direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Krakeel, deelplan Zuiderkruis, 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2019BP8009002-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2009 is het bestemmingsplan Krakeel vastgesteld. Het bestemmingsplan had tot doel om vernieuwingen in de wijk Krakeel te Hoogeveen mogelijk te maken. Anno 2019 heeft de wijk al een grote metamorfose ondergaan. Een aantal gronden in de wijk hebben in de huidige situatie nog geen invulling, maar zijn daarvan wel in afwachting. Eén van de gronden betreft een perceel direct ten westen van de Zuiderkruis 40.

Het voornemen is om deze gronden in te richten ten behoeve 12 grondgebonden woningen opgedeeld in twee woonblokken van zes woningen.

De ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan (zie ook paragraaf 1.3). Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de wijk Krakeel te Hoogeveen. Het betreft nog onbebouwde gronden. In figuur 1 is de ligging weergegeven. De begrenzing is afgestemd op het kadastraal perceel bekend als gemeente Hoogeveen, sectie C, nummers 3565 (gedeeltelijk) en 3497. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8009002-VG01_0001.png"

Figuur 1 Begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden op dit moment de bestemmingsplannen Krakeel 2007 (onherroepelijk geworden op 12 maart 2009) en Kernen Hoogeveen, parapluherziening aan- en bijgebouwenregeling ( onherroepelijk geworden op 15 mei 2014). Op basis van dit plan kent het bestemmingsplan drie verschillende bestemmingen te weten 'Woondoeleinden uit te werken', 'Groenvoorzieningen' en 'Maatschappelijke doeleinden'. Een uitsnede van de verbeelding is in figuur 2 te zien.

Binnen deze bestemmingen zijn woningen niet (direct) toegestaan. Om het gewenste stedenbouwkundig ontwerp mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8009002-VG01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8009002-VG01_0003.png"

Figuur 2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan Krakeel 2007

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt het plan beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het beleid. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling is getoetst. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Dit is opgesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de juridische regeling opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in de wijk Krakeel. Krakeel ligt ten oosten van het centrum van Hoogeveen. Sinds 2000 maakt de wijk een metamorfose door. Sloop, verbouw, nieuwbouw en herinrichting van de openbare ruimte hebben de leefbaarheid en de ruimtelijke uitstraling van Krakeel sterk verbeterd.

Krakeel heeft haar oorsprong in de jaren '60. Krakeel was een typische naoorlogse woonwijk, die eind jaren '60 begin jaren '70 in korte tijd is ontwikkeld. De wijk heeft een ruim opgezette stedenbouwkundige hoofdstructuur, met veel groen en een sterke nadruk op huurwoningen. Er is een mix van laagbouw (rijenwoningen) en hoogbouw aanwezig, waarbij laagbouw overheerst. Het grootste deel van de woningen bestaat uit rijenwoningen. Het plangebied wordt direct ontsloten door de Zuiderkruis aan de zuidkant en de De Kroon aan de noordkant.

Water- en groenstructuur

In de buurt komt veel groen en water voor. Dit betreft onder andere de waterpartij aan de noord- en westkant van het plangebied. De waterpartij, met aan de randen groen kronkelt als het ware van zuid naar noord door de wijk heen.

Functies in de omgeving

De wijk wordt beschouwd als een woonwijk. Naast de woonfunctie komen in het plangebied nog andere (centrum) functies zoals een multifunctioneel centrum en een basisschool voor. Deze bevinden zich ten westen van het plangebied. In het plangebied was voorheen een basisschool gevestigd. De bebouwing hiervan is inmiddels gesloopt.

Bebouwingsstructuur

Zoals aangegeven bestaat de bebouwing in de wijk voornamelijk uit rijenwoningen uitgevoerd in één of twee bouwlagen. Er is afwisselend sprake van woningen uitgevoerd met een kap en woningen uitgevoerd met een plat dak. De woningen aan de noordzijde van het plangebied zijn bijvoorbeeld met een plat dak uitgevoerd en hebben één bouwlaag.

Plangebied

Het plangebied is in de huidige situatie al deels in afwachting van woningbouw ontwikkeling en betreft een braakliggende kavel. Figuur 3 geeft een overzicht van de huidige situatie en zijn directe omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8009002-VG01_0004.jpeg"

Figuur 3 Overzicht bestaande situatie

2.2 Beschrijving van de ontwikkeling

Ambitie

Het doel van de initiatiefnemers is om het plangebied te herstructureren. Door middel van herstructureren wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik doordat er geen sprake is van onnodige uitgifte van nieuwe uitbreidingslocaties.

Programma

Het programma is om de gronden in te richten ten behoeve 12 grondgebonden woningen, opgedeeld in twee woonblokken van zes woningen. Figuur 4 weergeeft een mogelijk invulling van het plangebied.

De bouwhoogte varieert van 2 (standaard) tot 3 (optioneel) bouwlagen. De maximale bouwhoogte bedraagt 6,5 meter voor twee bouwlagen en 10 meter voor drie bouwlagen. De woningen worden uitgevoerd met een plat dak. Ten behoeve van het parkeren worden 24 parkeerplaatsen aangelegd. De woningen worden ontsloten op de Zuiderkruis.

Het plangebied krijgt verder een groene uitstraling die aansluit op het groene karakter van de directe omgeving. Tussen de woonblokken worden paden aangelegd die tevens worden aangesloten op de bestaande paden in de omgeving. De paden worden openbaar toegankelijk. Hierdoor ontstaat een verbinding tussen de groene opzet van de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8009002-VG01_0005.jpg"

Figuur 4 Inrichting van het terrein

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ligt beleid ten grondslag. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op relevante beleidsuitgangspunten op Rijksniveau, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. De planuitgangspunten en vervolgens de bestemmingsregeling zijn hierop afgesteld. 

3.2 Europees beleid

3.2.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De gronden die binnen dit bestemmingsplan vallen zijn op basis van dit verdrag getoets. Er is geen sprake van archeologische waarden binnen het plangebied.

3.2.2 Vogel- en habitatrichtlijn

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk.

Het grondgebied van dit bestemmingsplan is aan deze wet getoetst. Een uitwerking hiervan is weergegeven in hoofdstuk 4.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 14 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten;
  • 14. Ruimtereservering Parallelle Kaagbaan.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 14 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

De ontwikkeling in het plangebied maakt geen deel uit van de 14 rijksbelangen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het voornemen niet in strijd is met het rijksbeleid.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.3.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

Dit bestemmingsplan stelt een herontwikkeling van een bestaand stedelijk gebied voor, zoals bedoeld in de begripsbepaling van het Bro. Daarom hoeft alleen een beschrijving van de behoefte worden gegeven. Dit plan maakt een herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied mogelijk. Uit het beleid van de gemeente dat is beschreven in paragraaf 3.6, blijkt dat er in Hoogeveen behoefte is aan nieuwe woningen.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Drenthe

In 2018 is een actualisatie van de Omgevingsvisie Provincie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie Drenthe is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de provincie Drenthe voor de periode tot 2030 en in een aantal gevallen verder in de toekomst. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De provincie Drenthe vindt het van provinciaal belang om te anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. De provincie streeft naar een balans tussen het aanbod voor wonen en de demografische behoefte. Nieuwe woningbouwinitiatieven faciliteert de gemeente bij voorkeur binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie geeft binnen bestaand stedelijk gebied voorkeur aan het opknappen van bestaande locaties waar een kwaliteitsimpuls gewenst is of waar een impuls wordt gegeven aan het cultuurhistorische karakter.

Daarnaast zijn in de Omgevingsvisie een aantal kernkwaliteiten uiteengezet. Voor dit plan zijn de kernkwaliteiten 'Landschap' en 'Cultuurhistorie' van belang.

Kernkwaliteit Landschap

Het plangebied valt binnen het landschapstype 'Landschap van de Veenkoloniën'. Van provinciaal belang bij dit landschapstype is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontinningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur. In dit geval worden de woningen midden in een bestaande woonwijk gerealiseerd, waardoor het voornemen geen afbreuk doet aan het landschapstype. Het plangebied is reeds ingesloten door woningen waardoor geen samenhang en openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur verloren gaat.

Kernkwaliteit Cultuurhistorie

De cultuurhistorische samenhang, zoals die in de hoofdstructuur is verwoord en verbeeld, is van provinciaal belang. Daarom wil de provincie die cultuurhistorische samenhang veiligstellen voor de toekomst. De categorie is vooral van toepassing in gebieden waar de ontwikkelingen meer kleinschalige zijn en in een laag tempo zich voltrekken. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen. De omgeving van het plangebied heeft zich in de afgelopen jaren ontwikkeld tot een woonwijk. Door binnen het plangebied woningen te realiseren wordt deze functie in de omgeving versterkt. Daarmee wordt de cultuurhistorische samenhang van het gebied versterkt en is hemt voornemen in overeenstemming met deze kernkwaliteit.

De provinciale belangen zijn juridisch geborgd in een provinciale omgevingsverordening. Hier wordt hierna verder op ingegaan.

3.4.2 Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 3 oktober 2018 de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid vastgesteld. De verordening is gericht tot de gemeenten en bevat voorschriften waar ruimtelijke plannen aan dienen te voldoen.

Op basis van artikel 2.17 kan een ruimtelijk plan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. Hieraan kan toepassing gegeven worden omdat dit bestemmingsplan plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied en er voldoende behoefte naar de desbetreffende woningen is. Hier wordt in het gemeentelijk beleid nader op ingegaan (paragraaf 3.6). De overige artikelen uit de verordening zijn voor het plangebied niet relevant. Het plan sluit aan bij de provinciale ruimtelijke beleidskaders.

3.5 Regionaal beleid

3.5.1 Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe.

Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. In het bestuurlijk afstemmingsoverleg RO/Wonen Zuidwest Drenthe van 21 december 2015 is de woningbehoefte voor Zuidwest Drenthe vastgesteld voor de periode 2016-2025. Deze woningbehoefte prognose is gebaseerd op de provinciale bevolkingsprognose 2015, vertaald naar de woningbehoefte in de regio Zuidwest Drenthe. De vastgestelde woningbehoefte geldt als kader voor de woningbouwontwikkeling in de regio en dient als uitgangspunt voor de actualisatie van het gemeentelijk woonbeleid voor de gemeenten binnen deze regio. Gelet op de aanwezige harde plancapaciteit in Zuidwest Drenthe, is de mogelijkheid aanwezig de voorgenomen woningbouw die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt daaraan toe te voegen. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met de regionale woonvisie.

3.6 Gemeentelijk beleid

3.6.1 Toekomstvisie 2030

In juni van het jaar 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen. Omdat met dit bestemmingsplan nieuwe woningen worden gerealiseerd, die voldoen aan de moderne eisen, worden kwalitatief goede woningen gerealiseerd die bijdragen aan de kwaliteit van de woonwijk. Daarmee is het plan in overeenstemming met de Toekomstvisie 2030.

3.6.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015 - 2030

Op 23 december 2004 is de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. De visie gaat in op de ruimtelijke ontwikkelingen van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad.

In de Structuurvisie wordt de volgende visie op wonen gegeven: er moet gebouwd worden voor zowel de inwoners van Hoogeveen als de instromers van buiten. Door een stevige verdichting en herstructurering van delen van de kern van Hoogeveen kunnen alle woningen binnen de huidige grenzen gebouwd worden. De prioriteiten voor de stad zijn inbreiding enerzijds en herstructurering van het centrum en de naoorlogse woonwijken anderzijds.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op het ruimte bieden aan inbreidingsontwikkelingen binnen de kern Hoogeveen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt invulling geven aan het streven dat er gebouwd moet worden voor zowel de inwoners van Hoogeveen als de instromers van buiten.

3.6.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. De focus van woningbouw ligt de komende jaren op inbreiding in de stad. Er is behoefte aan wervende woonmilieus met daarin ook betaalbare, levensloopbestendige woningen.

De realisatie van 12 grondgebonden woningen sluit goed aan op de Structuurvisie 2.0. Er is sprake van een levensloopbestendig woningbouwplan op een inbreidingslocatie.

3.6.4 Woonvisie 2017 - 2020

Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vijf jaar is wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn.

In de visie staat het volgende motto centraal: “Waar iedereen zijn thuis vindt”. Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.

  • 1. behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. voor iedereen betaalbaar;
  • 4. ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

De focus ligt op inbreiding in de stad. Het uitgangspunt is dat van 2016 tot en met 2025 1.100 nieuwbouwwoningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. In het jaar 2016 zijn bijna 100 reguliere woningen gerealiseerd en in het jaar 2017 gaat het om bijna 270 woningen. In het jaar 2018 zijn daar ook netto bijna 100 woningen bij gekomen. Daardoor is sinds 2018 nog sprake van een woningbouwprogramma van 642 woningen. Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 245 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw- en bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. In feite ligt de opgave hoger wanneer rekening wordt gehouden met planuitval en vertraging de komende jaren. De realisatie van 12 grondgebonden woningen past binnen de woonvisie omdat hier voldoende ruimte voor is binnen het woningbouwprogramma.

3.6.5 Nota ruimtelijke kwaliteit

De Nota Ruimtelijke kwaliteit vervangt de Welstandsnota met de daarbij behorende oplegnotitie voor de pilot ‘welstandsvrij bouwen’. De pilot welstandsvrij bouwen is succesvol verlopen en krijgt een vervolg in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn alleen gebieden en gebouwen opgenomen, die echt (cultuurhistorisch) waardevol zijn en daarom beschermd moeten worden. Dit betekent dat een groot deel van het grondgebied van de gemeente Hoogeveen welstandsvrij blijft en dat voor de gebieden en gebouwen die opgenomen zijn in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wel toetsingsregels (blijven) bestaan bij bouwplannen.

Het plangebied maakt deel uit van het gebied waar welstandsvrij gebouwd mag worden. Er gelden daarom geen welstandsregels waar de nieuwe woningen aan moeten voldoen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Meer concreet wordt beoordeeld hoe het plan zich verhoudt tot de diverse milieukaders (zoals archeologie, bodem, externe veiligheid, geluid, flora en fauna, luchtkwaliteit en water).

4.2 MER-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 12 woningen mogelijk en is daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli j.l. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer-beoordeling.

Voor deze ontwikkeling is een vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie opgesteld. Daarin is geconcludeerd dat er geen significant negatieve millieueffecten ontstaan als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Daarom is geen MER nodig.

4.3 Water

4.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

4.3.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Watertoetsproces

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 5 april 2019 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlage 1). Op basis daarvan volgt dat de normaleprocedure gevolgd dient te worden. Het waterschap heeft vervolgens op 11 april 2019 een uitgangspuntennotitie gestuurd (bijlage 2)

Bestaande waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied van de Hoogeveense Vaart. Ten westen van het plangebied ligt een A-watergang die in het beheer van het waterschap is. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP +11,00m. Het gebied watert af in zuidwestelijke richting via een stuw ter hoogte van de Melkweg. In de klimaatatlas is het woongebied van het Zuiderkruis een aandachtsgebied voor wateroverlast. Bij zeer extreme neerslag kan er wateroverlast optreden, het water blijft met name op straat staan. In dit geval wordt het hemelwater geloosd op de bestaande vijver ten noorden van het plangebied.

Watersysteem

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een A-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Met de ontwikkeling wordt rekening gehouden met deze beschermingszone door de juiste afstand tot de watergang aan te houden. Tussen beide woonblokken zit in de voorgenomen situatie voldoende afstand tot de watergang. Daarmee wordt het watersysteem niet belemmerd door de voorgenomen ontwikkeling.

Wateroverlast

Het plan wordt zo ontworpen dat kortstondige hevige buien zonder problemen kunnen worden opgevangen in de openbare ruimte of op particulier terrein. Er treedt geen wateroverlast op bij woningen of andere kwetsbare functies.

  • Compensatie nieuwbouw middelgrote plannen: Voor middelgrote plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. In het plan wordt een verhard oppervlak van circa 1.500 m2 gerealiseerd. Er heeft in het verleden reeds bebouwing in het plangebied gestaan. In het verleden stond er ongeveer 1.860 m2 aan verharding in het plangebied bestaande uit verharding van de voormalige bibiotheek en de voormalige gemeentewerf. Per saldo is er geen sprake van een toename aan verhard oppervlakte. Echter schrijft het watertakenplan 2016-2021 voor dat ook herstructureringen en herinrichtingen een deel van de stedelijke wateropgave moeten realiseren. Dit betekent dat er minimaal 25mm waterberging (250 m3 per ha verhard oppervlak) moet worden gerealiseerd. Als de waterberging niet binnen de planontwikkeling gerealiseerd kan worden, moet de waterberging worden gecompenseerd. De randvoorwaarden voor waterberging zijn uitgewerkt in een beslisboom (bijlage 8, watertakenplan 2016-2021) en in 2012 bestuurlijk vastgesteld. Deze waterberging zal binnen dit plan gerealiseerd worden doormiddel van een waterberging in de vorm van infiltratiekratten onder de parkeerplaats, waarin het hemelwater van de woningen en parkeerplaats wordt geborgen. Het bergingssysteem loost vervolgens vertraagd af op de nabije vijver. Het afstromende regenwater voert via de infiltratievoorziening onder de parkeerplaats naar de vijver af.
  • Gemeentelijk beleid: De gemeente heeft een beleid (watertakenplan 2016-2021) dat erop is gericht om water vast te houden op particulier terrein. In het gemeentelijke rioleringsplan hebben zij aangegeven hoeveel mm water moet worden geborgen. Het waterschap adviseert rekening te houden met dit beleid. Gezien de ligging nabij een vijver is het afvoeren naar oppervlaktewater een eis.
  • Grondwateroverlast bij bebouwing: In Hoogeveen komen veel gebieden met keileem voor in de bodem. Deze gebieden zijn gevoelig voor grondwateroverlast. In gebieden waar grondwateroverlast op kan treden, adviseert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen, (2) ophogen van het plangebied of (3) toepassen van drainage in openbaar gebied en particulier terrein. In dit plan is het uitgangspunt om drainage toe te passen onder de woonblokken. Indien dit niet toereikend is zal kruipruimteloos gebouwd worden.

Waterkwaliteit

Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.

  • Kwaliteit afvoer hemelwater: Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Licht vervuilde hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.
  • Doorspoeling oppervlaktewater: Geïsoleerde vijverpartijen of watergangen worden vermeden. Het watersysteem wordt ontworpen met aandacht voor doorspoeling.
  • Peilbeheersing: het waterschap kan sturen in de waterkwaliteit door bijvoorbeeld water in te laten of juist af te voeren. Vooral in gebieden net droogvallende sloten is het belangrijk hier rekening mee te houden. We adviseren om watergangen en vijvers een minimale waterdiepte te geven van 80 cm.

Voor de woningen van beide blokken geldt dat het hemelwater ondergronds via infiltratiekratten infiltratieriool wordt afgevoerd naar de watergang en/of de vijver.

Riolering

Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.

  • Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater dienen op de perceelgrens gescheiden te worden aangeboden. Echter is hier een vijver is de nabijheid, hemelwater dient daarom na infiltratie geloosd te worden op het oppervlaktewater.
  • Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht. Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en via een wadi te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie.

Gezien de bodemopbouw (keileem in de ondergrond) kan het hemelwater moeilijk infiltreren. Daarom is voor dit plan gekozen voor infiltratiekratten. Hier wordt het water geborgen en via een overloop vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater van de vijver.

Drinkwatervoorziening

Beperken nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op het aanbod van schoon drinkwater.

  • Bescherming drinkwaterwinning: Het plangebied ligt in een intrekgebied van een drinkwaterwinning. De provincie is bevoegd gezag om deze gebieden te beschermen. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en aan de overige functies worden specifieke voorwaarden gesteld.

Het hemelwater wordt zoveel mogelijk op de bestaande waterstructuren afgevoerd. Er worden verder geen specifieke maatregelen genomen.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is.

  • Wijze van onderhoud watersysteem: Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
    • 1. Rijdend onderhoud vanaf de kant: Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boveninsteek van de watergang.
    • 2. Varend onderhoud: Varend onderhoud is mogelijk bij een doorvaarbare watergang met een minimale totale oeverlengte van 300 meter of een totale oppervlakte van 1.500 m2. Er wordt rekening gehouden met een minimale doorvaarhoogte van 1,55 meter ten opzichte van het maximale waterpeil. De doorvaarbreedte is minimaal 2,50 meter. Voor varend onderhoud geldt tevens een minimale diepte van 1 meter met een aanleg- en onderhoudsdiepte van 1,30 meter. Elk onderhoudswater heeft een goed bereikbare inlaadplaats voor de boot en minimaal 1 losplaats ten behoeve van het maaisel per 100 meter oeverlengte.
  • Toegankelijkheid van water: alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in openbaar gebied. Het waterschap beheert deze wateren als ze voldoen aan de criteria uit de keur. Het waterschap neemt het beheer en onderhoud van deze wateren over zo snel mogelijk na realisatie in de bouwrijpfase.

De bestaande uitgangspunten ten aanzien van het onderhoud van de watergang en vijver blijven ongewijzigd. Dit houdt in dat er een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de boveninsteek van de watergang wordt aangehouden waarmee het mogelijk blijft om onderhoud aan het watersysteem uit te voeren.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.

De woningen worden in de woonwijk Krakeel gerealiseerd. In de wijk is overwegend sprake van woonfuncties. Ten noordwesten van het plangebied is multifunctioneel centrum aanwezig. Hier zijn recreatieve activiteiten toegestaan. Dergelijke activiteiten vallen hoogstens onder categorie 3.1, waarvoor een richt afstand van 50 meter geldt. De afstand van het plangebied tot de grens van het MFC bedraagt ruim 220 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan. Daarnaast zijn tussen het plangebied en het MFC in de huidige situatie al woningen gesitueerd. In de huidige situatie is derhalve al sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Ten noordoosten van het plangebied is tevens sprake van een kinderboerderij. Een dergelijke inrichting valt onder milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. De afstand van het plangebied tot aan de kinderboerderij bedraagt circa 60 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan. Daarnaast geldt ook hier dat tussen het plangebied en de kinderboerderij al sprake is van woningen. In de huidige situatie is derhalve al sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Overige bedrijfsfuncties bevinden zich op een dermate afstand dat deze niet relevant voor de ontwikkelingen in het plangebied zijn.

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.5 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

De wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn aangewezen als 30-km/uur zone. Voor ontwikkelingen binnen dergelijke zones is geen toetsing aan de Wet geluidhinder noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De wegen rondom het plangebied hebben een functie als erfontsluitingswegen binnen de bebouwde kom. Op de wegen in dergelijke gebieden is sprake van een relatief lage verkeersintensiteit en er wordt over het algemeen langzaam gereden. Ten aanzien van wegverkeersgeluid worden er daarom geen belemmeringen verwacht.

Daarnaast moet ook een binnenwaarde van 33 dB worden gegarandeerd bij de omgevingsvergunning aanvraag voor de woningen. Hierin wordt voorzien doordat de toekomstige woningen moeten voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van geluid, vanuit het bouwbesluit. De eisen uit het bouwbesluit zorgen ervoor dat sprake zal zijn van een goed binnenwaardeniveau.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8009002-VG01_0006.png"

Figuur 5 Uitsnede Risicokaart met het plangebied rood omcirkeld

Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving geen risicobronnen voorkomen. In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen en/of risicovolle leidingen aanwezig die van invloed zijn op het groepsrisico.

4.7 Luchtkwaliteit

Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Er worden slechts 12 wooneenheden mogelijk gemaakt. De beoogde ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.8 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodem-verontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Conclusie

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 3 toegevoegd. De resultaten van het onderzoek vormen geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein. Het aspect bodem staat de uitvoering van de plannen niet in de weg.

4.9 Archeologie

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. Toetsing vindt plaats aan de archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied waar archeologisch onderzoek niet nodig is.

4.10 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. De te bouwen woningen zijn afgestemd op de kenmerken van de omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur. Zie hiervoor paragraaf 2.1. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.11 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

4.11.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

4.11.2 Soortenbescherming

4.11.2 Soortenbescherming

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.


Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

De werkzaamheden kunnen samen gaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. Dit onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd. Binnen de onderzoekslocatie zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest – of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen.

Het plangebied en directe omgeving kan onderdeel uitmaken van foerageergebied en/of vliegroutes van vleermuizen. Door de aanwezigheid van alternatieve foerageergebieden en vliegroutes in de omgeving van de onderzoekslocatie zal het niet gaan om essentiële leefgebiedsfuncties.

De overige te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

In de bomen en struiken kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Het kan worden uitgesloten dat er groeiplaatsen, verblijfplaatsen en/of essentiële foerageergebieden van beschermde soorten aanwezig zijn binnen de onderzoekslocatie. Nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

4.12 Verkeer en parkeren

Het woongebied aan de zuidkant wordt ontsloten door de Zuiderkruis.. Deze weg sluit in westelijke richting aan op de Melkweg. De Melkweg betreft een hoofdontsluitingsweg. De woningen in het gebied worden hier via de ontsluitingswegen goed op ontsloten.

Volgens de Parkeernota Hoogeveen geldt voor de ontwikkeling van woningen/appartementen in de wijken, dorpen en bedrijventerreinen van de gemeente Hoogeveen een parkeernorm van 1,8 per wooneenheid. Het parkeermodel in de wijken en dorpen gaat uit van parkeren op eigen terrein met in tweede instantie aanvullende parkeergelegenheid in het openbare gebied binnen het bestaande wegprofiel of op daartoe aangelegde parkeervakken. In beginsel zijn restricties voor het parkeren gebaseerd op de wegen- en verkeerswet en neemt de gemeente alleen restrictieve maatregelen wanneer de verkeersveiligheid of de leefbaarheid in het geding zijn.

Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt parkeren plaats op de aan te leggen parkeervakken. Er worden 12 woningen gerealiseerd, dus zijn er 22 parkeerplaatsen nodig volgens de norm. In het plangebied worden in totaal 24 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning.

4.13 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen heeft haar ambitie op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid en de Milieuvisie. In het klimaatbeleid is de ambitie uitgesproken om in 2040 als gehele gemeente CO2-neutraal te willen zijn. Door bij nieuwe ontwikkelingen duurzaamheid reeds in de ontwerp- en bouwfase mee te nemen kan optimaal invulling worden gegeven aan de duurzaamheidsdoelstelling. In dit kader is het vermeldenswaardig dat er zoveel mogelijk gebruikt wordt gemaakt van duurzame materialen en de woningen wettelijk verplicht zijn om gasloos aan te sluiten.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de juridische regeling

5.1 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.1.1 Bestemmingen

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Groen

De gronden in eigendom van de gemeente in het noorden van het plangebied zijn bestemd als groen. Op die manier kunnnen de gronden worden ingericht als groenvoorziening en worden de gronden niet bij de woonpercelen betrokken.

Tuin

De erven aan de voorzijden van de woningen zijn, conform de systematiek van gemeente Hoogeveen, bestemd als Tuin. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Hiermee wordt voorkomen dat de voortuinen worden bebouwd met bijgebouwen.

Verkeer

De bestemming maakt naast verkeer en parkeergelegenheid ook ondergeschikte groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en uitbreidingen daarvan mogelijk. Gezien het openbare karakter van deze gronden is gekozen voor een verkeersbestemming.

Wonen

Deze bestemming is van toepassing op de woningen in plangebied. In de bestemmingsregeling is opgenomen waar het hoofdgebouw toegestaan is en zijn regels opgenomen ten aanzien van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, als mede erfafscheidingen. De woningen dienen binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. De maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter ter plaatse van de voorgenomen verhoging in bouwvolume. Voor het overige geldt een maximale bouwhoogte van 7 meter.

5.1.2 Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen kunnen worden opgenomen om specifieke waarden ter plaatse van het plangebied te beschermen. Aangezien in het plangebied geen archeologische of cultuurhistorische waarden worden verwacht, is geen dubbelbestemming opgenomen.

Hoofdstuk 6 Handhaving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst.

Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten danwel gebruik plaatsvinden en de afwijking niet op enige wijze kan worden gelegaliseerd en niet past binnen het gemeentelijk beleid, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

6.2 Beleidskeuzen

Door de gemeente Hoogeveen is een kadernota integrale handhaving vastgesteld. Deze nota is de start van programmatisch handhaven in de gemeente Hoogeveen.

Programmatisch handhaven is een structurele en integrale aanpak van de handhaving, waarbij de uitvoering onder andere is gebaseerd op een handhavingsprogramma. Daarbij worden door het bestuur de prioriteiten bepaald en worden handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. In deze aanpak worden beleid en uitvoering opgevolgd door evaluatie en bijsturing. Programmatisch handhaven is daarmee een cyclisch, democratisch, integraal en transparant proces.

6.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Aan de controle van het onderhavige plan wordt binnen de gemeente inhoud gegeven door een aantal ambtenaren die zich continu met handhaving bezighoudt.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van dit plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond.

Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten. Hierin is onder andere het verhaal van eventuele planschade geregeld. De overige kosten worden via een anterieure overeenkomst verhaald. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan wordt daarom besloten geen grondexploitatieplan vast te stellen.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Het concept is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners zoals de provincie, WDO Delta, gasunie, Rendo, WMD, VRD en ook de Stichting Woon advies Commissie Hoogeveen (WAC).

De Woon advies commissie Hoogeveen heeft in een reactie aangegeven moeite te hebben met de inrichting van het gebied vanwege duurzaamheid, logica, vindbaarheid en huisnummering.

  • Duurzaamheid, omdat Blok A niet met het dak gericht is op het zuiden, waardoor er niet optimaal zonnepanelen kunnen worden geplaatst.
  • Logica, vindbaarheid en huisnummering, omdat de blokken niet naar het Zuiderkruis zijn georiënteerd, maar naar voetpaden en de vijver.

De situering van de woningen speelt een belangrijke rol in de verduurzamingsopgave en de situering van de woningen. Het is niet de enige factor. Door woningen uitsluitend met de dakvlakken op het zuiden te oriënteren ontstaan niet altijd de meest interessante ruimtes. Ook technisch zijn er meerdere mogelijkheden om aan de gestelde duurzaamheidsdoelstellingen te voldoen. We zien dat de positionering van de zonnepanelen steeds vrijer en flexibeler wordt en dat de rendementen van de panelen toenemen omdat deze technisch beter worden. Tevens betreft dit een plan met platte daken, hier kunnen zonnepanelen in alle mogelijke richtingen geplaatst worden.

Deze woningbouw sluit ruimtelijk logisch aan op de omgeving en de aanwezige voetpadenstructuur. De woningen worden met de voorzijde georiënteerd op de groene ruimtes. Voor het woon- en leefmilieu van de toekomstige bewoners is dat aantrekkelijk. Dat geldt ook voor de bezoekers van de groene ruimte. De huisnummering is voor de opzet van de buurt niet leidend en vormt geen onderdeel van het bestemmingsplan. De woningen zijn goed vindbaar door de aansluiting op de omliggende wegen- en voetpadenstructuur. 

De reactie van de Stichting Woon advies Commissie Hoogeveen heeft niet geleid tot planaanpassing.

Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 12 maart tot en met 23 april 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze inzagetermijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

Beroep

Het plan is op 25 juni 2020 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. Gewijzigd vanwege een ambtshalve wijziging. Deze wijziging zag toe op het maken van een definitieve keuze in de manier van waterberging. Tegen dit besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.