direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Erflanden, deelplan Edelhert en Egel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2016BP8020002-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De wijk Erflanden is gelegen ten zuidwesten van het centrum van Hoogeveen en pal ten noorden van Rijksweg A28 Utrecht - Groningen. In 2010 zijn de diverse bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen en artikel-19 WRO vrijstellingen, waarmee de wijk gerealiseerd is opgenomen in 1 bestemmingsplan herziening. Hiermee was het ook mogelijk woningbouw in de hoek Edelhert, Egel te realiseren. Deze plannen zijn echter tot op heden niet gerealiseerd en het planologisch kader is niet meer van deze tijd.

Het nu voorliggend woningbouwplan van Koopman Vastgoed B.V. beoogt deze hoek te ontwikkelen, maar past dus niet geheel binnen het geldende bestemmingsplan, vandaar dat een nieuw bestemmingsplan is opgesteld.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Het voorliggend bestemmingsplan biedt een planologisch juridisch kader voor het ontwikkelen van de nog grotendeels braakliggende woningbouwlocatie Edelhert-Egel in de wijk Erflanden te Hoogeveen.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plan heeft betrekking op een gedeelte in het oosten van de wijk Erflanden, gelegen langs de straten Edelhert en Egel. De wijk Erflanden is in het noorden/oosten globaal begrensd door de Hoogeveensche Vaart, in het oosten en in het zuiden door Rijksweg A28 Groningen – Utecht en in het westen door de Zuidwoldigerweg.

Erflanden ligt gescheiden van de wijk De Weide door de Hoogeveensche Vaart, is circa twee kilometer van het centrum van Hoogeveen verwijderd en ligt circa een kilometer van het winkel- en voorzieningencentrum in de wijk De Weide.

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de wijk Erflanden weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8020002-VG01_0001.png"

figuur 1: ligging plangebied (bron ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Vigerend recht

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Erflanden 2010' en heeft de bestemmingen Groen, Verkeer, Tuin, Water en Wonen.

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Hoogeveen is nog relatief jong omdat het op 20 december 1625 is ontstaan. In dat jaar kocht Roelof van Echten de grond van een uitgestrekt veengebied met het doel het te gaan ontginnen. Hij stichtte voor het ontginnen van veen en het ontsluiten van de regio de 'Compagnie van Vijfduizend Morgen' in 1631. Er werd zo spoedig mogelijk begonnen met het graven van de Hoogeveensche Vaart en de eerste opgaande oostwaarts. In 1637 ligt het begin van Het Haagje er al, waar vanuit de eerste wijken werden gegraven, waarvan de eerste wijk de huidige Hoofdstraat is. Op het kruispunt van twee belangrijke kanalen ontstond de nederzetting Nie-Echten, het huidige Hoogeveen.

Van oudsher ligt Hoogeveen op een kruispunt van wegen en tot ver in de vorige eeuw had Hoogeveen ook de vorm van een kruis. Het waren voornamelijk turfgravers, winkeliers, handelaren, ambachtslieden en schippers die zich in de nederzetting langs de kanalen vestigden, welke eeuwen geleden werden gegraven om de te vervenen gebieden te ontsluiten en de gewonnen turf af te voeren naar elders. Aanvankelijk ontwikkelde Hoogeveen zich dan ook langs het water rondom de kruising van enkele hoofdkanalen.

In de volksmond wordt nog altijd gesproken van 'Het Kruis'. Van dit kruis van waterwegen is overigens de naar het noorden gerichte arm al in 1949 gedempt (de tegenwoordige Hoofdstraat).

De oude Hoogeveense Vaart – eens een slagader voor de Hoogeveense gemeenschap – voldeed al lang niet meer aan de te stellen eisen. Het profiel was niet alleen te klein voor de nu in de vaart zijnde schepen, maar ook voor het vlot verwerken van een teveel aan water in de perioden van grote wateroverlast. Bovendien was het kanaal een groot obstakel, doordat het een barrière vormde tussen de nieuwe woonwijken ten zuiden van het kanaal en het centrum van de gemeente en verbreding van het kanaal ontmoette zoveel bezwaren, dat werd besloten tot omlegging. Langs de zuidrand van Hoogeveen is daarom een nieuw kanaal, de Hoogeveensche Vaart, gegraven dat is berekend op schepen tot 300 ton.

Ten zuiden van dit kanaal is men in de jaren negentig van de vorige eeuw Erflanden begonnen te ontwikkelen. Het gebied ligt aan de zuidwestzijde van de bebouwde kom van de gemeente, op de grens van hoog en laag gelegen gronden en op de rand van de verveende gebieden. Het gebied is echter vrijwel geheel omgeven door zware infrastructurele voorzieningen en heeft daardoor een enigszins geïsoleerd karakter ten opzichte van de omgeving.

De wijk wordt beïnvloed door drie gebieden, te weten de stad aan de noordzijde, het open verveningsgebied ten westen ervan en de ten zuiden van de wijk gesitueerde bossen en weilanden. De wijk ligt op een draaipunt tussen drie verschillende landschapstypen.

Het open buitengebied aan de westzijde van het plangebied heeft een landelijk en wijds karakter en wordt merendeels gebruikt voor agrarische doeleinden. Meer naar het westen is de gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo van de NAM gelegen, met ten westen daarvan een zandwinplas. Het ten zuiden van Erflanden gelegen bosgebied is gelegen op de hogere zandgronden, in ruimtelijk opzicht hiervan gescheiden door Rijksweg A28.

Erflanden wordt duidelijk begrensd door de lineaire lijnen van Rijksweg A28 aan de zuidzijde en aan de oostzijde, door de Hoogeveensche Vaart in het noorden met direct ten zuiden daarvan een drie meter hoge grasdijk waardoor het water aan het gezicht wordt onttrokken en in het westen door de Zuidwoldigerweg.

Erflanden is aan de westzijde bereikbaar via de Zuidwoldigerweg en de Nieuwe Brugsluis en aan de oostzijde vanaf de Schutlandenweg/Eikenlaan via de Tweelandenbrug over de Hoogeveensche Vaart. Tussen deze beide ontsluitingen ligt een fietsroute vanuit de wijk via de Vlinderbrug naar het winkelcentrum in De Weide.

Centraal in de wijk ligt op een voormalige agrarische ontsluitingsweg een oost-west lopende langzaam verkeersroute.

Destijds was het beleid erop gericht om voor het wonen zoveel mogelijk ruimte te reserveren als nodig is om in de woningbehoefte te voorzien, die in overeenstemming is met de functie van de kern Hoogeveen, een streekcentrum met een regionale functie. Dit betekende het voortdurend kunnen voldoen aan de vraag naar woningen. Vandaar dat in deze wijk uitsluitend woningen zijn gebouwd, waarbij men voor voorzieningen is aangewezen op de nabijgelegen wijk De Weide. Het beleid van de gemeente is namelijk gericht op het handhaven en het versterken van de voorzieningen in het centrum van de gemeente en/of in haar directe nabijheid.

Er was behoefte aan een kwalitatief hoogwaardige woonwijk met een versterkende werking voor het gehele woonklimaat in Hoogeveen. Voor de verschillende doelgroepen, senioren, tweeverdieners en gezinshuishoudens zijn zowel vrijstaande woningen, halfvrijstaande woningen als geschakelde woningen gebouwd. Aan appartementen (en dus hoogbouw) was geen behoefte en zijn dus ook niet in deze wijk te vinden.

De volgende uitgangspunten liggen aan de wijk Erflanden ten grondslag:

  • 1. het karakter en de sfeer van de woonmilieus worden beinvloed door de omgeving van het plangebied, te weten het open weidegebied ten westen van het plangebied, de kern Hoogeveen en de verdere bestaande bebouwing aan de noordzijde van het kanaal en het bosgebied ten zuiden van Rijksweg A28;
  • 2. het vastleggen van een stevig ruimtelijk raamwerk met een specifieke kwaliteit, als vaste drager van het plan, met als uitgangspunt het creëren van kwalitatief goede en leefbare woonmilieus binnen het raamwerk, waarbij de woonmilieus met elkaar contrasteren;
  • 3. de ontsluitingsstructuur aansluiten op de bestaande wijk De Weide door middel van bruggen over de Hoogeveensche Vaart, waarbij rekening moet worden gehouden met meerdere hoofdontsluitingswegen vanaf de Zuidwoldigerweg;
  • 4. het gebied moet een gevarieerd woningaanbod en verschillende woonmilieus omvatten, met als uitgangspunt dat de woonfunctie binnen het plangebied primair is en in beginsel slechts beperkt niet-woonfucties kunnen worden toegelaten, die het karakter van de woonfunctie niet belemmeren en geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
  • 5. de bewoners van Erflanden zijn aangewezen op het bestaande, eventueel te versterken voorzieningenapparaat in de kern van Hoogeveen en in de aangrenzende woonwijk De Weide;
  • 6. het streven naar een integratie van zoveel mogelijk aspecten van duurzame ontwikkeling, waarbij het uitgangspunt is dat bij de uitwerking aandacht zal worden besteend aan het aspect van een optimale zonoriëntatie van de woningen, waarbij uitsluitend in het laagst gelegen weidemilieu een gesloten watersysteem moet worden gerealiseerd.

Het nu voorliggend plangebied betreft een gedeelte van de wijk wat nog niet uitontwikkeld is. Het plangebied valt onder het woonmilieu 'bosmilieu'. Met het bosmilieu werd destijds het volgende beoogd:

Het bosmilieu 

In het hoger gelegen bosmilieu is geen sprake van een overheersende richting in de structuur. Het beeld wordt bepaald door vrijstaande woningen, verspreid over de buurt. In tegenstelling tot de andere buurten waar met rechte wegen gewerkt is, is hier een organische (gebogen) structuur voor het wegenpatroon toegepast. De gebogen lijnen hebben gezorgd voor een veelvormigheid aan kavels, wat het natuurlijke en individuele karakter versterkt.

Langs de wegen is het uitgangspunt dat aan één zijde een groenstrook is gelegen met aan de andere kant een strook voor zowel parkeren als lopen. In de groenstrook staan bomen in een rij en aan de andere kant staan er bomen in de grote voortuinen van de vrijstaande woningen. Aldus kan er een beeld ontstaan dat de sfeer van een bosrijke omgeving uitstraalt. De erven zijn glooiend, waarbij de woningen 0.30 meter boven het peil van de weg liggen en worden niet begrensd, of begrensd met groene middelen zoals hagen, kleine struiken etc. Open plekken komen verspreid door de buurt voor en zijn van belang voor de oriëntatie.

Vanuit het midden van het noordelijk gelegen met bomen beplant groen plein loopt een informele wandelroute tot aan de Laan en vertakt zich dan via de woonstraten naar het westen en het oosten in het zuidelijk deel van het bosmilieu. De route doet een aantal bosplekken en open plekken aan binnen het bosmilieu.

Hier wordt ook met dit nieuwe plan op aangesloten. Ten behoeve van het nu voorliggend plan is een aangepast beeldkwaliteitplan opgesteld. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.

2.4 Functionele structuur plangebied

Het plangebied is een woonmilieu bestaande uit vrijstaande en twee-onder-een kapwoningen rondom een beoogd met bomen beplant groen plein. Aan de zuidrand wordt aangesloten op het reeds uitontwikkelde gedeelte van het bosmilieu, waar ook de hoofdfunctie wonen is.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen voorliggend plangebied zijn op basis van dit verdrag getoetst. Een nadere beschrijving van het thema archeologie staat in Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

3.1.2 Vogel- en Habitatrichtlijn

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Hiervoor dient als basis de Flora- en faunawet van 1 april 2002; deze wet regelt de bescherming van soorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een ontheffing of een vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische zaken (EZ) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.

De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Een nadere beschrijving van het thema ecologie staat in Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de de nu aan de orde zijnde nadere invulling van het woongebied Erflanden, geen rijksbelangen schaadt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ("ladder duurzame verstedelijking").

De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3), die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die derhalve beantwoord dient te worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken valt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Gezien het aantal woningen waar het hierom gaat wel, maar aangezien dit zelfde aantal woningen ookal mogelijk was op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan Erflanden 2010 gaat het hier om een voortzetting van al aanwezige bouwtitels. Vigerende planologische rechten worden op basis van jurisprudentie niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve wordt hier niet verder toegekomen aan de motivering per trede van de ladder.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale omgevingsvisie

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inmiddels in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • De provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

Kernkwaliteiten   Indicatoren
 
Rust/stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Naoberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  


Hieronder volgen de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief.

Wonen

De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de Gemeentelijke structuurvisie of het Woonplan. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.

Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in de provincie. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen:

Trede 1: is er een regionale behoefte

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied

Trede 3: Bouwen buiten bestaand stedelijke gebied.

Verwezen wordt naar de motivering in paragraaf 3.2.3.

Kernkwaliteiten-analyse

Tevens is geoordeeld of er sprake is van zogeheten provinciale kernkwaliteiten waarmee rekening gehouden dient te worden. Daartoe is gebruik gemaakt van de kaartenviewer zoals deze onderdeel uitmaakt van de provinciale omgevingsvisie. Dit levert de volgende kernkwaliteiten-analyse op.

Kernkwaliteit Aardkundige waarden

Er is sprake van een kernkwaliteit Aardkundige waarden, te weten 'generiek – respecteren'. Wat betekent de aanwezigheid van deze kernkwaliteit?

Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog gewaardeerd wordt. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Het provinciaal aardkundig erfgoed is de enige informatiebron over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van Drenthe. Net als archeologische waarden zijn aardkundige waarden voor het merendeel onzichtbaar, onvervangbaar en niet te compenseren. Ze zijn per definitie kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Maar wat zijn precies aardkundige waarden? De provincie omschrijft aardkundige waarden als volgt:

“Drenthe staat bekend om zijn rijke bodemarchief, om zijn aardkundige waarden (AW). De aardkorst geeft belangrijke informatie over de ontstaansgeschiedenis van de wereld, die u kunt aflezen aan hoogveengebieden, stuwwallen en stuifzandgebieden. Niet alleen de natuur, maar ook de mens heeft zijn sporen achtergelaten op en in de Drentse bodem. Dan kunt u denken aan essen, veenterpen en grafheuvels. De zichtbare en onzichtbare rijkdom van onze aardkorst zijn onvervangbare bronnen van kennis van een ver verleden. Dit wordt daarom ook wel aardkundig erfgoed of aardkundige waarden genoemd.”

De provincie wil aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren.

Voor aardkundige waarden onderscheidt de provincie drie beschermingsniveaus die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De twee hoogste beschermingsniveaus (voorwaarden stellen en eisen stellen) zijn van provinciaal belang en aangegeven op kaart 2.D van de Omgevingsvisie. Het gebied ligt in een gebied 'respecteren'. Er is geen sprake van een directe doorwerking van deze provinciale kernkwaliteit op het plan.

Kernkwaliteit Landschap

Er is sprake van een kernkwaliteit Landschap, te weten 'Veenkoloniën”. Wat betekent de aanwezigheid van deze kernkwaliteit.

Kenmerken van het landschap

Het meest voorkomende landschapstype is het hoogveenontginningslandschap. Dit landschapstype beslaat in totaal ongeveer een kwart van het gehele grondgebied van de provincie. Behalve de Drents-Groningse Veenkoloniën behoren ook het Odoornerveen, Hoogeveen-Hollandsche veld, Smilde en enkele kleinere gebieden bij Dalen en Roden tot dit landschapstype. De meeste veenontginningen in Drenthe zijn door kanalenstelsels onderling verbonden. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden, de grote weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen. Zo heeft het gebied rond Hollandsche veld een kleinschalig besloten karakter met veel verspreid voorkomende bebouwing en bosstroken, vormt in Smilde de Drentse Hoofdvaart de ruggengraat van de ontginning, en zijn de Oude Veenkoloniën kleinschaliger dan de Veenkoloniën in de omgeving van Emmen.

Kenmerken van de nederzetting

Afhankelijk van het type, enkel- of dubbellint, en de dichtheid van de bebouwing dringt het landelijk gebied diep of minder diep door in het dorp. Vanaf de hoofdontsluiting is het landelijk gebied in veel gevallen waarneembaar. Regelmaat is kenmerkend. Het dorpssilhouet is een langgerekte strook waar de massa wordt gevormd door een aaneenschakeling van grote boerderijen en woningen met erfbeplantingen. Dominerend is de langgerekte wegbegeleidende beplanting van opgaande bomen in een open vlak landschap.

Provinciaal belang

Van provinciaal belang is de samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Beleid

Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken.

Voorliggend plan beoogt de wijk af te ronden en sluit aan bij bestaande bebouwing en eerdere uitgangspunten voor de wijk Erflanden. Waardoor de huidige openheid en samenhang van het huidige wijkenpatroon niet wordt aangetast. Er is daarom geen sprake van strijdigheid met beleidsuitgangspunt dat gericht is op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken.

3.3.2 Provinciale omgevingsverordening

In de provinciale omgevingsverordening staat het volgende genoemd over woningbouw.

Artikel 3.25, Woningbouw

  • a. Een ruimtelijk plan laat geen nieuwe woningbouw toe die buiten de afspraken vallen die de woonregio en de provincie hebben gemaakt over de woningbouwprogrammering en het gestelde in de woonvisie;
  • b. Het eerste lid is niet van toepassing op bedrijfswoningen, een tweede woning bij een agrarisch bedrijf, recreatiewoningen, het splitsten van boerderijen in twee of meer woningen en nieuwbouw die past binnen de kaders van de provinciale Rood-voor-groen dan wel de Ruimte-voor-ruimte regeling.

Het gaat hier om de afronding van de wijk Erflanden met een aangepaste invulling. Het maximale afgesproken woningbouwaantal voor de wijk wordt niet overschreden en ook in dit plan is een maximum vastgesteld. Dit betekent dat plan niet strijdig is met de afspraken die de woonregio en de provincie hebben gemaakt over de woningbouwprogrammering en het gestelde in de woonvisie. Het project is in overeenstemming met de omgevingsverordening.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale woonvisie

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie.

Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drente, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. Voor deze woonvisie is de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe, maart 2012, een belangrijke onderlegger. De Regionale Woonvisie scherpt de indicatieve aantallen uit de Woonvisie 2011-2020 aan.

Het gaat hier om een nieuwe uitwerking van al voor de Regionale Woonvisie gereserveerde woningbouwaantallen. Er worden geen extra woningen toegevoegd boven op de al gereserveerde aantallen. Dit betekent dat plan niet strijdig is met de Regionale Woonvisie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Toekomstvisie 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015 - 2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

In de Structuurvisie wordt de volgende visie op bedrijvigheid gegeven: De grote kracht van Hoogeveen is het midden- en kleinbedrijf. De initiatieven en de betrokkenheid van lokale ondernemers is zeer belangrijk voor de ontwikkeling en leefbaarheid van het buitengebied, de dorpen en de stad. Dit betekent dat er samen met het midden- en kleinbedrijf gezocht moet worden naar ruimtelijke kansen en mogelijkheden om de bedrijvigheid in Hoogeveen te stimuleren. Deze kansen liggen er niet alleen op de bestaande bedrijventerreinen en in de stadsranden maar ook in de dorpen en in het buitengebied. Herstructurering van bestaande bedrijventerreinen is een hoofdkeuze. Bij nieuwe bedrijventerreinen is de inzet op meervoudig ruimtegebruik. Doel is niet vierkante meters realiseren maar bedrijvigheid en arbeidsplaatsen.

3.5.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

In de geactualiseerde structuurvisie is de visie op de bedijvigheid op de volgende punten aangeveuld en bijgesteld: Hoogeveen beschikt over voldoende bedrijven- en kantorenterreinen. In de stadsrandzone is geen behoefte meer aan een extra bedrijventerrein middels de Hellende Velden. Dit komt te vervallen. Ruimte om te ondernemen wordt ook geboden door verruiming van functies in vrijkomende agrarische bebouwing en via werken aan huis. Bij bedrijvigheid wordt rekening gehouden met landelijke normen wat betreft regionale afstemming en hergebruik van bestaande bebouwing. Of er behoefte zal zijn aan woon-werklocaties in de Groene Ketting van de
stadsrandzone is nog niet te voorzien. Afhankelijk van de behoefte wordt dit in een gebiedsontwikkeling opgepakt.

Voorliggend plangebied ligt in Hoogeveen en betreft de invulling van nog braakliggende gronden. Met het plan wordt verdere afronding van de wijk beoogt. Het plan sluit daarmee aan bij de structuurvisie 2.0.

3.5.4 Woonvisie 2011 - 2020

Ook in de Woonvisie 2011-2020 (vastgesteld op 1 december 2011) wordt een groeiambitie van de beheerste groei geformuleerd. In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.

De Woonvisie blikt vooruit tot en met het jaar 2020. Daarvan zijn de eerste vijf jaren concreet en de laatste vijf jaren gelden als een doorkijk.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast kiezen we voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. Uitgangspunt is dat tot en met 2020 netto 1.650 nieuwbouw woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De regionale woonvisie heeft de indicatieve aantallen uit de Woonvisie aangescherpt. Op basis van de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe van maart 2012 wordt een woningbouwruimte van ongeveer 1.400 woningen aangegeven voor de gemeente Hoogeveen tot 2020. Inmiddels zijn tot 1 januari 2014 385 reguliere woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 500 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. Voor ongeveer nog eens 500 woningen is al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern Hoogeveen als in de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen.

Voorliggend plan betreft een ontwikkeling op basis van al eerder gereserveerde woningbouwaantallen. In de Woonvisie is rekening gehouden met afronding van de wijk Erflanden, derhalve is het plan passend binnen de woonvisie.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke structuur

Volgens de provincie zijn het toekomstige woonmilieu, de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke invulling vaste uitgangspunten bij plannen voor woningbouw. Meer concreet betekent dit, dat de toekomstige stedenbouwkundige structuur aansluit op de bestaande ruimtelijke kenmerken (verkaveling, karakter aanwezige bebouwing, aanwezige beplanting enzovoort).

Het deelgebied 'Bosmilieu' in Erflanden is ontworpen als een gebied met een introvert karakter. De randen van het bosmilieu met de daaraan gelegen woningen worden zo ingericht dat de wijk zich naar binnen orienteert. De verkaveling wordt gekenmerkt door een parkachtige opzet met lange gebogen lanen. Het karakter wordt in hoge mate door bomen bepaald. Het karakter van een bos ontstaat door verspreid over het gehele gebied bomen te plaatsen. De keuze van de bomen is gericht op een lange levensloop. Het bosmilieu bestaat niet uit een willekeurige veelheid van boomsoorten, maar uit een beperkt aantal boomsoorten.

In de bebouwing wordt veel creativiteit aan de bewoners geboden, maar om de woningen op elkaar aan te laten sluiten is met name de kaprichting vastgelegd. Rond het groene plein worden woningen beoogd die met een dwarskap op het plein geprojecteerd zijn. Aan de Egel wordt juist een situering evenwijdig aan de straat, met langskappen, voorgestaan. De bebouwing aan het Edelhert kan zowel uit één als twee bouwlagen bestaan, echter wanneer in 1 bouwlaag gebouwd wordt, wordt daarbij een steile kap voorgestaan, om zo qua bouwhoogte wel gelijk uit te komen. Bij een gedeelte van de woningen aan het Edelhert is ook het bouwen in 2 bouwlagen met een platte dakafwerking mogelijk.

Onderstaande afbeelding geeft een mogelijke verkaveling weer. In het middengebied waar tweekappers ingetekend zijn, zijn ook vrijstaande woningen mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8020002-VG01_0002.png"

afbeelding 2: voorbeeld verkaveling plangebied

4.1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen te sturen en functionele kwaliteiten te stimuleren of juist af te remmen. Het zal voor de komende tien jaar een juridische basis vormen voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het gebied. Het is daarom van belang de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan nader te beschrijven.

4.2 Functionele structuur

Functioneel gezien betreft het een woonbuurt met een groen parkachtig hart. In het groen is een speelvoorziening toegestaan. Loodrecht op het groene plein loopt een eveneens in groen ingebedde langzaamverkeersverbinding.

4.2.1 Bebouwing

De bebouwing langs het Edelhert, rand van het plangebied zal bestaan uit vrijstaande woningen. In het middengebied zijn twee-onder-1-kap woningen en vrijstaande woningen toegestaan.

4.2.2 Groen

Zoals ook op de voorbeeldverkaveling te zien is, komt het groen met name terug in het groene plein, de langzaamverkeersverbinding en de zuidzijde van de Egel. Aan de Edelhert wordt voldoende ruimte in de voortuin gehouden voor een solitaire boom per perceel.

4.2.3 Verkeer en parkeren

Wat betreft parkeren wordt gerekend met 1 parkeerplaats per woning en 54 in het openbare gebied, waardoor ook bij de maximale invulling van 64 woningen voldaan wordt aan de gemeentelijke norm van 1,8 parkeerplaats per woning. (64 + 54 = 118)

4.3 Beeldkwaliteit

Ten behoeve van de wijk Erflanden is een beeldkwaliteitplan vastgesteld. Voorliggende ontwikkeling past door nieuwe inzichten niet in dit bestaande beeldkwaliteitplan. Uitgaande van een eindbeeld met eenzelfde karakter is voor dit deelplan een eigen beeldwaliteitplan opgesteld. Het beeldkwaliteitplan is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Het definitieve beeldkwaliteitplan wordt tegelijk met het voorliggend bestemmingsplan ter inzage gelegd en als onderdeel van de welstandsnota vastgesteld.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

In het plangebied wordt in hoofdzaak de functie wonen mogelijk gemaakt met daarnaast groen, water en verkeer. Het gebied dat vanaf de jaren 2000 is ontwikkeld tot woonwijk, had daarvoor een agrarisch gebruik. Binnen het plangebied waren destijds watergangen aanwezig. Als gevolg van de herontwikkeling zijn deze watergangen gedempt. Gedempte watergangen krijgen standaard een aanduiding potentieel ernstig verontreinigd. Gemeente Hoogeveen heeft de ervaring dat de
gedempte watergangen in Hoogeveen zelf voornamelijk gedempt zijn met grond uit de directe
omgeving, die in het algemeen geen ernstige verontreinigingen bevat. Dit kan echter alleen door
milieuhygiënisch bodemonderzoek worden bevestigd.

Via dossieronderzoek is een inventarisatie gemaakt van alle potentiële bodemverontreinigende
activiteiten (=PBVA). Hierbij zijn de volgende archieven geraadpleegd:
- Kamer van koophandelregister;
- Ondergrondse tankenbestand (op basis van actie tankslag I en II);
- Archief van Stichting Bodem Sanering in gebruik zijnde Bedrijfsterreinen;
- Hinderwetarchief;
- Archief van de vigerende Wet Milieubeheer vergunningen.
In verband met de aanwezigheid van dempingen van watergangen, (voormalige) erfverhardingen,
stortplaatsen en dergelijke is een luchtfoto onderzoek uitgevoerd.

Een onderscheid in potentie (urgentie of ernst) is aan te brengen op basis van de activiteiten en/of gebruikte producten. Als voorbeeld kan worden gegeven dat een benzineservicestation sneller tot
een bodemverontreiniging leidt dan een autodetailhandel zonder reparatie. De activiteiten zijn
landelijk in vier categorieën ingedeeld: Potentieel Urgent (PU), Potentieel Ernstig (PE), Potentieel
Verontreinigd (PV) en potentieel Niet Verontreinigd (NV). Grafisch zijn de posities van de locaties in afbeelding 3 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8020002-VG01_0003.jpg"

afbeelding 3: oostelijk deel wijk Erflanden


Zoals voorgaand al opgemerkt zijn de potentieel verontreinigde locaties afkomstig uit historische
gegevens en bestaan vooral uit gedempte sloten. Hoewel er geen aanleiding is (ernstige) verontreiniging aan te treffen, kan alleen een milieuhygiënisch bodemonderzoek daarover uitsluitsel geven.

Conclusie
Op basis van de huidige situatie, gebruik en historische informatie, kan geconcludeerd worden dat er in principe geen bodemverontreinigingen te verwachten zijn, die een belemmering kunnen gaan
vormen voor een eventuele herontwikkeling van (een deel van) het plangebied. Alvorens (een deel
van) het gebied ontwikkeld gaat worden, dient bodemonderzoek plaats te vinden ter plaatse van
alle geconstateerde potentiële bodemverontreinigende activiteiten. Gezien het feit dat het vigerende plan woningbouw reeds mogelijk maakte en dat met voorliggend plan de wijziging van vrijstaande woningen in 2-onder- 1-kap-woningen en vice versa mogelijk wordt gemaakt is onderzoek naar de bodemkwaliteit in dit geval achterwege gebleven.

Het is gebruikelijk dat bij bouwactiviteiten de kwaliteit van de bodem wordt onderzocht. In
een beperkt aantal gevallen is onderzoek voorhanden. In vervolgonderzoek zal de beschikbare
informatie worden meegewogen of eventuele verontreinigingen voldoende in beeld zijn gebracht en of een sanering dient te worden uitgevoerd. Te allen tijde dient verontreinigde bodem op een
verantwoorde wijze te worden afgevoerd.

Grondverzet
Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij
gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij.
Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het
Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kunnen worden verkregen bij de afdeling Economie en Leefomgeving, de RUD Drenthe of Rijkswaterstaat Leefomgeving.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

Het archeologisch onderzoeks- en adviesbureau De Steekproef heeft een archeologisch
bureauonderzoek uitgevoerd voor het gehele woongebied Erflanden, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt. Hiervan is verslag gedaan in het rapport 'Hoogeveen, 7 Plangebieden Gemeente Hoogeveen (Dr)' (rapportnr. 2008-12/05) van maart 2009 (Bijlage 2).

Het oostelijke deel van het plangebied ligt in een afgeveende vlakte. Het centrale deel ligt op het
uiteinde van een zuidelijker gelegen stuwwal. Naar het westen toe wordt het gebied vlakker,
waarbij tevens nog een dunne uitloper van het beekdal aanwezig is. Geomorfologisch gezien vormt het gebied de overgang van een lage stuwwal in het midden en ten zuiden van het terrein naar
vlakkere delen met grondmorene in het westen en oosten.
Het plangebied ligt op basis van de indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW) in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Zowel in het plangebied als in de nabije omgeving zijn waarnemingen uit het paleolithicum en de bronstijd/ijzertijd bekend. In hoeverre onder de verstoorde bovengrond nog intacte en archeologisch interessante bodemlagen aanwezig zijn, is niet bekend.
Bij bodemingrepen binnen gebieden met een middelhoge en hoge trefkans die dieper gaan dan
30 cm beneden maaiveld is het derhalve van belang de gaafheid van de bodem vast te stellen.

Inmiddels heeft de gemeente Hoogeveen cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld. Dit beleid heeft inmiddels ter inzage gelegen en wordt naar verwachting eind 2016 vastgesteld. Op basis van de beleidskaart voor archeologie heeft het plangebied een Archeologische Waarde - 3. Dit betekent dat een totaal te verstoren oppervlak van 1000 m2 is vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Indien het totaal te verstoren oppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en dieper dan 30 cm wordt verstoord dan dient een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Dit wordt geborgd in de planregels.

5.3 Water

Beleidskader
In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's:
Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR).
Het doel hiervan is om gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te
realiseren, die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld.
Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of
watertekort te beperken, kennen we WB21. Hierin is de voorkeursvolgorde vasthouden-bergen-afvoeren opgenomen als afwegingskader en het principe van niet afwentelen.
Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door goede redenen - de veiligheid
is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Het doel is het
watersysteem zo in te richten, dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.
Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen
voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en
de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet). Doel
daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel
mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000- gebieden is geen uitstel mogelijk.
Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Het watersysteem moet tijdig op orde zijn en duurzaam zijn ingericht. Het moet voldoen aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast. Er moet een bijdrage geleverd
worden aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die
wateren en gebieden. Tot slot dient verdroging tegen te worden gegaan en moet rekening worden
gehouden met de eisen vanuit de KRW.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart,
drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies
worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de
Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en
vergunningen.

Planbeschrijving
De woonwijk 'Erflanden' bevindt zich in het zuidwesten van de kern Hoogeveen. Het plangebied ligt in het oostelijk deel van 'Erflanden' en daarmee in het beheersgebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta en in het stroomgebied van de Hoogeveense Vaart. Op de grondwatertrappenkaart van het waterschap valt Erflanden in een gebied met grondwatertrappen V, VI en VII. Er kunnen er lokaal grote verschillen voorkomen. De bodem is voornamelijk opgebouwd uit zand. In het oostelijke deel van Erflanden komen slecht doorlatende lagen voor op een diepte van minder dan 120 cm beneden maaiveld.


Riolering
Binnen Erflanden is een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Naast deze riolering is een
drainagesysteem aangelegd om overtollig grondwater af te voeren naar het oppervlaktewater. Om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te waarborgen zal bij nieuwbouwprojecten geen
gebruik worden gemaakt van milieubezwaarlijke bouwmaterialen, die de kwaliteit van het water en de waterbodem negatief kunnen beïnvloeden. Uitlogende materialen zoals zink, lood en dakmastiek behoren tot deze categorie.

Waterkwantiteit
Bij een toename van verhard oppervlak zoals daken en verharding, zal meer regenwater worden
afgevoerd in plaats van te worden geïnfiltreerd. Waterschap Drents Overijsselse Delta hanteert daarom de vuistregel dat, indien er sprake is van een toename van het verhard oppervlak er gecompenseerd moet worden. Deze compensatie dient plaats te vinden door 10% van het toegenomen verhard oppervlak als nieuw oppervlaktewater aan te leggen binnen hetzelfde gebied. Ook kan gedacht worden aan de aanleg van waterbergende verharding of sedumdaken. Hierdoor zal regenwater vertraagd worden afgevoerd.
Dit plan betreft een wijziging in typologie van de woningen. Dit betekent dat er meer vrijheid is in het wijzigen van vrijstaande woningen naar 2-onder-1-kap woningen. Het aantal woningen in dit plan wijzigt niet ten opzichte van het aantal woningen, dat is opgenomen in het vigerende plan 'Erflanden 2010', vastgesteld 15 september 2011. Voor het inmiddels vervallen bestemmingsplan Erflanden van 1997 is een waterinrichtingsplan opgesteld. Hierin zijn maatregelen opgenomen die bij de realisatie van de nieuwbouw in acht moeten worden genomen. De uitwerking van deze nieuwbouw geldt onder de voorwaarde dat de bestaande waterhuishoudkundige situatie niet verslechterd en wordt verbeterd om te voldoen aan de maatstaven van het huidige moderne waterbeheer.

Invloed op de waterhuishouding
Het plan bevindt zich deels in een (oud) beekdal / risicogebied. In het verleden is grondwateroverlast geconstateerd. Het plangebied ligt niet in een zone van hydrologische beïnvloeding. Kleine wijzigingen in de grondwaterstand binnen het peilbeheer van het waterschap hebben geen invloed op de omliggende functies van het plan. Grotere verschillen in de grondwaterstand kunnen wel invloed op de omliggende functies hebben. Hoge grondwaterstanden maakt traditioneel bouwen onmogelijk. Het grondgebruik kan verslechteren en er bestaat een verhoogde kans op wateroverlast.

Proces
De initiatiefnemer heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het
waterschap de initiatiefnemer goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige
aspecten binnen het plan. Indien tijdens de uitvoering waterhuishoudkundige aspecten aan bod
komen, wordt het waterschap daarover ingelicht.

Wateradvies Waterschap Drents Overijsselse Delta
Het waterschap Drents Overijsselse Delta komt tot het volgende advies:
De procedure in het kader van de watertoets is gevoerd conform de Handreiking Watertoetsproces III. Het waterschap geeft een positief wateradvies.

5.4 Natuur en Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationale wetgeving en beleid ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Het adviesbureau Ecogroen heeft de gevolgen van natuurwet- en regelgeving voor het bestemmingsplan Erflanden 2010, waar het plangebied onderdeel van uitmaakte, onderzocht. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Natuurtoets bestemmingsplanactualisatie Erflanden Hoogeveen' (rapportnr. 08-376/09) van 25 mei 2010 (Bijlage 3).

Gebiedsbescherming
Voor wat betreft de gebiedsbescherming geldt dat in en in de nabijheid van het plangebied geen gebieden liggen, die zijn aangewezen als Speciale Beschermingszone (SBZ) of als Natura 2000-gebied in de zin van de Europese Vogel- of Habitatrichtlijn. Het plangebied ligt op ruim 1,5 km van het dichtstbij gelegen gebied dat is aangewezen als ecologische hoofdstructuur (EHS). Dit gebied ligt ten noordwesten van het plangebied.

Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal
soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn of
worden aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten
niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere
vaste rust- verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd
gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen. Uit de natuurtoets van 2010 is naar voren gekomen dat de ecologische kwaliteiten van het plangebied beperkt zijn. Het plangebied bestaat uit intensief beheerd grasland.

Binnen het plangebied zijn - met uitzondering van broedvogels - geen juridisch zwaarder beschermde soorten van de Flora- en faunawet (Tabel 2 of 3) of ´bedreigde´ of ´ernstig bedreigde´ soorten van Rode lijsten bekend. Ook zijn op basis van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geen waarnemingen bekend van middelzwaar tot zwaar beschermde soorten.

Conclusie
Bij ruimtelijke ingrepen en activiteiten in het bestemmingsplangebied dient altijd rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten uit de Flora- en faunawet. Voor elk voornemen waarvan niet met zekerheid is uit te sluiten dat er effecten op beschermde soorten optreden is een toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk.
Op grond van de natuurtoets 2010 en de waarnemingen die zijn opgenomen in de NDFF wordt het bestemmingsplan op het punt van vigerende natuurwet- en regelgeving uitvoerbaar geacht.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan wordt een inventarisatie gemaakt van de
geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder. Daarbij kan het gaan om
geluid afkomstig van lucht-, rail- of wegverkeer en/of van bedrijven. Binnen het bestemmingsplan zijn met uitzondering van wegverkeerslawaai geen andere relevante geluidbronnen aanwezig.

De woningbouw is al geprojecteerd in het bestemmingsplan Erflanden 2010. De beoordeling van de gevolgen van het wegverkeerslawaai zijn reeds in het kader van dat plan onderzocht. Een toetsing aan de geluidnormen uit de Wet geluidhinder is dan ook niet aan de orde.
De bouwvlakken in het voorliggend plan wijzigen niet ten opzichte van het bestemmingsplan Erflanden 2010. Er wordt met dit plan meer flexibiliteit beoogd in de woningtypologie. Het totaal aantal woningen in het plangebied neemt met dit plan niet toe ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan.

Conclusie
Het betreft reeds geprojecteerde woningen. Een toetsing aan de geluidnormen uit de Wet geluidhinder is niet aan de orde. Geluid vormt geen beperking voor het plan.

5.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang te bezien hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

In het Besluit Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) (hierna: Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie 'wonen' zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

In het plangebied is geen sprake van het toevoegen van extra woningen. Het plan kent meer flexibiliteit in woningtypologie. Er is dan ook geen sprake van een overschrijding van de kwantitatieve grens voor woningbouwlocaties, zoals opgenomen in de Regeling NIMB. Het plan heeft dan ook geen significante bijdrage op de luchtkwaliteit. Een verdere toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit hoeft niet plaats te vinden.

Conclusie
Er zijn geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit te verwachten als gevolg van dit plan.

5.7 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke
stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld
in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het
transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht
naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de
invloed hiervan op het plangebied.

In hoofdzaak heeft dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'. Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Buiten het plangebied ligt een aantal hoge druk aardgastransportleidingen en de autosnelweg A28 waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ten westen ligt de aardgaswin- en behandelinstallatie van de NAM. In de omgeving zijn verder geen risicobronnen aanwezig waar rekening mee dient te worden gehouden.

Stationaire bronnen
Ten westen van Erflanden bevindt zich de aardgaswin- en behandelingsinstallatie van
de NAM. Voor deze locatie is een kwantitatieve risico analyse (QRA) opgesteld. Uit deze QRA blijkt dat voor het plan geen rekening hoeft te worden gehouden met het plaatsgebonden risico (10-6)
Naast het plaatsgebonden risico van de NAM is ook een invloedsgebied aanwezig waarbinnen het groepsrisico beoordeeld moet worden. Dit invloedsgebied ligt echter niet over het plangebied en
een verdere beoordeling van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.

Buisleidingen
Ten westen van Erflanden ligt een aantal aardgastransportleidingen. De meest bepalende
buisleiding heeft een diameter van 1219 mm (48 inch) en een bedrijfsdruk van 66,2 bar. Er is geen sprake van een plaatsebonden risico. Het invloedsgebied van 540 meter aan weerzijden van deze leiding ligt eveneens niet over het plangebied.

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De ruimtelijke ontwikkeling ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour van een transportroute voor gevaarlijke stoffen, in dit geval de A28.
Daarnaast ligt een klein gedeelte van het plangebied op een kortere afstand dan 200 meter van de A28. Het maatgevende transport van gevaarlijke stoffen bestaat uit het vervoer van LPG. Dit betekent dat binnen het invloedsgebied van ca. 355 meter aan weerszijden van de A28 een verantwoording van het groepsrisico moet plaatsvinden. In het plangebied vindt echter geen toename plaats van het aantal woningen en daarmee het aantal personen. Tevens verandert de aard van het groepsrisico niet voor wat betreft de zelfredzaamheid van personen. Een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de risicobronnen rondom het plangebied geen invloed hebben op de veiligheidssituatie van het plangebied en geen belemmering vormen voor het plan.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

6.3.1 Groen

Het groen neemt in het woonmilieu 'bosmilieu' een prominente plaats in. In het bestemmingsplan wordt de groenbestemming dan ook gegeven aan structuurbepalende elementen, zoals het 'bosplein' en de langzaamverkeersverbinding vanaf het 'bosplein' naar Het Loo. Het overige aanwezige 'kleinschalige woongroen en/of ondergeschikte groen is geregeld binnen de bestemming 'Verkeer'.

Binnen de bestemming Groen is verder een speelvoorziening toegestaan.

6.3.2 Tuin

De gronden met de bestemming Tuin worden onder andere gebruikt als erf, oprit en parkeren. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden gebouwd. Een uitzondering daarop is de bouw van erkers bij woningen. Via een afwijkingsmogelijkheid is de bouw van een carport toegestaan.

6.3.3 Verkeer

Onder deze bestemming vallen alle wegen binnen het plangebied. Ook de parkeervoorzieningen, en ondergeschikte groenvoorzieningen zijn hierbij opgenomen. Om een groene uitstraling van de Egel na te streven en het openbaar parkeren aan één zijde van de straat te clusteren is voor de zuidoostzijde van de Egel een functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer uitgesloten - parkeren' opgenomen, ter plaatse waarvan parkeren niet is toegestaan.

6.3.4 Wonen

Op de gronden met de bestemming Wonen is het realiseren van maximaal 64 woningen met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken mogelijk. Tevens is op de gronden een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en mantelzorg mogelijk. Voor de bouwstrookdiepte is een maat van 15 meter aangehouden. De goothoogte bedraagt minimaal 3,5 meter en de bouwhoogte maximaal 11 meter. Per bouwklasse zijn enige verschillen in mogelijkheden qua kapvorm, bouwmassa of hoofdvorm aangegeven. Daarnaast is het gebruik als tuin en erf met inbegrip van oprit en parkeren mogelijk. In het algemeen mogen woningen en de daarbij behorende bijgebouwen gedeeltelijk worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. Dit betekent dat slechts maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen tot niet meer dan 75 m² gebruikt mag worden voor het aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit.

Door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan mantelzorg worden toegestaan in al dan niet vrijstaand bijgebouw. Hieraan wordt de voorwaarde verbonden dat de vergunning vervalt op het moment dat de mantelzorg wordt beëindigd.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Per januari 2014 is de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van handhaving voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Over het concept bestemmingsplan zijn ingevolge artikel 3.1.1 Bro diverse overleginstanties geinformeerd, zoals de provincie Drenthe, het Waterschap Drents Overijsselse Delta, de Gasunie N.V. en Rendo N.V.. Door de diverse instansties zijn geen opmerkingen op het plan gemaakt.

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan van 23 juni tot en met 3 augustus 2016 voor een ieder ter inzage gelegd. Tevens is op 30 juni 2016 een informatieavond gehouden voor buurtbewoners en geinteresseerden. Hierop zijn geen zienswijzen bij de raad ingediend.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn de gewenste afspraken opgenomen. De uitvoering is voor rekening van de initiatiefnemer. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.