direct naar inhoud van Regels
Plan: BG Zuid, deelplan Riegshoogtendijk 142
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2022BP8000030-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

bestemmingsplan Buitengebied Zuid, deelplan Riegshoogtendijk 142 van de gemeente Hoogeveen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand

NL.IMRO.0118.2022BP8000030-VO01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanbouw

een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit

het verlenen van diensten, waaronder mede wordt verstaan e-commerce, c.q. het uitoefenen van ambachtelijke –geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de (bedrijfs) woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;

1.7 aan-huis-verbonden beroep

het in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist(e), kapper en mani- en/of pedicure, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, hieronder mede begrepen Bed & Breakfast;

1.8 afhankelijke woonruimte

een aanbouw c.q. een vrijstaand bijgebouw waarin één of meerdere hulpbehoevenden vanuit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest zijn en dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

1.9 ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bestaand

de op het moment van ter inzage legging van dit plan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 Bevi-inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 bouwwerk geen gebouw zijnde

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en een niet voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.24 dagrecreatie

activiteiten ter ontspanning in de vorm van volkstuinen, sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is verboden;

1.25 dagrecreatieve voorzieningen

speciaal aangelegde accommodatie al dan niet overdekt ten behoeve van dagrecreatie;

1.26 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.27 kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;

1.28 kampeerplaats

een stuk grond van maximaal 100 m2 voor het plaatsen van één kampeermiddel met bijzettentjes.

1.29 kap

een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 e-commerce

vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren dat uitsluitend verloopt via post, fax, telefoon, email of internet waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, de goederen niet uitstalt ten verkoop, en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met magazijn c.q. opslag van goederen ten behoeve van de op grond van de bestemming toegelaten bedrijven.

1.32 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij en onder het hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.33 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport en overkapping wordt verstaan;

1.34 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.35 landschap

De waarneembare ruimtelijke verschijningsvorm van het aardoppervlak die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en wederzijdse beïnvloeding van de factoren reliëf, bodem, water, klimaat, flora en fauna alsmede de wisselwerking met de mens.

1.36 landschappelijke inpassing

Een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op de bestaande dan wel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.

1.37 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.38 peil
  • 1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.39 perceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.40 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.41 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.43 voorgevel

het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;

1.44 winkel

een gebouw of een deel van een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.45 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één (of meerdere) huishouden(s).

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand tot de perceelgrens

de afstand tussen de perceelgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk.

2.7 ondergeschikte bouwdelen
  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
  • b. De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - II

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 10.1 sub 1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'waarde - natuur en landschap' zonder landschappelijke inpassing te realiseren en in stand te houden, waarbij het inpassingsplan als uitgangspunt wordt genomen.
3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Agrarisch grondgebruik;
  • b. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden; En voor de volgende sociaal-economische doeleinden:
  • c. bosbouw;
  • d. dagrecreatie;
  • e. verkeer, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.
3.1.1 Nadere uitwerking bestemmingsomschrijving

In het doel 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden' is het aanbrengen van landschapselementen groter dan 1 ha niet begrepen.

Het doel 'bosbouw' is beperkt tot bestaand bos, bestaande bosstroken en de aanleg van bos en bosstroken. De aanleg van bos en bosstroken is niet toegestaan voorzover de gronden zijn aangeduid met 'open gebied'.

De doeleinden ten aanzien van het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden worden nagestreefd door middel van behoud en/of herstel van de volgende essentiële ruimtelijke randvoorwaarden:

  • kleinschalig gebied;
  • afwisseling tussen open landbouw en besloten bosstroken;
  • waardevolle oudere loofbosjes, houtwallen en houtsingels;
  • waardevolle poelen is bosgebied bij Derde Wijk;
  • cultuurhistorische waardevolle wijken;
  • lintbebouwing en verspreide bebouwing;
  • bebouwing in één bouwlaag met kap.

Het doel 'dagrecreatie' is beperkt tot de inrichting en het gebruik van de bestaande dagrecreatieve terreinen en van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknick-plaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen en voorzover op de plankaart aangegeven met 'dagrecreatie' tevens voor een golfterrein.

Van de in de bestemming begrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen.

3.1.2 Onderlinge verhoudingen
  • a. Ondergeschikte doeleinden

Alle overige doeleinden zijn ondergeschikt aan het doel 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden'.

  • a. Bovengeschikte doeleinden

Het doel behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden' zijn bovengeschikt aan de overige doeleinden.

  • a. Nevengeschikte doeleinden

Voorzover de onderlinge verhouding niet is aangemerkt als ondergeschikt of bovengeschikt zijnde doeleinden nevengeschikt aan elkaar.

Voorzover activiteiten slechts toelaatbaar zijn op grond van een afwijking of

aanlegvergunning zal voorzover het betreft het behoud en/of herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden de onderlinge verhouding worden bepaald ten opzichte van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de in 3.1 genoemde kenmerken en kwaliteiten.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen

Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan.

3.2.2 Bebouwing ten dienste van overige doeleinden
  • a. Voor het doel 'verkeer' is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 12 m;
  • b. Ten behoeve van het doel 'natuur' is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 3 m, met dien verstande dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend mogen worden gebouwd indien deze ten dienste staan aan de natuurdoelstellingen;
  • c. Voor de overige doeleinden is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in 4.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soorten agrarische bedrijven en niet agrarische bedrijven categorie B1;
    • 2. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van bewoning.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3 indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van evenementen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels.
  • c. De onder d genoemde afwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 3.1 omschreven waarden.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van beplantingen ten behoeve van de teelt van laan- en parkbomen en boomfruit, alsmede bos;
    • 2. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
    • 3. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 4. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
    • 5. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voor zover het gronden betreft die zijn aangeduid met 'hydrologisch aandachtsgebied'; 6. het dempen van wijken; 7. egaliseren.
  • b. De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:
    • 1. werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben;
    • 2. De in sub a bedoelde vergunning is niet zover sprake is van de landschappelijke inrichting zoals vermeld op het landschappelijk inrichtingsplan (bijlage 2).
  • c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
  • d. Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  • e. De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt, voor zover deze betrekking heeft op de aanplant van bos, niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de provincie Drenthe.
  • f. De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien als gevolg van de bosaanplant omliggende agrarische bedrijven in de (toekomstige) uitbreidingsmogelijkheden worden belemmerd.

Artikel 4 Agrarisch - III

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch-3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;

en voor de volgende sociaal-economische doeleinden:

  • a. dagrecreatie;
  • b. bosbouw, met uitzondering van de gronden op de verbeelding aangeduid met 'open gebied';
  • c. verkeer, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.
4.1.1 Nadere uitwerking bestemmingsomschrijving

In het doel 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden' is het aanbrengen van landschapselementen groter dan 1 ha niet begrepen.

In het doel 'Ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken' geldt dat nieuwe ontsluitingsvoorziening alleen zijn toegestaan, voor zover de overige doeleinden uit de bestemming niet in hun doelmatig gebruik en/of hun functie worden beperkt.

De doeleinden ten aanzien van het behoud en herstel, en voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid als 'natuur' de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden worden nagestreefd door middel van behoud, herstel en/of, voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid als 'natuur', de ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke randvoorwaarden:

  • Grootschalige open veenweidegebied met verspreide bomen en bosjes;
  • cultuurhistorisch waardevolle wijken;
  • waardevolle vegetatie in sloten en wijken;
  • open gebied van belang voor weidevogels; zwanen, ganzen en steltlopers;
  • enkele waardevolle poelen;
  • verspreide waardevolle loofbosjes;
  • slechts enige verspreide bebouwing;
  • bebouwing in één bouwlaag met kap

Het doel 'dagrecreatie' is beperkt tot de inrichting en het gebruik van de bestaande dagrecreatieve terreinen en van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

Het doel 'bosbouw' is beperkt tot bestaand bos of bosstroken.

Van de in de bestemming begrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen.

4.1.2 Onderlinge verhoudingen
  • a. Ondergeschikte doeleinden

Alle overige doeleinden zijn ondergeschikt aan de doeleinden 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden'.

  • a. Bovengeschikte doeleinden

De doeleinden 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden' zijn bovengeschikt aan de overige doeleinden.

  • a. Nevengeschikte doeleinden

Voorzover de onderlinge verhouding niet is aangemerkt als ondergeschikt of bovengeschikt zijn de doeleinden nevengeschikt aan elkaar.

Voorzover activiteiten slechts toelaatbaar zijn op grond van een afwijking of aanlegvergunning zal voorzover het betreft het behoud en/of herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden de onderlinge verhouding worden bepaald ten opzichte van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de in 4.1 genoemde kenmerken en kwaliteiten.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Bebouwing ten dienste van overige doeleinden
  • a. Voor het doel 'verkeer' is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 12 m;
  • b. Ten behoeve van het doel 'natuur' is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 3 m, met dien verstande dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend mogen worden gebouwd indien deze ten dienste staan aan de natuurdoelstellingen;
  • c. Voor de overige doeleinden is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 3 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in 5.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • 1. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soorten agrarische bedrijven en niet agrarische bedrijven categorie B1;
  • 2. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van bewoning.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.3 indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van evenementen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels.
  • c. De onder b genoemde afwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 4.1 omschreven waarden.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen.
    • 2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 3. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
    • 4. het dempen van wijken of sloten;
    • 5. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzover het betreft de gronden die zijn aangeduid met 'hydrologisch aandachtsgebied';
    • 6. egaliseren.
  • b. De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:
    • 1. werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben;
    • 2. De sub a, onder 3 bedoelde vergunning is niet vereist indien sprake is van erfbeplanting;
    • 3. De in sub a bedoelde vergunning is niet zover sprake is van de landschappelijke inrichting zoals vermeld op het landschappelijk inrichtingsplan (bijlage 2).
  • c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
  • d. De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 4.1 omschreven waarden.
  • e. Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  • f. Voorzover de sub a, onder 5 bedoelde vergunning betrekking heeft op gronden welke zijn aangeduid met 'hydrologische aandachtsgebied' en tevens op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding 'bestaand bos', zal het verzoek om aanlegvergunning mede worden afgewogen op basis van de gevolgen voor het omliggende agrarische gebied.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. toegangspad, balkons en erkers ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming;
  • c. parkeren;

met de daarbij ten dienste van de bestemming behorende:

  • a. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals pergola's en erf- of perceelsafscheidingen; e. andere werken;
  • b. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels

5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers en de in lid 5.1 sub f genoemde gebouwen mits:

  • a. de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • b. de bruto-oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
5.2.2 Erkers bij woningen

binnen deze bestemming zijn erkers bij woningen met een maximale diepte van 1,5 meter en een maximale breedte van 2/3 van de breedte van de voor- en/of zijgevel van het bijbehorende hoofdgebouw toegestaan, mits de hoogte van de erker ten hoogste gelijk zal zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen geldt dat de hoogte:

  • a. maximaal 1 meter mag bedragen; of
  • b. maximaal 2 meter mag bedragen, mits meer dan 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid; en
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 10.1 sub 1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'waarde - natuur en landschap' zonder landschappelijke inpassing te realiseren en in stand te houden, waarbij het inpassingsplan als uitgangspunt wordt genomen.

Artikel 6 Wonen


6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  • a. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. andere werken;
  • c. tuinen en erven.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende bepalingen gelden:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag niet meer dan één woning worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal;
  • c. een hoofdgebouw mag een maximale goothoogte hebben van 3,5 meter, een maximale bouwhoogte van 10 meter, een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°.
  • d. De afstand van het hoofdgebouw tot een niet aangebouwde zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 2,5 meter te bedragen;
  • e. De oppervlakte van het hoofdgebouw mag maximaal 200m² bedragen;
  • f. Het hoofdgebouw dient uitgevoerd te worden met een dwarskap.

6.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, de volgende bepalingen gelden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per woning bedraagt maximaal;
    • 1. 150 m² bij een erf met een oppervlakte tot 1.500 m²;
    • 2. 175 m² bij een erf met een oppervlakte vanaf 1.500 m² tot 2.000 m²;
    • 3. 200 m² bij een erf met een oppervlakte vanaf 2.000 m²;

met dien verstande dat ten hoogste 50% van het aansluitende erf mag worden bebouwd;

  • a. de afstand tussen de dichtstbijzijnde punten van het hoofdgebouw en de bijgebouwen mag niet meer dan 30 meter bedragen;
  • b. de bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte niet meer dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte in ieder geval maximaal 6 meter mag bedragen, ongeacht de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • d. een bijgebouw moet zijn voorzien van een kap waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
  • e. In aanvulling op het bepaalde onder sub a tot en met sub e is de bestaande maatvoering toegestaan, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunning en in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt is voor de bebouwing het bepaalde onder sub a tot en met sub e van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkante meters aan aan- en bijgebouwen terug mag worden gebouwd, tot een maximum van 500 m2 aan aan- en bijgebouwen.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen geldt dat de hoogte:

  • a. maximaal 1 meter mag bedragen; of
  • b. maximaal 3 meter mag bedragen, mits meer dan 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid; en
  • e. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 sub a en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan 3 meter;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de in lid 6.2.2 gegeven maten ten aanzien van de bijgebouwen tot niet meer dan 20% van die maten.
  • c. De in lid 6.4 sub a en b genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van :
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5 Specifieke gebruiksregels

6.5.1 Strijdig gebruik
  • a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, met uitzondering van mantelzorg;
    • 2. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
  • b. Gebruik van ruimten binnen de woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
    • 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
    • 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    • 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit.
  • c. Gebruik van een al dan niet vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de zorgbehoefte kan worden aangetoond;
    • 3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5.2 Voorwaardelijke verplichting

De landschappelijke maatregelen, zoals vermeld in het als Bijlage 2 opgenomen erfinrichtingsplan, binnen 2 jaar na gereed melden van de omgevingsvergunning voor de te bouwen nieuwe woning op het bijbehorende erf is gerealiseerd en in stand wordt gehouden

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Overige zone - windmolens

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - windmolens' zijn op gronden met de aanduidingen woning, maatschappelijke doeleinden, dubbele woning, sportterrein, tuincentrum, camping, recreatiewoning, volkstuinencomplex, recreatiewoningterrein, kwekerij, agrarisch bedrijf, grondgebonden agrarisch bedrijf, grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak, manege, bedrijven categorie B1 of Bedrijven categorie B2, kleinschalige windmolens toegestaan.

8.1.1 Bouwregels

Voor het oprichten van kleinschalige windmolens gelden de volgende regels:

  • 1. de ashoogte van de windturbine maximaal 15 m bedraagt, gemeten vanaf het peil;
  • 2. de turbine binnen het bouwvlak, achter de voorgevelrooilijn en bij agrarische percelen uitsluitend in het werkgedeelte van het erf, wordt geplaatst;
  • 3. bij de plaatsing van de turbine wordt aantoonbaar rekening gehouden met het uitzicht van woningen van derden;
  • 4. de turbine wordt uitgevoerd in een gedekte kleur, mag niet worden voorzien van reclame en geeft geen overlast door schittering;
  • 5. de afstand van een kleinschalige windturbine tot:
    • a. een andere windturbine niet minder dan driemaal de rotordiameter bedraagt;
    • b. gasinfrastructuur niet minder dan 25 m bedraagt;
    • c. hoogspanningsinfrastructuur niet minder dan 100 m,
    • d. rijkswegen niet minder dan 30 m bedraagt;
    • e. spoorwegen niet minder dan 15 m;
    • f. waterwegen niet minder dan 5 m bedraagt;
    • g. de meest nabij gelegen gevoelige bestemming is minstens 180 m verderop;
  • 6. de wieken of de constructie van de kleinschalige windturbine mogen niet overhangen boven openbaar toegankelijk gebied;
  • 7. wanneer sprake is van een ligging binnen het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) dient bij de aanvraag omgevingsvergunning een ecologische quickscan te worden bijgevoegd, waaruit blijkt dat de plaatsing van de kleinschalige windturbine geen negatieve gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden;
  • 8. de energieopwekking is uitsluitend bedoeld voor eigen (bedrijfsmatig) gebruik, met een maximum van 1 windturbine per bouwvlak.
8.1.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • 1. 8.1.1 lid 2 en toestaan dat de turbine buiten het bouwvlak, bij voorkeur direct aansluitend aan het bouwvlak en, in het geval van een agrarisch bouwvlak, het werkgedeelte van het erf wordt geplaatst, mits een landschapsanalyse wordt opgesteld en overlegd waaruit blijkt dat de voorgestelde locatie een goede locatie is, waardoor het omringende landschap niet wordt aangetast. In de landschapsanalyse wordt in ieder geval onderzocht welk landschapstype het betreft en welke zichtlijnen gewaarborgd dienen te worden.
  • 2. 8.1.1 lid 5 onder c en toestaan dat dichter bij de hoogspanningsinfrastructuur gebouwd wordt, mits uit de specificaties van de molen een kortere maximale werpafstand bij 2 keer het nominaal toerental van de windturbine blijkt en uitdrukkelijke toestemming van de netbeheerder verkregen is;
  • 3. 8.1.1, lid 5 onder g en toestaan dat dichterbij de meest dichtbij gelegen gevoelige bestemming gebouwd wordt, mits:
    • a. die afstand minimaal meer dan viermaal de ashoogte van de turbine bedraagt;
    • b. een stilstandvoorziening van toepassing is;
    • c. met onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan de normen met betrekking tot slagschaduw en geluid zoals genoemd in het Activiteitenbesluit
  • 4. 8.1.1, lid 7 en toestaan dat meer dan 1 turbine opgericht wordt, mits:
    • a. een landschapsanalyse zoals bedoeld onder 8.1.2 lid 1 wordt opgesteld;
    • b. de turbines aantoonbaar voor eigen (bedrijfsmatig) gebruik energie opwekken
    • c. de turbines op voldoende veilig afstand (zoals gesteld in 8.1.1 lid 5 onder a) van elkaar kunnen staan (rekeninghouden met domino-effect).

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

  • a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming.
  • b. Tot een gebruik, strijdig met de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen wordt in ieder geval gerekend het gebruik of het laten gebruiken van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting;
  • c. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling een omgevingsvergunning is verleend, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor die vergunning is verleend.
  • d. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  • e. De in lid d genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de milieusituatie;
  • 3. de verkeersveiligheid;
  • 4. de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat de aanleg van nieuwe en wijziging van bestaande weg-, infrastructuur- en groenvoorzieningen (inclusief speelvoorzieningen met een maximale hoogte van 12 meter) binnen de bebouwde kom wordt gerealiseerd, mits deze activiteiten niet samenhangen met realisering van een nieuwe, nog niet via een (ontwerp)bestemmingsplan geaccordeerde planmatige stads- of dorpsuitbreiding;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd mits:
    • 1. de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 2. de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  • e. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat ten behoeve van het beheer van bos, natuur en landschap beheersgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. per 250 ha te beheren object slechts 1 gebouw is toegestaan; 2. dient te worden gebouwd in 1 bouwlaag met kap; 3. de inhoud ten hoogste 150 m3 mag bedragen.
  • f. de bestemmingsbepalingen in het kader van niet bedrijfsmatige tijdelijke mantelzorg en toestaan dat een al dan niet bestaande aanbouw c.q. een al dan niet bestaand vrijstaand bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk dient te zijn vanuit het oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de zorgbehoefte overtuigend dient te zijn aangetoond middels een schriftelijke verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur;
    • 3. per woning één afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg is toegestaan;
    • 4. de bewoning slechts plaatsvindt binnen een oppervlakte van 60 m2 aan aanbouwen of bijgebouwen, waarbij de totale toegestane oppervlakte aan aan- en bijgebouwen niet mag worden overschreden;
    • 5. als gevolg van de te verlenen afwijking mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden, de agrarische sector en andere bedrijvigheid;
    • 6. als gevolg van de te verlenen afwijking geen strijdigheden met relevante milieuwetgeving dan wel met overige wetgeving mag ontstaan;
    • 7. de nieuw te bouwen afhankelijke woonruimte op een maximale afstand van 20 meter van het hoofdgebouw mag worden gerealiseerd;
    • 8. de maximale goothoogte en dakhelling respectievelijk maximaal 3 m en 30° tot 60° mogen bedragen;
    • 9. het hoofdgebouw geen aaneengesloten rijenbouw betreft.

Artikel 11 Overige regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in lid, 12.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.8 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van lid 12.4 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de beheersverordening grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van bestemmingsplan Buitengebied Zuid, deelplan Riegshoogtendijk 142