Plan: | De Weide, deelplan Zuidwoldigerweg 39, 2018 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0118.2018BP9004003-VG01 |
Aedificat Vastgoed Ontwikkeling is voornemens ter plaatse van de voormalige locatie 'De Wendakker' aan de Zuidwoldigerweg te Hoogeveen 9 grondgebonden woningen en 10 appartementen te realiseren. Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan 'De Weide 2016' bestemd als 'Maatschappelijk' waarbinnen het planvoornemen niet is toegestaan.
Om het voornemen mogelijk te maken wordt een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld waarin het voornemen juridisch-planologisch wordt verankerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader waarbinnen het beoogde gebruik en het bouwplan gerealiseerd kan worden.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op bestemmingsplansystematiek en het wijze van bestemmen. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving en in hoofdstuk 8 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht.
Het plangebied betreft de voormalige locatie van 'De Wendakker' en is gelegen aan de Zuidwoldigerweg in de meest westelijk gelegen punt van de wijk Kattouw. Onderstaande afbeelding toont de ligging en globale begrenzing van het plangebied.
A fbeelding 2.1: ligging en begrenzing (cyclomedia.nl)
Tot juni 2008 was er in het plangebied het dagverblijf 'De Wendakker', een zorgvoorziening van Promens Care, gevestigd. In juni 2009 is er brand uitgebroken in het pand en is hierdoor volledig verwoest. Sindsdien ligt deze locatie al jaren braak en is er op deze locatie alleen nog een fundering te zien. In navolgende afbeelding is het voormalige dagverblijf weergegeven ten tijde van de leegstand.
Afbeelding 2.2: voormalige dagverblijf (bron: lost-in-time-ue.nl, 5-4-2009)
Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom in de meest westelijke punt van de wijk Kattouw. Het plangebied wordt aan drie zijde omgeven door woonwijken. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan bestaande woningen van de wijk Kattouw. Aan de overzijde van de Zuidwoldigerweg (de noordzijde) bevindt zich de wijk Trasselt en aan de zuidzijde grenst het plangebied direct aan het Hoogeveensche Vaart (inclusief het sluiscomplex) met aan de overzijde de woonwijk Erflanden. De westzijde, eveneens aan de overzijde van de Zuidwoldigerweg, bevindt zich het buitengebied van Hoogeveen.
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'De Weide 2016' vigerend. Het vigerende bestemmingsplan is vastgesteld op 8 maart 2018. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weer.
Afbeelding 2.3: vigerend bestemmingsplan (ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is bestemd als 'Maatschappelijk' met de bouwaanduidingen 'bouwvlak' en 'specifieke bouwaanduiding 16'. Hier binnen mag worden gebouwd en is een maximale goothoogte van 9 meter en een maximale bouwhoogte van 15 meter toegestaan. Daarnaast is aan het plangebied de enkelbestemming 'Groen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archelogie 2' en 'Waarde-Archeologie 3' toegekend.
Voor de regelgeving binnen de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archelogie 2' en 'Waarde-Archeologie 3' wordt verwezen naar de betreffende omgevingsparagraaf 5.2.
Het onderhavige plan is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan vanwege:
Gezien het bovenstaande is het noodzakelijk een nieuw juridisch-planologisch kader vast te stellen waarbinnen het planvoornemen is toegestaan.
Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio's, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen.
De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Conclusie
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen, zoals onderhavige. Het onderhavige plan raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In paragraaf 3.1.3 wordt het onderhavige plan getoetst aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) Algemene Maatregels van Bestuur (AMvB) Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de decentrale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Conclusie
Met het onderhavige plan zijn geen nationale belangen in het geding. Het Barro vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.
In het Bro, artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Voor overige stedelijke functies wordt gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m².
Behoefte
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. De gemeente Hoogeveen heeft in samenspraak met de provincie Drenthe en de omliggende gemeente voor het de eigen gemeente een langjarig woningbouwprogramma afgesproken. Dit programma is gebaseerd op de toekomstige bevolkingsgroei en woningbouwbehoeften en is afgestemd met de regio.
Conclusie
Het onderhavige plan bestaat uit het realiseren van 9 grondgebonden woningen en 10 appartementen, waarbij sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarnaast bevindt het plangebied zich binnen bestaand stedelijk gebied en is bovendien sprake van herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied. De gemeente Hoogeveen heeft aangegeven dat het te realiseren programma past binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Hoogeveen. Het onderhavige plan voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld vanuit de ladder. De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.
Op 2 juli 2014 is de Actualisatie omgevingsvisie Drenthe 2014 vastgesteld en met ingang van 14 oktober 2016 is ook de geconsolideerde omgevingsverordening in werking getreden.
De omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen, te weten:
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna.
De missie uit de Omgevingsvisie luidt: 'Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is'. De kernkwaliteiten zijn: rust, ruimte, natuur en landschap; oorspronkelijkheid; naoberschap; menselijke maat; veiligheid; en kleinschaligheid (Drentse schaal).
Ruimtelijke ontwikkelingen
De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
Wonen
De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de Gemeentelijke structuurvisie of het Woonplan. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.
Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden.
Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik.
Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Inbreiding gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.
De provincie Drenthe zet in op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De ladder is tevens rijksbeleid en eind 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro). In de nieuwe Omgevingsvisie wordt de ladder als procesvereiste bij de afweging voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nader uitgewerkt.
De doelen bij het toepassen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in Drenthe zijn als volgt:
Conclusie
In paragraaf 3.1.3 is ingegaan op de landelijke 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. De provinciale ladder beoogt in dit kader hetzelfde doel. Een uitgangspunt is inbreiding vóór uitbreiding. Het onderhavige plan is een herstructurering binnen het bestande bebouwde gebied.
De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.
Daarnaast ligt het plangebied binnen de kernkwaliteit cultuurhistorie 'beleid respecteren' en kernkwaliteit landschap 'Esdorpenlandschap'. De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen en het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van het Esdorpenlandschap: de (eenmans)essen en beekdalen. Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied waardoor de kernkwaliteit Esdorpenlandschap niet van toepassing is. In 5.2 wordt ingegaan op de cultuurhistorie in het plangebied.
Het plangebied valt ook binnen het besluitvlak Bodemsanering en Ontgrondingen. Met onderhavige plan vindt geen ontgrondingen plaats. Daarnaast is een bodemonderzoek uitgevoerd, waar uit blijkt dat er geen bodemsanering hoeft plaats te vinden.
Conclusie
In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe zijn geen regels opgenomen welke een belemmering vormen voor het onderhavige plan.
In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie.
Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe, Groeimodel, deel 1 door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. In het bestuurlijk afstemmingsoverleg RO/Wonen Zuidwest Drenthe van 21 december 2015 is de woningbehoefte voor Zuidwest Drenthe vastgesteld voor de periode 2016-2025. Deze woningbehoefte prognose is gebaseerd op de provinciale bevolkingsprognose 2015, vertaald naar de woningbehoefte in de regio Zuidwest Drenthe. De vastgestelde woningbehoefte geldt als kader voor de woningbouwontwikkeling in de regio en dient als uitgangspunt voor de actualisatie van het gemeentelijk woonbeleid voor de gemeenten binnen deze regio.
Conclusie
Gelet op de aanwezige harde plancapaciteit in Zuidwest Drenthe, is de mogelijkheid aanwezig de woningbouwuitbreiding op het voormalige terrein van de Wendakker toe te voegen. Het mogelijk te maken aantal woningen van 9 grondgebonden woningen (rijenwoningen) en 10 appartementen leidt niet tot verdringing of ongewenste concurrentie.
De woningbehoefte over de periode 2016-2025 is opgenomen in de onlangs vastgestelde Woonvisie 2017-2020; Waar ieder een thuis vindt (zie paragraaf 3.4.4).
In april 2018 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. In deze toekomstvisie staan ontwikkelingen en opgaven weergegeven op het gebied van bestuur, veiligheid, sociaal, omgeving en economie. De visie en opgave voor wonen maakt hiervan onderdeel uit en luidt als volgt: Hoogeveen wil een goede woongemeente zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. We leggen een focus op het wonen in de kern Hoogeveen en realiseren wervende en aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes. Om aan deze toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen. Verder wil Hoogeveen manieren vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.
Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.
De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.
De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004 is gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit.
De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden. In het onderhavige plan wordt door de markt in de stad gebouwd door middel van herstructurering. Onderhavig plan voldoet hiermee aan de structuurvisie.
De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met 'Structuurvisie Hoogeveen 2.0' op onderdelen is bijgesteld. De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Het resultaat staat in de oplegnotitie Structuurvisie Hoogeveen 2.0 met de structuurvisiekaart Hoogeveen 2015-2030. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is daarbij de rode draad.
In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag.
Conclusie
Onderhavig plan voldoet aan het gestelde in de Structuurvisie 2.0. Onderhavig plangebied betreft bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de bestaande ruimtelijke structuur van Hoogeveen.
De gemeente Hoogeveen wil met deze woonvisie, in samenwerking met inwoners, bedrijven en organisaties, zorgen dat Hoogeveen een gevarieerde en vitale woongemeente voor iedereen blijft.
Centraal staat het motto: “Waar iedereen zijn thuis vindt”. Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken, wordt er gewerkt vanuit vier hoofdambities:
Voorafgaand aan het opstellen van de woonvisie heeft er een woningmarktonderzoek plaatsgevonden. Vanuit het woningmarktonderzoek zijn 11 uitgangspunten voor de woonvisie vastgesteld.
Demografische prognoses voorzien na 2025 in een dalende maar wel blijvende huishoudensgroei. Van krimp is op gemeenteniveau ook op de langere termijn geen sprake en bovendien zijn prognoses op zo'n lange termijn zeer onzeker. We gaan in deze woonvisie uit van een tussen scenario:
Opgeteld betreffen het ruim 1.100 woningen.
Het woningmarktonderzoek laat duidelijk zien dat sommige producten ruim voldoende op voorraad zijn of ruim voldoende in plannen voor nieuwbouw zijn opgenomen, terwijl andere producten schaars zijn en schaars blijven. Op dit moment zijn er ruim voldoende plannen voor appartementen, en onvoldoende voor grondgebonden wonen voor gezinnen, ouderen én zorgvragers.
Zorgvragers
Het woningmarktonderzoek maakt duidelijk dat er tussen wens en gedrag een groot verschil meetbaar is. Op basis van wensen zijn er honderden nultredenwoningen nodig om in de behoefte te voorzien, ongeveer gelijk verdeeld over koop en huur. Het gedrag laat zien dat deze groep verhuizing vaak uitstelt en zelfs afstelt, wegens hechting aan de huidige woonsituatie, het sociale netwerk en de grotere mogelijkheden om ook met een zorgvraag te kunnen blijven in de huidige woning. Ook als de gemeente daar rekening mee houdt, is er vanuit de woningmarkt behoefte aan nultredenwoningen, in sociale huur, maar ook koop en vrije sector huur, zowel gestapeld als grondgebonden, liefst wel nabij voorzieningen als een supermarkt. Dit is meer een 'kwalitatieve vraag': er zijn wel genoeg woningen, maar niet altijd in de gewenste prijs, type, en plek. Om in die kwaliteitsvraag te voorzien is er behoefte aan een flinke kwalitatieve toevoeging op het huidige woningaanbod: ca. 275 woningen in de sociale huur en ca. 200 woningen in de koopsector tussen 2016 en 2025 (via nieuwbouw, aanpassing of anderszins). Er is behoefte aan woningen die voldoen aan de volgende voorwaarden:
Ambities
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan, dat ruimte biedt aan 19 woningen, kan binnen de nog beschikbare capaciteit worden ontwikkeld. Voor circa 500 woningen is tot 2026 al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern als in de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen. Dat betekent dat nog voldoende capaciteit aanwezig is.
Daarnaast betreffen 10 van de 19 woningen levensloopbestendige woningen die binnen een straal van 500 meter vanaf het winkelcebtrum de Weide is gelegen. Bovendien ligt op 50 meter afstand van het plangebied een bushalte. Het onderhavige plan voldoet aan de Woonvisie Hoogeveen 2017-2020.
Basisuitgangspunt is dat grondgebonden woningen en bedrijven hun parkeervraag volgens de gemeentelijke parkeernorm volledig op eigen terrein faciliteren. Niet - grondgebonden woningen maken gebruik van centrale parkeervoorzieningen die voor eigen rekening zijn aangelegd of na instemming van de gemeente mede gebruik maken van openbare parkeervoorzieningen waarbij voor de parkeerontwikkeling financieel is bijgedragen door een storting in het mobiliteitsfonds. In beginsel zal parkeerregulering zich beperken tot maatregelen die de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en het beoogde parkeergedrag bevorderen of maatregelen die structurele parkeeroverlast bestrijden.
Nieuwe woonontwikkelingen
In hoofdstuk 4 is de gewenste ontwikkeling beschreven, met daarbij de parkeervoorzieningen in het plangebied.
In de welstandsnota heeft de gemeenteraad procedure en criteria betreffende de welstandbeoordeling vastgesteld. De nota bevat gebiedsgerichte gebiedskenmerken welke gehanteerd worden om te beoordelen hoe het bouwwerk zich in zijn omgeving voegt. Daarnaast bevat de nota algemene welstandscriteria die bij elke welstandsbeoordeling gelden, welke zijn te beschouwen als een checklist van onderdelen waarop een bouwwerk wordt beoordeeld.
Met de Oplegnotitie Welstandsnota 2007, Pilot welstand van november 2014 zijn een aantal gebieden aangewezen als welstandsvrije gebieden, waaronder het plangebied. Dit houdt in dat voor het plangebied geen welstandstoets geldt.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit 9 grondgebonden woningen en 10 appartementen. Met de uitvoering van deze ontwikkeling wordt het gehele momenteel braakliggende terrein opnieuw ingericht.
Afbeelding 4.1: situatie gewenste ontwikkeling
Grondgebonden woningen
De 9 grondgebonden woningen betreffen rijwoningen en worden aan de oostzijde van het plangebied gesitueerd met de tuin op het oosten. De grondgebonden woningen bestaan uit maximaal 3 bouwlagen zonder kap.
Appartementen
Aan de westzijde van het plangebied wordt een appartementencomplex gerealiseerd. Het complex bestaat uit 6 bouwlagen met 10 appartementen.
Parkeren
De parkeernorm bedraagt conform de gemeentelijke parkeernota 1,8 parkeerplaatsen per woning/appartement. Voor onderhavig woonprogramma dienen derhalve 35 parkeerplaatsen in het plangebied te worden gerealiseerd. In het plangebied wordt in het openbaar gebied, tussen de woningen en de appartementen een parkeerplein gerealiseerd met 35 parkeerplaatsen.
Groenstructuren
Langs de Zuidwoldigerweg bevindt zich een brede strook met groenopstanden. Deze groenstructuren blijven ook in het beoogde plan behouden en worden net als in de huidige situatie bestemd als 'Groen' ten behoeve van de goede borging .
Ontsluiting
De ontsluiting van de grondgebonden woningen en de appartementen zal plaatsvinden via de (verbrede) bestaande op- en afrit naar de Zuidwoldigerweg.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik
Ten behoeve van het onderhavige plan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage (Verkennend bodemonderzoek R-AWS-152-180830, Aveco de Bondt, d.d. 1 juni 2018) is als bijlage 1 opgenomen. Gezien de aangetoonde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.
Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Indien er in de toekomst bij eventuele grondwerkzaamheden grond vrijkomt afkomstig van de onderzoekslocatie dient bij afvoer van de grond van de locatie, vanwege licht verhoogde gehalten, rekening te worden gehouden met mogelijk aanvullende kosten.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
De gemeente Hoogeveen heeft een eigen archeologische beleidskaart die in het vigerende bestemmingsplan 'De Weide 2016' is verwerkt. Het plangebied is bestemd als 'Waarde – Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'.
Waarde - Archeologie 2
Een relatief klein deel van het plangebied is bestemd als 'Waarde - Archeologie 2' (zie afbeelding 5.1).
A fbeelding 5.1: locatie dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'
Binnen deze dubbelbestemming is een archeologisch onderzoek noodzakelijk indien bodemvergravingen plaats vinden met een groter oppervlak dan 100 m² en over dit gehele oppervlak dieper in de bodem reiken dan 30 cm-mv.
Ter plaatse van deze bestemming wordt niet gebouwd. Wel wordt binnen deze bestemming de reeds bestaande ontsluiting beperkt verbreed. De oppervlakte norm van 100 m² wordt niet overschreden. Bovendien reiken de bodemverstoringen niet dieper dan 30 cm onder maaiveld. Een archeologisch onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk.
Waarde - Archeologie 3
Het overige deel van het plangebied is bestemd als 'Waarde - Archeologie' (zie afbeelding 5.2).
Figuur 5.2: locatie dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'
Binnen deze dubbelbestemming is een archeologisch onderzoek noodzakelijk indien bodemvergravingen plaats vinden met een groter oppervlak dan 1.000 m² en over dit gehele oppervlak dieper in de bodem reiken dan 30 cm-mv.
Ter plaatse van deze bestemming is oude bebouwing gesloopt en wordt nieuwe bebouwing gerealiseerd. Ten behoeve van deze bouwwerkzaamheden was en wordt de bodem verstoord. De contouren van de voormalige en beoogde bebouwing zijn niet gelijk, maar overlappen elkaar wel op grote delen. Het oppervlak van de voormalige bebouwing bedraagt circa 1.200 m² (zie afbeelding 5.3).
A fbeelding 5.3: oppervlak voormalige bebouwing (bron: google earth)
Het totale oppervlak van het te realiseren bouwplan bedraagt circa 900 m² (rijwoningen zijn ca. 600 m² en de appartementen zijn ca. 300 m²). Enerzijds wordt de oppervlakte norm van 1.000 m² niet overschreden, anderzijds bevindt een fors deel van het beoogde bouwplan ter plaatse van reeds verstoorde gronden. Een archeologisch onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk.
Ook ter plaatse van het gezamenlijke parkeerplein ligt de gesloopte voormalige bebouwing. Bovendien gaan wij er van uit de bij het aanleggen van parkeervoorzieningen en paden de bodemvergravingen niet dieper in de bodem reiken van 30 cm-mv.
Conclusie
De normen die gelden binnen de archeologische dubbelbestemmingen worden niet overschreden. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk en het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan. Omdat geen onderzoek is uitgevoerd en de gronden niet zijn vrijgegeven blijven de archeologische dubbelbestemmingen behouden.
Cultuurhistorie moet op basis van het Besluit ruimtelijk ordening (art 3.1.6 Bro) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig of te verwachten.
Cultuurhistorische structuren en bouwwerken
In het plangebied is geen sprake van enige waarden die cultuurhistorisch van belang zijn. Met name de ligging van de oorspronkelijke Hoogeveensche vaart (direct ten noorden van de Zuidwoldigerweg) die in de huidige situatie nog waarneembaar is in de ter plaatse gelegen waterpartij en de loop van de Zuidwoldigerweg an sich zijn behoudenswaardig. De oude brug en de het oude sluiswachtershuisje zijn nog behouden gebleven.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Ze hebben wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van hun mag verwachten. Namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In het waterbeheerplan 2016-2021 staat beschreven hoe het waterschap Drents Overijsselse Delta hier uitvoering aan gaat geven en welke maatregelen hiervoor nodig zijn.
Het beleidsplan van het waterschap Drents Overijsselse Delta is opgesteld in gezamenlijkheid met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstomen, dit door de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost welke behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.
Het waterschap Drents Overijsselse Delta richt zich op de volgende aspecten:
Het waterschap adviseert bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Dit is een van de manieren om de vorengenoemde aspecten mee te laten wegen in de diverse besluitvormingsprocessen. Tevens wordt de betrokkenheid en de waterschapsbelangen gewaarborgd met het doorlopen van de digitale watertoets.
Veilig water
De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van de dijken om overstromingen en wateroverlast te voorkomen. Dit met het oog op de waterveilige regio, waarin inwoners veilig kunnen wonen, werken en recreëren. Door klimaatverandering is de kans op overstromingen vergroot. Om de gevolgen te beperken adviseert het waterschap Vechtstromen bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkt zij aan het vergroten van de bewustwording van risico's op wateroverlast en overstromingen.
Afvalwaterketen
Het waterschap Drents Overijsselse Delta zorgt voor het opvangen en zuiveren van het afvalwater van bijna alle inwoners en bedrijven. Zo draagt zij bij aan de volksgezondheid en een goede waterkwaliteit. De afvalwaterbehandeling is een gedeelde zorg met de gemeente, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de riolering. Hoofddoel van het waterschap is een effectieve en efficiënte behandeling van afvalwater en een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Er is een functionele samenhang tussen het rioolstelsel, de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's) en het oppervlaktewater. De waterschappen en gemeenten in Rijn-Oost hechten daarom veel belang aan goede samenwerking binnen deze samenhang. Samenwerking leidt tot optimalisatie van de afvalwaterketen, betere dienstverlening, betere waterkwaliteit en tot kostenbesparing. Dit alles kan leiden tot een duurzamer afvalwaterketen.
Specifiek is in het waterschapsbeleid ten aanzien van de opvang en transport van afvalwater het volgende opgenomen:
Het waterkwaliteitsspoor wordt gebruikt om de kwaliteit van het water in het stedelijk gebied te verbeteren door inzicht te krijgen in de vervuilingsbronnen (bijv. overstorten)
Optimaliseren van bestaand bergingscapaciteit in het stedelijk gebied door het regenwater van de riolering af te koppelen en het bestaande rioleringsstelsel te optimaliseren
Het terugdringen van rioolvreemd water (bijv. drainage en/of bronneringswater) draagt bij aan minder lozingen uit overstorten, een betere kwaliteit van het gezuiverde afvalwater en een lager energieverbruik.
Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap heeft een uitgangspuntennotie geschreven, welke is opgenomen als bijlage 2 Met deze uitgangspuntennotie is rekening gehouden met het regelen van de waterhuishouding in het plangebied.
Aveco de Bondt heeft naar aanleiding van de uitgangspuntennotitie van het waterschap een hydrologisch rapport opgesteld. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage (Watertoets, Aveco de Bondt, d.d. 1 februari 2019) is als Bijlage 3 opgenomen.
Met de realisatie van het project zal een toename van verhard oppervlak van ca. 955 m2 plaatsvinden. Verhard oppervlak voert regenwater sneller richting de omgeving af dan onverharde gebieden. Er dienen daarom compenserende maatregelen binnen het plangebied getroffen te worden om regenwater vast te houden.
In dit hydrologisch rapport zijn de mogelijkheden om water te bergen en af te voeren binnen het plangebied onderzocht. Uit uitgevoerd bodemonderzoek blijkt dat de bodemopbouw bestaat uit zwak siltig zeer fijn zand. Hierdoor is verticale infiltratie deels mogelijk. Voor het verhard oppervlak wordt de oplossing voor het bergen en afvoeren van regenwater bovengronds gezocht, in de vorm van een wadi. Water in de wadi zal voor een deel infiltreren, de rest wordt middels vertraagde afvoer geloosd op de naastgelegen primaire watergang. In dit rapport is het principe van de wadi en de afvoer van het plangebied beschreven. De uitgangspunten en resultaten zijn hieronder opgesomd.
In het plangebied worden werkzaamheden verricht binnen de Buiten beschermingszone van een regionale waterkering. Voor deze werkzaamheden binnen de Buiten beschermingszone dient een watervergunning op grond van de Keur aangevraagd te worden. Daarnaast dient in het plangebied nog een voorziening voor compenserende waterberging te worden gerealiseerd. Het plangebied bevat meer dan voldoende ruimte om een bergingsvoorziening te realiseren, daarnaast zal er een vertraagde afvoer van het water richting het oppervlaktewater ten zuiden van het plangebied plaatsvinden. Deze aspecten vormen derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. In de toelichting van een bestemmingsplan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.
Soortenbescherming
Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het gebiedsbeschermingsdeel van de Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten of andere handelingen en plannen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel – zonder vergunning – niet toegestaan. Ook het vaststellen van plannen zoals een bestemmingsplan of een inpassingsplan is niet toegestaan, indien het betreffende plan significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie).
Natuur Netwerk Nederland
De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd. Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Drenthe uitgewerkt in Provinciale Omgevingsverordening.
Ten behoeve van het onderhavige plan is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage (Verkennend natuuronderzoek 18.0830, Tuitert Natuuronderzoek, 7 juni 2018) is als Bijlage 4 opgenomen.
Natura 2000
Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van Hoogeveen en is niet zichtbaar vanuit omliggende Natura 2000-gebieden. Van optische verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden is derhalve geen sprake. Gelet op de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied van Hoogeveen en de beperkte impact van de ingreep (reguliere bouwwerkzaamheden), kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht en geluid op voorhand worden uitgesloten. Stikstofeffecten kunnen gelet op de beperkte omvang van de werkzaamheden en de grote afstand tot Natura 2000-gebieden (> 7,5 km) eveneens op voorhand worden uitgesloten.
De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000. Nadere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
Soortenbescherming
Het plangebied vormt in beperkte mate geschikt leefgebied voor enkele zwaarder beschermde soorten zoals vleermuizen en broedvogels. Van essentieel foerageergebied is geen sprake. De begroeiing langs de Zuidwoldigerweg kan wel fungeren als vliegroute voor vleermuizen. Aantasting van de functionaliteit van deze potentiele vliegroute kan worden voorkomen door de begroeiing in tact te laten of anders geen gaten > 25 meter in de begroeiing te maken. Tevens dient geen felle verlichting op deze begroeiing uit te stralen.
In de begroeiing in het plangebied kunnen algemeen voorkomende zangvogels broeden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde vogelnesten tijdens het broedseizoen dient voorkomen te worden, bijvoorbeeld door te werken buiten het broedseizoen op plaatsen waar vogels kunnen broeden.
Indien voldoende rekening gehouden kan worden met de potentiele vliegroute van vleermuizen en met aanwezige broedvogels, kan overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden voorkomen. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is dan niet aan de orde.
Natuurnetwerk Nederland
De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de vigerende provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Drenthe ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Verdere toetsing in de vorm van een “Nee, tenzij-toets” is niet aan de orde.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat flora en fauna geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen etc.), die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.
In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied.
In situaties waarbij de Wgh niet van toepassing is (bijvoorbeeld rond 30 km wegen of bij bedrijven niet gelegen op Wgh-gezoneerde bedrijventerreinen) zal de bescherming tegen geluid via de invulling van "een goede ruimtelijke ordening" plaatsvinden (Wro/Wabo).
Wegverkeerslawaai
Er is van rechtswege een zone gelegen langs iedere weg, met uitzondering van woonerven en 30 km gebieden. Voor alle woningen en geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van die weg liggen, moet de geluidsbelasting als gevolg van verkeerslawaai berekend worden.
De geluidsimmissie van een verkeersweg is afhankelijk van het aantal rijstroken en ook van de aard van de omgeving. Daarom heeft een geluidszone langs een weg niet één standaardbreedte. In art. 74 Wgh wordt de omvang van de zone voor de verschillende situaties aangegeven.
De waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een weg, mag niet hoger worden vastgesteld dan:
Railverkeerslawaai
Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. Er is van rechtswege een zone gelegen langs iedere spoorlijn.
De waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een weg, mag niet hoger worden vastgesteld dan:
Het onderhavige plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen van geluidsgevoelige functies binnen de invloedszone van een spoor. Een akoestisch onderzoek is dus niet noodzakelijk. Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van het onderhavige plan.
Industrielawaai/bedrijfszonering
Zonering in het kader van industrielawaai Wet geluidhinder (Wgh) is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers, woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zijn gevestigd. Lawaaimakers kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, te veel oprukken naar de lawaaimakers.
Voor een industrieterrein dient, in een bestemmingsplan, een geluidzone vastgesteld te worden (art. 40 Wgh). Het wijzigen of opheffen van een zone vindt uitsluitend plaats bij het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan (art. 41 Wgh). Op de geluidgrens (de vastgestelde zonegrens) mag de geluidsbelasting ten gevolge van alle bedrijvigheid samen de 50 dB(A) etmaalwaarde niet te boven gaan. Voor nieuwe woningen in de geluidzone, het gebied buiten het industrieterrein en binnen de zonegrens, kunnen hogere geluidsbelastingen (HGW) worden toegestaan tot ten hoogste 55 dB(A).
Het onderhavige plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen van geluidsgevoelige functies binnen de invloedszone van een spoor of binnen de zonering van een industrieterrein. Een akoestisch onderzoek voor deze twee aspecten is niet noodzakelijk.
De woningen binnen het plangebied ondervinden echter wel een geluidbelasting van de wegen Zuidwoldigerweg en de Nijstad. Ten behoeve van het wegverkeer is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage (Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai RNG/0502/18.0830, Aveco de Bondt, d.d. 5 februari 2019) is als Bijlage 5 opgenomen.
De bevindingen uit het akoestisch onderzoek zijn:
Het akoestisch onderzoek is beoordeeld door het bevoegd gezag. Omdat de maximale ontheffingswaarden niet worden overschreden vormt het aspect 'akoestiek, wegverkeer' geen belemmering mits hogere grenswaarden worden aangevraagd (en verleend). De aanvraag hogere grenswaarden maakt onderdeel uit van de procedure voor het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering'
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nadern gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs-)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering (waaronder een onderzoek naar de feitelijke milieubelastende activiteiten) kan hiervan worden afgeweken.
Met het onderhavige plan, waarbij de functie wonen wordt gerealiseerd, is er geen sprake van een milieubelastende activiteit. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van deze functie is dan ook geenszins sprake.
Wonen wordt wel gekenmerkt als een milieuhinder gevoelige bestemming. Dit betekent dat de appartementen en grondgebonden woningen last kunnen ondervinden van mogelijke hinder van milieubelastende bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied. Bovendien kunnen ze een belemmering vormen voor in de omgeving liggende bedrijvigheid.
Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie
In de directe nabijheid van het plangebied zijn slechts woonwijken gelegen. De functie wonen vormt geen belemmering voor de woonfunctie in onderhavig plan. De meest in de nabijheid gelegen functies met zoneringen betreffen twee agrarische bedrijven aan Nijstad 10 en 11a. Op nog grotere afstand ligt een rioolzuiveringsinstallatie.
Nijstad 10
Het agrarische bedrijf aan Nijstad 10 ligt op aan afstand van circa 540 meter en betreft een zeer kleinschalige grondgebonden agrarische onderneming met een kleine intensieve tak. Voor de grondgebonden tak geldt een afstand van 100 meter. Deze afstand wordt niet overschreden. Voor de contouren van de intensieve bedrijfstak gelden geen vaste afstanden, maar moeten berekend worden. Gezien de zeer kleinschalige omvang van het bedrijf in relatie tot de afstand tot het plangebied is het uit te sluiten dat normen ten aanzien van een 'goed woon en leefklimaat' inzake geur en fijnstof in het plangebied worden overschreden. Andersom liggen tussen het plangebied en de agrarische onderneming reeds woningen van derden. De agrarische onderneming wordt derhalve door deze bestaande woningen belemmerd in de bedrijfsvoering bij een eventuele uitbreiding.
Nijstad 11a
Nijstad 11a ligt op een afstand van circa 700 meter en betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf (melkveehouderij). Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (en het Activiteitenbesluit) geldt een vaste afstand van 100 meter tot aan woningen in de bebouwde kom. Deze afstand wordt niet overschreden.
Nijstad 7
Aan Nijstad 7 is een forse rioolzuiveringsinstallatie gelegen. De afstand bedraagt echter 1,4 kilometer. Voor de installatie zijn in het bestemmingsplan hindercontouren vastgelegd. De afstand tot deze hindercontouren bedraagt nog 1,2 kilometer. Deze inrichting vormt derhalve eveneens geen belemmering voor onderhavig plan.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige plan.
De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van 9 grondgebonden woningen en 10 appartementen binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.
De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:
Kenmerken van de activiteit
Het plan omvat de bouw van 9 grondgebonden woningen en 10 appartementen en blijft daarmee ver onder de vorenstaande genoemde drempelwaarden. Gelet op de bestaande planologische gebruiksmogelijkheden kan worden gesteld dat het onderhavige plan niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting ten opzichte van de referentiesituatie. De effecten van het onderhavige plan ten aanzien van onder andere de aspecten 'bodem', 'erfgoed', 'water' en 'flora en fauna' zijn onderzocht en worden aanvaardbaar geacht.
Plaats waar de activiteit plaatsvindt (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
Het plangebied ligt in de bebouwde kom met daaromheen met name woningen, wegen en landelijk gebied. Ten aanzien van de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden wordt in het uitgevoerde ecologische onderzoek het volgende opgemerkt:
Natura-2000
Het onderhavige plan leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet Natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000-gebieden. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming is niet aan de orde.
Natuurnetwerk Nederland
Het onderhavige plan leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de provinciale omgevingsverordening van Drenthe ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Verdere toetsing in de vorm van een "Nee, tenzij-toets" is niet aan de orde.
De samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie)
De voorgenomen ontwikkeling betreft een op zichzelf staande ontwikkeling en heeft geen samenhang met andere activiteiten in de omgeving.
De kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen
De mogelijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van het onderhavige plan hebben betrekking op de aspecten 'bodem', 'erfgoed', 'water' en 'flora en fauna'. Ter onderbouwing van de milieukundige haalbaarheid van het bestemmingsplan is naar al deze aspecten onderzoek verricht. Op grond van deze onderzoeken is aangetoond dat het onderhavige plan milieukundig uitvoerbaar is en dat effecten op het milieu aanvaardbaar zijn.
De voorgenomen uitbreiding kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage onder D 11.2. De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar onder de aangegeven drempelwaarden uit kolom 2, maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen heeft voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het milieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER-(beoordeling) niet noodzakelijk is.
De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL bevat enerzijds alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren. De positieve effecten (maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren) overtreffen de negatieve effecten (ruimtelijke projecten die de luchtkwaliteit verslechteren). Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
In het plangebied worden 10 appartementen en 9 grondgebonden woningen gerealiseerd. Dit betekent dat het onderhavige plan ruim past binnen de kaders van het besluit 'niet in de betekende mate'. Geconcludeerd kan worden dat onderhavige plan niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Naast de effecten van het onderhavige plan op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren appartementen voldaan kan worden aan een goed 'woon- en leefklimaat' ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat zijn verschillende bronnen onderzocht (RIVM en Atlas Leefomgeving). Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.
Op basis van de verscheidene bronnen blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof PM10 en stikstofdioxide NO2 ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke norm zit. In 2015 bedraagt de achtergrondbelasting respectievelijk 15,4 µg/m³ en 14,2 µg/m³. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m³.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Bij het opstellen van het bestemmingsplan 'De Weide 2016' is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd (RUD Drenthe, d.d. 11 januari 2017). Daarnaast is de risicokaart (www.risicokaart.nl) geraadpleegd.
Afbeelding 5.5: Risicokaart
In de directe nabijheid van het plangebied is één risicovol object gelegen. Daarnaast zijn in de wijdere omgeving eveneens een aantal risicovolle bronnen gelegen. Onderstaand worden de bronnen kort omschreven.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Aardgastransportleiding N-520-10
Aan de overzijde van de Zuidwoldigerweg ligt de aardgastransportleiding N-520-10 op een afstand van circa 80 meter. De leiding heeft een druk van 40 bar, een diameter van 159 mm en een belemmeringenstrook van 4 meter. Het plangebied is derhalve buiten de belemmeringenstrook gelegen. Ter hoogte van het plangebied heeft de gasleiding geen PR10-6 contour. De buisleiding heeft een invloedsgebied (1%-letaliteitgrens) van maximaal 70 meter gemeten uit het hart van de buisleiding (conform Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen, 2016). Het invloedsgebied overschrijdt het plangebied niet. Er is derhalve geen onderzoek noodzakelijk.
Buisleidingentracé
Aan de zuidzijde ligt een buisleidingentracé waarin de drie aardtransportleidingen A-514, A-501 en A-502 zijn gelegen. De afstand tot de meest in de nabijheid gelegen buisleiding bedraagt circa 680 meter. Het betreffen drie relatief forse leidingen met de volgende kenmerken:
Conform het 'Handboek buisleidingen en bestemmingsplannen (2016)' bedraagt het invloedsgebied van de buisleiding met de grootste capaciteit (A-514) maximaal 540 meter. Gezien de daadwerkelijke afstand van circa 680 meter vormt dit buisleidingentracé geen belemmering voor onderhavig plan.
Gasbehandelingsinstallatie Gasunie
Aan de Zuidwoldigerweg 29 aardgasbehandelingsinstallatie 'Ten Arlo'. Ten behoeve van deze installatie is een QRA uitgevoerd. De contouren zijn vastgelegd in het bestemmingsplan. De grens van deze contour tot aan het plangebied bedraagt nog circa 500 meter. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en\of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.
Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.
Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreft onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels. De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.
In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Overeenkomstig de grotendeels bestaande situatie zijn de structuurbepalende elementen bestemd tot groen. Overig aanwezig 'kleinschalig woongroen' en/of ondergeschikte groen is geregeld binnen de bestemming 'Verkeer'.
De gedeelten van de percelen waar geen bijgebouwen, met uitzondering van erkers mogen worden gebouwd, hebben deze bestemming gekregen.
Onder deze bestemming vallen de wegen binnen het plangebied. Ook de parkeervoorzieningen, eventuele uitbreidingen daarvan en ondergeschikte groenvoorzieningen zijn hierbij opgenomen.
Op de gronden met de bestemming Wonen is het realiseren van een woning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken mogelijk. Tevens is op de gronden een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en mantelzorg toegestaan. Voor de situering van de woning is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. Buiten het bouwvlak zijn nog aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogelijk. Voor het hoofdgebouw en de bijbehorende gebouwen zijn in de regels maatvoeringseisen aangegeven.
In een klein gedeelte van het plangebied komt een niet-gewaardeerde vindplaats voor. Hier is nader archeologisch onderzoek aan de orde bij initiatieven met een oppervlakte groter dan 100 m2 en waarbij de grond dieper dan 30 cm geroerd wordt.
Over het overgrote gedeelte van het plangebied ligt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. Hier is nader archeologisch onderzoek aan de orde bij initiatieven met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en waarbij de grond dieper dan 30 cm geroerd wordt.
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.
Provincie Drenthe
De provincie heeft in haar vooroverlegreactie aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot op- of aanmerkingen.
Veiligheidsregio Drenthe
De VRD geeft in de vooroverlegreactie aan dat het aspect externe veiligheid op deze locatie niet speelt is en daarom geen belemmering vormt voor uitvoering van het plan.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Het Waterschap geeft in de vooroverlegreactie aan dat er een goed rapport is opgesteld (bijlage 3) en dat de conclusies uit dit rapport in de waterparagraaf zijn opgenomen. Hiermee is een goede inrichting van het watersysteem voldoende gewaarborgd. De initiatiefnemers van het plan worden er nog wel op de watervergunning gewezen. Deze moet vroegtijdig bij de technische uitwerking van het plan worden aangevraagd in verband met de ligging van het plan nabij de waterkering en een watergang van het waterschap.
Inloopavond
Op 3 december 2018 heeft er een inloopavond plaatsgevonden. Enkele belanghebbenden hebben aangeven moeite te hebben met de bouwhoogte van het appartementengebouw, in verband met schaduwwerking. Er is onderzoek gedaan naar de schaduwwerking van het te realiseren appartementengebouw en de grondgebonden woningen. Op diverse tijdstippen per dag in verschillende maanden is de zon geprojecteerd en de schaduwwerking ervan. Hieruit blijkt dat er geen zon uit de tuin wordt weggenomen door het appartementengebouw en de grondgebonden woningen. Daarnaast maken enkele belanghebbenden zich zorgen of er voldoende parkeergelegenheid is. Met het plan wordt voldaan aan de parkeernorm, zoals vastgelegd in de gemeentelijke parkeernota.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 mei t/m 10 juli 2019 voor een ieder ter inzage gelegen. Tevens heeft in deze periode het ontwerpbesluit hogere grenswaarde ter visie gelegen. De bekendmaking heeft plaatsgevonden in de Hoogeveensche Courant alsmede in de Staatscourant.
Er zijn 2 zienswijzen binnengekomen tegen het ontwerp-bestemmingsplan en 1 zienswijze tegen het ontwerpbesluit hogere grenswaarde. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.