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Er is voor dit plan een aanmeldingsnotitie opgesteld.

Conclusie

Het aspect ‘milieueffectrapportage’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.8 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit dient te worden meegenomen in ruimtelijke besluitvorming. Uitgangspunt is dat een project niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • A. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • B. Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • C. Een project draagt slechts in ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  • D. Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.


Dit plan voorziet in het toevoegen van één vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken. Er is in dezen sprake van een project dat ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij draagt aan de luchtverontreiniging.

Naast mogelijke bijdrage van de ontwikkeling aan de luchtverontreiniging heeft de omgeving waaronder het agrarische bedrijf aan de Alteveer 80 ook in NIBM invloed op de luchtkwaliteit van de te realiseren woning.

Het aspect ‘luchtkwaliteit’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.9 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

Naast het plangebied ligt een hoge druk aardgasleiding van de Gasunie (zie figuur 9). Deze buisleiding heeft een belemmeringsstrook van 4m aan beide zijden. Het bouwvlak blijft ver buiten deze belemmeringstrook. Ook is voldoet het planggebied aan de grenswaarde van het plaatsgebonden riscio 10-6 per jaar. Daarbij is er geen groeprisico aanwezig op het plangebied. Toch blijft er een zeker risico bij calamiteiten rondom de gasleiding. Het risico is echter zo klein en de toe te voegen bestemming maakt slecht één woning voor één huishouden mogelijk dat het op deze plek verantwoord wordt geacht om een woonbestemming toe te staan. De toekomstige situatie is ook voorgelegd aan de Veiligheidsregio Drenthe. (VRD). De VRD heeft hierbij een positief advies gegeven over de ontwikkeling van een woning op deze locatie. Daarnaast wordt er ook een gebouw met explosiegevaar gesaneerd ten behoeve van een woning waardoor het risico richting de woningen in de omgeving afneemt. Daarom kan gesteld worden dat de ontwikkeling geen oneveredige toename geeft op de externe veiligheid van de locatie en de omgeving hiervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000014-VG01_0009.png"

Figuur 9: Ligging en belemmeringsgebied van de gasleiding t.o.v. de locatie.

5.10 Verkeer en parkeren

De locatie wordt ontsloten via een inrit op de Alteveer. Deze weg heeft voldoende capaciteit om het verkeer van de toe te voegen woning op te vangen. In de nieuwe situatie zullen de verkeersbewegingen gelijderlijker verspreid worden over het jaar ten op zichte van het voorgaande gebruik waarbij er rond de jaarwisseling een grote toestroom was van verkeer. Ook heeft het toekmostige erf voldoende ruimte om de parkeerbehoefte van de woning op te vangen.

5.11 Duurzaamheid

De nieuwe woning zal volgens de BENG-normen worden gebouwd en zal daarmee weining fossiele brandstof verbruiken. Daarnaast wordt het toekomstige erf vergroend (zie het landschapsplan in Landschappelijke inpassing).

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden opgenomen.

Het plan is opgesteld conform het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Hoogeveen en de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De regels zijn overgenomen uit de Beheersverordening Buitengebied en het handboek bestemmingsplannen van de gemeente Hoogeveen Daarbij zijn de overbodige regels achterwege gelaten.

6.2 Regels

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze moet worden gemeten. In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De bestemmingsartikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels en in dit geval een wijzigingsbevoegdheid. De hoofdstukken 3 en 4 bevatten algemene regels.

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit plan hun juridische vertaling gekregen. Daarmee zijn de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied vastgelegd.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

Artikel 3 Tuin
De gronden met de bestemming Tuin worden onder andere gebruikt als erf, oprit en parkeren. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd. Een uitzondering daarop is de bouw van erkers bij woningen. Via een afwijkingsmogelijkheid is de bouw van een carport toegestaan.

Artikel 4 Wonen
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bedoeld voor het wonen met daarbij behorende gebouwen, tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Op de verbeelding is voorzien in een bouwvlak van 20 bij 15 meter, waarbinnen een vrijstaand hoofdgebouw met een oppervlak van ten hoogte 200 m² kan worden gebouwd. Bij het hoofdgebouw (woning) is naar gelang de omvang van het bestemmingsvlak een gezamenlijk oppervlak van 150 tot 200 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Verder is voorzien in bouwregels ten aanzien van een maximale goot- en bouwhoogte en minimale dakhelling. In de specifieke gebruiksregels is voorzien in een voorwaardelijke verplichting voor de aanleg en het in standhouden van het voor dit plan opgestelde landschappelijke inpassingsplan.

Artikel 5 Dubbelbestemming Leiding - Gas
Ter bescherming van de aardgastransportleidingen is deze dubbelbestemming opgenomen. Binnen de belemmeringenstrook van deze leidingen mogen gronden niet in gebruik zijn op een manier die strijdig is met het beheer van de leidingen. Ter plaatse mogen geen bouwwerken worden opgericht en mag geen bewerking van de bodem plaatsvinden, tenzij die uitgezonderd is van de vergunningplicht voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

In 2022 is het Handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) vastgesteld waarin ingegaan wordt op de actuele handhavingsprogrammering. Ook is er het programma Veilig Hoogeveen (2019-2022) waar de HUP aan wil bijdragen door de wijze van handhaven.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die op de afdeling spelen inzichtelijk gemaakt.

In het Handhavingsuitvoeringsprogramma wordt het volgende aangegeven over de inzet van het gemeentelijk apparaat. De primaire aandachtspunten bij het toezicht liggen in dezelfde lijn als de controlepunten bij het proces om te komen tot vergunningverlening (toetsingsmatrix bouwbesluit).De primaire aandachtspunten zijn:

  • Constructieve veiligheid en brandveiligheid van (toekomstige) gebruiker;
  • Constructieve veiligheid en brandveiligheid van (de omgeving van) het bouwwerk;
  • Volledig toezicht op openbaar toegankelijke bouwwerken;
  • Gezondheid (toekomstige) gebruikers.


En voor slopen zijn dat:

  • Veilige en gezonde wijze van slopen voor directe omgeving en gebruikers;
  • Het beperken van overlast voor de omgeving;
  • Toezien op naleving van sloopvoorschriften (asbest en andere milieuaspecten bij RUD);
  • Toezicht particuliere sloopmeldingen met asbest tot 35m2 ligt bij de gemeente;
  • Sloop bij monumenten.


Daarnaast vindt toezicht plaats op de naleving van:

  • Gebruiksvoorschriften uit bestemmingsplannen;
  • Bouwkwaliteit bestaande bouwwerken op kwaliteitsniveau bestaande bouw bouwbesluit;
  • Wetgeving ter voorkoming van illegale bouw;
  • Sluiting van panden in het kader van de Opiumwet.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De directe omwonenden van het plangebied zijn geïnformeerd door initiatiefnemer. Er zijn geen negatieve reacties ontvangen.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is door het college het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan, Waterschap Drents Overijsselse Delta, de Gasunie en de RUD. Vanuit de RUD is er geadviseerd op de verschillende omgevingsaspecten. Dit advies is meegenomen in het bestemmingsplan. Het waterschap heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het plan. De provincie Drenthe heeft aangegeven geen belangen te hebben met betrekking tot het plan en heeft daarom afgezien van het geven van een reactie op het plan.

Het college heeft de bevoegdheid te besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Aangezien onderhavig plangebied gering van omvang is en de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, is overeenkomstig het besluit van het college geen gelegenheid tot inspraak geboden. Het voorliggend bestemmingsplan zal als ontwerp ter visie worden gelegd gedurende 6 weken.

Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen. Tijdens dit termijn is er één zienswijze ingediend door de Gasunie. De Gasunie wees er in de zienswijze op dat de naastgelegen gasleiding niet goed was verwerkt op de plankaart. Deze fout is bij de vastgestelde versie verholpen en plankaart is hierop aangepast. Daarmee is de zienswijze van de Gasunie voldoende ondervangen.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemers garant staat voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. Eventuele planschade en aan dit plan verwante kosten komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemers.