direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, actualisatieplan 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2016BP8096005-VG02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, actualisatieplan 2016 met identificatienummer NL.IMRO.0118.2016BP8096005-VG02 van de gemeente Hoogeveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanbouw

een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke –geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;

1.7 aan-huis-verbonden beroep:

het in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist(e) en mani- en/of pedicure, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, hieronder mede begrepen Bed & Breakfast;

1.8 afhankelijke woonruimte

een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huishouding is gehuisvest;

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder tot een capaciteit van 100 ton per dag tevens wordt begrepen co-vergisting ten behoeve van energieopwekking;

1.10 agrarisch loonbedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het met behulp van landbouwwerktuigen verrichten van werkzaamheden voor en/of de levering van diensten aan (agrarische) bedrijven en particulieren, waaronder verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen;

1.11 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal of minimaal bebouwd mag/moet worden;

1.14 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. de levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, danwel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.16 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of daarmee vergelijkbare voorzieningen, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.17 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor toezicht en beheer;

1.18 belangrijkste gebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.19 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.20 bestaand:

de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats (Let op: indien van toepassing));

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, metaal, of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect en duurzaam met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond);

1.30 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.31 dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van volkstuinen, sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is verboden;

1.32 dagrecreatieve voorzieningen:

speciaal aangelegde accommodatie al dan niet overdekt ten behoeve van dagrecreatie;

1.33 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.34 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 dienstverlenend bedrijf:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie;

1.36 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van prostitutie;

1.37 dwarskap:

een kap met de nokrichting haaks op de weg waaraan de woning is gelegen;

1.38 e-commerce:

vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren dat uitsluitend verloopt via post, fax, telefoon, e-mail of internet waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, de goederen niet uitstalt ten verkoop, en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met magazijn c.q. opslag van goederen ten behoeve van de op grond van de bestemming toegelaten bedrijven, met dien verstande dat goederen wel en slechts ter plekke kunnen worden afgehaald;

1.39 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.40 evenement:

een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld
ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze,
recreatieve en/of sportieve of een daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, e.d.;

1.41 erf:

de oppervlakte van een bouwperceel binnen de bestemming “Wonen”, met uitzondering van de oppervlakte van het bouwvlak;

1.42 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;

1.43 geluidbelasting vanwege een spoorweg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten;

1.44 geluidbelasting vanwege een weg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;

1.45 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, genoemd in artikel 2.4 van het Inrichting- en vergunningenbesluit milieubeheer van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.46 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.47 handelsonderneming

een bedrijf dat goederen in- en verkoopt zonder deze goederen een verder bewerking te geven;

1.48 halfvrijstaande woningen:

blok van twee aaneengebouwde woningen;

1.49 hogere (geluidsgrens)waarde:

een waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.50 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.51 horecabedrijf categorie 1:

een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een broodjeszaak, een crêperie, een croissanterie, een eetcafé, een konditorei, een lunchroom, een pannenkoekenhuis, een patisserie, een petitrestaurant, een poffertjeszaak, een theehuis, een traiteur, een ijsssalon, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.52 horecabedrijf categorie 2:

een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een afhaalcentrum, een automatiek, een café, een café-restaurant, een cafetaria, een grillroom, een hotel-café, een hotel-café-restaurant, een restaurant, een shoarmazaak, een snackbar, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.53 horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

1.54 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, die geheel of gedeeltelijjk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;

1.55 kampeerplaats:

een stuk grond van maximaal 100 m2 voor het plaatsen van één kampeermiddel met bijzettentjes.

1.56 kantoor:

een gebouw waarvan ten minste 80 % van de vloeroppervlakte wordt gebruikt voor administratieve activiteiten, inclusief daaraan gerelateerde activiteiten, zoals kantine en sanitair;

1.57 kap:

een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;

1.58 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.59 kwekerij:

een bedrijfsvoering dat het kweken omvat van houtachtige en/of kruidachtige gewassen, zoals (sier) bomen, (sier)heesters, coniferen, vaste planten en één- en tweejarigen;

1.60 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.61 langskap:

een kap met de nokrichting evenwijdig aan de weg waaraan de woning is gelegen;

1.62 leisureactiviteiten:

activiteiten die gericht zijn op recreatie en ontspanning welke individueel of in groepen kunnen plaatsvinden, zoals karten, overdekt skiën en bowlen;

1.63 lessenaarsdak:

een dak bestaande uit één hellend dakvlak;

1.64 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.65 peil:
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
  • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.66 perceelgrens:

de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;

1.67 platdak:

horizontaal of nagenoeg horizontaal gelegen dak;

1.68 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.69 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.70 recreatiewoning:

een gebouw dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;

1.71 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.72 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.73 stolpkap:

een kap met een piramidevormige afdekking eindigend in één punt of met een korte nokbalk haaks op de weg;

1.74 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.75 voorgevel:

het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;

1.76 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één (of meerdere) huishouden(s);

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine (Let op: indien van toepassin).

2.7 de afstand tot de perceelgrens

de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agarisch bedrijf;
  • b. kwekerij ter plaatse van de functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf - Kwekerij;
  • c. recreatiewoning ter plaatse van de specifieke functieaanduiding recreatiewoning;
  • d. agrarische loods ter plaatse van de specifieke functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch - loods;
  • e. het behoud en herstel van de landschappelijke waarde;
  • f. het behoud van de natuurlijke waarden;
  • g. akkerbouw;
  • h. ambachtelijke be- en verwerking agrarische producten;
  • i. houtwal/-singel;
  • j. paardenhouderij/-fokkerij;

met de daarbij behorende

  • k. bedrijfsgebouwen;
  • l. bedrijfswoning;
  • m. verhardingen;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • o. wonen ter plaatse van de functieaanduiding wonen, met in achtneming van het bepaalde in lid 3.7 (gebruiksregeling);
3.2 Bouwregels
3.2.1 Agrarische loods
  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 4,5 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  • d. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 2,5 meter;

3.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd; onder gebouwen zijn kassen met een bouwhoogte van meer dan 1,2 m tot een oppervlakte van 1.000 m² begrepen;
  • b. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee mag ten hoogste 250 m² bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 12 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte;
  • d. de bouwhoogte van kassen bedraagt ten hoogste 8 m;
  • e. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 2,5 m;
  • f. de uitbreidingsrichting dient aan te sluiten bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening dient te worden gehouden met het uitzicht van woningen.

3.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. er is per bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • c. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 2,5 m;
  • d. het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen. Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaande verschijningsvorm;
  • e. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is.

3.2.4 Aanbouwen en bijgebouwen bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, de volgende bepalingen gelden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per hoofdgebouw bedraagt maximaal;
    • 1. 150 m² bij bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.500 m²;
    • 2. 175 bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 1.500 m2 tot 2.000 m²;
    • 3. 200 m² bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 2.000 m²;

met dien verstande dat:

  • b. de afstand tussen de bedrijfswoning en de bijgebouwen maximaal 30 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 80 % van de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte in ieder geval 6 meter mag bedragen;
  • d. een bijgebouw moet zijn voorzien van een kap waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen.

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag ten hoogste 12 m bedragen;
  • b. buiten het bouwvlak mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 m.
3.2.6 Kwekerij
  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  • d. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 2,5 meter;
  • e. er is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, wat betreft de bouwvoorschriften voor dienswoningen gelden de bepalingen, zoals opgenomen in artkel 3.2.3 en 3.2.4.
3.2.7 Recreatiewoning
  • a. een recreatiewoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd en ter plaatse van de functieaanduiding recreatiewoning;
  • b. de goothoogte van de recreatiewoning mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de recreatiewoning mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • d. de dakhelling van de recreatiewoning mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60o  bedragen.
3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
    • 1. de plaats van de bebouwing in die zin dat de maximale breedte langs de weg ten hoogste 150 m en de maximale diepte ten hoogste 200 m mag bedragen;
    • 2. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm en afmeting van de gebouwen;
    • 3. de situering van de bedrijfswoning en aanbouwen en bijgebouwen;
    • 4. de situering van gebouwen en bouwwerken in die zin dat wordt gestreefd naar een geconcentreerde vorm van bebouwing binnen een bouwvlak;
    • 5. de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen.
  • b. De nadere eisen met betrekking tot de plaats en afmetingen van bebouwing worden uitsluitend gesteld met het oog op:
    • 1. de inpassing van de bebouwing in het landschapsbeeld;
    • 2. het veiligstellen van de belangen ten aanzien van het uitzicht van woningen;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen;
    • 4. de verkeersveiligheid.
  • c. Met het oog op het landschaps- en bebouwingsbeeld dient te worden gebouwd in één bouwlaag met kap en een aan het hoofdgebouw ondergeschikte maatvoering en situering van aanbouwen en bijgebouwen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor:
    • 1. de bouw van een tweede bedrijfswoning, mits wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. een vergroting van het oppervlak ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee, indien dit noodzakelijk is op basis van wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid, mits wordt gebouwd binnen het 3.2.2 sub a genoemde aaneengesloten oppervlak; ;
    • 3. een grotere goothoogte van agrarische bedrijfsgebouwen tot een goothoogte van 5 m.
  • b. De onder a bedoelde afwijking mag:
    • 1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden;
    • 2. geen onevenredig negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
    • 3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
  • c. Bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid mag het functioneren van de in de bestemming begrepen doeleinden niet wezenlijk worden aangetast. In de afweging worden in ieder geval de agrarische, archeologische, landschappelijke, natuurlijke, verkeerstechnische, milieuhygiënische belangen in acht genomen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. in de bestemming is een sexinrichting niet inbegrepen;
  • b. in de bestemming is het kweken van laan- en parkbomen en boomfruitteelt ingebrepen;
  • c. Mestopslagplaatsen, toren- en sleufsilo's, buiten het in lid 3.2.2 sub a genoemde bouwvlak, zijn niet in de bestemming inbegrepen.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van beplantingen ten behoeve van de teelt van laan- en parkbomen en boomfruit, alsmede bos;
    • 2. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
    • 3. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 4. egaliseren en diepploegen.
  • b. Het in lid 3.6 sub a vervatte verbod is niet van toepassing indien:
    • 1. het normale onderhoudswerkzaamheden betreffen;
    • 2. sprake is van erfbeplanting;
  • c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • d. De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden.
  • e. Indien de vergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  • f. De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt, voorzover deze betrekking heeft op de aanplant van bos, niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de provinciaal archeoloog.
  • g. De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien a ls gevolg van de bosaanplant omliggende agrarische bedrijven in de (toekomstige) uitbreidingsmogelijkheden worden belemmerd.
3.7 Gebruiksregeling

Voor het gebruik van de gronden en gebouwen ter plaatse van het, in bijlage 1 van deze regels, aangegeven perceel en zoals bedoeld in lid 3.1 sub o, geldt het volgende:

  • a. het gebruik van de gronden en de daarop aanwezige gebouwen als (burger)woning, zoals aangegeven op bijlage 1, mag, mits naar aard en omvang niet vergroot, worden voortgezet.


Artikel 4 Bedrijf 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch loonbedrijf;


met daarbij behorende:

  • b. gebouwen;
  • c. bijgebouwen;
  • d. bedrijfswoning ter plaatse van de functieaanduiding bedrijfswoning;
  • e. bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten behoeve van bedrijfswoningen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. geluidwerende voorzieningen;
  • i. water;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bebouwing

Voor het bouwen van bebouwing geldt per bouwperceel dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% mag worden vergroot.

4.2.2 Bedrijfsgebouwen en bijbehorende bijgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bijbehorende bijgebouwen de volgende bepalingen gelden:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen maximaal 4,5 meter respectievelijk 12 meter dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen, indien deze meer bedragen.
4.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen de volgende bepalingen gelden:

  • a. ter plaatse van de functieaanduiding bedrijfswoning is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • c. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 2,5 m;
  • d. het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen. Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaande verschijningsvorm;
  • e. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is.
4.2.4 Bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, bij een bedrijfswoning de volgende bepalingen gelden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per hoofdgebouw bedraagt maximaal;
    • 1. 150 m² bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 1.000 m² tot 1.500 m²;
    • 2. 175 bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 1.500 m² tot 2.000 m²;
    • 3. 200 m² bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 2.000 m²;

met dien verstande dat:

  • b. de afstand tussen de bedrijfswoning en bijgebouwen maximaal 30 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte in ieder geval 6 meter mag bedragen;
  • d. een bijgebouw moet voorzien zijn van een kap waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij incidenten;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van
    • 1. het bepaalde in lid 4.2.1 en toestaan dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 25 % worden vergroot
    • 2. het bepaalde in 4.2.2 sub a en toestaan dat een bedrijfsgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd.
  • b. De in lid 4.4 sub 1 en 2 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de brandveiligheid, in die zin dat er uit ingewonnen advies bij de brandweer blijkt dat er voldoende en bruikbare ruimte aanwezig blijft voor brandbestrijding.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 4.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor opslag van goederen op open terrein voor zover ter plaatse niet de aanduiding 'opslag' is opgenomen op de verbeelding;
  • b. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van:
    • 1. inrichtingen en installaties die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) d.d. 27 oktober 2004;
    • 2. bewoning, tenzij ter plaatse de aanduiding 'bedrijfswoning' is opgenomen op de verbeelding;
    • 3. detailhandelsbedrijven;
    • 4. kantoren;
    • 5. leisureactiviteiten;
    • 6. brandstofverkooppunten.

Artikel 5 Bedrijf 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. handelsonderneming;


met daarbij behorende:

  • b. gebouwen;
  • c. bijgebouwen;
  • d. bedrijfswoning ter plaatse van de functieaanduiding bedrijfswoning,
  • e. bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten behoeve van bedrijfswoningen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. geluidwerende voorzieningen;
  • i. water;
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bebouwing

Voor het bouwen van bebouwing geldt per bouwperceel dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% mag worden vergroot.

5.2.2 Bedrijfsgebouwen en bijbehorende bijgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bijbehorende bijgebouwen de volgende bepalingen gelden:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen maximaal 4,5 meter respectievelijk 12 meter dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen, indien deze meer bedragen.
5.2.3 Bedrijfswoningen
  • a. ter plaatse van de functieaanduiding bedrijfswoning is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • c. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 2,5 m;
  • d. het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen. Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaande verschijningsvorm;
  • e. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is.
5.2.4 Bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, bij een bedrijfswoning de volgende bepalingen gelden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per hoofdgebouw bedraagt maximaal;
    • 1. 150 m² bij bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.500 m²;
    • 2. 175 bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 1.500 m² tot 2.000 m²;
    • 3. 200 m² bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 2.000 m²;

met dien verstande dat:

  • b. de afstand tussen de bedijfswoning en de bijgebouwen maximaal 30 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte niet meer dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte in ieder geval maximaal 6 meter mag bedragen, ongeacht de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • d. een bijgebouw moet zijn voorzien van een kap waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen.
5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen.

5.3 Nadere Eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij incidenten;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 sub a en toestaan dat een bedrijfsgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd.
  • b. De in lid 5.4 genoemde vergunning kan slechts worden verleend mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de brandveiligheid, in die zin dat er uit ingewonnen advies bij de brandweer blijkt dat er voldoende en bruikbare ruimte aanwezig blijft voor brandbestrijding.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 5.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor opslag van goederen op open terrein voor zover ter plaatse niet de aanduiding 'opslag' is opgenomen op de verbeelding;
  • b. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van:
    • 1. inrichtingen en installaties die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) d.d. 27 oktober 2004;
    • 2. bewoning, tenzij ter plaatse de aanduiding 'bedrijfswoning' is opgenomen op de verbeelding;
    • 3. detailhandelsbedrijven;
    • 4. kantoren;
    • 5. leisureactiviteiten;
    • 6. brandstofverkooppunten.

Artikel 6 Bos

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos;
  • b. recreatiewoning ter plaatse van de specifieke functieaanduiding recreatiewoning;


met daaraan ondergeschikt:

  • c. paden en wegen;
  • d. water;


met daarbij behorende;

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Recreatiewoning
  • a. een recreatiewoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd en ter plaatse van de specifieke functieaanduiding recreatiewoning;
  • b. de goothoogte van de recreatiewoning mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de recreatiewoning mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • d. de dakhelling van de recreatiewoning mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60o  bedragen.
6.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 6.2.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

6.5 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. het bepaalde in lid 6.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan de toegestane oppervlakte aan gebouwen en de buiten het bouwvlak op te richten oppervlakte van het gebouw niet meer dan 15 m² bedraagt;
  • b. De in lid 6.5 sub a onder 1 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. en met in achtneming van en rekening houdend met de in het Besluit externe veiligheidbuisleidingen, bedoelde grens- en/of richtwaarden en afstanden ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
    • 2. het graven en dempen van waterpartijen en watergangen;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen;
    • 4. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
  • b. Een vergunning als bedoeld in lid 6.6 sub a kan alleen worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische waarden.
  • c. Een vergunning als bedoeld in lid 6.6 sub a kan, tenzij uit archeologisch onderzoek anders is gebleken of het perceel een lage archeologische verwachtingswaarde heeft op basis van de IKAW kaart, alleen worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • d. Aan de in lid 6.6 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. (zie art. 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)
  • e. Het in lid 6.6 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud en gebruik betreffen;
    • 2. het aanbrengen van drainage;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan;
    • 4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
    • 5. niet dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld;
    • 6. niet bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur tot maximaal 10 cm onder de ploegdiepte van maximaal 30 cm;
    • 7. een kleiner oppervlak dan 500 m2 beslaan.

Artikel 7 Horeca

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horecabedrijven categorie 1 en 2;


met de daarbij behorende:

  • b. bedrijfswoning ter plaats van de functieaanduiding bedrijfswoning;
  • c. bijgebouwen ter plaatse van de bouwaanduiding bijgebouwen;


met daaraan ondergeschikt:

  • d. wegen en paden;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen, conform de CROW-publicatie 317;
  • g. water;
  • h. tuinen en erven;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen ;
7.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een bijgebouw mag uitsluitend binnen de bouwaanduiding bijgebouwen worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 3en niet meer dan 60° bedragen ;
7.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen de volgende bepalingen gelden:

  • a. ter plaatse van de functieaanduiding bedrijfswoning is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • c. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 2,5 m;
  • d. het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen. Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaande verschijningsvorm;
  • e. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is.
7.2.4 Bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, bij een bedrijfswoning de volgende bepalingen gelden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per hoofdgebouw bedraagt maximaal;
    • 1. 150 m² bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 1.000 m² tot 1.500 m²;
    • 2. 175 bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 1.500 m² tot 2.000 m²;
    • 3. 200 m² bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 2.000 m²;

met dien verstande dat:

  • b. de afstand tussen de bedrijfswoning en bijgebouwen maximaal 30 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte in ieder geval 6 meter mag bedragen;
  • d. een bijgebouw moet voorzien zijn van een kap waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen.
7.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,0 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1,0 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,0 meter bedragen;
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. het bepaalde in lid 7.2.1 sub a, en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan de toegestane oppervlakte aan gebouwen en de buiten het bouwvlak op te richten oppervlakte van het gebouw niet meer dan 100 m² bedraagt;
  • b. De in lid 7.4 sub a onder 1 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. en met in achtneming van en rekening houdend met de in het Besluit externe veiligheidbuisleidingen, bedoelde grens- en/of richtwaarden en afstanden ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten.
7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 7.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van evenementen;
  • c. het gebruik of laten gebruiken van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van bewoning.

Artikel 8 Kantoor

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;

met de daarbij behorende

  • b. gebouwen;
  • c. bijgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. wegen en paden;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen, conform de CROW-publicatie 317;
  • g. water;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. tuinen en erven;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Bebouwing

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de hoofdgebouwen dienen qua bouwaanduiding zoals weergegeven op de verbeelding en welke overeenkomt met de bouwaanduiding zoals genoemd in onderstaande matrix, en de daarbij behorende maatvoering te voldoen aan de eisen die in de volgende matrix zijn gesteld:

Bouwaanduiding   Goothoogte (m)   Bouwhoogte (m)   Dakhelling (o)  
  min   max   min   max   min   max  
    3,5     10   30   60  

8.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per hoofdgebouw bedraagt maximaal 50 m2 ;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bepalingen gelden:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. sociale veiligheid;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;


met de daarbijbehorende:

  • b. gebouwen;
  • c. bijgebouwen;
  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen, conform de CROW-publicatie 317;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. water;
  • j. tuinen, erven en terreinen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen de volgende bepalingen gelden:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gebouwen dienen qua bouwaanduiding zoals weergegeven op de verbeelding en welke overeenkomt met de bouwaanduiding zoals genoemd in onderstaande matrix, en de daarbij behorende aantal bouwlagen en maatvoering te voldoen aan de eisen die in de volgende matrix zijn gesteld;

bouwaanduiding   Goothoogte (m)   Bouwhoogte (m)   Dakhelling (O)   Kapvorm **  
  min   max   min   max   min   max    
sba-1     3,5     10   30   60   D/LA  
sba-2     3,5     10   0   60   D/LA  

9.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, de volgende bepalingen gelden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per hoofdgebouw bedraagt maximaal 50 m2 ;
  • b. de hoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bepalingen gelden:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Tuin

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. toegangspad, balkons en erkers ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming;
  • c. parkeren;

met de daarbij ten dienste van de bestemming behorende:

  • d. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals pergola's en erf- of perceelsafscheidingen;
  • e. andere werken;
  • f. nutsvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers en de in lid 10.1 sub f genoemde gebouwen mits:

  • a. de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • b. de bruto-oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 ;
10.2.2 Erkers bij woningen

binnen deze bestemming zijn erkers bij woningen met een maximale diepte van 1,5 meter en een maximale breedte van 2/3 van de breedte van de voor- en/of zijgevel van het bijbehorende hoofdgebouw toegestaan, mits de hoogte van de erker ten hoogste gelijk zal zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;

10.2.3 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan … meter bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen geldt dat de hoogte:

  • a. maximaal 1 meter mag bedagen; of
  • b. maximaal 2 meter mag bedragen, mits meer dan 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid; en
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 10.1 sub 1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'waarde - natuur en landschap' zonder landschappelijke inpassing te realiseren en in stand te houden, waarbij het inpassingsplan als uitgangspunt wordt genomen.

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. recreatiewoning ter plaatse van de specifieke functieaanduiding recreatiewoning.


met de daarbijbehorende:

  • d. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. andere werken;
  • f. tuinen en erven.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende bepalingen gelden:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de hoofdgebouwen dienen qua bouwaanduiding zoals weergegeven op de verbeelding en welke overeenkomt met de bouwaanduiding zoals genoemd in onderstaande matrix, en de daarbij behorende woningtype, aantal bouwlagen, kapvorm en maatvoering te voldoen aan de eisen die in de volgende matrix zijn gesteld;

bouw- aanduiding   woning- type*   Aantal bouwlagen   Goothoogte (m)   Bouwhoogte (m)   Dakhelling (O)   Kapvorm **  
    min   max   min   max   min   max   min   max    
sba-1   vrij         3,5     10   30   60   D/LA  
sba-2   tae         3,5     10   30   60   D/LA  
sba-3   aeg         3,5     10   30   60   D/LA  

Woningtype*       Kapvorm **    
tae   twee-aan-een     D   dwarskap  
vrij   vrijstaand     LA   langskap  
aeg   aan een gebouwd     LA   langskap  

  • c. de afstand van het hoofdgebouw tot een niet aangebouwde zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 2,5 meter te bedragen;
11.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, de volgende bepalingen gelden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per hoofdgebouw bedraagt maximaal;
    • 1. 150 m² bij een erf met een oppervlakte tot 1.500 m²;
    • 2. 175 bij een erf met een oppervlakte vanaf 1.500 m² tot 2.000 m²;
    • 3. 200 m² bij een erf met een oppervlakte vanaf 2.000 m²;

met dien verstande dat ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende erf mag worden bebouwd;

  • b. de afstand tussen de dichtst bijzijnde punten van het hoofdgebouw en de bijgebouwen mag niet meer dan 30 meter bedragen;
  • c. de bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • d. de bouwhoogte niet meer dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte in ieder geval maximaal 6 meter mag bedragen, ongeacht de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. een bijgebouw moet zijn voorzien van een kap waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
  • f. In aanvulling op het bepaalde onder sub a tot en met sub e is de bestaande maatvoering toegestaan, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunning en in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt is voor de bebouwing het bepaalde onder sub a tot en met sub e van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkante meters aan aan- en bijgebouwen terug mag worden gebouwd, tot een maximum van 500 m2 aan aan- en bijgebouwen.

11.2.3 Recreatiewoning
  • a. een recreatiewoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd en ter plaatse van de specifieke functieaanduiding recreatiewoning;
  • b. de goothoogte van de recreatiewoning mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de recreatiewoning mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • d. de dakhelling van de recreatiewoning mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60o  bedragen.
11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen geldt dat de hoogte:

  • a. maximaal 1 meter mag bedragen; of
  • b. maximaal 2 meter mag bedragen, mits meer dan 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid; en
  • e. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1 sub a en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan 3 meter;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de in lid 11.2.2 gegeven maten ten aanzien van de bijgebouwen tot niet meer dan 20% van die maten.
  • c. De in lid 11.4 sub aen b genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van :
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 11.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
    • 2. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
  • b. Gebruik van ruimten binnen de woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
    • 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
    • 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    • 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit.
  • c. Gebruik van een al dan niet vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de zorgbehoefte kan worden aangetoond;
    • 3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Leiding - Gas

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een hoofdgastransportleiding;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemming, mogen mogen binnen een strook van 5 meter aan weerzijden van de leiding, gemeten vanuit het hart van de leiding op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze aanvullende bestemming.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding;
  • c. de veiligheid van de gasleiding niet mag worden geschaad;
  • d. er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 12.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het permanent opslaan van goederen.

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.4 en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor het permanent opslaan van goederen, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. geen afbreuk word gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding;
  • c. de veiligheid van de gasleiding niet wordt geschaad.
12.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
    • 3. het in de grond brengen van voorwerpen;
    • 4. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
    • 5. het planten en rooien van bomen en het aanbrengen en rooien van andere diepwortelende beplantingen;
    • 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  • b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;
    • 3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen.

Artikel 13 Leiding - Hoogspanning

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 110 kV;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemming, mogen binnen een strook van 5 meter aan weerzijden van de leiding, gemeten vanaf vanaf de buitenste kabels van de leiding, op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze aanvullende bestemming.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding;
  • c. de veiligheid van de hoogspanningsleiding niet mag worden geschaad;
  • d. er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 13.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het permanent opslaan van goederen.

13.5 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.4 en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor het permanent opslaan van goederen, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. geen afbreuk word gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding;
  • c. de veiligheid van de hoogspanningsleiding niet wordt geschaad.
13.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
    • 3. het in de grond brengen van voorwerpen;
    • 4. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
    • 5. het planten en rooien van bomen en het aanbrengen en rooien van andere diepwortelende beplantingen;
    • 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  • b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;
    • 3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 Luchtvaartverkeerzone - beperkingengebied - geluid

Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - beperkingengebied - geluid' zijn geen nieuwe woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, en/of geluidgevoelige gebouwen, zoals gedefinieerd in het Besluit Burgerluchthavens, toegestaan, die vanwege de geluidsbelasting van het vliegveld een te hoge geluidsbelasting ondervinden.

15.1.1 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - beperkingengebied - geluid' dat het bouwen van woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, en/of geluidsgevoelige gebouwen niet is toegestaan.

15.1.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.1.1 voor het bouwen van een op grond van de aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een woning of geluidgevoelig gebouw, overeenkomstig de bepalingen van de ter plaatse geldende bestemming(en), mits de provincie Drenthe een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven onder de voorwaarde dat de woning of geluidgevoelig gebouw:

  • a. een open plek in de bestaande bebouwing opvult; of
  • b. dient ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing; of
  • c. gelegen binnen de contour van het beperkingengebied wordt verplaatst naar een locatie waar de geluidbelasting ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer minder is, met als voorwaarde dat de verklaring niet eerder kan worden afgegeven dan nadat het oude geluidgevoelige object aan de bestemming is onttrokken.

15.1.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met lid 15.1 zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidgevoelig object.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

  • a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming.
  • b. Tot een gebruik, strijdig met de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik of het laten gebruiken van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting;
  • c. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling een omgevingsvergunning is verleend, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor die vergunning is verleend.
  • d. De in lid d genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden.
  • e. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  • e. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd mits:
    • 1. de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 2. de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt;

Artikel 18 Overige regels

18.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
19.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 19.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 19.1 met maximaal 10%.

19.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 19.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

19.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 19.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

19.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 19.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

19.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 19.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

19.8 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van lid 19.4 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beeïndiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, actualisatieplan 2016.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................................................

De voorzitter, De griffier,

...................... ................................