direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fluitenberg 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2018BP9010001-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Tot 17 april 2018 diende elke gemeente op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) om de tien jaar haar bestemmingsplannen te herzien of zo mogelijk een verlengingsbesluit te nemen, dan wel een beheersverordening vast te stellen.

Aangezien het bestemmingsplan 'Fluitenberg 2007' in mei 2019 de tien jaarstermijn heeft bereikt, is voor Fluitenberg een begin gemaakt met de voorliggende actualisatie van het bestemmingsplan. De tienjaars termijn is gedurende de conceptfase van het bestemmingsplan uit de wet geschrapt. Wel is het nog steeds wenselijk dat alle bestemmingsplannen volgens de actuele digitale standaarden op ruimtelijke plannen te vinden zijn. Voorliggende bestemmingsplan neemt het vigerend planologisch-juridisch kader als uitgangspunt en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

De bestemmingsplannen 'Fluitenberg, deelplan uitbreiding woningbouw 2011' (onheroepelijk geworden in juli 2014) en 'Fluitenberg, deelplan begraafplaats 2012' (onheroepelijk geworden in augustus 2013) worden niet meegenomen in voorliggende bestemmingsplan. Deze recentere bestemmingsplannen zijn al volgens digitale standaarden te vinden op ruimtelijke plannen.

1.2 Opgave bestemmingsplan

De ligging en globale begrenzing van het plangebied 'Fluitenberg 2018' zijn aangegeven op de navolgende overzichtskaart. Hier zijn, tot het moment van vaststelling van voorliggend plan, dus de volgende (bestemmings)plannen van kracht (de onderstaande figuur geeft aan waar welk bestemmingsplan vigeert):

  • Bestemmingsplan Fluitenberg 2007 (vastgesteld 11-12-2008) - gekleurde gebied.
  • Bestemmingsplan Kernen Hoogeveen, parapluherziening aan- en bijgebouwenregeling (vastgesteld 15 mei 2014) - gearceerde gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9010001-VG01_0001.png"

Afbeelding 1 vigerend bestemmingsplan

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied en geeft de vigerende situatie;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de planuitgangspunten en de ruimtelijke en functione structuur van het plangebied weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied omvat het dorp Fluitenenberg, exclusief de meest recente uitbreidingslocaties voor woningbouwplannen uit 2011 en de begraafplaats.

Het dorp is gelegen circa 1 km ten noordenwesten van Hoogeveen. Globaal beslaat het plangebied voor dit bestemmingsplan het gebied dat in het noorden begrenst wordt door aan de noordkant gelegen bebouwing van de Fluitenbergseweg en de Schoolstraat. Het oosten van het plangebied wordt gevormd door de Fluitenbergseweg en Schuinedijk; die daar samen komen en in het zuiden is de Schuinedijk de grens van het plangebied. De westelijke grens van het plangebied bestaat uit de Vijfhoek met bijbehorende bebouwing. Zoals in de aanleiding al aangegeven worden de binnen de grenzen gelegen dorpsinbreidingen uit het woningbouwplan van 2011 niet meegenomen.

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9010001-VG01_0002.jpg"Afbeelding 2 Globale ligging plangebied binnen de rode ovaal.

Voor een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied wordt verwezen naar Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten.

2.2 Vigerend recht

In het plangebied gelden op dit moment 2 bestemmingsplannen, te weten Fluitenberg 2007 en de parapluherziening aan- en bijgebouwenregeling. In paragraaf 1.2 is aangegeven waar het plangebeid zich bevindt. Met voorliggend bestemmingsplan wordt beoogt het planologisch toetsingskader te actualiseren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen het bestemmingsplan "Fluitenberg 2018" zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving. De doorwerking daarvan is opgenomen in hoofdstuk 5, paragraaf 5.2.

3.1.2 Wet natuurbescherming

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (of kortweg Nb-wet 1998) en Flora- en faunawet (Ff-wet). Sinds 1 januari 2017 vervangt de nieuwe Wet natuurbescherming deze wetten alsmede de Boswet. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de nu voorliggende actualisatie van het bestemmingsplan Fluitenberg geen rijksbelangen schaadt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid Bro en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

De ladder is per 1 juli 2017 gewijzigd. Doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Met de wijziging van de ladder zijn de 'treden' losgelaten en vervallen de begrippen 'actuele' en 'regionaal'. Voor gebieden buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht. En er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij wijzigings- en uitwerkingsplannen (de laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan). In de praktijk blijft overeind dat de behoefte moet worden aangetoond en afhankelijk van de ontwikkeling en de locatie, kan het gebied dat daarbij moet worden betrokken, kleiner of groter zijn. Het uitgangspunt dat gebouwd wordt in bestaand stedelijk gebied, blijft overeind.

Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk. Waar op basis van dit bestemmingsplan nog woningen gebouwd kunnen worden is er sprake van een voortzetting van al aanwezige bouwtitels. Vigerende planologische rechten worden op basis van jurisprudentie niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom wordt hier niet verder toegekomen aan een motivering per trede van de ladder.

3.3 Provinciaal beleid

Op 3 oktober 2018 zijn door Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie ziet toe op het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van ons beleid waarnee wordt ingezet op ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In de omgevingsvisie worden zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

De Omgevingsverordening Drenthe is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9010001-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 3 kernkwaliteiten landschap

Aangezien voorliggend bestemmingsplan slechts een conserverend bestemmingsplan is, zonder nieuwe ontwikkelingen, is er ook geen strijdigheid met eventuele regels uit het provinciaal beleid. De kernkwaliteiten van het esdorplandschap worden niet aangetast.

3.4 Regionaal beleid

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie.

Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drente, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. Voor deze woonvisie is de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe, maart 2012, een belangrijke onderlegger. De Regionale Woonvisie scherpt de indicatieve aantallen uit de Woonvisie 2011-2020 aan.

Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Met de nog beschikbare woningbouwkavels in het plangebied is in de regionale woonvisie reeds rekening gehouden.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Toekomstvisie 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015 - 2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies. Op basis van de structuurvsie is vervolgens gezocht naar uitbreidingsmogelijkheden bij alle dorpen, waarbij Fluitenberg ingedeeld is bij de ´zanddorpen´. Uitkomst hiervan was het bestemmingsplan ´Fluitenberg, deelplan woningbouw 2011´, waarvan de woningbouwkavels nu niet opgenomen worden in het nu voorliggend bestemmingsplan. Er worden met voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

3.5.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

In de geactualiseerde structuurvisie is de visie op de bedijvigheid op de volgende punten aangeveuld en bijgesteld: Hoogeveen beschikt over voldoende bedrijven- en kantorenterreinen. In de stadsrandzone is geen behoefte meer aan een extra bedrijventerrein middels de Hellende Velden. Dit komt te vervallen. Ruimte om te ondernemen wordt ook geboden door verruiming van functies in vrijkomende agrarische bebouwing en via werken aan huis. Bij bedrijvigheid wordt rekening gehouden met landelijke normen wat betreft regionale afstemming en hergebruik van bestaande bebouwing. Of er behoefte zal zijn aan woon-werklocaties in de Groene Ketting van de
stadsrandzone is nog niet te voorzien. Afhankelijk van de behoefte wordt dit in een gebiedsontwikkeling opgepakt.

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en sluit aan op de structuurvisie.

3.5.4 Woonvisie 2017-2020

Ook in de Woonvisie 2017-2020 (vastgesteld op 23 maart 2017) wordt een groeiambitie van de beheerste groei geformuleerd. In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.

De Woonvisie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vier jaar zijn wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze Woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.

Dit is gebaseerd op een tussenscenario:

  • De ambitie en de verwachting is dat de binnenlandse vraag aantrekt tot een niveau dat weliswaar niet zo hoog is als voor de woningmartkcrisis, maar dat wel hoger ligt dan de laatste jaren: 950 woningen;
  • De verwachting dat het aantal blijvende statushouders terugvalt naar het langjarig gemiddelde: 165 benodigde woningen.

Om daadwerkelijk ruim 1.100 woningen te kunnen realiseren, moeten we enige overmaat aanhouden in onze woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. We hebben daarom concrete bouwruimte nodig voor ca. 1.600 woningen in tien jaar. Zo bouwen we flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee voorkomen we onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. De woningvraag is gericht op praktisch woongenot zoals voorzieningen in de nabijheid en ruim en groen wonen tegen een goede prijs per vierkante meter woonoppervlak. De centrumdorpen Hollandscheveld, Pesse, Noordscheschut en Elim worden als een belangrijk woonalternatief gezien. Hollandscheveld manifesteert zich daarin het duidelijkst. Het woningmarktonderzoek laat zien dat er woningbouwlocaties, bij behoefte, kunnen worden ontwikkeld om te voldoen aan de vraag. In de overige dorpen gaat het om maatwerk om te voldoen aan de woningvraag.

Uitgangspunt is dat van 2016 tot en met 2025 netto 1.100 nieuwbouwwoningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. In het jaar 2016 zijn bijna 100 reguliere woningen gerealiseerd. Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 360 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. In feite ligt de opgave hoger wanneer rekening wordt gehouden met planuitval en vertraging de komende jaren.

Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard en heeft geen invloed op de uitgangspunten van de visie.

Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten

4.1 Ruimtelijke structuur

4.1.1 Ontstaansgeschiedenis en bebouwing

Het dorp Fluitenberg is te karakteriseren als een zanddorp, waarbij de doorgaande Fluitenbergseweg met aan beide zijden enige achterliggende bebouwing een belangrijk gegeven is. De Fluitenbarg is een hoogte in het lage land bij Het Oude Diep. Een andere naam is Vleutenberg, afkomstig van De Vleute (vliet of stroom), de naam van een deel van de beek die na de stichting van Hoogeveen Het Oude Diep is gaan heten. Op de Vleutenberg stond tot 1675 een bo of hut voor de koeienherder. Rond dat jaar wordt deze uitgebouwd tot een boerderij.

Fluitenberg is dus ontstaan als een kleine concentratie van agrarische bebouwing aan de rand van het stroomdal van het Oude Diep. Het is geen esdorp, een oud bouwlandcomplex (es) is niet aanwezig. Rond 1800 tellen Fluitenberg en Kalenberg samen negen woningen. Tot 1872 heeft men het in Fluitenberg zonder school moeten doen. De kinderen gingen naar school in Hoogeveen langs een voetpad door de Iemenbossen, waar de imkers 's zomers hun bijenkorven hadden staan. Het voetpad komt uit op het verlengde van de latere Blankenslaan. Dit pad wordt in 1870 afgesneden als de spoorlijn Zwolle - Groningen wordt aangelegd. In 1872 krijgt Fluitenberg een nieuwe school, die tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw heeft bestaan. Vlakbij Fluitenberg liggen de 'zeven heuvels'. Het getal zeven is symbolisch. Het is een prehistorische begraafplaats, waar gestorvenen in grafheuvels werden bijgezet. De grafheuvels die beschermd monument zijn, wijzen op een zeer oude bewoning van deze streek.

Fluitenberg ligt op de overgang van het esdorpenlandschap en het veenontginningslandschap van Hoogeveen en omgeving dus op de grens van (middel)hoge zandgronden en venige beekdalgronden. Het is dan ook één van de drie zanddorpen van Hoogeveen. Deze dorpen onderscheiden zich van de andere dorpen door de meer verspreid liggende bebouwing, de natuurlijke vervlechting met het landschap, de houtwallen en de lange lanen met bomen.

Het gebied ten noorden van de Fluitenbergseweg bestaat uit heideontginningen met een regelmatig verkavelingspatroon van langgerekte percelen. Dat gebied heeft een open karakter. Op enige afstand liggen enkele heiderestanten en ingeplante bospercelen. Het gebied ten zuiden van de Fluitenbergseweg is een ouder cultuurlandschap (beekdallandschap van het Oude diep), met een vrij onregelmatig kavelpatroon.De gronden ten noorden en ten westen van Fluitenberg bieden dan ook ruime mogelijkheden voor woningbouw, dit in tegenstelling tot de zuidzijde waar, op korte afstand van het dorp, gronden voorkomen met weinig of geen mogelijkheden voor woningbouw, namelijk beekdalgronden in het stroomdal van het Oude Diep.

In de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw werden de (half)vrijstaande nieuwbouwwoningen langs de Fluitenbergseweg en de Vijfhoek gebouwd tussen de reeds bestaande bebouwing. Rond 1975 begon Fluitenberg aan wat grootschaliger nieuwbouw, waarbij begonnen werd in de hoek van de Vijfhoek en de Fluitenbergseweg, die tegelijkertijd de rand van het dorp zou worden. Vervolgens werd begonnen in het gebied achter de Driehoekskamp en het buurthuis, dat tevens ook vergroot wordt en in zijn huidige vorm is gebouwd. Na het sluiten van de lagere school in 1985 die gelegen was ten noorden van de Fluitenbergseweg, werd eerst het gebied rondom de Schoolstraat met vrijstaande woningen bebouwd.

Vanaf 1992 werd het gebied rondom De Tippe en De Veldkamp bebouwd. De locatie van deze nieuwbouw is in cultuurhistorisch opzicht voor de hand liggend, omdat een invulling plaatsvindt tussen twee bestaande wegen en derhalve geen ingrijpende wijziging in de historische structuur plaatsvindt. Ook de meest rececente uitbreiding van woningbouw in Fluitenberg (medio 2017) is gericht op de bestaande ontsluitingswegen. Deze meest recente woningbouwplannen maken echter geen onderdeel uit van voorliggende bestemmingsplanactualisatie.

Het gebied ten noorden van de Schuinedijk wordt gekenmerkt door de aanwezige boombeplanting op de perceelgrenzen. De in het gebied aanwezige en gehandhaafde zware en waardevolle houtopstanden zijn niet alleen van belang voor het markeren van de woninggroepen, maar anderzijds ook voor het afschermen van de enigszins in het landschap doordringende bebouwing. Door aanvullende beplanting langs de watergang en langs de Schuinedijk is deze inpassing nog versterkt, waardoor er slechts in geringe mate sprake is van invloed op de omgeving, zodat ook in landschappelijk opzicht kan worden gesproken van een goede inpassing. Het landschap is hierdoor visueel vrij besloten.

De ontsluiting van dit gebied vindt plaats door middel van een doorgaande straat, die aan de zuidoostzijde aansluit op de Schuinedijk en aan de noordwestzijde op de Veldkamp die uitkomt op de Vijfhoek. In de noordoostzijde is dit woongebied door middel van een voet-/ fietspad aangesloten op de Fluitenbergseweg.

De breedte van de wegen zijn zo gering mogelijk gehouden, maximaal vijf meter, waarbij verspreid in het gebied in een aantal parkeerplaatsen is voorzien en incidenteel parkeren op de rijweg geen problemen hoeft te geven. Er wordt echter vanuitgegaan dat in het algemeen geparkeerd wordt op eigen terrein.

In Fluitenberg zijn verder geen voorzieningen aanwezig. De inwoners zijn hiervoor aangewezen op het centrum van Hoogeveen of het winkelcentrum in de wijk 'De Weide'. Het basisonderwijs wordt door een deel van de kinderen op de openbare school in Stuifzand gevolgd en door een deel op de christelijke school in Pesse.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9010001-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 3 Groenstructuur.

4.1.2 Groen

Bij de openbare groenvoorzieningen is een viertal elementen te onderscheiden, te weten:

  • a. het groene langgerekte plein in het centrum van het dorp;
  • b. de boomstructuren langs de Fluitenbergseweg, de Vijfhoek en de Schuinedijk;
  • c. de groenzones rondom de achtertuinen van de woningen aan de Veldkamp en De Tippe, overgaand in de reeds lang bestaande en gehandhaafde houtwallen in deze buurt;
  • d. de groene pleintjes aan de Veldkamp en de Tippe, waaraan ook het speelterrein achter het buurthuis is gesitueerd.
4.1.3 Wegen

Fluitenberg ligt aan beide zijden van de verbindingsweg (Fluitenbergseweg) van Hoogeveen naar Echten en Ruinen. Aan de noordzijde ligt een kleine concentratie van een tiental nieuwbouwwoningen, die door middel van een lus is ontsloten vanaf de Fluitenbergseweg. De meeste nieuwbouwwoningen liggen echter aan de zuidzijde van deze weg. Deze zijn door middel van een lus ontsloten vanaf zowel de Vijfhoek, als de Schuinedijk. De ontsluitingswegen zijn zeer eenvoudig gehouden met een breedte van maximaal 5,00 meter, waarbij de voortuinen tot aan de straat doorlopen (inclusief de in gebruik gegeven leidingstrook). Omdat het parkeren van de auto's voornamelijk op eigen terrein plaatsvindt, zijn verspreid in het gehele gebied slechts enkele parkeerstroken aangelegd. Een uitzondering hierop is het centrale parkeerterrein aan de Driehoekskamp, die voornamelijk bedoeld is ten behoeve van het buurthuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9010001-VG01_0005.jpg"Afbeelding 4 Hoofdwegenstructuur, openbaar vervoer en langzaam verkeer

4.2 Functionele structuur

4.2.1 Wonen

Het dorp heeft voornamelijk een woonfunctie. Het beeld binnen het plangebied wordt vooral bepaald door de vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Rijenwoningen bestaande uit drie woningen aaneen zijn alleen aanwezig aan de Veldkamp tegenover de Driehoekskamp en op een terrein tussen de Driehoekskamp en de Vijfhoek zijn drie rijen met in totaal negen levensloopbestendige woningen in aanbouw. Het parkeren geschiedt voornamelijk op eigen terrein en voor het overige zijn er een aantal parkeerstroken aangelegd. Zoals eerder genoemd is de uitbreiding van woningbouw in Fluitenberg aan de Schuinedijk en de Vijfhoek geen onderdeel van het voorliggende conserverende bestemmingsplan.

4.2.2 Verkeer

Zie afbeelding 4 'Hoofdwegenstructuur, openbaar vervoer en langzaam verkeer'

Autoverkeer

De wegen binnen het plangebied hebben in het algemeen slechts een functie voor de aanliggende bebouwing in het verblijfsgebied, zodat deze een beperkte verkeersfunctie vervullen. Deze wegen behoren dan ook tot het 30 km/h-gebied en worden gecategoriseerd als erftoegangswegen. Alleen de Fluitenbergseweg ten westen van de Vijfhoek en ten oosten van nr. 61, als verbinding naar Echten en Ruinen en anderzijds naar Hoogeveen kan als een doorgaande weg worden bestempeld met een maximale snelheid van 50 km/h.

Openbaar vervoer

Fluitenberg is niet (meer) door middel van een busverbinding op het openbare vervoersnet aangesloten.

Langzaam verkeer

Langs de Fluitenbergseweg begint zowel ten westen van de Vijfhoek als ten oosten van de Schuinedijk een vrijliggend tweerichtingsfietspad. De eerste ligt aan de noordzijde van de weg en de tweede aan de zuidzijde van de weg. Deze twee fietspaden zijn door middel van ietssuggestiestroken langs de Fluitenbergseweg met elkaar verbonden. Ten slotte zijn er nog enkele korte verbindingen tussen De Tippe en de Veldkamp, tussen de Veldkamp en de Fluitenbergseweg en tussen de Driehoekskamp langs het buurthuis naar de Veldkamp.

4.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke kwaliteit vervangt de Welstandsnota met de daarbij behorende oplegnotitie voor de pilot ‘welstandsvrij bouwen’. De pilot welstandsvrij bouwen is succesvol verlopen en krijgt een vervolg in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn alleen gebieden en gebouwen opgenomen, die echt (cultuurhistorisch) waardevol zijn en daarom beschermd moeten worden. Dit betekent dat een groot deel van het grondgebied van de gemeente Hoogeveen welstandsvrij blijft en dat voor de gebieden en gebouwen die opgenomen zijn in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wel toetsingsregels (blijven) bestaan bij bouwplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9010001-VG01_0006.jpg"

Afbeelding 5 Uitsnede kaart Nota ruimtelijke kwaliteit

Het noordelijk gedeelte van het dorp Fluitenberg ligt in de aanduiding 'Dorpen in het zand' op de kaart van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Het wonen in deze dorpen en buurtschappen wordt gewaardeerd. Deze waarde van de dorpen en buurtschappen is aanwezig in de samenhang van de huidige nog veelal oorspronkelijke bebouwing, waarbij ontstaangeschiedenis nog valt ter herleiden. De korrel van deze bebouwing, in samenhand met de positie, nokrichting, materialisering en kleurstelling dragen hieraan bij. Om de samenhang in de bebouwing te vermijden dienen grote maatverschillen te worden vermeden.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden. Dit plan is conserverend van aard en dat betekent dat geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk worden gemaakt.

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Bodemkwaliteit

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek

Bodemkwaliteit

Het plangebied kende vanuit het verleden voornamelijk een agrarisch gebruik van af de 50tiger jaren van de vorige eeuw is binnen het gebied het zwaartepunt verschoven naar een woonfunctie. Het gebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone “wonen na 1945”, de te verwachten bodemkwaliteit bij ontgraving is van de bodemkwaliteitsklasse “landbouw/natuur”. Aan de Fluitenbergseweg 54 en 66 en de Veldkamp 2 zijn HBO-tanks geregistreerd.

Binnen het plangebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Oranjewoud BV, rapportnummer: 10289-63147, d.d. 13-09-1996.
  • EcoReest, rapportnummer: ER990117, d.d. 08-02-1999.
  • EcoReest, rapportnummer: ER010227, d.d. 13-03-2001.
  • EcoReest, rapportnummer: 020931, d.d. 6-11-2002.
  • Sigma bouw en milieu, rapportnummer: 05-M2746, d.d. 07-06-2005.
  • Grontmij milieu, rapportnummer: PN 209587, d.d. 17-07-2006.
  • MUG ingenieursbureau, rapportnummer: 51103609, d.d. 14-10-2010.
  • MUG ingenieursbureau, rapportnummer: 51103609, d.d. 14-10-2010.

Tijdens deze bodemonderzoeken zijn in boven en ondergrond ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond. In het grondwater zijn lichte tot sterke verontreinigingen aangetoond met, met name, zware metalen.

Binnen het gebied zijn enkele dempingen gelegen. Deze zijn in blauw in onderstaande afbeelding 6 weergegeven. Het is niet bekend met welk materiaal deze voormalige watergangen zijn gedempt. Demping met (verontreinigd) materiaal is echter niet uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9010001-VG01_0007.jpg"

Afbeelding 6: dempingen

De lichte verontreinigingen in de grond die zijn aangetroffen bij de in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken vormden geen belemmering voor de bouwplannen of bestemmingswijzing. Voor wat betreft de matige tot sterke verontreinigingen van het grondwater met zware metalen gelden belemmeringen voor het gebruik, te weten het advies geen grondwater te onttrekken. Opgemerkt wordt dat er geen recente bodemonderzoeksgegevens bekend zijn.

Aanbevolen wordt bij toekomstige (binnenplanse) wijzigingen van de bestemming het verplichte bodemonderzoek (conform de NEN5725/NEN5740/evt. de NEN5707) t.b.v. de aanvraag van de omgevingsvergunning activiteit bouwen voorafgaand aan de ruimtelijke procedure uit te laten voeren. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden door een daarvoor erkend en gecertificeerd bureau.

Graafwerkzaamheden

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de bouwlocatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen. Indien sprake is vrijkomende grond van de bouwlocatie en deze kan niet op de eigen locatie worden verwerkt kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Indien dit niet mogelijk is dan dient in dat geval de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden.

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt.

Meldingsplicht

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt. Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

  • Schone grond (bij minder dan 50 m3;
  • particulieren (werk zonder aannemer);
  • landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas;
  • verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel.

Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt:www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl

5.1.3 Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie worden op voorhand geen belemmeringen verwacht voor het vaststellen van het consoliderend plan. Opgemerkt wordt dat bij mogelijke toekomstige ontwikkelingen in het plangebied enkel door het doen van bodemonderzoek inzicht verkregen kan worden in de actuele kwaliteit van de bodem.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Inleiding

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. De gemeente Hoogeveen heeft in navolging van wet- en regelgeving eigen cultuurhistorisch beleid ontwikkeld op het terrein van de deelgebieden archeologie, historische geografie en historische bebouwing. Toetsing vindt plaats aan de daaruit volgende archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten

5.2.2 Onderzoek aardkundige waarden

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, heeft het plangebied voor het overgrote deel archeologische waarde 3, lage archeologische verwachting, waarvoor bij toekomstige planvorming geen archeologisch (voor)onderzoek moet worden uitgevoerd. Er is echter ook een klein deel met archeologische waarde 2, niet gewaardeerde vindplaats, aangemerkt waar het uitgangspunt is het streven van behoud van de mogelijke vindplaats. Voor deze waarde zijn normaal gesproken alleen na archeologisch onderzoek wellicht planologische ontwikkelingen mogelijk. Archeologisch onderzoek is niet nodig als blijkt dat onder de vrijstellingsnorm van 100 m2 of 30 cm diepte wordt gebleven. De delen in het plangebied met archeologische waarde 2 zijn kleiner dan de vrijstellingsnorm van 100 m2. Daardoor is voor deze dezen delen van het plangebied de vrijstelling van kracht. De normen worden verder uiteengezet in de toelichting bij de Cultuurhistorische beleidskaarten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9010001-VG01_0008.jpg"

Afbeelding 7: uitsnede gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart, 24 november 2016

5.2.3 Meldplicht

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.2.4 Cultuurhistorie

Uit het Geoportaal provincie Drenthe blijkt dat geen cultuur historische hoofdstructuren lijnen, locaties en/of gebieden in het plangebied aanwezig zijn die door toedoen van onderhavig plan aangetast kunnen worden. Om deze reden zijn er geen belemmeringen ten aanzien van dit aspect.

De geldende gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart zal op later tijdstip worden vertaald in een paraplubestemmingsplan voor de gehele gemeente Hoogeveen.

5.2.5 Conclusie

Op basis van de beschikbare gegevens zijn geen belemmeringen voor het vaststellen van het conserverende bestemmingsplan. In de planregels en -kaart zal rekening gehouden worden met de aanwezige archeologische waarden en de vastgestelde cultuurhistorische bronnen.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Beleid en regelgeving

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Ze hebben wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van hun mag verwachten. Namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In het waterbeheerplan 2016-2021 staat beschreven hoe het waterschap Drents Overijsselse Delta hier uitvoering aan gaat geven en welke maatregelen hiervoor nodig zijn.

Het beleidsplan van het waterschap Drents Overijsselse Delta is opgesteld in gezamenlijkheid met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstomen, dit door de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost welke behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta richt zich op de volgende aspecten:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: veilig water
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: voldoende water
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: schoon water
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: afvalwater

Het waterschap adviseert bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Dit is een van de manieren om de vorengenoemde aspecten mee te laten wegen in de diverse besluitvormingsprocessen. Tevens wordt de betrokkenheid en de waterschapsbelangen gewaarborgd met het doorlopen van de digitale watertoets.

Veilig water

De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van de dijken om overstromingen en wateroverlast te voorkomen. Dit met het oog op de waterveilige regio, waarin inwoners veilig kunnen wonen, werken en recreëren. Door klimaatverandering is de kans op overstromingen vergroot. Om de gevolgen te beperken adviseert het waterschap bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkt zij aan het vergroten van de bewustwording van risico's op wateroverlast en overstromingen.

Afvalwaterketen

Het waterschap Drents Overijsselse Delta zorgt voor het opvangen en zuiveren van het afvalwater van bijna alle inwoners en bedrijven. Zo draagt zij bij aan de volksgezondheid en een goede waterkwaliteit. De afvalwaterbehandeling is een gedeelde zorg met de gemeente, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de riolering. Hoofddoel van het waterschap is een effectieve en efficiënte behandeling van afvalwater en een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Er is een functionele samenhang tussen het rioolstelsel, de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's) en het oppervlaktewater. De waterschappen en gemeenten in Rijn-Oost hechten daarom veel belang aan goede samenwerking binnen deze samenhang. Samenwerking leidt tot optimalisatie van de afvalwaterketen, betere dienstverlening, betere waterkwaliteit en tot kostenbesparing. Dit alles kan leiden tot een duurzamer afvalwaterketen.

Specifiek is in het waterschapsbeleid ten aanzien van de opvang en transport van afvalwater het volgende opgenomen:

Waterkwaliteitsspoor

Het waterkwaliteitsspoor wordt gebruikt om de kwaliteit van het water in het stedelijk gebied te verbeteren door inzicht te krijgen in de vervuilingsbronnen (bijv. overstorten)

Afkoppelen verhard oppervlak

Optimaliseren van bestaand bergingscapaciteit in het stedelijk gebied door het regenwater van de riolering af te koppelen en het bestaande rioleringsstelsel te optimaliseren

Verminderen rioolvreemd water

Het terugdringen van rioolvreemd water (bijv. drainage en/of bronneringswater) draagt bij aan minder lozingen uit overstorten, een betere kwaliteit van het gezuiverde afvalwater en een lager energieverbruik.

5.3.3 Watertoets

Algemeen

De gemeente heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Naar aanleiding van deze digitale watertoets hebben wij van het waterschap een advies ontvangen. Dit advies hebben wij in deze milieuparagraaf overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9010001-VG01_0009.jpg"Afbeelding 8: Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied

Waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. Er is daarom geen sprake van een toename van het verharde oppervlak. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. In Fluitenberg ligt een gemengd rioolstelsel.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:

- niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel; of

- niet wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel,

is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

5.3.4 Conclusie

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het onderhavige plan heeft geen invloed op de waterhuishouding. "De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies". Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming. Deze taak zal verder worden uitgewerkt overeenkomstig het Flora- en faunabeleidsplan en de natuurvisie.

5.4.2 Onderzoek

Het voorliggend plan heeft een conserverend karakter en er is geen sprake van ruimtelijke (her)ontwikkelingen in het plan. Daarom is geen specifiek ecologisch onderzoek uitgevoerd, maar zijn de gegevens uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd. Hieruit zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen voor wat betreft waarnemingen.

Gebiedsbescherming

Het project heeft geen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden tot gevolg. Het plangebied ligt tevens niet binnen het natuurnetwerk nederland (NNN). Zie afbeelding 9. Het voorliggende plan heeft zoals eerder reeds gesteld een conserverend karakter. Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet is dus niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9010001-VG01_0010.jpg"Afbeelding 9: Uitsnede NNN-kaart 29 mei 2018, provincie Drenthe.

Soortenbescherming

In het plangebied zijn geen flora, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden aangetroffen of te verwachten waarvoor niet automatisch vrijstelling geldt binnen de Provincie Drenthe.

5.4.3 Conclusie

Het plan heeft vooralsnog geen effecten op gebieds- en/of soortenbescherming. Belemmeringen ten aanzien van natuur zijn er voor de uitvoering van het bestemmingsplan niet. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan zijn op de aanwezige beschermde soorten

5.5 Geur

Het voorliggend plan heeft een conserverend karakter en er is geen sprake van ruimtelijke (her)ontwikkelingen in het plan. Het onderwerp geur is niet relevant.

5.6 Geluid

5.6.1 Algemeen

Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:

  • Wegverkeerslawaai;
  • Industrielawaai;
  • Luchtvaartverkeerlawaai;
  • Spoorwegverkeerlawaai.

In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

5.6.2 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder 'woning' wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waar de grenswaarden uit het besluit voor gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

5.6.3 Onderzoek

In opdracht van de gemeente Hoogeveen is door de RUD Drenthe een onderzoek uitgevoerd naar de belasting van de leefomgeving door geluid vanwege wegverkeer binnen het bestemmingsplan Fluitenberg te Hoogeveen. De volgende relevante wegen zijn hierbij in beschouwing

genomen:

  • Rijksweg A28;
  • Fluitenbergseweg;
  • Schuinedijk;
  • Vijfhoek.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard en er zijn binnen het bestemmingsplan geen wijzigingsgebieden aangewezen. Daar er geen sprake is van 'nieuwe situaties' hoeft de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder.

De gemeente heeft aangegeven wel inzage te wensen in de geluidbelasting ten gevolge van de relevante wegen binnen het bestemmingsplan voor het huidig peiljaar (2018) en het jaar 10 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan (2028). De totale autonome groei van het verkeer zal naar verwachting van 2018 tot 2028 circa 10% bedragen.

De geluidbelasting is vastgesteld ter plaatse van de eerstelijns bebouwing langs de genoemde wegen voor het referentie- en prognosejaar respectievelijk 2018 en 2028. In het rapport is het geluidaspect beoordeeld, rekening houdend met:

  • wegverkeerslawaai wettelijke zones binnenstedelijk en buitenstedelijk;

Dit onderzoek is gebaseerd op de door de gemeente Hoogeveen aangegeven grenzen van het bestemmingsplan (afbeelding 10).

 afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9010001-VG01_0011.jpg"Afbeelding 10: plangebied voor geluid

Langs wegen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidzones aanwezig. Deze zones dienen als aandachtsgebied. Wanneer er binnen deze zones wijziging plaatsvinden aan bestemmingsplannen of nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd, dient er een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting plaats te vinden. Dat is hier niet aan de orde. Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u (30 km/u zones) hebben geen zone, maar worden wel meegenomen in het kader van de ruimtelijke ordening.

De volgende wegen hebben invloed op het plangebied:

  • Rijksweg A28 buitenstedelijk 400m (referentie wegdek DAB)
  • Fluitenbergseweg binnenstedelijk 200m (referentie wegdek DAB en klinkers keperverband) geen zone (30 km/u) (klinkers keperverband)
  • Schuinedijk binnenstedelijk 200m (klinkers keperverband)

geen zone (30 km/u) (klinkers keperverband)

  • Vijfhoek geen zone (30 km/u) (klinkers keperverband)

De overige wegen binnen het plangebied hebben en geen zone en een te lage intensiteit om enige rol van betekenis te spelen. Deze wegen vallen allemaal binnen een 30 km/u zone.

Bij het toetsen van de berekende geluidbelasting mag conform artikel 110g van de Wet geluidhinder een aftrek worden toegepast vanwege het in de toekomst stiller worden van het verkeer. De toe te passen aftrek is weergegeven in artikel 3.6 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 en bedraagt:

  • 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
  • 5 dB voor de overige wegen;
  • 0 dB bij toepassing van artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 en bij toepassing van de artikelen
  • 111,tweede en derde lid, 111a, 112 en 113 van de Wet.

Conform recente jurisprudentie van 29-07-2015 (201304862/3/R2) is het toegestaan om voor 30 km/u wegen de aftrek van 5 dB conform art. 110 g toe te passen.

Met het rekenprogramma Geomilieu versie 4.30 is een berekening uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de wegen op de bewuste locatie. De verkeersgegevens (verdeling) zijn afkomstig uit het Verkeersmilieu model voor het jaar 2020 en aanvullende gegevens van de verkeerskundige van de gemeente Hoogeveen.

Uit de geluidberekeningen blijkt dat de geluidbelasting inclusief aftrek vanwege de maatgevende wegen ten hoogste 56 dB Lden bedraagt voor de woningen aan de Fluitenbergseweg, ten hoogste 52 dB Lden voor de woningen aan de Driehoekskamp en ten hoogste 50 dB Lden voor de woningen aan de Vijfhoek.

Het gaat hier om een conserverend plan er worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toegevoegd aan het plan. Toetsing aan de voorkeurgrenswaarde is daarom ook niet aan de orde.

5.6.4 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect geluid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

5.7.1 Wettelijk kader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.7.2 Onderzoek en conclusie

Het voorliggende plan is conserverend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Toetsing aan het Besluit mer kan achterwege blijven. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Wettelijk toetsingskader

Ten aanzien van de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2)en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.

5.8.2 Onderzoek

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggende plan betreft een consoliderend plan waardoor en er geen sprake kan zijn van verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is derhalve sprake van een 'NIBM'-situatie waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven.

5.8.3 Conclusie

Het aspect lucht vormt leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen en spoorwegen).

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

  • Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

5.9.2 Onderzoek

De regionale uitvoeringsdienst (RUD) heeft een veiligheidsstudie uitgevoerd naar de risicobronnen in het gebied. In verband met de aanwezigheid van een aantal hoge druk aardgasleidingen en de Rijksweg A28 is dit bestemmingsplan relevant voor het aspect externe veiligheid.

In de afbeelding 11 hieronder is de ligging van het plangebied en de ligging van de buisleidingen en de A28 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9010001-VG01_0012.jpg"

Afbeelding 11: Ligging plangebied en de ligging van de buisleidingen en A28 met bijbehorende zones

Hoge druk aardgasleidingen

Het bestemmingsplan is getoetst aan de risicokaart, waaruit blijkt dat ten westen hoge druk aardgasleidingen aanwezig zijn, waarmee rekening dient te worden gehouden. De planlocatie ligt binnen het invloedsgebied van deze buisleidingen. Het groepsrisico dient te worden verantwoord op grond van het Bevb.

Voor de actualisatie van het bestemmingsplan Fluitenberg zijn alleen de in westelijke richting liggende hoge druk aardgasleidingen relevant. Ter hoogte van het plangebied hebben de buisleidingen geen PR10-6 contour. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar

In afbeelding 11 is te zien dat het plangebied Fluitenberg gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de buisleidingen ligt. Het plangebied ligt daarentegen buiten de 100% letaliteitszone. Ruimtelijke ontwikkelingen die buiten de 100% letaliteitszone plaatsvinden hebben geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Uit risicoberekeningen die zijn uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied van Hoogeveen is gebleken dat de hoogte van het groepsrisico lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde. Op grond van het Bevb kan daarom in deze situatie worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Beperkte verantwoording houdt in dat geen onderzoek naar maatregelen noodzakelijk is dat kan leiden tot een lager groepsrisico. Evenmin hoeven alternatieve locaties te worden onderzocht die kunnen leiden tot een lager groepsrisico. Daarentegen dient de VRD nog wel in de gelegenheid te worden gesteld om op dit plan te kunnen adviseren omtrent zelfredzaamheid en hulpverlening.

A28

Ten oosten van het plangebied ligt de Rijksweg A28, waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. De A28 is opgenomen in het Basisnet weg. Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling binnen 200 meter vanaf een transportroute ligt dient op grond van het Bevt het aspect externe veiligheid te worden beoordeeld. Het plangebied ligt buiten deze 200 meter. Het transport van gevaarlijke stoffen over de A28 is voor dit bestemmingsplan dus niet relevant. In de omgeving zijn verder geen risicobronnen aanwezig waarmee rekening zou moeten worden gehouden.

5.9.3 Conclusie

Uit de beoordeling is gebleken dat het aspect Externe veiligheid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.10 Milieu algemeen

Er is sprake van een consoliderend bestemmingsplan. Op 26 februari 2018 is een veldinventarisatie uitgevoerd met behulp van de concept verbeelding (Fluitenberg 2018). Geconstateerd is dat er, behalve alle woonbestemmingen, nog steeds sprake is van een detailhandel en een hovenier. De bestemming Detailhandel en Bedrijf volstaan nog steeds. Verder is er een buurthuis aanwezig waar verschillende maatschappelijke activiteiten plaatsvinden. De maatschappelijke bestemming volstaat nog steeds. Er zijn geen nieuwe activiteiten geconstateerd.

De concept verbeelding hoeft op basis van de hierboven genoemde activiteiten en bestemmingen niet te worden aangepast.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

6.3.1 Agrarisch

In het plangebied zijn agrarisch onbebouwde percelen gelegen. Op deze percelen is verder geen bebouwing toegestaan. Ten behoeve van de bescherming van de archeologische waarden en het behoud van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden is een aanlegvergunningenstelsel in het plan opgenomen.

6.3.2 Bedrijfsdoeleinden

Binnen het plangebied is één bedrijf met de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' geregeld. Het betreft het hoveniersbedrijf 'de zuiddrentse' op het adres Fluitenbergseweg 33. Voor de stallingsruimte is een bouwvlak, een maixmaal goot- en bouwhoogte, dakhelling en bebouwingspercentage opgenomen.

6.3.3 Bos

Enkele bospercelen in het noordsoosten van Fluitenberg zijn met deze bestemming geregeld. Er is verder geen bebouwing toegestaan.

6.3.4 Detailhandel

De winkel op de hoek van de Fluitenbergseweg en de Schoolstraat, een winkel voor de verkoop van wasmachines heeft deze bestemming gekregen. Bedrijfsmatige activiteiten verband houdende met de detailhandelsfunctie en ondergeschikt hieraan, kunnen ook binnen deze bestemming worden uitgeoefend. Voor deze vestiging is een bouwvlak met een maximale goot- en bouwhoogte en een dakhelling opgenomen. Tevens is één bedrijfswoning toegestaan.

6.3.5 Groen

Overeenkomstig de grotendeels bestaande situatie zijn de meeste structuurbepalende elementen bestemd tot groenvoorzieningen. Overig groen is geregeld binnen de bestemming 'Verkeer'.

6.3.6 Maatschappelijk

Onder deze bestemming vallen doorgaans de niet-commerciële openbare voorzieningen of nutsvoorzieningen. In het plangebied is met deze bestemming alleen het multifunctionele dorpshuis 't Overschotje' aan de Veldkamp geregeld. Voor het dorpshuis is een bouwvlak, een maximale goot- en/of bouwhoogte en een dakhelling opgenomen, afgestemd op de bestaande of toekomstige bouwmassa.

6.3.7 Tuin

Globaal zijn de voor- en zijtuinen bij woningen als zodanig bestemd. Op deze gronden is geen bebouwing toegestaan, behoudens erkers.

6.3.8 Verkeer

Onder deze bestemming vallen alle wegen in het plangebied. Ook aangrenzende parkeer- en groenvoorzieningen kunnen in deze bestemming vallen. Ook deze functies zijn mogelijk op gronden met deze bestemming.

6.3.9 Water

De watergangen die belangrijk zijn voor de waterberging, langs de Schuinedijk en de Vijfhoek met de bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals duikers vallen onder deze bestemming. Gebouwen zijn niet toegestaan.

6.3.10 Wonen

De woonfunctie binnen het plangebied blijft volledig gehandhaafd. Alle bestaande woningen zijn als zodanig bestemd. Voor de bouwstrookdiepte is in de meeste situaties een maat van twaalf meter aangehouden, zodat over het algemeen de meeste woningen nog naar achteren kunnen uitbreiden. Alleen voor de grotere vrijstaande woningen is een bouwstrookdiepte van vijftien meter opgenomen. In enkele gevallen is de afstand tussen de achtergevels echter zo beperkt, dat er uit stedenbouwkundig oogpunt geen uitbreiding toelaatbaar wordt geacht en is er dus geen uitbreidingsmogelijkheid aangegeven. Voor de verschillende woningtypen zijn door middel van bouwklassen passende maxima voor de goot- en bouwhoogte, dakhelling en kapvorm aangegeven.

6.3.11 Waarde - Archeologie 2

In het plangebied komen vijf niet-gewaardeerde vindplaatsen voor. Deze hotspots zijn opgenomen met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Hier is nader archeologisch onderzoek aan de orde bij initiatieven met een oppervlakte groter dan 100 m2 en waarbij de grond dieper dan 30 cm geroerd wordt.

6.3.12 Waarde - Archeologie 3

Voor het grootste gedeelte van Fluitenberg geldt een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor initiatieven waarbij een oppervlakte groter dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm de grond geroerd wordt, is een dubbelbestemming opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder de betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

7.2 Inventarisatie

Ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van het plangebied. Hierbij is gekeken naar het grondgebruik, de verschillende functies en de bebouwing. Daarnaast is door middel van de inspraakmogelijkheden een ieder in de gelegenheid gesteld de verbeelding te controleren op onjuistheden. Hiermee is beoogd een een zo correct mogelijke verbeelding vast te stellen.

7.3 Beleidskeuzen

De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.4 Inzet gemeentelijk apparaat

Met betrekking tot de handhaving van de regels in de bestemmingsplannen in het algemeen is intern afstemming tussen de verschillende afdelingen. Indien nodig wordt over een specigiek geval afstemming gezocht. Per januari 2014 is daarnaast de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van milieuhandhaving voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept bestemmingsplan is ingevolge artikel 3.1.1 Bro aan diverse overleginstanties toegezonden. Hierop is van de provincie en het waterschap een reactie ontvangen. Het waterschap akkoord met het concept bestemmingsplan. De provincie Drenthe is ook akkoord, maar vraagt wel aandacht voor de geldende beleidskaart over cultuurhistorie. Over voorgenoemde kaart is in de toelichting een passage toegevoegd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 23 mei 2019 tot en met 3 juli 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er zijn dan ook geen andere kosten dan de gebruikelijke plan- en procedurekosten. Met voorliggend bestemmingsplan wordt voor de komende tien jaar voldaan aan de wettelijke vereisten van de Wet ruimtelijke ordening.

Bijlagen bij de toelichting